DRIEMAANDELIJKS | Nov. 2016 > jan. 2017 | Nummer 9 RECIDIEF VAN PROSTAATKANKER EDITORIAL p. 3 DETECTIE VAN LOKAAL HERVAL p. 4 RADIOLOGISCHE BEELDVORMING VAN EXTRA-LOKAAL HERVALp. 7 NUCLEAIRE BEELDVORMING VAN EXTRA-LOKAAL HERVALp. 12 www.focusonmedicalimaging.be EDITORIAL Publicatie van de vzw. Focus on Medical Imaging Hoofdzetel c/o Service de Médecine Nucléaire Avenue Hippocrate, 10 1200 Woluwé-St-Lambert 2 Redactiecomité J. Verschakelen (hoofdredacteur) P. Dieleman A. Hendlisz R. Hustinx M. Keyaerts M. Lambert J. Pringot P. Smeets Contact [email protected] Verantwoordelijke uitgever F. Jamar, 7, Virginie Plasstraat, 1140 Brussel Graphic design LN - Hélène Taquet - www.ln-graphics.be Druk AZ Print B-4460 Luik www.azprint.be / Cover page - kleur : A. Afshar-Oromieh et al. EJNMMI, 2014 - Springer - Prostaatkanker is de frequentste kanker bij oudere mannen in West-Europa. Meer dan de helft van de patiënten met prostaatkanker wordt behandeld en moet nadien blijvend worden opgevolgd. In een wereld waar de kosten en de efficiëntie van gezondheidszorg almaar belangrijker worden, is de keuze voor de meest geschikte follow-upmethode ook een economische keuze. Op enkele uitzonderingen na meldt de patiënt zich aan voor follow-up wegens een verhoogd PSA-gehalte (PSA = prostaatspecifiek antigeen). Maar op zich is dat geen voldoende reden om verder onderzoek te starten. Beeldvormend onderzoek is enkel geïndiceerd als er een redelijke kans bestaat dat er letsels zullen worden gedetecteerd waarvoor een andere of nieuwe behandeling nodig is. Of er een beeldvormend onderzoek wordt aangevraagd, hangt dus niet alleen af van de vraag of met dat onderzoek een recidief kan worden opgespoord, maar ook van de therapeutische gevolgen die dat zou hebben. Een belangrijke overweging is ook of het gaat om een recidief met kans op genezing, dan wel of de setting palliatief is. Vaak zit de patiënt daar ergens tussenin. Prostaatkanker wordt immers almaar vaker een chronische ziekte, waarbij de patiënten tijdens de follow-up sterven aan andere oorzaken. Dat is toe te schrijven aan het feit dat steeds vaker voor een behandeling wordt gekozen die de progressie van de kanker tegengaat. In elk geval is optimaal overleg tussen de arts die de patiënt begeleidt, en de radioloog essentieel. Hoe kan het medisch probleem worden aangepakt en wat zijn de therapeutische consequenties van de verschillende opties. Beeldvormend onderzoek mag enkel worden aangevraagd voor een lokaal of lokaal-regionaal recidief of een metastase op afstand. Bij de planning van een beeldvormend onderzoek moeten we ons afvragen wat het beste onderzoek is. Hoe gevoelig en specifiek is het? Dit nummer van Focus on Medical Imaging gaat over die moeilijke vragen — vragen die niet alleen radiologen, specialisten nucleaire geneeskunde, oncologen en urologen aanbelangen, maar ook huisartsen. Het is immers vaak de huisarts die het PSA controleert bij patiënten met prostaatkanker en ook al is het diagnostisch en therapeutisch beleid uiteindelijk in handen van het multidisciplinair team, is het goed dat ook de huisarts op de hoogte is van de mogelijkheden, beperkingen en indicaties van de verschillende beeldvormende onderzoeken. De uitgever en de auteurs van dit nummer verdienen alle lof voor de inspanningen die ze hebben geleverd om de plaats van beeldvorming bij recidief van prostaatkanker te verhelderen. Prof. em. Willem Oosterlinck, Urologie, UZ Gent Ontdek de samenvattende fiche op focusonmedicalimaging.be 3 (zwart) kan worden onderscheiden. Toch geldt dit vooral voor grotere recidieven (meer dan 2 cm); de betrouwbaarheid van MRI bij kleinere letsels is veel minder constant. Functionele MR-technieken kunnen in dat geval soelaas bieden. DETECTIE VAN LOKAAL HERVAL NA BEHANDELING VAN PROSTAATCARCINOOM Prof. Dr. Geert Villeirs, Dienst Radiologie en Medische Beeldvorming, UZ Gent 4 Ruim dertig procent van de patiënten die behandeld worden voor prostaatkanker wordt binnen de vijf jaar geconfronteerd met een verhoogd serum-PSA (prostaatspecifiek antigeen). Dat hoeft niet noodzakelijk op een lokaal of metastatisch ziekteherval te wijzen, maar het is toch van belang om bij deze patiënten een tijdige en correcte diagnose te stellen, zodat ze gerustgesteld kunnen worden in afwezigheid van ziekte, of zodat er snel met een behandeling gestart kan worden wanneer er sprake is van herval. Het is niet aangewezen om routinematig beeldvorming aan te vragen bij patiënten zonder verhoogd PSA. De drempelwaarde voor verhoogd PSA verschilt naargelang de voorafgaandelijke lokale therapie zoals hieronder zal blijken. Grosso modo geeft de snelheid waarmee het PSA toeneemt aan waar het mogelijke herval