Memorie van Antwoord 16/05 Voorgestelde behandeling: PS-vergadering : 4 maart 2005 ‘s-Hertogenbosch Onderwerp Beleids- en activiteitenplan verduurzamen energiehuishouding 2005 - 2008. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer Aan Provinciale Staten van Noord-Brabant, Bij de behandeling van het statenvoorstel voor het beleids- en activiteitenplan verduurzamen energiehuishouding 2005 – 2008 in de vergadering van uw commissie economie, mobiliteit en grote stedenbeleid (emg) van 28 januari 2005 werd besloten het statenvoorstel door te geleiden naar Provinciale Staten. De commissie heeft Gedeputeerde Staten om een aanvullende memorie van antwoord gevraagd, waarin nader aandacht dient te worden geschonken aan de volgende aspecten: 1. het inbouwen van evaluatiemomenten die tussentijdse bijsturing mogelijk maken; 2. de mogelijkheid van uitbreiding van de regionale samenwerking met de waterschappen, gelet op kansrijke ontwikkeling van koude-warmte opslagsystemen; 3. extra aandacht voor het onderdeel duurzame energie in het kader van het aanbestedingsbestek voor de nieuwe OV-concessies; 4. de opname van een extra scenario tussen de scenario’s ‘intensivering’ en ‘vasthouden aan oorspronkelijke doelstellingen uit 2000’; 5. de opname van een betere financiële onderbouwing van de onder 4. bedoelde scenario’s, in het bijzonder het scenario ‘vasthouden aan oorspronkelijke doelstellingen uit 2000’; 6. aandacht voor de volgende alternatieven: geo-energie, restwarmte, warmtekracht koppeling, alternatieve brandstoffen, koude-warmte opslag, inzet van waterstofgas. Voorts zijn vragen gesteld over de integratie van Energie 2050 in de provinciale organisatie. Als antwoord op de gestelde vragen delen wij u het volgende mee. 1078157 Directie Ecologie Bijlage(n) -- Wij houden vast aan ons oorspronkelijk voorstel, namelijk het scenario ‘intensiveren’, zoals verwoord in het onderhavige beleids- en activiteitenplan verduurzamen energiehuishouding 2005 -2008. Het memorie van antwoord doet daarom geen nadere voorstellen tot wijziging. Ad 1 Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 Inbouwen van evaluatiemomenten en tussentijdse bijsturing. Wij voeren jaarlijks een monitoring en een beleidsevaluatie uit. De resultaten zullen wij aan ter kennisgeving aan Provinciale Staten sturen. De monitoring is niet alleen gericht op het effect (minder CO2 of het beoogde eindresultaat), maar ook op de voortgang in het proces naar het eindresultaat. Daartoe is de effectketen verdeeld in tussenstations, gekoppeld aan partijen. In het actieprogramma zijn per jaar en per tussenstation doelen geformuleerd. Dit maakt het mogelijk om vroegtijdig de doorwerking van het beleid inzichtelijk te maken en waar nodig tussentijds bij te sturen. Ad 2 Perspectief koude-warmte opslagsystemen en samenwerking met de waterschappen Koude-warmte opslag (KWO) is een rendabele vorm van energiebesparing en de markt pakt KWO in toenemende mate zelfstandig op. Door nieuwe technieken wordt het bij steeds meer projecten mogelijk om KWO toe te passen. KWO is daarom een essentieel beleidsonderwerp in ons scenario ‘intensiveren’, met een ambitieuze doelstelling. In figuur 1.1 staat de ontwikkeling tot nu toe en onze doelstelling (55 miljoen m3 water komt overeen met 0,28% hernieuwbare energie) Figuur 1.1 Doelstelling Koude-warmte opslag 60.000.000 40.000.000 20.000.000 20 08 0 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 m3 verpompt water per jaar doelstelling KWO Het zal een grote inspanning vergen om in de planperiode het benodigde aantal KWOprojecten te (laten) realiseren en daarmee onze ambitieuze doelstelling te bereiken. Niet alle technieken passen binnen het vigerende provinciale beleid. Ook blijkt dat het huidige waterhuishoudingsbeleid soms belemmerend is en in sommige situaties is KWO (net) niet rendabel. Ons inziens is het niet reëel om de doelstelling nog verder te verhogen: wij verwachten dat de markt niet meer projecten zal kunnen initiëren. 