Themabijeenkomst Begeleiding van sport en spel voor mensen met

advertisement
Themabijeenkomst
Begeleiding van sport en spel voor mensen met een
lichamelijke beperking of handicap
Colofon
Titel
Versie
Auteur
Begeleiding van sport en spel voor mensen met een lichamelijke beperking of
handicap.
Maart 2009
Jasper van Kordelaar, docent Bewegingsagogiek
1
Begeleiding van sport en spel voor mensen een lichamelijke beperking of
handicap.
Inleiding
Zo gewoon mogelijk je favoriete sport beoefenen, en veelal binnen een “normale” setting. Dat is de
wens van veel mensen met een lichamelijke beperking/handicap. Het uitgangspunt bij sport en
bewegen voor mensen met een handicap is: ‘iedereen kan meedoen”.
Het sporten met deze groep mensen vraagt in een aantal gevallen om aanpassingen van bijvoorbeeld
te gebruiken materialen en manier van begeleiden.
Als begeleider sport en bewegen voor mensen met een lichamelijke handicap assisteer je bij allerlei
soorten sport en bewegingsactiviteiten. Je helpt de sportleider om deze activiteiten goed en veilig te
laten verlopen. Begeleiden houdt in dat je sporters motiveert en enthousiast maakt en dat hun plezier
in bewegen wordt vergroot door juiste keuzes van het kader. Je communiceert met de sporters om te
bepalen welke sport- en bewegingsactiviteiten ze leuk vinden en wat ze graag willen leren. Door het
directe contact met de sporters, heb je een belangrijke taak bij het afstemmen van het sportaanbod op
de mogelijkheden van de sporter. De aard van het sportaanbod kan heel verschillend zijn. De ene
sporter kiest voor bewegingsactiviteiten, een ander voor recreatiesport en weer een ander voor
wedstrijdsport.
Als begeleider voer je zelf ook (delen van) sportieve activiteiten uit, maar de sportleider 3
(leidinggevende) draagt daarvoor de verantwoordelijkheid. De sportleider 3 heeft de algemene leiding
en is verantwoordelijk voor het verloop en de inhoud van de sport- en bewegingsactiviteiten.
Over het algemeen vraagt sportbeoefening door mensen met een lichamelijke handicap redelijk wat
begeleiding. Dit betekent dat er meestal meerdere begeleiders aanwezig zijn. Omdat je veel met
andere mensen te maken hebt, moet je als begeleider goed kunnen overleggen en samenwerken.
Een goede taakverdeling tussen de sportleider 3 en de verschillende begeleiders is van groot belang
voor een goed verloop van de activiteiten. Het is voor de begeleiders van belang dat ze weten wat ze
moeten doen, waar ze verantwoordelijk voor zijn. Voor de sporters is van belang dat ze weten bij wie
ze moeten zijn, op wie ze kunnen rekenen.
2
Mensen met een lichamelijke handicap
Over wie hebben we het?
Ruim 11% van de Nederlandse bevolking (ruim 1.500.000 mensen) heeft een meer of minder ernstig
lichamelijke beperking of handicap. Met een lichamelijke handicap wordt bedoeld dat mensen een
handicap hebben op motorisch gebied zoals bij het zitten, staan en lopen, of dat mensen beperkingen
hebben ten aanzien van de algehele lichamelijke conditie (hart en longen). Deze handicaps zijn vaak
het gevolg van afwijkingen of aandoeningen in het zenuwstelsel, de zintuigen, de spieren of inwendige
organen.
Sporten met een lichamelijke beperking/ handicap (bewegingsagogische uitgangspunten)
Bij het aanbieden van sport en bewegingsactiviteiten aan mensen met een lichamelijke beperking/
kunnen we de volgende uitgangspunten of “doelstellingen” aangeven voor de deelnemer of de
omgeving:
• Eigen grenzen leren ontdekken zowel lichamelijk als geestelijk
• Revalidatie
• Bewegingsmogelijkheden vergroten
• Tegengaan van motorische achteruitgang of ontplooien (resterende) motorische functies
• Gevoel “iets te kunnen” -> beïnvloedt het positieve zelfbeeld
• Stukje integratie binnen de samenleving, meedoen in huidige bewegingscultuur
• Sociale contacten leggen/ opbouwen -> doorbreken sociaal isolement
• Samenleving laten ervaren dat niet iedereen gelijk is (omgaan met verschillen!)