zich zou kunnen bevinden: een laat (meer dan 2 jaar na de lokale behandeling) en traag oplopend PSA, met lange PSA-verdubbelingstijd (meer dan 6 maanden) duidt eerder op een lokaal herval, terwijl patiënten met een vroege en snelle PSA-stijging en dus korte verdubbelingstijd de meeste kans hebben op metastasen op afstand. Wanneer de PSA-drempelwaarde overschreden wordt, is er sprake van een “biochemisch herval”. Ook een afwijkend digitaal rectaal onderzoek of botpijn kan een herval suggereren. In dergelijke gevallen is het van belang om de locatie, grootte, en omvang van een eventueel lokaal herval of van metastase(n) op afstand nauwkeurig vast te stellen. Daarbij speelt beeldvorming een belangrijke rol. Herval na radicale prostatectomie Na radicale prostatectomie zal het PSA geleidelijk afnemen, om binnen zes à acht weken in principe ondetecteerbaar te worden. PSA-bepalingen vroeger dan dit tijdstip hebben dan ook weinig zin. Wordt het PSA na de operatie niet ondetecteerbaar, of blijkt het PSA naderhand twee keer na elkaar verhoogd te zijn (> 0.2 ng/mL), dan is er sprake van een biochemisch herval en is een zoektocht naar een mogelijk lokaal herval of gemetastaseerde ziekte geïndiceerd. De meeste lokale recidieven komen voor in de regio van de vesico-urethrale anastomose, retrovesicaal of in de zaadblazen. Ze kunnen palpabel zijn als harde knobbels bij digitaal rectaal onderzoek, maar door postoperatieve fibrose is dit onderzoek vaak onbetrouwbaar. Hoewel een transrectale echografie de regio’s waar lokale recidieven het vaakst voorkomen relatief goed in beeld kan brengen, scoort dit onderzoek veel minder goed voor het diagnosticeren van een lokaal recidief. Ook het gebruik van kleur- of powerdoppler biedt wat dat betreft weinig meerwaarde. Een CT-scan, hoe nuttig ook voor de diagnose van metastasen op afstand, scoort ondermaats voor het aantonen van een lokaal herval. Dit hoeft niet te verwonderen: / Figure 1 : Een transversaal T2-gewogen beeld toont een recidief (R) uitgaande van de vesicourethrale anastomose na radicale prostatectomie, met invasie van de achterste blaaswand. (EC = endorectale spoel) een herval heeft veelal net dezelfde densiteit als het omliggende weefsel, waardoor het er niet van onderscheiden kan worden, zeker wanneer het een klein herval betreft. Intraveneuze contrasttoediening kan dat euvel enigszins verhelpen, zij het onvoldoende om routinematig ingezet te kunnen worden in de zoektocht naar lokaal herval. Magnetische resonantiebeeldvorming (MRI) heeft zich de laatste jaren sterk ontwikkeld. T2-gewogen beelden beschikken over een groot weefselonderscheidend vermogen, waardoor het contrast tussen normaal of fibrotisch weefsel en een eventueel recidief groot is (in tegenstelling tot de gelijkaardige densiteiten op CT). Na radicale prostatectomie zakt de urineblaas in de prostaatloge en wordt de vesico-urethrale anastomose zichtbaar als een brede fibreuze zone met laag T2-signaal. Ook de zaadblaasloge verandert na wegname van de zaadblazen in een dunne fibreuze band, hoewel zaadblaasresten in ongeveer 20% van de gevallen kunnen achterblijven. De kans om een herval te vinden, stijgt met toenemend PSA: bij een PSA lager dan 0,20 ng/mL is de kans kleiner dan 10%, bij een PSA hoger dan 0,75 ng/mL wordt de kans groter dan 40%. Een lokaal herval vertoont doorgaans een licht tot matig verhoogd T2-signaal (grijs), waardoor het goed van het omliggende weefsel met laag T2-signaal Diffusie-gewogen beeldvorming (DWI) brengt de spontane diffusie van waterstofatomen in beeld. Recidieven zijn immers doorgaans dicht opeengepakte celrijke haarden met talloze hydrofobe celmembranen en met waterstofatomen die opgesloten zitten in deze cellen of in een nauw interstitium, waardoor spontane diffusie ervan verhinderd wordt. Dit vertaalt zich dan in zones met hoog signaal op beelden met hoge b-waarde en laag signaal op zogenaamde ADC-beelden (apparent diffusion coefficient). Zo worden ook kleinere letsels betrouwbaarder opgespoord en kan er zelfs een voorspelling over de agressiviteit (gleasonscore) van het herval gedaan worden. Dynamic contrast-enhanced MRI (DCE) heeft tot op vandaag de beste resultaten voor het opsporen van lokaal herval kunnen voorleggen. Bij deze techniek wordt een intraveneuze bolus van gadoliniumhoudend contrastmiddel toegediend en wordt de weefselaankleuring door middel van snelle T1-beeldvorming (om de 7 à 12 seconden) gemeten in het hele prostaatbed, zodat tumorale neoangiogenese opgespoord en gekwantificeerd kan worden. Recidieven, die doorgaans sterk gevasculariseerd zijn, kleuren veel sneller en intenser aan dan het omliggende eerder vaatarme weefsel en kunnen er daardoor gemakkelijk