1 Het organisatiemodel in de Provinciale Afdelingen van het VAPH met betrekking tot de VAPH-aanvraagprocedure voor de persoon met een handicap, aangepast na de opmerkingen van Minister Vanackere 2009 1.1 Inleiding In 2008 legde het VAPH het volledige voorstel van organisatiemodel m.b.t. Diagnose en Indicatiestelling voor aan Minister Vanackere. Minister Vanackere heeft hieraan zijn zienswijze toegevoegd (brief van 4 november 2008). Op basis daarvan heeft de administratie het organisatiemodel bijgestuurd. Dit aangepaste organisatiemodel wordt in wat volgt beschreven. Daarbij werd maximaal afgestemd op de oorspronkelijke nota. 1.2 De dossierstromen Afhankelijk van de inhoud en de complexiteit van het dossier zullen er vier verschillende dossierstromen ontstaan in de provinciale afdeling (PA): 1. Het multidisciplinair team (MDT) doet een positief voorstel tot indicatie op basis van D&Iprotocollen1; de coördinator (dossierbehandelaar binnen de provinciale afdeling) volgt dit voorstel. Deze dossiers zullen we de consensusdossiers noemen. 2. Bepaalde beslissingen genomen bij vorige (aan)vragen zullen ertoe leiden dat in bepaalde situaties bij een volgende (aan)vraag een verkorte procedure van toepassing is. Deze dossiers zullen we de verkorte procedure voor ZORG en de verkorte procedure voor IMB noemen. 3. Het MDT doet een voorstel tot indicatie op basis van D&I-protocollen; de coördinator heeft inhoudelijke twijfels over dit voorstel (deze kunnen zowel slaan op de diagnosestelling als op de indicatiestelling) en stuurt het dossier voor nader onderzoek door naar het D&I-team. Deze dossiers zullen we de discussiedossiers noemen. 4. Het MDT doet een voorstel tot indicatie op basis van D&I-protocollen; het dossier wordt steekproefsgewijs gekozen als controledossier en door het D&I-team geëvalueerd. Deze dossiers zullen we de controledossiers noemen. Dossiers die worden behandeld als een consensusdossier of waarop de verkorte procedure van toepassing is zullen meestal tot een positieve beslissing leiden. Er wordt geschat dat 80 tot 90% van de dossiers op deze manier zullen kunnen worden afgehandeld. Tien à twintig procent van de dossiers zal behandeld worden door het D&I-team. Dit zullen de discussiedossiers en de controledossiers zijn. Hieronder worden de verschillende dossierstromen besproken. Het bijhorende schema vindt u terug op de laatste pagina van dit document. 1.2.1 De consensusdossiers Het dossier komt binnen in de provinciale afdeling (PA) (1). De cel inschrijvingen gaat na of alle nodige stukken werden toegevoegd aan het dossier (bv. attesten, medische verslagen, …). Het 1 Diagnostische protocollen behelzen de classificerende diagnostiek, m.a.w. wat is de onderliggende stoornis die de oorzaak is van de handicap. Indicatiestelling is het proces waarbij de toegang wordt voorgesteld tot een welbepaalde ondersteuningsvorm of hulpmiddel. 1 dossier is volledig, de cel inschrijvingen stuurt het dossier door naar de coördinator (COR) die het dossier inhoudelijk bekijkt (2). De COR kan zich volledig vinden in het voorstel tot indicatie van het MDT en stelt een positief voorstel tot beslissing op. De cel beslissingen maakt op basis van dit advies de feitelijke (positieve) beslissing op (3) en legt deze ter handtekening voor aan het PA-hoofd die in delegatie van de Directeur-generaal tekent (4). Een positieve beslissing wordt verstuurd naar de PmH (5). Mocht het PA-hoofd twijfelen aan het oordeel van de COR, dan kan die het dossier naar het D&Iteam sturen. Deze procedurestap moet een uitzondering blijven; afstemmingsproblemen dienen in overleg tussen PA-hoofd en COR opgenomen te worden. Dit wordt in het schema aangeduid met de stippellijn aangezien het hier gaat om een uitzondering op de regel (6). 1.2.2 De verkorte procedure In de huidige aanvraagprocedure wordt er een onderscheid gemaakt tussen ‘eerste aanvragen’ en ‘tweede aanvragen’ en dit zowel voor ZORG als voor IMB. In bepaalde gevallen worden ‘tweede aanvragen’ niet meer aan de PEC voorgelegd, omdat deze commissie bij de eerste aanvraag al het kader heeft vastgelegd waarbinnen volgende aanvragen kunnen worden afgehandeld. In de praktijk worden deze dossier de “zonder PEC-procedures (ZP)” genoemd. Deze procedure is vooral van toepassing op IMB-dossiers. DE VERKORTE PROCEDURE VOOR IMB Aanpassing oktober 2011: de “conceptnota IMB” beschrijft het dossierverloop van aanvragen Individueel Materiële Bijstand (IMB). Momenteel wijst de PEC de in aanmerking te nemen functiebeperkingen en interventieniveaus aan die opgenomen zijn in de refertelijst. Concreet betekent dit dat wanneer men een tweede vraag IMB stelt, er wordt nagegaan