• In stand houden/ verbeteren fitheid
• Vergroten gevoel van zelfstandigheid
• Voorkomen gezondheidsklachten
• Ontwikkeling van het lichaamsbesef (stand handen, voeten e.d.)
• Etc. etc.
Drempels en belemmeringen om te gaan sporten
Het belang van sport en bewegen voor mensen met een handicap is groot. Toch sport een groot
gedeelte van hen niet. Hoe komt dit? Een aantal drempels komen vaak naar voren:
• Onwetendheid ten aanzien van de mogelijkheden, tekort aan voorlichting
• Te weinig geschikte mogelijkheden in de omgeving, ongeschikt beweegaanbod
• Schaamte en / of angst
• Beschikbaarheid en toegankelijkheid van accommodaties
• Kosten
• Negatief (medisch) advies
• Te weinig kennis en vaardigheden door kader om de activiteit op nivo aan te bieden
Op de eerste plaats zien we dat er sprake is van een tekort aan voorlichting. Onwetendheid en
onbekendheid met de mogelijkheden die er zijn om te sporten, kunnen een reden zijn om het plan om
te gaan sporten in de ijskast te zetten. Maar ook onwetendheid bij artsen en fysiotherapeuten kan
hierbij een rol spelen. Veel mensen die willen sporten klagen over het aanbod aan sport- en
bewegingsactiviteiten. De activiteiten zijn soms teveel gericht op valide sporters en er zijn meer
prestatiegerichte dan recreatiegerichte activiteiten, terwijl de vraag van de laatste activiteiten
toeneemt. Het huidige aanbod past dus niet goed bij de vraag.
Ondanks dat men eigenlijk wel wil gaan sporten kan de handicap van iemand een belemmering
vormen. Bij een aantal mensen vormt de schaamte over hun handicap en de angst voor negatieve
reacties uit de omgeving, een reden om niet te gaan sporten. Voor een aantal van de potentiële
sporters bestaan er letterlijk drempels. De accommodaties liggen ver weg, zijn moeilijk bereikbaar met
het openbaar vervoer en zijn slecht toegankelijk. Sportbeoefening door mensen met een handicap is
gemiddeld genomen veel duurder dan voor valide sporters. Met name de reiskosten en de kosten voor
specifieke materialen spelen hierbij een belangrijke rol.
3
Voorbereiding sportdeelname
Om sport- en bewegingsactiviteiten op maat aan te kunnen bieden moet je goed weten wie je
deelnemers zijn. We beschrijven hier een aantal punten waar je vóóraf over na moet denken. Deze
punten zijn:
• Belangrijkste medische gegevens
• De sportervaring
• De zelfstandigheid
Medische gegevens
Als begeleider sport is het belangrijk om iets over de gezondheidstoestand van de sporters te weten.
Gehandicaptensport Nederland heeft een standaard medische screeningslijst ontwikkeld. In deze lijst
wordt gevraagd naar drie belangrijke medische aspecten:
• Epilepsie
• Hartafwijkingen
• Diabetes mellitus (suikerziekte)
Voor een begeleider is het belangrijk om te weten hoe je in geval van een van de bovenstaande
aandoeningen, de sport moet aanbieden en de sporter moet begeleiden.
De sportervaring
Het is belangrijk om van de deelnemers die je begeleidt te weten wat ze al aan sport hebben gedaan.
Enkele vragen kunnen zijn:
• Wat zijn de interesses, motieven van de deelnemer?
• Wat is de sportervaring van de deelnemers?