van onderscheiden worden. De gevoeligheid en specificiteit van deze techniek, die altijd in combinatie met T2-gewogen beelden wordt toegepast, loopt respectievelijk op tot 80% en 90%. Hoewel hybride technieken zoals choline-PET-CT, fluorocholine-PET-CT en PSMA-PET-CT goede resultaten voor het opsporen van metastasen op afstand opleveren, is hun gebruik voor de detectie van lokaal herval momenteel nog controversieel en voorwerp van lopende studies. Ook de toepassing van deze tracers in PET-MR wordt daarbij onderzocht. Samenvattend kan dus gesteld worden dat voor de detectie van lokaal tumorherval na radicale prostatectomie de combinatie van T2-gewogen beelden met DCE (contrast-MRI) op dit moment de beste resultaten oplevert. 5 Herval na radiotherapie Na radiotherapie (externe radiotherapie of brachytherapie) zal het PSA afnemen, maar niet noodzakelijk ondetecteerbaar worden omdat er nog PSA-producerend prostaatweefsel achterblijft. De laagste PSA-waarde die na het beëindigen van radiotherapie bereikt wordt, wordt het PSA-nadir genoemd. Wanneer na radiotherapie het PSA meer dan 2 ng/mL boven het PSA-nadir uitstijgt, dan is er sprake van een biochemisch herval. In tegenstelling tot de toestand na radicale prostatectomie, blijft de prostaat na radiotherapie aanwezig en zal hij de gevolgen van deze therapie vertonen: de prostaat wordt kleiner, harder en compacter door fibrose en atrofie, waardoor het met digitaal rectaal onderzoek moeilijk wordt om een lokaal herval op te sporen. Ook echografie en CT scoren wat dat betreft slecht omdat een herval nauwelijks te onderscheiden is van het omliggende bestraalde (klier)weefsel. 6 Zelfs met T2-gewogen MRI is het niet gemakkelijk om een lokaal herval op te sporen. De kleinere en compactere bestraalde prostaat vertoont immers spontaan al een lagere signaalintensiteit met verlies van de normale zonale anatomie, waardoor het contrast met een eventueel herval veel kleiner is dan in een niet-bestraalde prostaat. Ook de multipele artefacten door ingeplante radiotherapiezaadjes in geval van brachytherapie maken het moeilijker om een eventueel herval te detecteren. Functionele beeldvormingstechnieken zoals diffusie-gewogen MRI en contrast-MRI (DCE) zijn dan ook onontbeerlijk om lokale recidieven na een radiotherapiebehandeling te kunnen opsporen. Deze manifesteren zich doorgaans op dezelfde plaats als de oorspronkelijke tumor en laten zich opmerken als een zone met toegenomen signaal op beelden met hoge b-waarde; als een zone met laag signaal op zogenaamde ADC-beelden; en als zones van snelle en sterke contrastcaptatie na intraveneuze toediening van gadoliniumhoudend contrastmiddel. Het blijft op dit moment nog onduidelijk of de voorkeur moet worden gegeven aan diffusie-gewogen MRI of aan DCE, omdat beide technieken in combinatie met T2-gewogen opnamen gelijkaardige resultaten opleveren, met een gevoeligheid en specificiteit van respectievelijk 80% en 75%. Net zoals voor de detectie van herval na radicale prostatectomie, is hybride beeldvorming (PETCT, PET-MR) ook veelbelovend in het geval van herval na radiotherapie. Er lopen momenteel echter nog studies die de effecten verder bestuderen. Samenvattend kan gesteld worden dat de combinatie van T2-gewogen beelden met diffusie-gewogen beelden en/of DCE (contrast-MRI) de beste resultaten oplevert voor de detectie van lokaal tumorherval na radiotherapie. Herval na andere behandelingstechnieken Technieken zoals HIFU (high-intensity focused ultrasound) en cryotherapie beogen een coagulatienecrose van tumorweefsel, respectievelijk door weefselopwarming en weefselbevriezing. Het effect op de prostaat is hetzelfde als na radiotherapie van de prostaat (kleinere, hardere, compactere prostaat). Ook de beeldvormingstechnieken die het meest geschikt zijn om lokaal herval op te sporen, zijn dezelfde. Meest aangewezen beeldvormingsonderzoek Beeldvorming voor het aantonen of uitsluiten van lokaal herval na de behandeling van prostaatkanker is als routineonderzoek niet geïndiceerd. Enkel bij afwijkend PSA (de drempelwaarde hiervoor verschilt naargelang de voorafgaandelijke lokale therapie), bij afwijkend digitaal rectaal onderzoek of bij botpijn is het nuttig om via beeldvorming de plaats en uitgebreidheid van een eventueel herval op te sporen. De keuze van beeldvormingstechniek verschilt naargelang een lokaal, dan wel metastatisch recidief vermoed wordt. Dit onderscheid kan grosso modo gemaakt worden aan de hand van de PSA-kinetiek (snelle en vroege stijging wijst op metastatisch herval, trage en late stijging eerder op lokaal herval). Voor de detectie van lokaal herval is de combinatie van T2-gewogen beelden met DCE (en/ of diffusie-gewogen