De politieke economie van ‘vertrouwen’ Wimar Bolhuis Economen zien het lage consumenten- en producentenvertrouwen als grote oorzaak van de aanhoudende recessie. Tegelijkertijd is ‘vertrouwen’ conceptueel een vreemde eend in de bijt en biedt de economische wetenschap weinig empirische kennis hoe het vertrouwen beïnvloed moet worden. Dit artikel beargumenteert dat dit kennisvacuüm politici en economen ruimte geeft tot ‘politieke economie’: het voorstellen van financieel-economisch beleid met een ideologische inslag, beargumenteerd dat dit beleid het vertrouwen zal herstellen, zonder dat daar overtuigend empirisch bewijs voor is. Belangrijke eigenschap van dergelijke politieke argumentaties is dat ze vertrouwenswinst en –verlies rationaliseren, waaruit het aangrijpingspunt voor het gewenst beleid volgt. Er bestaan twee kernhypothesen die rivaliserend en uitsluitend zijn: de vertrouwenshypothese van de aanbodeconomen en de vertrouwenshypothese van de vraageconomen. Binnen de regering Rutte-Asscher vindt, grotendeels langs ideologische lijnen, een strijd tussen voorvechters van deze kernhypothesen plaats. Dit bevestigt de politieke economie van ‘vertrouwen’. Introductie: vertrouwen in de schijnwerpers Momenteel volgen economen de ontwikkeling van ‘het vertrouwen’ van consumenten en producenten in Nederland op de voet. De algemene conventie is dat als het vertrouwen weer stijgt, op korte termijn ook het bruto binnenlands product (bbp) en de werkgelegenheid gaan groeien. DNB-president Knot waarschuwde de politiek zelfs het economisch herstel in gevaar te brengen, omdat een kabinetsbreuk het opkrabbelende vertrouwen zou schaden. De economendiscussie over vertrouwen betreft een aparte, specifieke categorie binnen het brede concept vertrouwen. Het gaat niet om wat sociologen ‘social trust’ noemen en grofweg het sociale vertrouwen in elkaar of de medemens behelst (Putnam, 2000). Het gaat om een algemeen vertrouwen in de economische ontwikkeling of optimisme over de toekomst die bevorderlijk is voor bestedingen, ook wel betiteld als ‘confidence’ (Mosch, Prast & Van Raaij, 2006). De redenering is dat het huidige lage vertrouwen een rem op economisch herstel legt, aangezien mensen enkel optimaal consumeren en investeren bij een hoog vertrouwen in 1 de toekomst (Hofman & Van Rooij, 1999). Want bij hoog vertrouwen weerspreken mensen toekomstige onzekerheden, hun risico-aversief gedrag mindert, en gaan zich gedragen alsof de toekomst uit zekerheden bestaat (Lewis & Weigert, 1985). In die situatie durven economische actoren hun inkomen, winst en vermogen weer te besteden en krediet te investeren in bedrijven en woningen. Opleving van het vertrouwen daarmee een essentiële voorwaarde om het betalingsverkeer, de kredietverlening aan bedrijven en consumenten, en binnenlandse bestedingen weer te laten toenemen (Van Raaij, 2009). De actuele discussie over vertrouwen wordt ook verklaard doordat het Nederlandse consumentenvertrouwen zich momenteel op een nieuw dieptepunt sinds 20 jaar bevindt (CBS Statline, 2013). Het historisch lage vertrouwen lijkt een oorzaak te zijn voor een ongrijpbare, negatieve economische spiraal. Het CPB stelt al drie jaar achtereen (20112013) haar voorspelde bbp-groei en werkgelegenheidsgroei neerwaarts bij (Van der Horst & Kranendonk, 2013). Nederland lijkt in economisch opzicht niet enkel te lijden onder de negatieve effecten van de vertrouwenscrisis, maar het vertrouwen van consumenten en producenten ging ook erg hard onderuit. Het Nederlandse consumentenvertrouwen daalde in de laatste vijf jaar sterker dan het Europese gemiddelde, alleen Griekenland liet een sterkere daling zien (Centraal Planbureau, 2013). Het vertrouwen ging te racepaard. Een zorgelijke ontwikkeling. De Nederlander blijkt erg weinig vertrouwen te hebben in zijn nabije economische toekomst. Er zijn twee grote oorzaken. Naast het feit dat de inkomens- en vermogensposities zijn verslechterd, is een belangrijke oorzaak dat Nederlanders (terecht) denken dat de kans op werkloosheid is gestegen. Dit drukt