Indeling van de deelnemers
Deelnemers kunnen op grond van hun ervaring ingedeeld worden in:
• Beginnende sporters
• Herintredende sporters
• Gevorderde sporters
Beginnende sporters
Dit zijn sporters die geen sportverleden hebben. Ze hebben vrijwel nooit aan sport gedaan en dus ook
weinig of geen sportervaring. Afhankelijk van de aandoening kan iemand binnen het (speciaal)
onderwijs of binnen de revalidatie enige ervaring opgedaan hebben met sport- en
bewegingsactiviteiten. Veel sporters met een lichamelijke handicap hebben wel eens negatieve
ervaringen gehad met sporten. Een juiste keuze van sport- en bewegingsactiviteiten met veel kans op
succes, is dan ook erg belangrijk. Aangezien een groot gedeelte van hen de eigen sportieve grenzen
niet kent, is een rustige, geleidelijke opbouw van belang. Fysieke overbelasting en teleurstelling zijn
de belangrijkste oorzaken van het snel afhaken van beginnende sporters.
De beginnende sporter vindt over het algemeen een heldere structuur en een duidelijke begeleiding
prettig. Op die manier kunnen onzekerheden weggenomen worden.
Herintredende sporters
Dit zijn sporters die een sportverleden hebben en nu weer willen sporten. Dit kunnen sporters zijn die:
• Om wat voor reden dan ook een tijdlang niet aan sport en bewegen hebben gedaan
• Er voor kiezen om met een handicap te gaan sporten bij een valide sportvereniging
Gevorderde sporters
De gevorderde sporter heeft een ruime ervaring en kent de gang van zaken bij het sporten. Hij is op
de hoogte van regels, aanpassingen, beperkingen en mogelijkheden. De gevorderde sporter kan
meestal het beste begeleid worden op basis van de vraag van de sporter.
4
De zelfstandigheid
Het is belangrijk voor een begeleider om zicht te hebben op de zelfstandigheid van de sporter. Je
weet dan waarbij de sporter wel en niet geholpen moet of wenst te worden. De een kan prima allerlei
transfers (verplaatsingen) maken, de ander dient bij bepaalde transfers geholpen te worden. De een is
volledig zelfstandig, de ander wat minder.
Je zou de sporters kunnen vragen naar hun zelfstandigheid op het gebied van:
• Toegankelijkheid (nemen van drempels, openen van deuren)
• Gebruik van materialen
• Toiletgebruik
• Aan- en uitkleden
• Transfers
• Eten en drinken
De zelfstandigheid van de sporter bepaalt voor een groot gedeelte de begeleidingswijze van de
sportbegeleider.
Sportmogelijkheden
Vrijwel elke tak van sport is ook te beoefenen door mensen met een lichamelijke handicap. In de
meeste gevallen is er in meer of mindere mate sprake van een bepaalde aanpassing. Deze
aanpassingen kunnen betrekking hebben op de spelregels (2 maal stuiten bij rolstoeltennis), op de
wijze van voortbewegen (middels een rolstoel) of op het materiaal (aangepaste bal, racket, stick,
peddel, dart en ski).
Enkele populaire sporten zijn: zwemmen, atletiek (o.a. wheelen), handboogschieten,
rolstoelbasketbal, rolstoeltennis, tafeltennis, voetbal.
Naast reguliere sporten bestaan er ook takken van sport die specifiek aangepast zijn op de
beperkingen van de deelnemers. Enkele populaire sporten uit deze categorie zijn: boccia, goalball,
quadrugby, showdown.
Indeling van lichamelijke handicaps
De lichamelijke handicaps kunnen we verdelen in drie groepen:
Mensen met een motorische handicap
• Amputaties
• Dwarslaesie
• Cerebrale parese (o.a. spasticiteit)
• Spierziekten
Mensen met een zintuiglijke handicap
• Auditief (doof, slechthorend)
• Visueel (blind, slechtziend)
Mensen met een chronische of conditionele aandoening
• Longaandoeningen
• Aandoeningen van het hart
• Diabetes mellitus (suikerziekte)
• Reumatische aandoeningen
• Epilepsie
• Chronische pijn
Voor de begeleider zijn niet alle handicaps even belangrijk. Steeds meer mensen met een chronische
aandoening doen aan sport, maar toch besteden we in deze tekst geen aandacht aan deze
handicaps. Enerzijds omdat hier een apart opleidingsaanbod voor bestaat en anderzijds, omdat er al
geschikt materiaal voor bestaat. Op de site www.sportiefbewegen.nl is over vrijwel elke chronische
aandoening informatie te vinden met betrekking tot sportief bewegen. Ook kun je via deze site allerlei
folders bestellen.
