Onderzoek naar voorlopers en onderliggende processen

advertisement
Sig vzw
Kerkham 1 bus 2 • 9070 Destelbergen
tel. 09 238 31 25 • fax 09 238 31 40
[email protected] • www.sig-net.be
Universiteit Gent
Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen
Henri Dunantlaan 2 • 9000 Gent
tel. 09 064 86 20 • fax 09 264 64 89
Onderzoek naar voorlopers en onderliggende processen van joint attention
Doctoraatsonderzoek Inge Schietecatte
kaderend in het project
‘Imitatiebekwaamheid en joint-attention gedragingen
van jonge kinderen met een autismespectrumstoornis’
van de Adviesraad Wetenschappelijk Onderzoek
Joint attention (of gedeelde aandacht) is de vaardigheid om de aandacht te coördineren tussen zichzelf,
een ander persoon en een voorwerp of gebeurtenis, waarbij beide interactiepartners zich bewust zijn van
de gedeelde aandachtsfocus (Adamson, 1995; Mundy, Sigman, & Kasari, 1994; Tomasello, Carpenter, Call,
Behne, & Moll, 2005). Kinderen beginnen deze vaardigheid reeds te tonen in hun eerste levensjaar (Mundy,
Sullivan, & Mastergeorge, 2009; Striano & Bertin, 2005). Vanaf de leeftijd van ongeveer 3-4 maanden leren
ze de aandachtsfocus van anderen volgen (respons op joint attention, RJA) en tegen het einde van het
eerste levensjaar kunnen ze ook zelf de aandacht van anderen op iets richten (initiatie van joint attention,
IJA).
Belang van joint attention vaardigheden in de ontwikkeling
Joint attention vaardigheden vervullen een belangrijke rol in het verwerken van informatie binnen sociale
interacties en zijn dan ook positief gerelateerd aan verschillende ontwikkelingsdomeinen, zoals taal,
cognitie, en de sociale ontwikkeling (e.g., Morales, Mundy, Crowson, Neal, & Delgado, 2005; Mundy &
Gomes, 1998; Sheinkopf, Mundy, Claussen, & Willoughby, 2004; Strid, Tjus, Smith, Meltzoff, & Heimann,
2006). Het belang van joint attention vaardigheden werd ook aangetoond in de ontwikkeling van kinderen
met een autismespectrumstoornis (ASS). De problemen die deze kinderen ervaren met joint attention
hebben sterke nadelige gevolgen voor hun ontwikkeling (Bruinsma, Koegel, & Koegel, 2004; Clifford &
Dissayanake, 2008; Delinicolas & Young, 2007). Het is dan ook belangrijk om een beter zicht te krijgen op
de processen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van joint attention. Aangezien joint attention
vaardigheden volop in ontwikkeling zijn rond de leeftijd van 12 maanden, zouden de onderliggende
processen reeds zichtbaar moeten zijn in het eerste levensjaar. Onderzoek naar deze onderliggende
processen kan meer inzicht bieden in de oorzaak van de beperkte joint attention vaardigheden bij kinderen
met ASS en kan bijgevolg implicaties hebben op vlak van vroegdiagnostiek en vroegtijdige interventie.
Theoretische modellen over de ontwikkeling van joint attention
Hoewel er enkele theoretische modellen bestaan omtrent de ontwikkeling van joint attention, werd er tot
op heden weinig onderzoek verricht naar mogelijke onderliggende processen, zeker ook bij typisch
ontwikkelende kinderen. In dit doctoraatsproefschrift werden drie processen onderzocht die volgens
theoretische modellen noodzakelijk zijn om joint attention vaardigheden te ontwikkelen: sociale voorkeur,
aandacht en intentiebegrip. Ze werden onderzocht in relatie tot individuele verschillen in joint attention
vaardigheden in een groep typisch ontwikkelende kinderen, een groep kinderen met ASS en een groep
broers en zussen (brussen) van kinderen met ASS, die omwille van een verhoogd risico op de stoornis
worden opgevolgd vanaf jonge leeftijd.