MRI in geval van herval na radiotherapie) op dit moment het meest aangewezen onderzoek. BEELDVORMEND ONDERZOEK (BOT EN LYMFEKLIEREN) VAN EEN RECIDIEF VAN PROSTAATKANKER Prof. Frédéric Lecouvet, Dienst Medische Beeldvorming en Prof. Bertrand Tombal, Dienst Urologie Cliniques Universitaires Saint-Luc, Brussel Inleiding Sinds het bepalen van het prostaatspecifieke antigeen (PSA) algemeen gebruikt wordt als detectiemiddel van prostaatkankers, worden de meeste prostaatkankers gediagnosticeerd wanneer de tumor nog beperkt is tot de prostaat. De behandeling van plaatselijke prostaatkanker is goed gedocumenteerd en er staan nationale richtlijnen voor goede praktijkvoering online.1 De richtlijnen verdelen lokale prostaatkankers in drie risicogroepen: laag, intermediair en hoog risico, volgens de uitgebreidheid van de tumor (lokale agressiviteit), de gleasonscore (histologische agressiviteit) en het PSA-gehalte. Actieve opvolging geniet de voorkeur bij een kanker die een laag risico inhoudt. Een lokale prostaatkanker die gepaard gaat met een intermediair of een hoog risico, wordt behandeld met een radicale prostatectomie (PR) en/of radiotherapie (RT) met of zonder androgeendeprivatietherapie (ADT). Hoewel de behandeling veel vooruitgang heeft geboekt, doet zich bij meer dan 30% van de patiënten die worden behandeld met radiotherapie en chirurgie, een biologisch recidief voor (met een stijging van het PSA-gehalte).2 Dat is met name het geval bij patiënten met een hoogrisicoprostaatkanker. Patiënten die dachten dat hun kanker genezen was, schrikken als ze zien dat het PSA-gehalte weer stijgt. Uiteindelijk zal echter slechts een derde van de patiënten met een biologisch recidief metastasen ontwikkelen, vaak zeer lang na de eerste tekenen van dat recidief. De risicofactoren voor het optreden van metastasen zijn bekend: optreden van een recidief binnen een jaar na een radicale behandeling, gleasonscore ≥ 8 en vooral een PSA-verdubbelingstijd (PSAdt) korter dan één jaar. In het geval van een biologisch recidief kan een zogenaamde salvage (of “reddings”)-behandeling voorgeschreven worden of kan een hormoontherapie, namelijk een androgeendeprivatietherapie (ADT), worden gestart. Na een 7 radicale prostatectomie kan de prostaatloge bestraald worden en na radiotherapie kan een radicale prostatectomie, cryotherapie of HIFU (zeer intense focale ultratonen) overwogen worden. Maar omdat veel patiënten angstig zijn, beslissen artsen soms om een ADT te starten nog voor er bewijzen van metastasen zijn. Meerdere studies hebben echter aangetoond dat vroege hormoontherapie slechts een zeer beperkt effect heeft op de overleving van de patiënten, maar wel enorm veel bijwerkingen veroorzaakt. Huidige technieken 8 Prostaatkanker metastaseert bij voorkeur naar de lymfeklieren van het bekken en het abdomen en naar het axiale skelet, hoofdzakelijk het bekken, de wervelkolom, de ribben, de proximale humerus en het proximale femur. Daarom worden al sinds tientallen jaren de volgende beeldvormende onderzoeken aangevraagd om metastasen op te sporen: een CT-onderzoek van de thorax, het abdomen en het bekken en een 99m-technetiumbotscintigrafie om respectievelijk lymfeklieren botmetastasen op te sporen (Figuur 1a en b). Deze beeldvormende technieken blijven actueel in de meeste richtlijnen.2-4 Het belangrijkste criterium om ze aan te vragen is een PSAdt van minder dan 6 maanden. De auteurs die een dergelijk diagnostisch beleid (met botscintigrafie en CT-scan) aanraden, stellen echter zelf dat de genoemde onderzoeken niet goed genoeg zijn om metastasen in een vroeg stadium op te sporen. Meestal worden lymfeklieren waarvan de kleinste diameter groter is dan 10 mm als verdacht voor metastasering gezien waardoor echter kleinere lymfekliermetastasen miskend kunnen worden maar ook goedaardig vergrote lymfeklieren verkeerdelijk als positief kunnen worden beschouwd. Een botscintigrafie op zijn beurt detecteert metastasen pas in een laat stadium, wanneer de botcellen geactiveerd zijn en de osteoblasten reageren (wat we typisch zien bij prostaatkanker), maar dat gebeurt pas maanden na infiltratie van de kanker in het beenmerg. De toekomst… De meer recente beeldvormende technieken, met name MRI en positronemissietomografie (PET-scan), zijn gevoeliger en brengen een infiltratie van de tumor in het bot en de lymfeklieren sneller in beeld. Een MRI toont botmetastasen bij 15-30% van de patiënten die een hoog risico op metastasering lopen en bij wie de botscintigrafie negatief is. Een scintigrafie is ook onvoldoende specifiek. Het resultaat ervan is vaak niet eenduidig zodat toch nog een ander beeldvormend onderzoek (röntgenfoto’s, CT …) moet worden aangevraagd