of het gevraagde hulpmiddel valt onder een reeds door de PEC toegekend interventieniveau. Indien dit het geval is, wordt het dossier niet voorgelegd aan de PEC maar onmiddellijk administratief afgehandeld. Uitzonderlijk leidt een ZP-dossier tot een negatieve beslissing. Jaarlijks worden ongeveer 50% van alle gestelde IMB-vragen op deze manier afgehandeld. In het toekomstig organisatiemodel moet deze werkwijze behouden blijven of vervangen worden door een alternatief dat minstens evenwaardig is. Gegeven deze voorwaarde werden de hulpmiddelenfiches 2, die opgedeeld zijn tot op het niveau van het hulpmiddel, geclusterd tot modules op basis van algemene doelgroepen (bv. blinden, doven, ...) zodat een verkorte procedure bij tweede aanvragen IMB mogelijk blijft. In het schema wordt dit voorgesteld door pijl (9). Indien het MDT aangeeft dat het gaat om een PmH met stabiele beperkingen (hiervoor zal een speciaal aankruisvak voorzien worden in het nieuw elektronisch dossier) en de PmH vraagt een hulpmiddel dat valt onder een module die hij reeds kreeg toegekend, kan dit dossier administratief worden afgehandeld. Dit betekent dat de cel inschrijvingen in deze gevallen het dossier rechtstreeks doorstuurt naar de cel beslissingen. De cel beslissingen gaat vervolgens na of voldaan is aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4 van het huidige IMB-besluit (de noodzaak, de gebruiksfrequentie, de werkzaamheid en de doelmatigheid). Indien ze komen tot een gunstige conclusie volgt een positieve beslissing. In uitzonderlijke gevallen kan beslist worden om het dossier toch voor te leggen aan de coördinator. DE VERKORTE PROCEDURE VOOR ZORG Aanpassing oktober 2011: door de ontwikkelingen binnen Perspectief 2020 is deze informatie niet meer correct. Meer informatie over het zorgzwaarte-instrument vindt u op www.vaph.be 2 Voor elk hulpmiddel op de refertelijst wordt een hulpmiddelenfiche opgesteld. Een hulpmiddelenfiche bevat o.a. algemene informatie m.b.t. het hulpmiddel bv. de activiteit die men kan uitvoeren met het hulpmiddel, een algemene beschrijving van het hulpmiddel, …. Daarnaast bevat de hulpmiddelenfiche ook specifieke bepalingen waaraan men moet voldoen alvorens men ondersteuning kan krijgen van het VAPH bv. de doelgroep van het hulpmiddel, in te dienen stavingstukken, … 2 Wat betreft de ZORG-dossiers (dus PAB, ZIN en PGB) is het de toekomstige/nieuwe manier van werken die mogelijkheden creëert om in bepaalde gevallen te werken met een kortere procedure. Alvorens deze mogelijkheden te bespreken, volgt eerst een korte toelichting over het werken met het zorgzwaarte-instrument. Gezien dit nog in volle ontwikkeling is, kan dit nog onderhevig zijn aan veranderingen. Het zorgzwaarte-instrument (ZZI) brengt de zorgnood van een persoon in kaart ongeacht het “soort” handicap (bv. motorische handicap, visuele handicap, …) of de sociale omkadering die iemand heeft. Hiervoor worden verschillende (test)schalen afgenomen waarbij er een onderscheid wordt gemaakt tussen een persoon met een verstandelijke handicap (protocol A) en een persoon zonder een verstandelijke handicap (protocol B). De resultaten van de schaalafnames worden ingegeven in een beslissingsboom die leidt tot een P-, B- en N-waarde3. Bij stabiele functiestoornissen blijft het resultaat van het ZZI (dus de P-, B- en N-waarde) gelijk. De zorgvraagverduidelijking brengt op basis van de noden en de wensen van de betrokkene in kaart welke ondersteuning is aangewezen. Deze ondersteuning gaat verder dan VAPH-ondersteuning en richt zich in eerste instantie op het reguliere aanbod. Er wordt rekening gehouden met de sociale context en het netwerk van de persoon (bv. inwonend bij de ouders, veel of weinig vrienden die af en toe een handje toesteken, …). Een persoon met een goede omkadering heeft nood aan minder intensieve gesubsidieerde ondersteuning dan een persoon zonder die omkadering. De sociale context is onderhevig aan verandering, ongeacht het permanente of stabiele karakter van de functiestoornis (bv. ouders die voltijds of deeltijds instaan voor de zorg van hun kind sterven plotseling waardoor er nood is aan intensievere ondersteuning). Zorgvraagverduidelijking moet opnieuw plaatsvinden als de context ingrijpend verandert. Het zorgzwaarte-instrument doet dus ‘naakte’ uitspraken over de zorgnood van een persoon. Dit betekent dat er geen rekening wordt gehouden met de sociale omkadering. Iemand met een goede sociale omkadering heeft dezelfde P-, B- en N-waarde als iemand met dezelfde beperkingen zonder een goede omkadering. De zorgvraagverduidelijking brengt dit wel in rekening. Het is belangrijk dat de naakte P-, B- en