2/11 Datum Er is een aantal mogelijke aanvullende maatregelen om de toepassing van KWO te bevorderen: - het loslaten van de dieptebegrenzing van 80 m, waardoor naar inschatting circa 20% meer projecten kunnen worden uitgevoerd1. Het vigerende waterhuishoudingsbeleid stelt als grens dat KWO-projecten niet dieper dan 80 m mogen boren. Dit om het onaangetaste karakter van de diepere (drink)waterlagen niet aan te tasten. Dit is door Provinciale Staten vastgelegd in het Waterhuishoudingsplan 2003-2006. Gezien het belang van onaangetast drinkwater hebben wij niet voorgesteld de 80 meter grens los te laten; - het financieren van de onrendabele top van net niet rendabele KWO- projecten. De effectiviteit van een dergelijke subsidie wordt echter betwijfeld, mede omdat het aantal projecten dat hiermee over de streep kan worden gehaald naar verwachting beperkt is. Daarom is afgezien van het opnemen van een subsidieregeling voor dit doel. 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 De waterschappen zijn voor zover wij weten niet actief bezig met KWO en zij hebben ook geen formele rol. Wel werken wij samen met de gemeenten en diverse commerciële partijen die betrokken zijn bij KWO, waaronder Brabant Water. Waar mogelijk en zinvol zullen wij de waterschappen wel betrekken bij de uitvoering van het beleids- en activiteitenplan. Ad 3 Duurzame energie in nieuwe OV-concessies Verkeer en vervoer zijn van grote invloed op de emissie van CO2. Onze directe mogelijkheden vanuit het oogpunt van energiebeleid zijn echter beperkt en scoren niet hoog qua kosteneffectiviteit. Daarom hebben wij het beleidsonderwerp lage prioriteit gegeven in het scenario ‘intensiveren’. Wij verwachten meer van een geïntegreerde aanpak. Daarom is energie, samen met milieuaspecten als luchtkwaliteit en geluid onder de noemer ‘leefbaarheid’ opgenomen in het nieuwe Provinciale Verkeer en vervoersplan (PVVP). 1 De grens van 80 meter wordt door de meeste andere provincies niet gehanteerd. Brabant wijkt in een aantal opzichten af van andere provincies: In tegenstelling tot andere provincies is een groot deel van het drinkwater hier afkomstig uit grondwater (in andere provincies grotendeels uit oppervlaktewater); grondwater zijn meestal afgesloten pakketten, in Brabant is sprake van één groot aaneengesloten pakket, zodat een aantasting van het grondwater zich in het gehele drinkwaterpakket zou kunnen verspreiden. 3/11 Voor een zo effectief en efficiënt mogelijke uitvoering is het essentieel dat de diverse doelen (verkeer en vervoer, milieu en energie) goed op elkaar worden afgestemd en dat samenwerking plaatsvindt met de diverse relevante partijen, zoals de regionaal samenwerkende gemeenten. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 De concessieverlening OV (openbaar vervoer) is thans een actueel onderwerp. Milieuen energieaspecten zijn een essentieel en voorwaardelijk onderdeel van het aanbestedingsbestek. Er is echter nog geen eenduidig provinciaal standpunt over de hoogte van de milieu- en energie eisen. Ook is nog geen oplossing gevonden voor de meerkosten, die de (extra) milieu- en energieaspecten met zich meebrengen. Een milieuvriendelijke optie is de inzet van aardgas als transportbrandstof. Dat geeft een vermindering van de CO2-uitstoot (circa 10%) en heeft grote voordelen voor de leefkwaliteit (NOx en fijn stof). Deze maatregel is naar verwachting niet kostenneutraal (zie ook ad 5). De inzet van biodiesel resulteert niet in een verlaging van NOx en over fijn stof bestaat onzekerheid. Biodiesel heeft wel