om goedaardige oorzaken van hyperfixatie (degeneratief discuslijden, osteoporotische wervelindeuking, ziekte van Paget …) te onderscheiden van echte metastasen. Dat brengt kosten met zich mee, een extra stralingsdosis en ongemak voor de patiënt. De waarde van een botscintigrafie om de respons van metastasen op de behandeling te evalueren, is eveneens beperkt. Ook dat is een zwak punt van het huidige algoritme, dat gebaseerd is op een scintigrafie en een CT-scan. Bij gebrek aan gevoeliger beeldvormende technieken om een lokaal recidief of metastasen in het skelet en de lymfeklieren in beeld te brengen, wordt gewoonlijk een salvage (of “reddings”)-behandeling aanbevolen als de scintigrafie en de CT-scan negatief zijn en als het pathologisch-anatomische onderzoek en de PSAdt wijzen op een niet agressieve tumor. Als het pathologisch-anatomische onderzoek en de PSAdt echter wijzen op een agressievere kanker, wordt een ADT aanbevolen, ook als er geen aantoonbare metastasen zijn. Dankzij nieuwe beeldvormende technieken, waarmee sneller een betrouwbare diagnose van metastasering kan gesteld worden, wordt het nu ook mogelijk om de salvage-behandeling beter te richten en om de respons van de tumor op de behandeling beter te evalueren. Een MRI van het skelet (hetzij een MRI van het axiale skelet met enkel onderzoek van de wervelkolom en het bekken, de predilectieplaatsen bij metastasering van prostaatkanker, hetzij een MRI van het hele lichaam) is veel gevoeliger dan a b c d / Figuur 1: Standaard-beeldvormingsonderzoeken bij een man van 71 jaar met een biologisch recidief (PSA 27,2 ng/ml): botscintigrafie (a) en CT van het abdomen en het bekken (b) tonen meerdere botmetastasen (zwarte pijltjes in a) en lymfekliermetastasen (witte pijltjes in b). Alternatief in één beeldvormingsonderzoek: MRI van het hele lichaam met T1-gewogen beelden (c, d) en diffusiebeelden (e) toont botmetastasen (zwarte pijltjes) en lymfekliermetastasen (witte pijltjes). e 9 a 10 d b e c f / Figuur 2: Nut van een MRI van het hele lichaam om metastasen op te sporen en om de respons te evalueren bij een patiënt die een hoog risico op metastasen loopt. a) De botscintigrafie toont geen afwijkingen. T1-gewogen MRI-beelden (b) en diffusie MRI (c) tonen botmetastasen (zwarte pijltjes). d) Bij een nieuwe botscintigrafie na 3 maanden hormoontherapie (ADT) zijn nog altijd geen afwijkingen te zien. e-f) Bij een controle-MRI is het letsel verdwenen. een botscintigrafie.5 In studies bij patiënten met een PSA-verdubbelingstijd < 1 jaar werden met een MRI botmetastasen ontdekt bij 30% van de patiënten met een negatieve of twijfelachtige botscintigrafie (Figuur 2). Een MRI van het hele lichaam kan ook lymfekliermetastasen in beeld brengen dankzij een nieuwe MRI-sequentie, de diffusie MRI, die metastasen in de beenderen en de ingewanden detecteert op grond van afwijkingen van de bewegingen van watermoleculen in het tumorweefsel (Figuur 1c, d, e; figuur 2). Een MRI is het beste onderzoek om de inhoud van het bekken en lokale recidieven te evalueren. Bij een patiënt met een biologisch recidief kan met een MRI van het hele lichaam immers in één keer de prostaatloge, de lymfeklieren van het abdomen en het bekken en het skelet onderzocht worden. Tegen die achtergrond wordt een MRI van het hele lichaam momenteel vergeleken met recente nucleaire technieken: PET-CT-scan met choline of PSMA (prostaatspecifiek membraanantigeen), waarmee ook bot- en lymfekliermetastasen opgespoord kunnen worden. Met die moderne technieken kunnen niet alleen metastasen onderscheiden worden van andere aandoeningen, maar kan men ook een nieuwe categorie van patiënten herkennen met beperkte metastasering, “oligometastatische tumor” genoemd.6 Die patiënten kan men dan een specifiekere behandeling geven. MRI en PET-scan worden momenteel vooral gebruikt voor onderzoeksdoeleinden, maar worden zeer zeker voortreffelijke technieken om metastasen in beeld te brengen. Of men voor deze technieken zal kiezen zal afhangen van hun accuraatheid, kosten, stralingsdosis en beschikbaarheid. We kunnen besluiten dat botscintigrafie en CT van de thorax, het abdomen en het bekken de eerste keuze beeldvormende onderzoeken blijven bij biologisch recidief van prostaatkanker bij een patiënt met verhoogde risicofactoren (PSAdt < 6 maanden). Met de moderne beeldvormende technieken, vooral MRI, volstaat één enkel onderzoek voor de stadiëring en kan vooral een beter onderscheid gemaakt worden tussen patiënten die een systemische behandeling vergen, en patiënten die aandachtig moeten worden gevolgd. Referenties 1. Tombal B, Desomer A, Jonckheer P, et al. Recommandations nationales de bonne pratique pour la prise en charge du cancer localisé de la prostate: seconde partie In: KCE reports. Good Clinical Practice (GCP). Bruxelles; 2014. 