N-waarden die een ondersteuningsnood aangeven, gekoppeld worden aan de mogelijkheid om een beroep te doen op andere ondersteuning (familie, Wit-Geel Kruis, vrienden, ...). Het is niet omdat men een naakte ondersteuningsnood heeft dat die nood in de praktijk dient beantwoord te worden met gesubsideerde professionele ondersteuning. Het feitelijke resultaat van indicering is de som van de afname van het ZZI en de resultaten van de zorgvraagverduidelijking. Dit wordt uitgedrukt in een zorgmodule voor wonen en een zorgmodule voor dagbesteding. Dit geeft een gecombineerd aantal ondersteuningsfuncties door een VAPHvoorziening te leveren in die gradatie. Hierbij dient men in het achterhoofd te houden dat dit los staat van uitspraken over het al dan niet behoren tot de doelgroep van het VAPH. ZORGZWAARTE-INSTRUMENT 1. Verschillende schalen (o.a. Barthel, schaal Vanermen, Support Intensity Scale, …) -> protocol A en protocol B 3. P-w aarde (permanentie) 2. BESLISSINGS BOOM B-w aarde (begeleiding) N-w aarde (nachtpermanentie) 4. BESCHRIJVENDE INFORMATIE - diagnostisch luik - (resultaten van) de zorgvraagverduidelijking -> bevat o.a. het sociaal netw erk -… 5. Conclusies van het MDT dat wordt uitgedrukt in een ZORGMODULE Wat zijn nu de precieze mogelijkheden om te werken met een kortere procedure? Zoals reeds vermeld krijgt men bij een eerste aanvraag door afname van het ZZI een P-, B- en Nwaarde. De inschaling van het ZZI blijft bij permanente, stabiele functiestoornissen gelijk over de 3 P staat voor permanentie: de mate waarin de persoon met een handicap nood heeft aan de beschikbaarheid of feitelijke aanwezigheid van of aan toezicht door andere personen; B staat voor begeleiding: de mate waarin de persoon met een handicap ondersteuning nodig heeft van andere personen; N staat voornachtpermanentie: de nood aan aanwezigheid van en toezicht door personen ’s nachts. 3 tijd. Het sociaal netwerk bepaalt de intensiteit van de feitelijke nood aan ondersteuning wat wordt uitgedrukt in een module. Wanneer een dossier met een vraag ZORG voor de eerste keer wordt onderzocht, wordt administratief een bepaalde P-, B- en N-waarde toegekend. Dit is een principiële beslissing die door het VAPH wordt genomen. Hieruit kunnen geen rechten geput worden. Deze principiële beslissing wordt ook niet meegedeeld aan de PmH en de MDT’s. Indien de beperkingen gelijk blijven (dus de zorgnood blijft dezelfde, de inschaling op het ZZI blijft gelijk), volstaat het bij een tweede aanvraag om d.m.v. een korte motivatie intensievere ondersteuning te vragen. 1.2.3 De discussiedossiers Het dossier komt binnen in de provinciale afdeling (PA) (1). De cel inschrijvingen gaat na of alle nodige stukken werden toegevoegd aan het dossier (bv. attesten, medische verslagen, …). Het dossier is volledig, de cel inschrijvingen stuurt het dossier door naar de coördinator (COR) die het dossier inhoudelijk bekijkt (2). De COR heeft inhoudelijke twijfels over het dossier en stelt een gerichte vraag aan de collega’s van het D&I-team (7). Het D&I-team gaat het dossier inhoudelijk nader onderzoeken. Afhankelijk van de complexiteit van het dossier kan dit een grondig dan wel veeleer oppervlakkig onderzoek zijn. Men kan bijvoorbeeld nagaan met welke psychodiagnostische testen iemand werd getest en volgens welke normen de resultaten werden geïnterpreteerd. Men kan contact opnemen met medici of andere diagnostici. Men kan bijkomend gespecialiseerde verslaggeving opvragen. Men kan ook de cliënt uitnodigen en overgaan tot een herindicering of overgaan tot een huisbezoek, … Op basis van het onderzoek stelt het D&I-team een positief of negatief voorstel tot beslissing op. De cel beslissingen maakt op basis van dit advies de feitelijke beslissing op (8) en legt deze ter handtekening voor aan het PA-hoofd die in delegatie van de Directeur-generaal tekent (4). Een positieve beslissing of een voornemen van negatieve beslissing wordt verstuurd naar de PmH (5). Binnen een wettelijk vastgelegde termijn kan men een “second opinion” vragen 4. In dat geval wordt het dossier voorgelegd aan het D&I-team van een andere PA. Dit team herneemt het dossier. Op basis van het advies van zijn eigen D&I-team neemt het PA-hoofd een definitieve beslissing: dit kan een bevestiging zijn van het voornemen (negatieve beslissing) of een positieve beslissing. Tegen deze beslissing kan enkel nog beroep aangetekend worden bij de arbeidsrechtbank 5. Indien men geen second opinion vraagt, wordt het negatief voornemen na een vastgelegde termijn omgezet in een negatieve beslissing. Tegen deze beslissing kan men beroep aantekenen via de Arbeidsrechtbank. 