Sociale motivatie theorie. Volgens de sociale motivatie theorie kennen kinderen een
beloningswaarde toe aan sociale stimuli en aan het delen van interesses met anderen (Dawson et al.,
2004; Mundy & Neal, 2001). Deze beloningswaarde is al heel vroeg in de ontwikkeling merkbaar als een
voorkeur voor allerlei sociale stimuli, zoals gezichten en stemmen. Er wordt verondersteld dat kinderen met
een sterkere sociale voorkeur ook een grotere beloningswaarde toekennen aan het delen van hun
interesses met anderen, en dat ze dus vaker in triadische interacties zullen treden. Bovendien zullen
kinderen met een sterkere sociale voorkeur ook meer leren over sociaal-communicatieve vaardigheden
doordat ze vaker anderen observeren in sociale interacties. Bij kinderen met ASS zou deze sociale motivatie
ontbreken, waardoor sociale stimuli ondergewaardeerd worden en waardoor ze minder vaak sociale
interacties aangaan (Dawson et al., 2004). Hierdoor krijgen ze minder sociale input tijdens een
ontwikkelingsfase die net hard berust op informatie uit sociale interacties (Johnson, 2001).
De sociale voorkeur van kinderen werd onderzocht aan de hand van een sociale voorkeurtaak,
waarbij simultaan sociale en niet-sociale stimuli werden aangeboden. Zoals verwacht, werd gevonden dat
typisch ontwikkelende kinderen van 7 maanden een duidelijke voorkeur vertoonden voor de sociale stimuli.
Deze voorkeur was voorspellend voor hun RJA vaardigheden op de leeftijd van 12 maanden. Waarschijnlijk
komt dit doordat kinderen die meer gericht zijn op anderen, meer situaties ervaren waarin ze kunnen leren
over de voorspellende waarde van de blik van anderen. Uit een verdiepend hoofdstuk waarin verschillende
sociale stimuli werden onderzocht, bleek dan ook dat vooral het kijken naar ogen voorspellend was voor
RJA vaardigheden.
De hypothese dat de beloningswaarde die kinderen toekennen aan sociale stimuli ook leidt tot
meer joint attention initiaties, werd niet bevestigd. De sterkte van de sociale voorkeur van kinderen op
jonge leeftijd was niet gerelateerd aan het aantal joint attention initiaties, op verschillende leeftijden
gemeten. De neiging van kinderen om zich te richten naar andere personen kan de individuele verschillen
in IJA vaardigheden dus niet verklaren. Wat meer voorspellend bleek, was de neiging van kinderen om
naar de ogen te kijken van iemand die tegen hen praat. Het blijkt dus vooral belangrijk te zijn dat kinderen
zich richten naar informatieve sociale stimuli wanneer ze daar de kans toe krijgen, of wanneer ze zich met
andere woorden in een sociale interactie bevinden.
De bevinding dat de sociale voorkeur van typisch ontwikkelende kinderen geen verklaring kan
bieden voor de individuele verschillen die kinderen laten zien in hun IJA vaardigheden, betekent niet
noodzakelijk dat deze sociale voorkeur onbelangrijk is in de sociaal-communicatieve ontwikkeling. Het is
mogelijk dat kinderen een bepaalde mate van sociale motivatie nodig hebben om hun sociaalcommunicatieve ontwikkeling op te bouwen. De bevinding dat alle typische ontwikkelende kinderen een
sociale voorkeur lieten zien en dat zelfs de kinderen met de laagste voorkeur een adequate joint attention
ontwikkeling leken te doorlopen, ondersteunt deze interpretatie.