aanzienlijk hogere kosten. Deze zouden aanzienlijk kunnen worden verlaagd als het belastingregime hiervoor wordt aangepast. Wij hebben de minister van VROM daar al eerder op gewezen, mede in relatie tot de toekomst van de suikerindustrie. Naar biomassa als transportbrandstof wordt momenteel veel technisch en haalbaarheidsonderzoek verricht. In Nederland is de techniek nog niet op grote schaal toepasbaar gebleken. De toekomstige mogelijkheden, betekenis en rol die provincie en gemeenten bij de introductie kunnen spelen, zullen medio 2005 worden onderzocht. Veel zal daarbij afhangen van het gevoerde rijksbeleid. Ad 4 Uitwerken extra scenario Met het scenario ‘intensiveren’ presenteren wij een realistisch, afrekenbaar en uitvoerbaar plan. Wij hebben voor het scenario ‘intensiveren’ gekozen omdat daarmee de meest effectieve maatregelen worden genomen en een zo optimaal mogelijke inzet van menskracht en (extra) middelen plaatsvindt. Wij hebben bewust niet gekozen voor (onderdelen uit) het innovatieve pakket maatregelen om onze oorspronkelijke doelen te realiseren, onder meer vanwege de technische of politieke haalbaarheid en onzekerheid en de financiële consequenties. Wij zijn ons ervan bewust dat wij met het scenario intensiveren de oorspronkelijke doelen (1 - 2% energie-efficiency verbetering per jaar en 5% hernieuwbare energie in 2010) niet zullen realiseren. 4/11 Daar liggen de volgende argumenten mede aan ten grondslag: - de oorspronkelijke doelen staan vanwege diverse landelijke ontwikkelingen onder druk door: een lagere inzet op CO2-beleid en een hogere inzet op andere broeikasgassen (waardoor minder energie-efficiency wordt bereikt), het wegvallen van landelijke subsidieregelingen, invoering van het systeem van emissiehandel (wat de eerste jaren vooral investeringen in het buitenland tot gevolg heeft in plaats van binnenlandse) en de liberalisering van de energiemarkt. Vanwege deze ontwikkelingen vergt het van de provincie extra veel inspanningen om de doelen voor efficiencyverbetering en hernieuwbare energie te behalen; - als ijkpunt voor het hernieuwbare energiedoel is opgenomen 2010, terwijl het beleidsplan een uitvoeringsperiode heeft tot 2008. Dit betekent dat aan het eind van de planperiode het einddoel wel in zicht zal moeten zijn, maar nog niet bereikt; - wij hebben ons ook laten leiden door de uitdrukkelijke politieke wens om “beter enkele onderwerpen goed uit te voeren, dan veel onderwerpen half’’. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 Wij stellen voor de oorspronkelijke doelen (1-2% energie-efficiency verbetering per jaar en 5% hernieuwbaar) als ‘streefwaarden voor de middellange termijn’, (2012) te handhaven, maar dat wij in het operationele plan uitgaan van de genoemde realistische en afrekenbare doelen. Wij constateren ook dat dit geen eenvoudige zaak is en dat het minimaal vraagt om: - politieke urgentie en lange adem en een krachtig en consistent overheids- beleid. Dit is niet alleen nodig voor de planperiode 2005 – 2008) maar juist ook voor de middellangere termijn (2012); - technologische vernieuwingen en innovaties en financiële impulsen om investeringen in energie-efficiëncy en hernieuwbare energie uit te lokken; - extra inzet van menskracht en middelen. Bij integratie/meeliften met andere activiteiten (technologieontwikkeling, innovatie, kennis) kunnen de middelen worden beperkt, omdat daarvoor dikwijls al middelen zijn gereserveerd; - optimale doorwerking van het beleid in andere strategische en operationele plannen. Met andere woorden de milieu- en energieaspecten moeten zwaar en voorwaardelijk meewegen (zie het voorbeeld concessieverlening OV). De inzet en bijdrage van de samenwerkende gemeenten en van doelgroepen en intermediairs en van het Rijk blijft