1.2.4 De controledossiers Het dossier komt binnen in de PA (1). De cel inschrijvingen gaat na of alle nodige stukken werden toegevoegd aan het dossier (bv. attesten, medische verslagen, …). Het dossier is volledig. Volgens vooraf bepaalde quota en at random worden sommige dossiers gemarkeerd als controledossier. De cel inschrijvingen stuurt het dossier door naar de coördinator (COR) die het dossier inhoudelijk bekijkt (2). De COR stelt een advies op voor deze dossiers (positief of negatief) (1). Onafhankelijk van de inhoud van dit advies wordt het dossier ter controle voorgelegd aan het D&I-team. Het dossier wordt door het D&I-team nader onderzocht en vervolgt vanaf nu dezelfde dossierstroom als elk ander discussiedossier (6). De controledossiers worden at random geselecteerd volgens vastgelegde quota. At random selectie van de dossiers garandeert de MDT’s dat ze evenveel kans maken op dossiercontrole als collegaMDT’s. Deze controle is noodzakelijk gezien het grootste deel van de dossiers (80 tot 90%) na een beperkte administratieve controle zal goedgekeurd worden. De resultaten van de controle worden gericht teruggekoppeld aan de coördinator en het MDT zodat ze, indien nodig, hun werking kunnen bijsturen in functie van het halen van een hogere kwaliteit. 4 Tussen 2005 en 2007 werd er voor gemiddeld 970 dossiers een heroverweging aangevraagd. In 2007 werden voor 151 dossiers beroepen ingesteld. Het jaar daarvoor waren het er een heel pak meer nl. 190. In 2004 werden er respectievelijk 153 beroepen ingesteld en in 2005 141. 5 4 1.2.5 De bijzondere bijstandscommissie In uitzonderlijke gevallen kunnen IMB-vragen voorgelegd worden aan de Bijzondere Bijstandscommissie (BBC) Alvorens deze vragen worden voorgelegd dient de administratie een positieve beslissing te nemen over het behoren tot de doelgroep van het VAPH en het voldoen aan alle voorwaarden opgenomen in het IMB-besluit (met inbegrip van de gebruiksfrequentie, de noodzaak, de werkzaamheid, de doelmatigheid). Om die reden werd de BBC niet voorgesteld in het schema. De BBC kan pas ingeschakeld worden nadat men ingeschreven is in het VAPH. De werking van de BBC in het toekomstig model wijzigt amper t.o.v. de huidige werking. Let wel, recent zijn er heel wat wijzigingen doorgevoerd. Er werd meer sturing aan de PA’s gegeven zodat minder dossiers werden doorgestuurd naar de BBC. In het toekomstig organisatiemodel blijft deze werkwijze behouden. Welke dossiers zullen worden doorgestuurd naar de BBC? 1. Indien het hulpmiddel niet is opgenomen in de refertelijst en indien de administratie positief beslist over het hulpmiddel o.b.v. artikel 4 van het huidig IMB-besluit wordt het dossier voorgelegd aan de BBC. Voor zulke hulpmiddelen zal er (nog) geen hulpmiddelenfiche bestaan. Het MDT dient de vraag te motiveren volgens een vooraf bepaalde methodiek. Indien het D&I-team positief beslist over het hulpmiddel o.b.v. artikel 4 van het huidig IMB-besluit, wordt het dossier doorgestuurd naar de BBC. De BBC beslist vervolgens over de hoogte van het refertebedrag. De beslissing van het D&I-team wordt samen met de beslissing van de BBC gecommuniceerd gezien de BBC kan beslissen om nul euro toe te kennen. 2. Indien er sprake is van een zeer uitzonderlijke zorgbehoefte (ZUZ) en indien de ZUZ door het MDT grondig wordt gemotiveerd en indien de administratie positief beslist over het hulpmiddel o.b.v. artikel 4 van het huidig IMB-besluit, dan wordt het dossier voorgelegd aan de BBC. Het MDT dient de ZUZ te motiveren volgens een vooraf bepaalde methodiek. De administratie (het D&I-team of de COR) gaat enkel na of de ingediende motivatie werd aangeleverd volgens de afgesproken methodiek. De administratie doet dus geen uitspraak over de inhoud van de motivatie, de BBC wel. Indien men voor een hulpmiddel uit de refertelijst niet behoort tot de doelgroep van de hulpmiddelenfiche beslist het D&I-team altijd. Dergelijke vragen worden niet voorgelegd aan de BBC. Deze werkwijze is gelijkaardig aan de huidige werkwijze waar de arts van de PA kan beslissen af te wijken van het interventieniveau dat van toepassing is op het gevraagde hulpmiddel. Om de uniformiteit van de beslissingen te waarborgen zal gewerkt worden met een elektronisch registratiesysteem dat raadpleegbaar is in elke PA. Op dit manier kunnen de D&I-teams nagaan welke beslissingen hun collega’s hebben genomen in gelijkaardige situaties. Dergelijke beslissingen zullen ook besproken worden op de intervisiemomenten. Daarnaast zal het Kenniscentrum Hulpmiddelen van het VAPH (KOC) deze beslissingen opvolgen in functie van nieuw te ontwikkelen hulpmiddelenfiches of actualisatie/aanpassingen aan bestaande hulpmiddelenfiches. 