5
Leerhulpen (differentiëren) en observeren door de begeleider /trainer
In deze bijeenkomst staan we uitgebreid stil bij verschillende tools om het voor de begeleider/ trainer
makkelijker te maken inzicht te verschaffen in de mogelijkheden van de sporter en hierop adequate
keuzes te maken in het voordeel van de kinderen met de beperking/ handicap zonder dat de rest van
de groep dit ervaart als ‘lastig’.
Allereerst wil ik u graag inzicht verschaffen in de motorische- en spelontwikkeling in het algemeen om
u zo beter te laten begrijpen waarom een kind moeite kan hebben met vaardigheden/ handelingen en
u ook te behoeden voor “verborgen” (niet direct zichtbare) handicaps.
Daarna bewegen we ons op de vlakken organisatie en begeleiding waarbij ik u handvaten biedt om
binnen de activiteiten leerhulpen toe te passen. Deze behandelen we zowel in de theorie en praktijk.
Begrippen uitleg
Binnen deze reader heb ik tot nu toe altijd de termen beperking en handicap dubbel weergegeven.
Deze termen worden vaak, ten onrechte, door elkaar heen gebruikt. Hieronder even kort weergegeven
wat de verschillende termen inhouden:
Stoornis
Hiermee wordt bedoeld de (medisch geconstateerde) stoornis van het lichaam. Defect of
ontbreken van orgaan, orgaanfunctie.
Beperking
Vermindering van de mogelijkheden ten aanzien van gedrag of activiteiten Belemmerring in
het functioneren door de stoornis. Bijvoorbeeld niet meer kunnen lopen. Of je arm niet meer
kunnen bewegen. Etc. etc.
Handicap
De belemmering die de persoon voelt/ ondergaat binnen de sociaal – maatschappelijke
wereld om zich heen door een stoornis. Bijvoorbeeld afhankelijk zijn van derden om met de
bus te gaan.
Het kans dus voorkomen dat er iemand over een beperking beschikt maar dit niet zodanig als
handicap beschouwd.
Belangrijke uitgangspunt in het algemeen:
• Betrek de groep erbij, licht de groep in!
Om scheve gezichten te voorkomen en vooral begrip (en geen ah, zielig) op te roepen is het
belangrijk dat de deelnemer(s) uitleggen wie ze zijn en met welke beperking of handicap ze
binnenkomen. Tevens biedt dit de mogelijkheid om de groep in te lichten over en uit te leggen
wat er moet gebeuren als er zich voor hen vreemde situaties voordoen, denk aan:
- epileptische aanval, wat te doen
- omvallen (helpen of niet?)
- rekening houden met slechte kant (1 kant doof, blind)
- etc.
• Zorg dat je zelf op de hoogte bent van de achtergrond van de stoornis/ beperking, doe een
literatuurstudie.
• Behandel de deelnemer als een “normaal” persoon. Absoluut niet betuttelend, ze zijn niet
zielig, alleen anders.
• Doe navraag waarom de deelnemer bij jullie komt. Is hij/zij presterend ingesteld of komt deze
recreatief sporten? Hierop kan je je didactische vaardigheden en manier van begeleiding
aanpassen.
• Vraag de deelnemers of hij/zij de eigen grenzen of mogelijkheden kan aangeven.
6
Theorieën motorische ontwikkeling
Algemeen
Elk kind ontwikkeld motorische eigenschappen vanuit zichzelf. Vanaf het moment dat een kind
geboren is beschikt het reeds over motoriek (reflexen). Hierna volgt een traject waarin kinderen
vaardigheden aanleert volgens een bijna lineair systeem.
De snelheid waarmee deze vaardigheden worden aangeleerd zijn per kind verschillend en worden
door veel factoren bepaald als:
- aanlegfactoren
- omgevingsfactoren (veel speelpleintjes? Stad of dorp?)