cruciaal. Naar aanleiding van uw beschouwingen hebben wij voor de diverse beleidsonderwerpen nog eens kritisch gekeken naar de mogelijkheden om door extra inzet de doelen dichterbij te brengen. Daarbij hebben wij tevens gekeken naar de effecten en voorwaarden. De meest effectieve mogelijkheden zien wij bij het MKB en in de bouw. 5/11 MKB Naast de bedrijven die vallen onder het provinciale milieuvergunningbeleid zal de extra inspanning kunnen worden ingezet op alle vergunningplichtige bedrijven en op het MKB in het algemeen. Bovendien zal de toepassing van (doorbraak)technologie en materiaalbesparing bij grote en middelgrote energiegebruikers en bij het MKB extra aandacht krijgen. Invalshoeken zijn individuele bedrijven, ketens en producten. Samenwerken dan wel afstemmen met de BZW (Brabants-Zeeuwse werkgeversvereniging) en met de betrokken intermediaire organisaties (zoals PIT, Syntens, onderwijsinstellingen). Uit onderzoek in het kader van de Strategische Agenda Milieu, Economie en Ruimte blijkt dat de volgende sectoren uit het MKB in aanmerking komen: zakelijke dienstverlening, groothandel, detailhandel, horeca en reparatie, bouwnijverheid en vervoer over land. Naar verwachting kan met een extra jaarlijkse inzet van 1 fte en € 500.000,-- voor nader onderzoek en projectontwikkeling en subsidiëren van pilotprojecten een jaarlijkse verbetering van de energie-efficiency voor Brabant van ongeveer 0,05% worden bereikt. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 In het innovatieve pakket wordt bij meer doelgroepen een forse impuls gegeven aan verbetering energie-efficiency door verdergaande besparingsmaatregelen, technologie en materiaalbesparing (incl. innovatie). Naar verwachting zal de bijdrage op de korte termijn gering zijn, maar vooral op de middellange termijn interessante mogelijkheden bieden. Het betekent ook, zeker voor wat betreft de technologie(ontwikkeling) dat we nu moeten beginnen. Wij voeren overleg met onder andere PIT en het bedrijfsleven (BZW) om nieuwe mogelijkheden te zoeken om besparingen te realiseren. Zodra dit resultaat oplevert zullen wij u hiervan op de hoogte brengen. De bestaande bouw Er kan een gemeenschappelijke regeling financiering en uitvoering energiemaatregelen worden opgezet met een beperkte subsidieregeling (€ 1.250.000,-- per jaar, € 5.000.000,-- voor de planperiode), gekoppeld aan concrete projecten van woningcorporaties en particulieren. De voorkeur gaat uit naar een regeling op basis van cofinanciering (provincie, gemeenten, EU). Als de projecten mede worden gekoppeld aan de introductie en toepassing van het ‘Europese energielabel’ wordt het meeste effect verwacht. Naar verwachting kan met de extra inzet van € 1,25 miljoen en 0,5 fte voor Brabant een jaarlijkse verbetering van de energie-efficiency van 0,04% worden bereikt. Wij constateren op grond van globale inschattingen dat met deze twee extra inspanningen de oorspronkelijke doelen binnen de planperiode tot circa 80%. kunnen worden genaderd. Daarvoor is in de planperiode een extra investering van € 7 miljoen en 1,5 fte nodig. Vanwege deze relatief zware extra inspanning zijn bovenstaande maatregelen niet in het scenario ‘intensiveren’ opgenomen. 6/11 Ad 5 Betere financiële onderbouwing pakket innovatieve maatregelen Datum 22 februari 2005 Per beleidsonderwerp is hier aangegeven welke kosten in het pakket innovatieve maatregelen zijn begroot. Het blijkt dat een grote financiële en personele injectie nodig is om substantiële aanvullende energiebesparing te realiseren. Zonder een financiële injectie is het realiseren van energiebesparing afhankelijk van de medewerking en inzet van derden (met name Rijk, gemeenten, bedrijfsleven). De doelen zijn dan niet meer afrekenbaar. In het Beleids- en activiteitenprogramma