het vertrouwen en de koopbereidheid, waardoor een deel van de reguliere bestedingen en investeringen niet wordt gedaan. Begrijpelijk dus dat Nederlandse economen hooggespannen verwachtingen hebben over de positieve, economische gevolgen van aantrekkend vertrouwen in de toekomst. Ten eerste moet een opleving van het consumentenvertrouwen de consumptie van huishoudens aanzwengelen, nu deze al ruim twee jaar krimpt (CBS, 2013a). Ten tweede moet het aantrekken van het producentenvertrouwen leiden tot groei van de bedrijfsinvesteringen, nu het volume al meer dan een jaar maandelijks krimpt (CBS, 2013b). Meer binnenlandse bestedingen en investeringen in bedrijven en woningen zijn 2 noodzakelijk om de Nederlandse economie weer te laten groeien. Dus meer vertrouwen is broodnodig, daar zijn we het allemaal over eens. Grafiek 1: Ontwikkeling van het consumentenvertrouwen, producentenvertrouwen (scores linkeras) en bruto binnenlands product (procentueel rechteras) in de periode 2007-2013. Bron: CBS Statline. De corresponderende trend van het consumenten- en producentenvertrouwen met de bbp-ontwikkeling in Figuur 1 bewijst de sterke relatie tussen vertrouwen en economie in Nederland. Gaat het vertrouwen omhoog, dan gaat de economische ontwikkeling omhoog; gaat het vertrouwen omlaag, dan gaat de economische ontwikkeling omlaag. De stand van onze economie lijkt een gevolg van de toekomstverwachtingen van consumenten en producenten. Logischerwijs heeft vooral de koopbereidheid1 of de eigen financiële situatie van huishoudens een duidelijke samenhang met de particuliere consumptie (Jansen, 2003). In essentie wordt hier de ‘willingness to buy’ gemeten die de ‘ability to buy’ omzet in daadwerkelijke consumptie, huishoudelijke investeringen of woningaankoop. Opzienbarend is dat het verband tussen de beoordeling van het algemene economisch klimaat of de nationale economie met de particuliere consumptie onduidelijk is. Dit is een addertje onder het gras bij de actuele hoop op ‘vertrouwen’ als recept voor economisch herstel. De belangrijkste voorwaarde lijkt dat de eigen financiële situatie van huishoudens 1 Het CBS meet vertrouwen in twee onderdelen: de koopbereidheid (de eigen financiële situatie van huishoudens) en het algemene economische klimaat (beoordeling van de stand van de nationale economie). 3 beter wordt, maar daarnaast zijn er nog andere (onbekende) factoren in het spel die de particuliere consumptie beïnvloeden. Tegelijk lijkt er gelukkig kans op een algemene positieve spiraal: als de massamedia lichtpuntjes communiceert neemt het vertrouwen van consumenten toe, die durven weer meer te kopen en te beleggen, waarvan de gunstige economische uitkomsten het vertrouwen vervolgens verder verhogen. Er bestaat een cumulatie-effect waar we op kunnen hopen. De politieke economie van vertrouwensherstel De kritieke vraag is nu hoe het vertrouwen onder Nederlandse consumenten en producenten terugkeert. Hoewel er brede consensus is dat het vertrouwen van marktpartijen een determinant is voor de bbp-ontwikkeling, blijft vertrouwen conceptueel een vreemde eend in de bijt. De economische wetenschap biedt weinig instrumentele, empirische kennis hoe het vertrouwen van consumenten en producenten verbeterd kan worden. Er is zelfs onduidelijkheid over de richting van de causale relatie: veroorzaakt vertrouwen economische groei of veroorzaakt economische groei vertrouwen? Wel wordt op basis van langjarig onderzoek herkend dat vertrouwen in de economie en politiek sterk verweven zijn en een uitkomst zijn van een bredere maatschappelijke stemming (Van de Walle & Kampen, 2004). Recent rapporteerden ook Neisingh en Stokman onder de vlag van de DNB dat algemene economische indicatoren de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen sinds de val van Lehman Brothers in 2008 niet kunnen verklaren (DNB, 2013). De staat van vertrouwen verandert door bredere maatschappelijke ontwikkelingen zoals vertrouwen in de financiële sector, in Europa, door prijsstabiliteit en politieke stabiliteit. Hoewel