1.2.6 Beroepsmogelijkheden In het toekomstig organisatiemodel zal de “second opinion” uitgevoerd worden door het D&I-team van een andere provincie dat het dossier volledig zal herbekijken. Dergelijke werkwijze vormt de ideale graadmeter voor interne kwaliteit en procesverbetering. De huidige termijnen blijven behouden. Alsook blijft de piste behouden om onmiddellijk naar de arbeidsrechtbank te stappen bij het krijgen van een negatieve beslissing zonder dat men eerst de interne beroepsmogelijkheden dient uit te putten. In het toekomstig model zal onderzocht worden hoe de communicatie naar de cliënt kan verbeterd worden. Hierbij wordt gedacht aan de verwarrende communicatie rond het voornemen van negatieve beslissing dat na een maand een negatieve beslissing wordt. 5 1.3 Samenstelling en takenpakketten Hieronder volgt een globaal overzicht van de samenstelling en takenpakketten van de verschillende actoren die betrokken zijn bij de aanvraagprocedure. Het is niet de bedoeling om een exhaustieve lijst op te stellen van alle taken die men dient uit te voeren. Het vastleggen van de takenpakketten tot op detailniveau wordt meegenomen bij het uittekenen van de toekomstige werkprocessen. 1.3.1 De cliënt In deze tekst wordt bewust een opsplitsing gemaakt tussen een persoon die (nog) niet is ingeschreven (cliënt) en een persoon die wel is ingeschreven in het VAPH. Deze laatste noemen we de persoon met een handicap. Volledigheidshalve wordt de cliënt hier vermeld gezien hij centraal staat in de inschrijvings– procedure. Behalve een goede medewerking en het geven van correcte informatie heeft het VAPH geen verwachtingen ten aanzien van de cliënt. 1.3.2 Het MDT In de toekomst zal het MDT aan de hand van protocollen voor diagnose- en indicatiestelling een voorstel tot indicatie bezorgen aan het VAPH. Opdat het MDT deze taak op een kwaliteitsvolle manier kan uitvoeren zal het VAPH opleidingen organiseren waartoe de MDT’s zullen uitgenodigd worden. Zonder de volledige procedure te herhalen, zal het VAPH verschillende initiatieven nemen om de administratieve last(en) van de MDT’s zoveel mogelijk beperken. Er zal onder meer geïnvesteerd worden in een vernieuwd elektronisch dossier. In bepaalde gevallen zullen verkorte procedures opgezet worden. De hoofdmoot van de dossiers zal slechts in beperkte mate gecontroleerd worden. De communicatiestromen naar de MDT’s zullen worden gestroomlijnd. Gerichte terugkoppeling naar de MDT’s zal worden opgezet. Daarnaast wordt een nieuw financieringsvoorstel uitgewerkt en zullen ook de erkennings– voorwaarden worden verruimd. Als tegenprestatie zal het MDT moeten voldoen aan vastgelegde kwaliteitseisen. Deze kwaliteitseisen worden begin 2010 uitgewerkt. 1.3.3 Cel inschrijvingen De cel inschrijvingen gaat na of het gaat om een bestaand dossier of niet, bepaalt de procedure en gaat in functie daarvan na of de vraag administratief volledig is of niet (bv. werden alle gevraagde attesten en/of verslagen toegevoegd?). Vervolgens stuurt de cel inschrijvingen het dossier door naar de COR of rechtstreeks naar de cel beslissingen indien van toepassing. 1.3.4 Coördinator De COR maakt een inhoudelijke beoordeling van het advies van het MDT. De COR kijkt na of de protocollen (zowel voor diagnose als voor indicatiestelling) correct werden gevolgd en of de cliënt behoort tot de doelgroep van het VAPH. Voor een IMB-dossier gaat de COR na of de informatie in het VAPH-verslag inhoudelijk overeenstemt met de hulpmiddelenfiche waarnaar wordt verwezen. Voor een ZORG-dossier gaat de COR na of de voorgestelde zorgmodule te rijmen valt met de dossierinformatie (P-, B- en N-waarden en de resultaten van de zorgvraagverduidelijking). Indien de COR zich kan vinden in het voorstel van het MDT stelt hij een positief voorstel tot beslissing op. Gezien het grote volume dossiers dat via de COR passeert (ongeveer 50% van alle jaarlijkse vragen) is het geenszins de bedoeling dat de COR de dossiers grondig herneemt. Hiervoor kan de COR een beroep doen op het D&I-team indien hij een gerichte vraag heeft. Naast het inhoudelijk beoordelen van dossiers zal een groot deel van het takenpakket van de COR bestaan uit het opvolgen van de resultaten van de dossiercontrole door het D&I-team en het gericht terugkoppelen van de resultaten naar de MDT’s. 1.3.5 Cel beslissingen Voor alle ZORG-dossiers ongeacht of het gaat om een verkorte procedure of niet en voor alle IMBdossiers die volgens de gewone procedure verlopen, blijft de taak van de cel beslissingen beperkt tot het administratief afhandelen van de door de COR of het D&I-team voorgestelde beslissing. Indien er sprake is van een korte