staat echter al: “Wij blijven attent op mogelijkheden om via andere bronnen (nationaal, europees) deze maatregelen te realiseren”. Dus als wij mogelijkheden zien om de doelstelling te realiseren zonder onevenredige financiële inspanning, zullen wij dat zeker doen. DIS-nummer 1078157 De bestaande bouw In het pakket innovatieve maatregelen wordt de afgeschafte landelijke subsidieregeling EPR door de provincie opgevangen. Daarmee wordt toepassing van vloer- en dakisolatie, HR++-glas, HR-ketels, zonneboilers, warmtepompen, zonnecellen gesubsidieerd. Naar schatting is 26 miljoen euro nodig om deze regeling provinciaal op te zetten. Biomassa In het innovatieve scenario wordt uitgegaan van financiële ondersteuning van alle vormen/projecten op het gebied van biomassa, inclusief brandstoffenproductie, door een bijdrage aan de investeringen. Als ‘innovatieve maatregel’ is opgevoerd dat de provincie de onrendabele top van biomassa-benutting zou kunnen financieren/subsidiëren. Dit zou de markt voor toepassing van biomassa vlottrekken. Gezien het grote aanbod van biomassa is dit een grote potentiële duurzame energiebron. Volgens ECN is de onrendabele top van kleinschalige zelfstandige biomassa-installaties 15 cent/kWhe. Het opwekken van 5 PJ kost dan € 45.000.000,-- waarvan ruim 2/3 door MEP-subsidie2 wordt gedekt. De provincie zou daarop een aanvulling van € 14.000.000,-- moeten doen om de benutting voor de markt aantrekkelijk te maken. Dit zijn jaarlijkse kosten en om investeerders voor bio-energie aan te trekken zal de subsidie ook voor langere termijn moeten worden gegarandeerd (vergelijk met de MEP-subsidie, die staat voor tien jaar vast). De financiële bijdrage is dan aanzienlijk. De benutting van biomassa voor (transport)brandstoffen biedt op termijn veel perspectief. In een afstudeeronderzoek zullen de mogelijkheden en de rol en bijdrage van de provincie concreet worden uitgezocht. 2 MEP staat voor Milieuvriendelijke ElektriciteitsProductie. Dit is een subsidieregeling van de overheid voor de opwekking van duurzame elektriciteit en elektriciteit van WKK. 7/11 Duurzame bedrijventerreinen: risicogarantie warmtenetten Restwarmte kan worden benut door aanleg van (grootschalige) warmtenetten. Probleem is dat hiervoor risicodragend kapitaal nodig is, omdat bedrijven veelal geen garantie willen geven om over een langere periode de restwarmte te leveren. De bijdrage van € 5.000.000,-- is de begrote bijdrage die nodig is om voor vier warmtenetten het risico af te dekken. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 Verkeer en vervoer Als innovatieve maatregel is op genomen dat bussen in de steden op aardgas rijden. Dit is een kostenneutrale maatregel als deze wordt vergeleken met andere nieuwe bussen. In vergelijking met het continueren van het gebruik van oude bussen zijn de meerkosten circa € 3.500.000,--. Inzet van aardgas heeft ook een groot effect op de verbetering van de leefomgeving. Mogelijk kunnen daarom de gemeenten waar de bussen rijden een deel van de meerkosten dragen. Met de gemeente Tilburg hebben wij afgesproken dat zij nog dit jaar zullen starten met een praktijkproef, waarbij stadsbussen op aardgas zullen gaan rijden en een aardgasvulstation zal worden aangelegd. Als tweede innovatieve maatregel is opgenomen dat het gebruik van biobrandstof wordt gesubsidieerd. Om een substantiële afzet van deze brandstof te garanderen is een hoge subsidie nodig. Uitgegaan is van het volledig compenseren van de meerprijs van biobrandstof ten opzichte van fossiele brandstof bij een bijmenging van 10% van biobrandstof. De kosten van deze subsidie zijn € 12.500.000,-- voor de planperiode. Utiliteitsbouw en nieuwbouw Door toepassen van scherpere normen en bouwen van grote aantallen nul-energiewoningen, die