waar, is deze uitkomst praktisch onhandig. Want blijkbaar beïnvloedt bijna alles vertrouwen positief of negatief: dit geeft weinig bruikbare handvatten. Het is belangrijk te herkennen dat dit wetenschappelijke kennisvacuüm over ‘vertrouwen’ politici en economen de ruimte geeft tot politieke economie. Onder politieke economie versta ik het doorvoeren van financieel-economisch beleid met een ideologische inslag dat wordt verdedigd met de neutrale argumentatie dat dit beleid het vertrouwen van consumenten en producenten zal herstellen, zonder dat daar overtuigend empirisch bewijs voor is. De economische ideologie (ge/mis)bruikt de wetenschappelijke leegte. Dit 4 is begrijpelijk en logisch, aangezien mensen politieke voorkeuren hebben en de maatschappij hiernaar proberen te vormen en onomstotelijke praktische, specifieke kennis simpelweg afwezig is. Er zijn drie essentiële redeneringslijnen die gebruikt worden in de politieke economie van vertrouwen: 1. Vertrouwen door irrationeel en ongrijpbaar massagedrag Sterke fluctuaties in het vertrouwen van consumenten en producenten worden weggezet als irrationeel, massagedrag en een ongrijpbaar tijdelijk fenomeen. Vertrouwen onder economische actoren kan van het ene op het andere moment omslaan, zowel positief als negatief. Het wordt vaak weggezet als animal spirits, het recente boek van Akerlof en Shiller (2009) en oorspronkelijk een term van Keynes (1936). Het klassieke Nederlandse voorbeeld van een positieve vertrouwenswenteling is het onwaarschijnlijke effect van het Akkoord van Wassenaar in de crisis van de jaren tachtig (De Nederlandsche Bank, 2012). Deze irrationalisatie van vertrouwenswinst en –verlies heeft echter beleidsimplicaties. Het betekent dat gericht overheidsbeleid voeren op het herstellen van vertrouwen als onmogelijk wordt ervaren. Een regering treft geen blaam als het consumenten- en producentenvertrouwen in haar land laag blijft. Het is de pessimistische burger en ondernemer die het probleem is. Dit is de politiek-economische redenering waarmee de overheid geen beleidsopties in handen krijgt. 2. Vertrouwen door zekerheid en duidelijkheid Anderzijds kan men vertrouwensverlies rationaliseren door te wijzen op de toekomstige onzekerheden voor consumenten en producenten. Dit sluit aan bij de noodzakelijkheid van informatie voor rationele toekomstverwachtingen (Barsky & Sims, 2012). In Nederland worden de overheidsombuigingen, de afstempelingen van aanvullende pensioenen, de verhoging van de AOW-leeftijd en de onzekere woningmarktregels genoemd als de grote binnenlandse informatieonzekerheden voor burgers en bedrijven (Centraal Planbureau, 2012). Gevolg van deze rationalisatie is echter dat de overheid wel een aangrijpingspunt krijgt om beleid te voeren. De overheid moet een zekere, duidelijke toekomst bieden, op basis waarvan consumenten en producenten kunnen gaan besteden en investeren. Dit is de politiek-economische redenering waarmee de overheid restrictief 5 beleidsopties in handen krijgt. Het betekent ook dat de regering kan worden verweten te weinig duidelijkheid (of informatie) te bieden en zelfs een bron van onzekerheid te zijn, waardoor er geen perspectief op uit uitweg uit de crisis is (Boot, 2012). Dit is de vertrouwenshypothese van de aanbodkant van de economie. 3. Vertrouwen door inkomen, vermogen en krediet Vertrouwensverlies is tevens te rationaliseren door te stellen dat het simpelweg een gevolg is van lagere besteedbare inkomens en vermogensverliezen (Gielens en Klok, 2013). Het sluit grotendeels aan bij de noodzakelijkheid van middelen voor vertrouwen. Vaak wordt ook gewezen op werkloosheidsverwachtingen als determinant van het consumentenvertrouwen (Berben, 2005). In de huidige financieel-economische crisis komt hier de slechte vermogenspositie van banken bij, omdat zij de kredietverschaffers aan de investeerders in de reële economie zijn. Gezamenlijk betekenen deze uitgangspunten weer een rationalisatie van vertrouwensverlies, waarmee de overheid verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid toebedeeld krijgt. Dit is de politiekeconomische redenering waarmee de overheid op meest vergaande wijze beleidsopties in handen krijgt. De overheid moet nu immers de middelen - inkomen, vermogen en krediet veilig stellen, niet enkel duidelijke, zeker informatie bieden aan de markt. De overheid krijgt een macro-economische stabilisatiefunctie. Dit is de vertrouwenshypothese van de vraagkant van de economie. Irrationeel en ongrijpbaar Zekerheid en duidelijkheid Inkomen, vermogen en krediet Aangrijpingspunt Animal spirits Informatie Middelen Focus oplossing Toekomstperspectief Macro-economische stabilisatie Uitzitten Tabel 1: De drie essentiële redeneringslijnen gebruikt in de politieke economie van vertrouwen. Op basis van overzichtstabel 1 is het logisch dat de beleidsoplossingen die economen aandragen sterk van elkaar verschillen. De onderliggende redeneringen om tot vertrouwen te komen zijn heel anders. Wel sluiten de beleidsvoorstellen altijd duidelijk aan bij de hypothesen van Zekerheid en duidelijkheid en Inkomen, vermogen en krediet. Dit is logisch. Op basis van de redenering Irrationeel en ongrijpbaar is er geen beleidsoptie mogelijk, behalve de crisis uitzitten en wachten tot het op natuurlijke wijze ooit weer 6 goed gaat. In het Nederlandse economendebat tijdens de huidige recessie vindt men zo twee kernhypothesen over ‘vertrouwen’ van consumenten en producenten terug, waarvan het gedeelde element is dat ze vertrouwensverlies en -winst rationaliseren waardoor ze aanknopingspunten voor overheidsbeleid kunnen bieden. Tegelijkertijd botsen de twee hypothesen constant, omdat ze rivaliserend en uitsluitend zijn: ze nopen tot verschillend financieel-economisch beleid. Dit zorgt voor spanningen tussen politici en economen. De oorzaak van de onderliggende spanningen is dat het essentie gaat om de strijd tussen de aanbod-economen en de vraag-economen. De vertrouwenshypothese van aanbod-economen De aanbodeconomen sluiten aan bij Zekerheid en duidelijkheid. De oorzaak van het tanende vertrouwen in de economie ligt in verstoringen zoals te hoge belastingen, te hoge arbeidskosten, te rigide ontslagrecht, te royale sociale zekerheid, te strenge regelgeving voor private marktpartijen, het bestaan van marktdominanties en te hoge marktrente door een excessief overheidstekort en overheidsschuld. Gezamenlijk waren dit de oorzaken van de huidige recessie, die veroorzaakt is door het te lang uitstellen van noodzakelijke hervormingen. Het vertrouwen trekt niet aan zolang Nederlandse consumenten en producenten geen zekerheid hebben over hun toekomstige (transactie)kosten. De overheid legt teveel regels op die jaar na jaar veranderen: het ‘level playing field’ verandert steeds. De belastingdruk en de arbeidskosten zijn te hoog en bedrijven verwachten dat beide kostenposten in de toekomst zullen stijgen. Volgens de hypothese van de aanbodkant versterkt de onzekerheid over belastingdruk bij consumenten de neiging tot sparen. Producenten die kampen met onzekerheid over belastingdruk, (arbeids)marktregels en rentelasten stellen investeringen uit. Banken zijn terughoudend met het verstrekken van leningen, omdat de buitenlandse gefinancierde markrente kan gaan oplopen door buitensporige overheidstekorten en overheidsschulden. In het uiterste geval kunnen ontspoorde overheidsfinanciën er zelfs toe leiden dat private banken worden afgesloten van de (buitenlandse) geld- en kapitaalmarkt. De oplossingen die voortvloeien uit de toepassing van de vertrouwenshypothese van de aanbodkant zijn: verlaging van belastingen op arbeid, winst en kapitaal, versoepeling van het ontslagrecht, afbouw van marktregulering, het opheffen van marktdominanties, het 7 terugdringen van het overheidstekort en overheidsschuld en het ondersteunen van private kredietverlening door een leenfaciliteit van de centrale bank. Essentieel is dat overheden een gedegen finaal ‘toekomstperspectief’ schetst op beleidsdossiers als de arbeidsmarkt, sociale zekerheid, zorg, woningmarkt, pensioenen en overheidsfinanciën. Deze