In tegenstelling tot de typisch ontwikkelende kinderen, lieten de kinderen met ASS geen sociale
voorkeur zien. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat dit een bevinding op groepsniveau was en dat
sommige kinderen met ASS wel een sociale voorkeur lieten zien. Het lijkt dus niet te gaan om een
universeel deficit. Er werd een verband gevonden tussen de sociale voorkeur van de kinderen met ASS en
hun IJA vaardigheden. Hoe zwakker de sociale voorkeur van kinderen met ASS, hoe minder sterk hun IJA
vaardigheden waren. Deze bevinding ondersteunt de hypothese dat kinderen een bepaalde mate van
sociale input nodig hebben, wellicht steunend op een onderliggende sociale motivatie, om een vlotte
sociaal-communicatieve ontwikkeling te doorlopen.
Tenslotte werd de sociale voorkeur van brussen van kinderen met ASS onderzocht. Deze kinderen
hebben omwille van hun genetische aanleg een verhoogd risico op de stoornis, of op enkele ASSgerelateerde symptomen (breder autisme fenotype). Aansluitend bij enkele andere studies, werd enige
evidentie gevonden dat brussen van kinderen met ASS minder goede joint attention vaardigheden laten
zien (Cassel et al., 2007; Goldberg et al., 2005). Onderzoek naar processen die hier mogelijk mee
samenhangen kan dus zeer zinvol zijn bij deze kinderen. Brussen van kinderen met ASS worden door onze
onderzoeksgroep vanaf zeer jonge leeftijd opgevolgd binnen een longitudinale studie met verschillende
instapmomenten. Op dit moment werd een groep van 20 kinderen gezien op de leeftijd van 24 maanden.
De resultaten van deze kinderen werden uiteengezet in dit proefschrift. Een verminderde sociale voorkeur
bleek niet kenmerkend voor het breder autisme fenotype. Ook konden de individuele verschillen op vlak
van sociale voorkeur geen verklaring bieden voor het geringer aantal joint attention initiaties dat
geobserveerd werd in deze groep kinderen.
Aandachtsprocessen. Sommigen verklaren de sociale problemen van kinderen met ASS vanuit
algemene problemen met aandachtsprocessen (Leekam, 2005). Deelnemen aan een triadische interactie
vereist namelijk vloeiende aandachtsverschuivingen en vlot losmaken van aandacht. Als kinderen de
aandacht van anderen naar iets interessants willen trekken, moeten ze hun aandacht tijdelijk losmaken van
een interessant object en zich wenden tot een ander persoon. Ook om de aandachtsfocus van anderen te
volgen, moeten kinderen hun aandacht losmaken van de persoon om te kunnen ontdekken waar die
persoon naar kijkt. Het werd dus verwacht dat de individuele verschillen in joint attention vaardigheden
gedeeltelijk zouden kunnen verklaard worden door de vlotheid waarmee kinderen hun aandacht kunnen
losmaken en verschuiven.
Aan de hand van een visuele oriëntatietaak werd gemeten hoe goed kinderen hun aandacht
konden losmaken en verschuiven. Er werd gevonden dat de aandachtsprocessen van typisch ontwikkelende
kinderen inderdaad gerelateerd waren aan hun joint attention vaardigheden, vooral op jonge leeftijd. Zowel
de vaardigheid om aandacht van anderen te volgen, als de vaardigheid om joint attention te initiëren,
wordt blijkbaar beïnvloed door meer algemene aandachtsprocessen.
Ook bij kinderen met ASS werd er een verband gevonden tussen de vlotheid van aandacht
losmaken en hun IJA vaardigheden. Blijkbaar worden hun beperkte IJA vaardigheden gedeeltelijk verklaard
doordat dit op zich moeilijk is voor hen en ligt het niet enkel aan een motivationeel deficit.
Sociale cognitie theorie. Tenslotte veronderstelt de sociale cognitie theorie dat de ontwikkeling
van joint attention afhangt van het begrijpen van ‘mental states’ van anderen. Zolang kinderen niet
begrijpen dat het gedrag van anderen vertrekt vanuit bepaalde intenties, zouden ze geen joint attention
kunnen ontwikkelen. Dit intentiebegrip zou verschijnen rond de leeftijd van 9 maanden, samen met de start
van de ontwikkeling van joint attention.