beide technisch haalbaar zijn, kan een verbetering van de energie-efficiëncy plaatsvinden. Een financiële regeling vergelijkbaar met de regeling voor de bestaande bouw is met name voor de bestaande utiliteit van groot belang. Bij nieuwbouw dient de onderhandelingspositie van gemeenten te worden versterkt. Het blijkt dat, indien grond in eigendom is van projectontwikkelaars, verdergaand duurzaam en energiezuinig bouwen lastiger is te realiseren. Vanuit de gemeenten zal bestuurlijke wil en menskracht nodig zijn en om op korte termijn een hoog aantal nul-energiewoningen te realiseren zal ook een financiële regeling benodigd zijn. Stimulering van energiebesparing en duurzame energie in de utiliteitsbouw zal ook moeten plaatsvinden in samenwerking met de gemeenten en de rijksoverheid. Er kan enerzijds worden aangesloten bij provinciale activiteiten voor het MKB en anderzijds bij gemeentelijke taken omtrent gemeentelijke gebouwen en de toetsing van milieuvergunningen. 8/11 In de Beleids- en actieviteitenprogramma, deel 2, bladzijde 9 staat in schema 1.2 de begrote extra kosten die benodigd zijn om de oorspronkelijke doelstelling te realiseren. In onderstaande tabel zijn de relevante beleids-onderwerpen nogmaals opgenomen. In de tabel in deel 2 is het bedrag voor subsidiëring van bio-brandstoffen weggevallen. Daardoor klopte de optelling niet meer. Daarnaast stonden bij de kosten voor biomassa de jaarlijkse kosten in plaats van de kosten voor de planperiode. Het totaal van de benodigde extra investeringen voor de planperiode komt daardoor op € 95.000.000,--. Pakket innovatieve maatregelen Gebouwde Gemeenschappelijke omgeving: regeling financiering en uitvoering Bestaande bouw energie-maatregelen Biomassa Exploitatiesubsidie van concrete Cijfers uit BAP Vernieuwde deel 2 cijfers € 26.000.000 € 26.000.000 € 14.000.000 € 48.000.000 € 5.000.000 € 5.000.000 € 3.500.000 € 3.500.000 Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 haalbare projecten Duurzaam Risicogarantie gemeenschappelijke ondernemen: voorziening, zoals warmtenetten Bedrijventerreinen Verkeer en OV-bussen rijden op aardgas vervoer: en bio-brandstoffen € 12.500.000 Mobiliteit en ruimtelijke aspecten. Utiliteitsbouw Zie bestaande bouw Totaal Ad 6 € 48.500.000 € 95.000.000 Aandacht voor geo-energie, restwarmte, warmte-kracht koppeling, alternatieve brandstoffen, koude-warmte opslag, inzet van waterstofgas. Geo-energie Geo-energie is de benutting van de warmte van de diepere aardlagen3. In het verleden is in Asten een onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van geo-energie. Dat bleek toen wegens technologische problemen niet haalbaar. Onlangs is ook in Bergeijk onderzoek gedaan naar het toepassen van geo-energie. Ook hier waren technologische problemen. Daarnaast zou er zeer zout water vrijkomen, dat wegens milieuredenen nergens mag worden geloosd. Wij zien geo-energie vooralsnog niet als structurele benutbare energiebron. Warmte-kracht koppeling Dit in tegenstelling van Koude-warmte opslag (KWO), waarbij warmte eerst in de bodem (grondwater) wordt gevoerd, waarna deze warmte later weer wordt benut. KWO betreft in praktijk seizoensopslag, geo-energie is gebaseerd op de warmte uit de aardkern en daarom een continue energiebron. 