hervormingen moeten betrouwbaar, snel en met vaste hand geïmplementeerd worden. De aangeboden zekerheid over de toekomstige marktcondities aan de aanbodkant zal consumenten, producenten en banken weer aanzetten tot kopen, investeren en crediteren en zo het bruto binnenlands product en de werkgelegenheid laten groeien. Het recent afgesloten Sociaal Akkoord over de toekomst van de arbeidsmarkt past binnen deze vertrouwenshypothese. De regering schrijft in haar Kamerbrief Resultaten Sociaal Overleg te hopen “dat deze afspraken de mensen weer vertrouwen geven in de toekomst van onze economie. Vertrouwen dat er werk voor hen zal zijn, ook al is dat op dit moment niet altijd meer beschikbaar. Dat vertrouwen kan de bestedingen en investeringen in ons land ondersteunen en daarmee de zo noodzakelijk groei” (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2013). De vertrouwenshypothese van de vraag-economen Deze hypothese sluit aan bij Inkomen, vermogen en krediet. Het belangrijkste probleem in deze zienswijze is dat consumenten, producenten en banken het perspectief op inkomen, winst en aflossing hebben verloren. Met de kredietcrisis kwamen geldstromen tussen economische actoren plotsklaps even tot stilstand, waardoor er op grote schaal vertrouwensverlies ontstond. Private banken, geld- en kapitaalmarkten en aandelenmarkten verloren vertrouwen en sindsdien nemen de geldstromen – inkomens, omzet, investeringen en winst - die het bedrijfsleven, huishoudens en overheden nodig hebben om aan hun verplichtingen te voldoen af. De geldkwantiteit – combinatie van de geldhoeveelheid (privaat en publiek gecreëerd) en omloopsnelheid (hoeveelheid consumptie en investeringen) - in de economie krimpt. Dit veroorzaakt en verergert de huidige recessie. Marktpartijen kunnen steeds minder aan hun afbetalingsverplichtingen voldoen die jaren geleden zijn aangegaan met het perspectief op groei. Ook ontstaat de verwachting dat het onverstandig is nieuwe financieringen af te sluiten of te verstrekken, omdat de economische situatie suggereert dat deze verplichtingen op korte termijn niet kunnen worden terugverdiend en afbetaald. Huishoudens reageren op het verslechterde 8 perspectief door te sparen en hypotheekschulden af te lossen. Producenten reageren door lonen te matigen, minder te investeren en vooruitziende ontslagrondes door te voeren. Banken reageren door hogere eisen te stellen aan de kredietverstrekking aan private partijen (vooral midden- en kleinbedrijf) dan voorheen. Dit brengt de economie in een neerwaartse spiraal, omdat de binnenlandse bestedingen door oplopende werkloosheid en reëel inkomensverlies verder krimpen, weer meer huishoudens en bedrijven niet meer aan hun aangegane verplichtingen kunnen voldoen (mede door de lage inflatie), door het slechtere perspectief geen nieuwe investeringen willen aangaan die noodzakelijk zijn om de geldkwantiteit op orde te houden, en banken meer moeten afschrijven op uitstaande leningen en risico-avers worden als het gaat om kredietverlening aan de reële economie. De oplossingsrichting die voortvloeit uit de toepassing van de vertrouwenshypothese van de vraagkant is dat de opgekomen onzekerheid teruggebracht moet worden tot een aanvaardbaar risico voor marktpartijen om inkomen en kapitaal te behouden, investeringen terug te verdienen en uitgegeven krediet afgelost te zien krijgen. De terugval in geldstromen, zowel qua inkomen en investeringen, kan worden tegengegaan doordat de overheid en de centrale bank complementair beleid voeren via fiscaal en monetair beleid. Het vertrouwen keert terug als inkomen en vermogen behouden blijft via een vergroting van de hoeveelheid geld in de economie, en zo de binnenlandse bestedingen en investeringen kunnen worden gecontinueerd. Voorstellen voor loonsverhogingen, overheidsuitgaven en verruiming door de geldhoeveelheid door de centrale bank, onder andere door opkoop van staatsobligaties, zijn een logisch gevolg. Essentieel is dat de publieke instituties ervoor zorgen dat er bbp-groei gehaald blijft worden via binnenlandse bestedingen en investeringen zodat aangegane verplichtingen door de marktsector afgelost kunnen worden. De geboden zekerheid over de toekomstige marktcondities aan de vraagkant zorgt ervoor dat consumenten en producenten willen blijven consumeren, investeren in woningen en bedrijven, en banken bereid blijven tot kredietverlening omdat het afschrijvings- of verliesrisico op een aanvaardbaar niveau blijft. 