- sociale factoren (actieve ouders? cultuurbepaald)
- vermindering van de mogelijkheden (beperking/ handicap)
Motorische Ontwikkeling volgens Gesell
1. Ontwikkeling van Kop naar Voet
Een kind is in de eerste maanden van zijn leven in staat om het hoofd omhoog of rechtop te
houden (balanceren). Vervolgens gaat het na ongeveer 6 maanden zitten (evenwicht in hoofd
en romp) en daarna kruipen (evenwicht in schouders en heupen) en tenslotte ook staan
(evenwicht in voeten).
Kenmerken van kinderen die dit minder beheersen:
- wiebelend hoofd bij lopen/ rennen
- veel corrigerende bewegingen met armen/ benen/ handen
- veel statische meebewegingen
2. Ontwikkeling van binnen naar buiten
De ontwikkeling van binnen naar buiten is een ontwikkeling vanuit de romp via de gewrichten
die het dichst bij de romp zitten (schouders en heupen) steeds meer naar buiten (polsen/
vingers).
Kenmerken van kinderen die dit minder beheersen:
- lelijk handschrift
- touwtjespringen met gehele arm
- tekenen vanuit de schouder tussen 3 of 6 jarige
3. Ontwikkeling van eenvoudig naar samengesteld
Het aanleren van bewegingen gaat van enkelvoudig naar samengesteld.
Bijv. het aanleren van een dansje gebeurt eerst met eenvoudige beenpasjes, daarna komen
de handen/ armen erbij en uiteindelijk met mimiek en expressie.
Voorbeelden van meervoudige bewegingen:
- van stuiten op de plaats naar rennen en dribbelen tegelijk
- van springen met 2 benen naar aanloop en afzet op reuterplank
4. Onwtikkeling van massaal naar lokaal bewegen
Bewegen van jonge kinderen (baby’s) kenmerkt zich door de totaliteit van de beweging. In het
begin doet alles mee als andere armen en mimiek.
Deze totaliteit gaat over in lokaal bewegen; alleen dat lichaamsdeeltje is nog nodig.
Zo kan een 8 jarige stilzittend schrijven. Voor een 4 jarige is dat onmogelijk zonder andere
arm, voet en/of spanning van ledematen.
Voorbeelden kinderen in deze fase:
- stuiteren van een bal met je gehele lichaam.
- een kind wat een bal weggooit doet dat met zijn gehele lichaam (+ loskomen)
7
Motorische ontwikkeling volgens Mesker
1. Reflexen
Praktisch elk kind beschikt over natuurlijke reflexen, denk aan het zuigreflex, het grijpreflex of
het reflex om je hand terug te trekken als deze tegen iets scherps of heets aankomt.
2. Antagonistische fase of slurffase (tot 4 jaar)
Veel bewegingen verlopen volgens het links/ rechts antagonisme. De wil zeggen dat de
spierwerking van de ene helft van het lichaam contra is aan de andere kant van het lichaam.
Voorbeeld is bijvoorbeeld het maken van een vuist met de ene hand waarop de andere hand
onbewust ontspant (strekken van de vingers). Ook kruipen is een beweging welke in deze
fase aangeleerd wordt.
3. De symmetrische fase (4 - 5 jaar)
Ontwikkeling van de hersenactiviteit bij kinderen in deze fase zorgt ervoor dat het lichaam
links en rechts tegelijk dezelfde beweging kan uitvoeren. Bijvoorbeeld met 2 handen tegelijk
een bal weggooien of met 2 benen tegelijk opspringen
4. De lateralisatiefase ( 5 – 6 jaar)
In deze fase ontstaan er verschillen tussen de linker en rechter hersenhelft en maakt het kind
een keuze in voorkeurshand. De aansturing van 1 deel van het lichaam wordt mogelijk zonder
dat de ander “meedoet”.
5. De dominantie fase ( 6 - … jaar)
Dominantie fase is het eindproduct van de motorische ontwikkeling. Het kind kan een deel van
het lichaam aansturen zonder dat andere delen meebewegen. Dit biedt de mogelijkheid om
met 2 lichaamsdelen verschillende handelingen te gaan uitvoeren. Denk aan setshot
e
basketbal waarbij de ene hand de ‘wrist-flip’ geeft en de 2 ter ondersteuning de bal
vasthoudt.