2. Mottet N, Bellmunt J, Briers E, et al. EAU - ESTRO - SIOG Guidelines on Prostate Cancer. 2016. http://uroweb.org/wp-content/uploads/EAU-Guidelines-Prostate-Cancer-2016.pdf . 3. Network NCC. Prostate Cancer. 2015. http://www.nccn.org/professionals/physician_gls/pdf/prostate.pdf. 4. Gillessen S, Omlin A, Attard G, et al. Management of patients with advanced prostate cancer: recommendations of the St Gallen Advanced Prostate Cancer Consensus Conference (APCCC) 2015. Ann Oncol 2015; 26(8): 1589-604. 5. Sartor O, Eisenberger M, Kattan MW, Tombal B, Lecouvet F. Unmet needs in the prediction and detection of metastases in prostate cancer. The Oncologist 2013; 18: 549-57. 6. Ost P, Bossi A, Decaestecker K, et al. Metastasis-directed Therapy of Regional and Distant Recurrences After Curative Treatment of Prostate Cancer: A Systematic Review of the Literature. Eur Urol 2015;67:852-63. 11 NUCLEAIRE BEELDVORMING BIJ HERVAL VAN PROSTAATKANKER Karolien E. Goffin, Christophe M. Deroose, Dienst Nucleaire Geneeskunde, UZ Leuven 12 Nucleair-geneeskundige beeldvormingstechnieken zoals botscintigrafie en PET-CT spelen een belangrijke rol bij staging en herstaging van prostaatkanker, hebben een significante impact op het diagnostisch beleid en kunnen therapiekeuzes bepalen. Bij patiënten met intermediair- en hoogrisicoprostaatkanker blijft de botscintigrafie een belangrijk onderzoek ter detectie van botmetastasen bij staging en herstaging, dankzij zijn grote sensitiviteit, lage kosten en wijdverspreide beschikbaarheid. De implementatie van hybride SPECT-CT-toestellen verbetert de specificiteit van deze beeldvormingsmodaliteit en vermindert het aantal aanvullende onderzoeken ten gevolge van niet-conclusieve bevindingen. Choline-PET-CT is een nuttige beeldvormingstechniek bij patiënten met biochemisch recidief, waar het de keuze van salvage (of “reddings”)-behandelingen bepaalt. In deze setting is PSMA-PET-beeldvorming echter superieur aan choline-beeldvorming en heeft de techniek een grotere impact op het beleid. Studies met grote homogene patiëntengroepen en histologische validatie ontbreken voorlopig echter. Botscintigrafie De botscintigrafie is de meest gebruikte nucleair-geneeskundige beeldvormingstechniek voor het opsporen van botmetastasen van prostaatkanker. Met een botscintigrafie kan worden nagegaan of er botmetastasen zijn, wat hun aantal is en welk patroon ze volgen, wat essentieel is om de correcte therapie te bepalen. Ook stelt botscintigrafie ons in staat om de tumorrespons te onderzoeken De techniek is gebaseerd op de intraveneuze toediening van botzoekende agentia, zoals Technetium-99m (99mTc)-gelabelde fosfonaten (bijvoorbeeld 99mTc-MDP), die zich opstapelen in het skelet in functie van de hoeveelheid osteoblastische activiteit. De osteoblastische natuur van botmetastasen van prostaatkanker maakt van de botscintigrafie een sensitieve techniek voor M-staging met een gemiddelde sensitiviteit voor planaire botscintigrafie van 79% met een range van 51% tot 97%. Botscintigrafie heeft echter een relatief lage specificiteit (gemiddelde specificiteit van 59%, range van 39% tot 82%) [1], aangezien ook een groot aantal goedaardige letsels - zoals breuken en degeneratieve bot- en gewrichtsaandoeningen - een verhoogde tracer-opname vertonen. De specificiteit van de botscintigrafie kan echter sterk verbeterd worden door het gecombineerd opnemen van 3D-functionele informatie via SPECT (single photon emission computed tomography) en anatomische informatie met behulp van CT (computed tomography). Figuur 1 toont een voorbeeld van de toegevoegde waarde van SPECT-CT bij de differentiële diagnose van botmetastasen. Hybride SPECT-CT-systemen zijn de voorbije jaren geïmplementeerd in de meeste afdelingen nucleaire geneeskunde, waardoor SPECT-CT-beeldvorming op grote schaal beschikbaar is en gemakkelijk toegankelijk voor de meerderheid van de patiënten. Het is de facto de nieuwe standaard voor scintigrafische beeldvorming. De detectieratio van de botscintigrafie wordt significant beïnvloed door de PSA-waarde, het klinisch stadium en de gleasonscore (GS). Bij patiënten met een laag-risico-prostaatkanker is minder dan 1% van de botscintigrafieën positief a b c / Figuur 1. Botscintigrafie bij een 74-jarige patiënt met prostaatkanker. SPECT-CT (a, b) en CT (c) tonen botmetastasen in het rechter os ilium. Het letsel in wervel L5 (kruis) is een degeneratieve verandering in het rechter facetgewricht. Deze beelden tonen dat de uitgebreidheid van metastatische ziekte accurater kan worden bepaald met SPECT-CT dan door