3 9/11 Warmte-kracht koppeling is een potentiële besparingsbron. Wij hebben deze optie vooralsnog buiten beschouwing gelaten omdat wij verwachten dat de (maatschappelijke) kosten-effectiviteit laag is. Het financieel rendement van WKK’s is weggevallen omdat de afgelopen jaren de gasprijs is gestegen ten opzichte van de elektriciteitsprijs terwijl de winst juist is gebaseerd op de meerkosten van elektriciteit ten opzichte van gas. (Essent plaatst geen WKK’s meer omdat deze bedrijfseconomisch niet interessant zijn en omdat er geen MAP-gelden4 meer zijn). Om te voorkomen dat bestaande WKK’s worden stilgezet wordt WKK thans fors gesubsidieerd via de MEP. Dit blijkt een effectieve subsidie, want de meeste WKK’s draaien weer. Om WKK op meer plaatsen aantrekkelijk te maken kan het nodig zijn een vorm van investeringssubsidie voor de onrendabele top te ontwikkelen. De provincie kan hier een bijdrage in leveren. Op deze korte termijn kan echter geen uitspraak worden gedaan over de rentabiliteit van deze optie. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 Zon-PV en Zonneboilers Zonne-energie krijgt een lage prioriteit volgens de tabel ’prioriteitstelling beleidsonderwerpen’. Belangrijkste argument daarvoor is dat de kosten-effectiviteit van zon-PV (elektriciteit uit zonlicht) erg slecht is. De landelijke overheid heeft stimulering voor zon-PV beëindigd. Zonneboilers zijn wel kosteneffectiever voor de CO2-reductie. Zij zullen worden meegenomen in het beleid voor de gebouwde omgeving. Voor de toekomst wordt verwacht dat zon-PV een grotere en meer effectieve bijdrage kan leveren. Waterstof Waterstofgas (H2) is een energiedrager en geen energiebron. Dit houdt in dat er voor het maken van H2 een andere energiebron nodig is. Zolang deze bron niet duurzaam is, heeft waterstof ook niet het predikaat duurzaam. Bovendien is er nog volop discussie gaande en vindt er veel onderzoek plaats. Wij zien vooralsnog geen goede mogelijkheden voor een eigen inzet en bijdrage. Wel zullen wij de ontwikkelingen volgen. Ad 7 Integratie Energie 2050 in provinciale uitvoeringsorganisatie Tot slot willen wij u nog kort informeren over ons besluit tot integratie van Energie 2050 in de provinciale organisatie. Bij de uitvoering van het duurzaam energiebeleid zijn momenteel op provinciaal niveau twee organisaties betrokken, te weten de provincie zelf en de stichting Energie 2050. Aangezien Energie 2050 voor haar voortbestaan feitelijk alleen van provinciale subsidie afhankelijk is, is besloten het adviesbureau ERM onderzoek te laten verrichten naar de toekomst van het Energie 2050 en ons te laten adviseren over een zo efficiënt mogelijke taakverdeling tussen het provinciale programmateam energie en Energie 2050. In de uitvoering van het provinciale energiebeleid gaat het om vier onderscheidenlijke taken: beleidsvoorbereiding, beleidsuitvoering, beleidsdoorwerking en beleidsevaluatie. 4 MAP-gelden werden in het verleden geheven over het energieverbruik. De energiebedrijven konden dit geld gebruiken voor energiebesparing. Met de liberalisering van de elektriciteitsbedrijven zijn de MAPgelden afgeschaft. 10/11 De voor- en nadelen van de varianten zijn voor de diverse taken nader uitgewerkt aan de hand van een aantal wegingscriteria. Na afweging is ERM tot de conclusie gekomen dat het de voorkeur verdient om de taken van Energie 2050 (inclusief de daaraan gekoppelde menskracht) onder te brengen in de provinciale organisatie en de provinciale subsidie aan Energie 2050 op termijn te beëindigen. Na afronding van dit proces zal voor de uitvoering van het duurzaam energiebeleid uitgaande van het scenario ‘intensiveren’ binnen de provincie ongeveer 8 fte zijn vereist. Het inverdieneffect van de samenvoeging is ongeveer 1,2 f.t.e. met name in de sanering van dubbel management en uitvoering en het wegvallen van onderlinge afstemming tussen het huidige provinciale projectteam en het team van Energie 2050. De fte’s kunnen worden gefinancierd door de vrijvallende middelen, vanwege het opheffen van Energie 2050. In de begroting is voor Energie 2050 jaarlijks een bedrag van circa € 300.000,-- gereserveerd. Datum 22 februari 2005 DIS-nummer 1078157 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, , voorzitter, , secretaris. 11/11