Aangezien het niet eenvoudig is om te meten in hoeverre kinderen intenties begrijpen, baseerden
we ons op een paradigma van Behne, Carpenter, Call, en Tomasello (2005). Het kind krijgt allerlei
speelgoedjes aangeboden, maar af en toe krijgt het iets niet. Dit komt enerzijds doordat de onderzoeker
het speelgoedje niet wil geven, en anderzijds omdat ze het speelgoedje niet kan geven. Indien kinderen
kunnen differentiëren tussen deze twee condities, wordt er vanuit gegaan dat ze de intenties van de
onderzoeker begrijpen.
Er werd reeds evidentie gevonden voor een begrip van intenties bij kinderen van 7 maanden oud.
De resultaten wijzen er inderdaad op dat sociaal cognitieve processen betrokken zijn bij de ontwikkeling
van joint attention. Vooral RJA vaardigheden waren gerelateerd aan het intentiebegrip van kinderen.
Blijkbaar overstijgt het volgen van aandacht louter automatische processen en zijn kinderen zich bewust
van de onderliggende intenties van de persoon. Dit bleek vooral het geval te zijn voor RJA vaardigheden op
de leeftijd van 18 maanden, de associatie was minder duidelijk voor vroege RJA vaardigheden. Dit zou
kunnen betekenen dat kinderen aanvankelijk leren om de aandacht van anderen te volgen via relatief
automatische processen, maar dat dit geleidelijk aan een meer mentaal proces wordt. Sociaal cognitieve
processen vervullen mogelijks een belangrijke motivationele rol om de aandacht van anderen te volgen,
maar zijn misschien niet noodzakelijk.
De relatie tussen sociaal cognitieve processen en IJA vaardigheden was minder duidelijk. Het
intentiebegrip kon de individuele verschillen tussen typisch ontwikkelende kinderen op vlak van IJA
vaardigheden niet verklaren. Ook bij kinderen met ASS werd een relatie gevonden tussen intentiebegrip en
RJA vaardigheden, maar niet met IJA vaardigheden.
Hoewel enige evidentie werd gevonden voor de rol van de onderzochte processen in de
ontwikkeling van joint attention, bleek geen enkel proces te volstaan om de individuele verschillen in joint
attention te verklaren.
Dissociatie tussen RJA vaardigheden en IJA vaardigheden
Vroeger werd aangenomen dat RJA vaardigheden en IJA vaardigheden gebaseerd waren op
gemeenschappelijke onderliggende processen en daardoor sterk gecorreleerd zouden zijn. Recent
onderzoek toonde echter aan dat beide vaardigheden niet zo sterk samenhangen en dat er dus wellicht ook
afzonderlijke processen meespelen (Mundy et al., 2009; Slaughter & McConnell, 2003; Striano, Stahl, &
Cleveland, 2009). Evidentie voor een dissociatie tussen RJA en IJA vaardigheden werd gevonden in de
gerapporteerde studies. De onderzochte processen waren op een verschillende manier gerelateerd aan
beide vaardigheden doorheen de ontwikkeling en beide vaardigheden waren verschillend gerelateerd aan
de taalvaardigheden van kinderen.
Naast evidentie voor een dissociatie tussen RJA en IJA vaardigheden, werden echter ook correlaties
tussen beide vaardigheden gevonden, die niet volledig te verklaren waren door algemene cognitieve
processen of één van de onderliggende processen. Bij kinderen met ASS was de associatie sterker dan bij
typisch ontwikkelende kinderen. Een mogelijke verklaring kan liggen in de rol van de verzorger, die
waarschijnlijk ook een invloed heeft op de joint attention vaardigheden van kinderen (Siller & Sigman,
2002). De rol van de verzorger werd niet onderzocht in de gerapporteerde studies, maar kan een
belangrijke factor zijn om op te nemen in toekomstig onderzoek.