planaire whole-body scintigrafie, doordat maligne en benigne letsels beter van elkaar kunnen worden onderscheiden. en dit verhoogt tot 7 à 38% bij PSA-waarden van 20 tot 50 ng/ml. Een hogere detectiegraad wordt eveneens gerapporteerd bij patiënten met stadium > T3 [2] en GS > 8. In de richtlijnen van de European Association of Urology (EAU) wordt een botscintigrafie voor het opsporen van botmetastasen dan ook voorgeschreven bij patiënten met intermediair-risico-prostaatkanker met overwegend GS 4 en bij patiënten met een hoog-risico-, gelokaliseerde of lokaal gevorderde prostaatkanker [2]. Botscintigrafieën moeten eveneens uitgevoerd worden bij symptomatische patiënten, onafhankelijk van de PSA-waarde, de GS of het klinische stadium. Na een in opzet curatieve behandeling (radicale prostatectomie (RP) of radiotherapie (RT)) ontwikkelen 27% tot 53% van de patiënten een PSA-only of ‹biochemisch› recidief [2]. De standaard work-up naar uitzaaiingen omvat in dat geval botscintigrafie en CT van het abdomen en het bekken. De diagnostische waarde van deze onderzoeken is echter vaak zeer beperkt bij asymptomatische patiënten, waarschijnlijk door een zeer kleine tumorbelasting. De waarschijnlijkheid van een positieve botscintigrafie bij patiënten met biochemisch recidief is afhankelijk van de PSA-waarde en -kinetiek. EAU-richtlijnen stellen daarom dat bij patiënten met biochemisch recidief een botscintigrafie enkel uitgevoerd moet worden indien hun PSA > 10 ng/ml of bij snelle PSA-kinetiek (PSA-verdubbelingtijd < 6 maanden of PSA velocity > 0.5 ng/ml/md), alsook bij patiënten met symptomen die wijzen op botmetastasen [2]. Positron Emissie Tomografie (PET) F-fluorodeoxyglucose (FDG)- PET-beeldvorming is een gevestigde beeldvormingsmodaliteit 18 bij diagnose, stadiëring en therapie-opvolging van meerdere tumortypes. Prostaatkanker is echter een tumortype zonder grote FDG-aviditeit, waardoor 18F-FDG-PET niet nuttig is en de ontwikkeling en implementatie van alternatieve metabole of moleculaire tracers, zoals PET-tracers op basis van choline of PSMA (prostaatspecifiek membraanantigeen), veel aandacht krijgt. Verhoogde choline-opname in prostaatkankercellen wordt veroorzaakt door een verhoogde celproliferatie en opregulatie van choline-kinase in kankercellen. De opname van radioactief gemerkt choline in prostaatkanker weerspiegelt dus de snelheid van tumorcelproliferatie. De detectieratio van choline-PET-CT bedroeg 62% in een recente meta-analyse met meer dan 2000 patiënten. Lokaal recidief werd gedetecteerd bij 27% van de patiënten, lymfekliermetastasen bij 36% en botmetastasen bij 25%. Figuur 2 toont een voorbeeld van een positieve choline-PET-CT bij een patiënt met biochemisch recidief na RP. Het is echter bekend dat choline-PET-CT micrometastatische haarden zoals kleine lymfekliermetastasen van recidiverende prostaatkanker nauwelijks kan detecteren. Er is daarnaast ook uitgebreid aangetoond dat de detectieratio van choline-PET-CT sterk afhankelijk is van de PSA-waarde op het moment van de PET-scan en van de PSA-kinetiek: bij PSA-waarden boven 2 ng/ml bedraagt de detectieratio meer dan 50%, terwijl ze minder dan 30% bedraagt bij PSA-waarden onder 1 ng/ml. Onafhankelijk van de PSA-waarde is de detectieratio hoger bij een hoge PSA-velocity (> 5 ng/ml/jaar) en een korte PSA-verdubbelingstijd (< 2-3 maand). Daarnaast zijn ook het klinische stadium bij de primaire diagnose van prostaatkanker en androgeendeprivatietherapie (ADT) belangrijke voorspellers van positieve choline-PET-CT. Vanwege de hoge kosten en de beperkte beschikbaarheid 13 a wordt choline-PET-CT niet aanbevolen bij alle patiënten met biochemisch recidief. Na radicale prostatectomie bedraagt de optimale PSA- cutoff 2 ng/ml [2]. Na radiotherapie is de optimale PSA-cutoff onduidelijk. Dat komt doordat er een gebrek aan adequate gegevens is en doordat het PSA moeilijker te interpreteren is, aangezien de resterende niet-tumorale prostaat nog PSA produceert [2]. Ondanks deze beperkingen heeft choline-PET-CT een belangrijke impact op de behandeling van patiënten met biochemisch recidief en kan het de therapiekeuze sturen bij een subgroep van patiënten: de patiënten bij wie een klein aantal metastasen gedetecteerd wordt, d.w.z. patiënten met een oligometastatische ziekte. 14 PSMA (prostaatspecifiek membraanantigeen) is een transmembraan-glycoproteïne dat voornamelijk tot expressie wordt gebracht in normaal prostaatepitheel, maar dat opgereguleerd is bij prostaatkanker, in het bijzonder bij metastatische ziekte. Daardoor is het een aantrekkelijk doelwit voor diagnose en behandeling van deze ziekte. Recent zijn dan ook nieuwe PSMA-gerichte speurstoffen ontwikkeld. 