procedure IMB moeten de dossierbeheerders van deze cel zelf oordelen of er al dan niet voldaan is aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4 van het IMB- 6 besluit. Gezien er voor deze dossiers reeds één of meerdere modules principieel werden toegekend en gezien er reeds heel wat kennis rond deze materie bij de huidige dossierbeheerders zit, worden er geen problemen voorzien m.b.t. het afhandelen van deze dossiers. Een doorgedreven opleiding in de adviesverlening van IMB aan de hand van concrete casussen is weliswaar een strikte minimumvereiste. Daarnaast is een goede opvolging en aansturing nodig. Hiervoor wordt een verantwoordelijke van de cel aangesteld die in opdracht van het PA-hoofd de eindverantwoordelijkheid draagt voor de beslissingen. Bij twijfels kan deze verantwoordelijke beslissen een dossier alsnog naar de COR te sturen. 1.3.6 D&I-team Het D&I-team is een multidisciplinair samengesteld team met leden van de administratie en van het werkveld waarbij de administratie de overhand heeft in het beslissingsproces. Elke PA beschikt over zo’n D&I-team. Dit team is gespecialiseerd in handicapspecifieke materie. Volgende disciplines worden minimaal vertegenwoordigd in dit team: een arts een psycholoog of orthopedagoog een maatschappelijk assistent een hulpmiddelendeskundige Het aantal leden van het D&I-team staat in verhouding tot het aantal dossiers in de betreffende PA (PA’s met een hoger aantal aanvragen moeten beschikken over meer capaciteit om dezelfde resultaten te kunnen afleveren). Gezien elk lid zijn specifieke deskundigheid heeft in bepaalde materies, kan men van dit team niet verwachten dat ze beschikken over een allesomvattende deskundigheid. Voor IMB-specifieke vragen kan het D&I-team bijkomend een beroep doen op de hulpmiddelendeskundigen van het KOC. Het (provinciale) D&I-team heeft twee hoofdtaken: kwaliteitscontrole en het onderzoeken van complexe dossiers6 die door de COR worden doorgestuurd. De capaciteit van het D&I-team zal eerder beperkt zijn. Verhoudingsgewijs zullen er heel wat dossiers een verkorte administratieve procedure doorlopen waarbij het D&I-team niet wordt ingeschakeld. Kwaliteitsborging is essentieel bij deze dossiers, het processchema staat of valt met de kwaliteit van de dossiers. Daarom zal het D&I-team steekproefsgewijze controles uitvoeren op de dossiers waarbij er per maand minimale quota gehaald moeten worden. Op die manier beoogt het VAPH een hogere kwaliteit van de door de MDT’s afgeleverde diagnose- en indicatiestelling en werking van de coördinator. Afhankelijk van het dossier zal de controle al dan niet diepgaand gebeuren (werkwijze gelijk aan het onderzoek van het D&I-team van discussiedossiers). Daarnaast zal het D&I-team de complexe dossiers nader onderzoeken. Afhankelijk van het dossier zal dit onderzoek eerder oppervlakkig tot zeer grondig gebeuren. Het D&I-team kan contact opnemen met de diagnostici, ze kunnen bijkomende verslaggeving opvragen, ze kunnen nagaan met welke normen bepaalde testresultaten werden geïnterpreteerd, ze kunnen overgaan tot huisbezoeken, ... Specifiek voor ZORG-dossiers betekent dit dat de leden van het D&I-team alle elementen van het zorgzwaarte-instrument gaan (her)bekijken tot op itemniveau van de verschillende schalen. Bij twijfels en/of vragen gaan ze zich in eerste plaats richten tot het MDT, in tweede plaats tot de cliënt. Daarnaast zullen ze ook steekproefgewijze controles uitvoeren waarbij ze het ZZI gaan herafnemen en/of nakijken of er voldoende werd gezocht naar alternatieven in het reguliere circuit en de mantelzorg. Specifiek voor IMB betekent dit dat het D&I-team zich vooral zal concentreren op de vragen waarvoor (nog) geen hulpmiddelenfiches werden ontwikkeld, de complexe IMB-vragen (bv. bepaalde ingrijpende woonaanpassingen) en de vragen waarbij de cliënt volgens de hulpmiddelenfiche niet behoort tot de doelgroep van het gevraagde hulpmiddel. Tijdens het wekelijks overleg van het D&I-team zullen de onderzochte dossiers besproken worden. Indien nodig wordt er nog bijkomend onderzoek verricht (bv. door het KOC, door een ingehuurde diagnostische expert, ...). Op basis van het multidisciplinair overleg formuleert het D&I-team het voorstel tot beslissing. 6 De dossiers waarvoor een “second opinion” wordt gevraagd, vallen hier ook onder gezien zij evenveel tijd vergen als elk ander dossier. 7 Het D&I-team werkt volgens het consensusmodel. Een beslissing wordt gedragen door alle teamleden. Indien de teamleden er niet in slagen om een consensus te bereiken, is het de taak van het PA-hoofd om de aanhoudende discussie te beëindigen en het dossier door te sturen naar het vliegend D&I-team (zie 1.4.1). 