Naar een alternatieve visie op de ontwikkeling van joint attention
Een alternatieve interpretatie van de resultaten werd gevonden in een recent model, het ‘Parallel and
Distributed Processing Model’ (PDPM; Mundy et al., 2009). Dit model stelt dat joint attention vaardigheden
zich beginnen ontplooien tijdens de initiële ontwikkeling van vrijwillige visuele aandacht, rond de leeftijd
van 4 maanden. Volgens het PDPM voltrekt de ontwikkeling van joint attention zich als de integratie van
twee neurologische netwerken, die respectievelijk eigen aandachtsprocessen en de observatie van
aandacht van anderen ondersteunen. Het is met de integratie tussen de twee netwerken dat kinderen met
ASS problemen zouden hebben, waardoor ze joint attention problemen ondervinden. De belangrijkste
implicatie van dit model is misschien wel dat we moeten afstappen van de opvatting dat de ontwikkeling
van joint attention vaardigheden afhangt van andere, onderliggende processen. De ontwikkeling van joint
attention verloopt misschien min of meer automatisch en andere processen zoals sociale voorkeur,
aandacht en intentiebegrip zijn daarbinnen geen noodzakelijke factoren, maar zouden eerder beschouwd
kunnen worden als factoren die de ontwikkeling van joint attention kunnen bevorderen, of in het slechtste
geval, belemmeren. Met het oog op vroegdetectie en vroege interventie van sociaal-communicatieve
problemen, is het zinvol om deze processen te onderzoeken. Het is immers moeilijk om op neurologisch
niveau vroege problemen te detecteren of in te grijpen, maar door in te spelen op vroege processen die de
ontwikkeling van joint attention beïnvloeden, zou de negatieve cascade waarin kinderen met ASS al zeer
vroeg belanden tegengegaan kunnen worden.
Klinische implicaties
Vooral een sociale voorkeur en aandachtsprocessen bleken betrokken bij de ontluikende ontwikkeling van
joint attention. Bij kinderen met ASS kan een afwezige sociale voorkeur dienen als een vroeg signaal van
de stoornis. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet alle kinderen met ASS een afwezige sociale voorkeur
hadden en dat het dus niet lijkt te gaan om een universeel deficit. Gezien de positieve associatie tussen de
sociale voorkeur en joint attention, kan het bij kinderen met ASS of bij kinderen met een verhoogd risico op
ASS zinvol zijn om deze sociale voorkeur te stimuleren (Dawson et al., 2004). Als kinderen met ASS sociale
stimuli leren waarderen, kan dit misschien hun motivatie om interesses te delen met anderen verhogen.
Bovendien zouden ze meer sociale informatie opvangen, wat stimulerend is voor hun sociaalcommunicatieve ontwikkeling.
Wat de rol van aandachtsprocessen betreft, werd geobserveerd dat de snelheid waarmee aandacht
kan worden losgemaakt, geassocieerd was met het aantal joint attention initiaties bij kinderen met ASS. Ze
creëren dus minder kansen om te leren over hun omgeving, gedeeltelijk doordat ze zich moeilijker kunnen
losmaken van bepaalde objecten. Het kan dan belangrijk zijn dat ouders of verzorgers meer de
verantwoordelijkheid op zich nemen om triadische interacties aan te gaan, door zelf vaker de aandacht van
het kind te volgen (Gernsbacher, Stevenson, Khandakar, & Goldsmith, 2008). Ook bij brussen van kinderen
met ASS kan dit zinvol zijn, gezien hun lichte problemen met het losmaken van aandacht en hun geringer
aantal joint attention initiaties.
Dit doctoraatsproefschrift legde enkele kleine puzzelstukjes in de grote puzzel die de ontwikkeling
van joint attention behelst. Elk stukje brengt ons dichter bij een begrip van de vroege sociaalcommunicatieve ontwikkeling en geeft ondertussen aanknopingspunten voor vroegdetectie en voor vroege
interventie voor kinderen met ASS, zodat hun ontwikkeling zo optimaal mogelijk zou kunnen verlopen.
Download