68Ga-PSMA-PET-CT, meestal met 68Ga-PSMA-11 (ook gekend als HBED-CC) als radiotracer, werd in snel tempo ingevoerd in vele Europese diensten nucleaire ge- neeskunde, waar het onderzoek choline-PET-CT vervangt bij patiënten met biochemisch recidief. In 2015 beschreven twee grote retrospectieve studies detectieratio’s van 80 tot 90% voor 68 Ga-PSMA-PET-CT bij patiënten met biochemisch recidief [3,4]. De detectieratio was positief gecorreleerd met de PSA-waarde: detectieratio’s bedroegen om en bij de 50% en 58% voor PSA-waarden onder 0,5 ng/ml en 58% en 73% voor PSA-waarden tussen 0,5 en 1 ng/ml. Vergeleken met choline–PET-CT werden hogere detectieratio’s beschreven in alle ranges van PSA (totaal 66% versus 32%), waarbij het verschil het grootst was bij PSA-waarden onder 0,5 ng/ml (50% versus 12%). Daarenboven had PSMAPET-CT een grotere impact op de therapiekeuze van de patiënt. Een voorbeeld van de superieure nauwkeurigheid van PSMA-PET-CT in vergelijking met choline-PET-CT is te zien in figuur 3. Ook in vergelijking met 3D-volumetrische CT is PSMA-PET duidelijk superieur: twee derde van de patiënten met metastatische lymfeklieren op PET waren negatief op contrast-enhanced CT. Hoewel de resultaten van deze studies veelbelovend zijn, ontbreekt systematische histologische bevestiging nog. Desondanks heeft er een snelle verspreiding van deze nieuwe technologie plaatsgevonden in landen waar de toepassing van PSMA-liganden / Figuur 2. Choline-PET-CT bij een 67-jarige patiënt met een voorgeschiedenis van prostaatkanker (T2bN0Mx). Biochemisch recidief 4 jaar na RP. PSA = 3,8 ng/ml op het moment van de choline-PET-CT. Choline-PET-CT detecteerde positieve lymfekliermetastasen presacraal rechts (kruis; a, b, c) en in de linker iliaca communis-keten (kruis; d, e, f). (a-d) zijn choline-PET-beelden, (b-e) fusie-beelden van choline-PET-CT en (c-f) CT-beelden na toediening van oraal en intraveneus contrast. a b c d e f voor beeldvorming toegelaten is en heeft de techniek daar cholinebeeldvorming bij patiënten met biochemisch recidief vervangen. Op dit moment is PSMA-gebaseerde beeldvorming echter niet algemeen beschikbaar, vooral als gevolg van regelgeving. Referenties 1. Evangelista L, Bertoldo F, Boccardo F, Conti G, Menchi I, Mungai F, et al. Diagnostic imaging to detect and evaluate response to therapy in bone metastases from prostate cancer: current modalities and new horizons. European journal of nuclear medicine and molecular imaging. 2016. 2. Mottet N, Bellmunt J, Briers E, van den Bergh RCN, Bolla M, van Casteren NJ, et al. Guidelines on Prostate Cancer. EAU Guidelines: European Association of Urology; 2015. p. 1-137. 3. Afshar-Oromieh A, Avtzi E, Giesel FL, Holland-Letz T, Linhart HG, Eder M, et al. The diagnostic value of PET/CT imaging with the (68)Ga-labelled PSMA ligand HBEDCC in the diagnosis of recurrent prostate cancer. European journal of nuclear medicine and molecular imaging. 2015;42:197-209. 4. Eiber M, Maurer T, Souvatzoglou M, Beer AJ, Ruffani A, Haller B, et al. Evaluation of Hybrid 68Ga-PSMA Ligand PET/CT in 248 Patients with Biochemical Recurrence After Radical Prostatectomy. Journal of nuclear medicine. 2015;56:668-74. 5. Afshar-Oromieh A, Zechmann CM, Malcher A, Eder M, Eisenhut M, Linhart HG, et al. Comparison of PET imaging with a (68)Ga-labelled PSMA ligand and (18) F-choline-based PET/CT for the diagnosis of recurrent prostate cancer. European journal of nuclear medicine and molecular imaging. 2014;41:11-20. / Figuur 3. Patiënt 1 (a, b) en patiënt 2 (c, d). Rode pijlen wijzen naar een nodulaire bekkenwandmetastase (a, b, histologisch bevestigd) en naar kleine lymfeklieren (c, d) die duidelijk pathologische traceropname vertonen op 68Ga-PSMAPET-CT (b en d). Gele pijlen wijzen naar beide ureters (c, d). Patiënt 1 presenteerde zich met een zeer lage PSA-waarde (0,01 ng/ml) ondanks zichtbare tumorale letsels. (a+c) zijn fusiebeelden van 18F-fluoromethylcholine-PET-CT, (b+d) fusiebeelden van 68Ga-PSMA-PET-CT. Overgenomen uit Afshar-Oromieh et al. [5] b 15 c d MEDISCHE BEELDEN ZIJN GEEN VAKANTIEKIEKJES WEES ER ZUINIG MEE Volg ons ook op de website van de FOD Volksgezondheid! www.zuinigmetstraling.be Waarschuwing : De inhoud van deze brochure is louter informatief. Neem geen belangrijke beslissingen die uitsluitend gebaseerd zijn op deze informatie. Aarzel niet gespecialiseerd advies in te winnen bij de specialist medische beeldvorming. De vzw. Focus on Medical Imaging kan niet aansprakelijk gesteld worden voor medische beslissingen of praktijken die zich uitsluitend baseren op de hierin aangeboden informatie, zonder advies van de specialist medische beeldvorming betreffende de gestelde problematiek.