1.3.7 Bevoegdheid van het PA-hoofd De Directeur-generaal delegeert de bevoegdheid voor het nemen van individuele beslissingen over de tenlasteneming van ondersteuning door het VAPH aan de PA-hoofden. Het PA-hoofd volgt in principe het voorstel tot beslissing geformuleerd door de COR tenzij de COR een voorstel doet dat buiten de regelgeving van het VAPH valt. In dat geval stuurt het PA-hoofd het dossier door naar het D&I-team. Dit kan beargumenteerd worden vanuit het grote volume dossiers dat via de COR zal passeren. Dergelijke werkwijze dient echter een uitzondering te blijven. Het PA-hoofd neemt deel aan het wekelijks D&I-teamoverleg waarbij hij fungeert als moderator. Dit betekent dat het PA-hoofd in principe het voorstel tot beslissing geformuleerd door het D&Iteam volgt, tenzij het D&I-team een voorstel doet dat buiten de regelgeving van het VAPH valt. Gelet op het feit dat de inhoudelijke deskundigheid inzake handicap en nood aan bijstand bij de coördinator en de leden van het D&I-team ligt en de diagnose- en indicatiestelling overeenkomstig vastgestelde protocollen zal verlopen, kan het PA-hoofd het voorstel tot beslissing niet in twijfel trekken op basis van inhoudelijke argumenten (bv. de ernst of de langdurigheid in vraag stellen). Een beslissing is steeds het resultaat van multidisciplinair overleg waarbij de leden van dit overleg geselecteerd zijn op basis van hun specifieke kennis. De werkwijze waarbij één persoon het voorstel tot beslissing kan verwerpen, brengt de rechtszekerheid van de persoon met een handicap in het gedrang. Dit leidt tot een gebrek aan transparantie. Het nemen van een monodisciplinaire beslissing staat haaks op de visie waarvan het project Diagnose- en Indicatiestelling is vertrokken. Tijdens de deelname aan het wekelijks D&I-teamoverleg heeft het PA-hoofd bijzondere aandacht voor die dossiers waar het advies van de coördinator afwijkt van het voorstel tot beslissing van het D&I-team. Het is de taak van het PA-hoofd om dit op te nemen met de coördinator en het D&Iteam. 1.4 De ondersteunende functies De ondersteunende functies situeren zich op het niveau van het centraal hoofdbestuur van het VAPH. Hieronder volgt een globaal overzicht van hun taken in het kader van de aanvraagprocedure. Ook hier is het niet de bedoeling om een exhaustieve lijst weer te geven. 1.4.1 Het “vliegend” D&I-team Het vliegend D&I-team is de onmisbare schakel in het geheel die zal instaan voor optimale kruisbestuiving inzake kennis en kunde tussen de provinciale D&I-teams zodat de uniformiteit tussen de PA’s gemaximaliseerd wordt. Dit vliegend D&I-team werkt centraal en heeft dezelfde multidisciplinaire samenstelling als de vijf provinciale D&I-teams. Dit zijn de hoofdtaken van het vliegend D&I-team: Het opvangen van capaciteitsproblemen in de provinciale D&I-teams (door bv. ziekte, langdurige afwezigheid) door actieve deelname in deze teams. Het inhoudelijk aansturen en coördineren van de D&I-teams door het organiseren van efficiënte intervisiemomenten. Het voordeel hierbij is dat de leden van het centraal team ook zelf in de praktijk staan en door hun deelname aan de verschillende teams op de hoogte zijn van provinciale verschillen in werkwijze. Beslissen over dossiers waarvan de leden van het D&I-team er niet in slagen te komen tot consensus. Signaleren van (terugkerende) problemen i.v.m. de protocollen naar de juiste ondersteunende instanties (bv. KOC), formuleren van verbeteringsvoorstellen, ... 8 Jaarlijkse beleidssignalering met specifieke aandacht voor nieuwe tendensen 1.4.2 De permanente werkgroep inschrijvingen In de oorspronkelijke tekst met het organisatiemodel was er sprake van de installatie van de interprovinciale evaluatiecommissie (de IPEC). Naar aanleiding van de opmerkingen van de Minister rond de IPEC werd deze vervangen door het Ad Hoc-comité Inschrijvingen en Evaluatie. Gezien de recente ontwikkelingen m.b.t. de organisatiestructuur van de adviesverlenende organen, wijzigt de naamgeving en wordt de IPEC of het Ad Hoc-comité Inschrijvingen en Evaluatie voortaan de permanente werkgroep inschrijvingen genoemd. De permanente werkgroep inschrijvingen zal de door de D&I-teams gesignaleerde knelpunten inzake doelgroepbepaling bespreken. Dit kan op initiatief van de permanente werkgroep inschrijvingen zelf of op vraag van de administratie van het VAPH gebeuren. Vanuit deze optiek dient de samenstelling van de permanente werkgroep geëvalueerd te worden en indien nodig gewijzigd te worden. Uitspraken over individuele gevallen/dossiers behoren niet tot de bevoegdheid van de permanente werkgroep. Aanpassing oktober 2011: op termijn zullen deze taken opgenomen worden door commissie op hoger niveau. Actuelere informatie hierover vindt u terug in het projectplan van de simulatie onder 1.2.3. 