Als u bovenstaande theorieën doorleest begrijpt dat “normale” deelnemers reeds over verschillende
vaardigheden op motorisch beschikken. Dan hebben we het nog niet eens gehad over sociaalcognitieve ontwikkeling of spelontwikkeling.
Deelnemers met een lichamelijke beperking ervaren dit dubbelop. Ze kunnen uitermate vaardig en
creatief zijn in het gebruiken en toepassen van hun beperking terwijl het “beginnende” deelnemers de
grootst mogelijke moeite kost aansluiting te vinden bij leeftijsgenootjes.
8
Homogeen vs. Heterogene groepen
Met homogene groepen worden groepen bedoeld die qua motorische vaardigheden ongeveer gelijk
zijn. Heterogene groepen zijn groepen die qua motorische vaardigheden gemixt zijn.
De keuze of u voor homogene groepen of heterogene groepen kiest bepaalt u voor een groot deel aan
de vaardigheid van de deelnemers.
Enerzijds kunt u heterogeen samenstellen als u de ervaren deelnemers als voorbeeld wilt laten dienen
voor de minder ervaren. (we leren van de betere mensen in de groep). Valkuil hierbij is een te groot
verschil in ontwikkeling waardoor u de mindere deelnemers overvraagt.
Homogeen samenstellen heeft zo zijn voordelen omdat u het spel of de vaardigheid “op nivo” kan
aanbieden. Nadeel is natuurlijk dat er (buiten de spelleider of trainer) geen goed voorbeeld aanwezig
is.
Mijn aanbeveling is dat u homogeen samenstelt en zelf als voorbeeld fungeert en als u dan
heterogeen wilt samenstellen uw groep op te delen in 5 sub nivo groepjes waarbij u de heterogene
groepen als volgt samenstelt:
Een deelnemer vanuit nivo groep 1 kan leren van een kind uit nivo groep 2. Of een deelnemer uit nivo
groep 4 kan leren van een kind uit nivo 5. Maar een deelnemer uit nivo 1 groep samen met een
deelnemer uit nivo 5 leidt bijna altijd tot desillusie, vermindering van de motivatie en een negatief
gevoel over het eigen functioneren. Dit struikt in tegen de voorwaarden die we reeds hebben
genoemd bij de uitgangspunten voor sportbeoefening.
9
Leerhulpen en het toepassen hiervan
Om de bewegingsactiviteiten af te stemmen op deelname van alle deelnemers welke allen uniek
binnen hun motorische vaardigheden zijn en hun lichamelijke mogelijkheden (“op nivo”). zal je als
begeleider of trainer kennis moeten hebben van leerhulpen en deze actief toepassen op je
deelnemers.
1. Fysiek helpen
Ga je de deelnemer fysiek helpen (handje geven) of neem je na een bepaalde tijd gepaste
afstand?
2. Arrangement(en) aanpassen
- Meer of minder oefensituaties
- Aangepast materiaal
- Kind zelf nivo laten kiezen
- Makkelijkere en Moeilijkere variant binnen 1 situatie
- Looplijnen aangeven of niet
3. Voorbeeld geven
- Zelf voorbeeld geven
- Voorbeeld laten geven door andere deelnemer
- Voorbeeld door deelnemer zelf
4. Aanwijzingen; tips; stimuleren
- Kernpunten van de beweging aangeven
- Complimenteren, Confronteren, Bevragen, Mededelen, Stimuleren etc.
5. Samenstelling groep
- Homogene of heterogene samenstelling
6. Verandering deelnemers
- Meer of minder deelnemers per situatie beïnvloedt resultaat
Hier bovenop gelden nog een aantal ‘standaard’ differentiatie tools:
1. Van enkelvoudig naar samengesteld (in bewegingen maar ook spel’rollen’)
2. Van makkelijk naar moeilijk
3. Van gestuurd naar zelfstandig
4. Van groot naar klein materiaal (of van klein naar groot = situatie afhankelijk)
5. Van dichtbij naar veraf
6. Van simpele naar complexe spelregels
7. Van overzichtelijk naar vrije ruimte
8. Van weinig naar veel deelnemers in een groep
9. …….
10
Download