1.4.3 Het KOC en de permanente werkgroep IMB Het KOC heeft een belangrijke ondersteunende taak in het nieuwe organisatiemodel. Het systeem waarbij gewerkt wordt met hulpmiddelfiches is een continu proces. Nieuwe hulpmiddelen zullen op de markt komen. Op termijn zullen er voor deze hulpmiddelen (indien mogelijk) hulpmiddelenfiches worden ontwikkeld. Het opvolgen van de hulpmiddelenmarkt en het ontwikkelen van deze fiches zal een taak zijn van het KOC. Daarnaast zal het KOC instaan voor een actualisatie van de hulpmiddelenfiches. Dit zal onder meer nodig zijn wanneer blijkt dat bepaalde doelgroepen al dan niet onterecht werden uitgesloten in een hulpmiddelenfiche. Het KOC zal een inschatting moeten maken in hoeverre het gewenst is (politiek, budgettair) om de doelgroep van de hulpmiddelenfiche uit te breiden. Hun voorstel zal vervolgens voorgelegd worden aan de permanente werkgroep IMB (het voormalig Ad Hoc-comité individuele bijstand en sociale integratie (IBSI)). Samen met het advies van de permanente werkgroep kan vervolgens het standpunt van de administratie worden voorgelegd aan de Minister. Afhankelijk van het standpunt van de minister zal dit mogelijks leiden tot een aanpassing of een nieuw ontwikkelde hulpmiddelenfiches. Daarnaast zal het KOC op vraag van de leden van het D&I-team advies verlenen in individuele dossiers. Indien nodig zal het KOC hiervoor beroep doen op ingehuurde experten IMB. In het kader van de erkenningsvoorwaarden van de MDT’s die zullen gewijzigd worden, zal de huidige lijst van erkende experten IMB herbekeken worden. Het KOC zal ook opleidingen organiseren en geven inzake adviesverlening voor specifieke hulpmiddelen aan de hand van concrete casussen. Dit zal een doorgedreven opleiding zijn die in eerste instantie gericht is op de leden van het D&I-team en de MDT’s gespecialiseerd in de adviesverlening IMB. In de toekomst werkt het KOC aan een certificeringsysteem voor opleidingen. 1.4.4 Het intersectoraal diagnostisch expertisecentrum (IDEC) Op termijn is het de bedoeling dat een intersectoraal diagnostisch expertisecentrum (of netwerk) wordt opgericht dat onder meer instaat voor de ontwikkeling en actualisatie van de (classificerende) diagnostische protocollen. In afwachting van de oprichting van dit intersectoraal expertisecentrum is het VAPH alvast gestart met het ontwikkelen van classificerende diagnostische protocollen en dit door het inhuren van experten. De vraag stelt zich wie ervoor zal zorgen dat de reeds ontwikkelde diagnostische protocollen actueel blijven in afwachting van een operationeel expertisecentrum. Een mogelijke optie is dat het VAPH hierin verder het initiatief blijft nemen waarbij iemand binnen het VAPH 9 wordt aangeduid om ad hoc experten te consulteren zodat de diagnostische protocollen actueel blijven. Aanpassing oktober 2011: actuelere informatie hierover vindt u terug in het projectplan van de simulatie onder 1.2.2. 1.5 Tot slot Het VAPH zal een grote inspanning moeten leveren in het sensibiliseren van en organiseren en geven van opleidingen voor alle betrokkenen. In eerste instantie wordt hierbij gedacht aan het personeel werkzaam in de PA’s en de leden van de MDT’s. Afhankelijk van de functie die ze zullen waarnemen binnen het proces, zal de inhoud van de opleiding variëren. Het zal niet volstaan om enkel bij de invoering van het nieuwe organisatiemodel te investeren in opleidingen. Permanente technologische evoluties inzake hulpmiddelen en het daaraan gekoppelde prijsbeleid van leveranciers maken het noodzakelijk dat de hulpmiddelenmarkt continu moet opgevolgd worden. Daarnaast is het VAPH gestart met de intensieve ontwikkeling van bedrijfsprocesbeheer. Een permanente investering hierin zal een belangrijke positieve impact hebben op de effectiviteit en efficiënte van de werkprocessen D&I. Personeelsverschuivingen zullen noodzakelijk zijn. Dit maakt het noodzakelijk dat er wordt geïnvesteerd in regelmatige (bij)scholingen en een doorgedreven competentiemanagement. Schematische voorstelling van het aangepast organisatiemodel 10 Cliënt en MDT's (1) Provinciale afdeling o.l.v. PA-hoofd Cel inschrijvingen (2) (7) (9) Coördinator D&I-team (3) (8) Cel beslissingen (4) (6) PA-hoofd (5) Output: een positieve beslissing In geval van IMB w ordt de BBC-procedure opgestart indien voldaan is aan de voorw aarden of een negatief voornemen Beroepsmogelijkheden: - rechtstreeks naar Arbeidsrechtbank - second opinion georganiseerd in andere PA Cliënt en MDT's 11