9 Aanbod-economen Vraag-economen Oorzaak vertrouwensverlies Oorzaak vertrouwensverlies Te hoge belasting op inkomen en winst Te veel verlies van inkomen, winst en vermogen Te hoge en rigide arbeidskosten Te veel geldstromen in de economie staan stil Te rigide en dure ontslagbescherming Te veel economische actoren sparen/ bezuinigen Te royale en inactiverende sociale zekerheid Te negatieve loon-prijsspiraal en werkloosheid Te hoge marktrente door EMU-schuld- en tekort Te slecht aflosperspectief remt kredietverlening Beleid vertrouwenswinst Beleid vertrouwenswinst Verlaging belasting op inkomen en winst Tijdelijke belastingverlaging en overheidstekorten Minder collectieve regelingen/afbouw cao's Ruime begrotingspolitiek en monetair beleid Verlaging ontslagrecht en ontslagkosten Ontmoedig sparen en spendeer als overheid Verlaging uitkeringen/hogere instroom-eisen Reële loonsverhogingen en banenplanmen Directe afbouw EMU-schuld en tekort Verruim kredietvoorwaarden / investeringsbank Tabel 2: De vertrouwenshypothesen van de aanbod-economen en de vraag-economen. Strijd tussen de kernhypothesen in regering Rutte-Asscher In de huidige Nederlandse recessie voeren voor- en tegenstanders van beide vertrouwenshypothesen een constante strijd. In het debat tussen politici in de Tweede Kamer, in de discussies tussen economen in de media, maar in de gesprekken tussen gewone mensen aan de keukentafel, op feestjes of in de kroeg. Het meningsverschil voert zelfs door tot in onze regering, die eenheid moet uitstralen. Het kabinet Rutte-Asscher lijkt in een spagaat te zitten. Dit wordt goed duidelijk door de verschillende opvattingen van VVD-minister Kamp (Economische Zaken) en PvdA-minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) om het vertrouwen in economie terug te brengen. De lijn van minister Kamp (formateur regering) is dat “hervormingen van de woningmarkt, arbeidsmarkt en de zorg en het op orde brengen van de overheidsfinanciën de beste weg naar herstel van de groei zijn. Ze zijn nodig om het vertrouwen in de economie weer ter herstellen” (Rijksoverheid, 2013a). Kamp is duidelijk geïnspireerd door de vertrouwenshypothese van de aanbod-economen. Minister Asscher (vice-premier regering) heeft andere ideeën: “Het kabinet moet initiatieven nemen om de werkgelegenheid te bevorderen en zo inzetten op groei en banen” (Rijksoverheid, 2013b). Asscher is geïnspireerd door de vertrouwenshypothese van de vraag-economen. De 10 regering Rutte II is gesplitst in een kamp dat gelooft in de vertrouwenshypothese van de aanbodkant en een kamp dat gelooft in de vertrouwenshypothese van de vraagkant. Dit is moeilijk voor de regering, omdat de twee hypothesen rivaliserend en uitsluitend zijn: ze geven aanzet tot een ander financieel-economisch beleid. Het geeft ook de vraag: bestaat er überhaupt wel objectieve, neutrale economie als het gaat om ‘vertrouwen’ van consumenten en producenten? Of is er enkel politieke economie, gekleurd door ideologische overtuigingen en verdedigd met de argumentatie dat dit beleid het vertrouwen van consumenten en producenten zal herstellen, zonder dat daar overtuigend empirisch bewijs voor is? En als economische ideologie de wetenschappelijke leegte gebruikt voor haar voordeel, welke ideologie is dan nu bovenliggend in de het regeringsbeleid? 11 Referenties Akerlof, G.A. & Shiller, R.J. (2009). Animal Spirits: How Human Psychology Drives the Economy, and Why it Matters for Global Capitalism. Princeton: Princeton University Press. Barsky, R.B & Sims, R.E. (2012). Information, animal spirits, and the meaning of innovations in consumer confidence. American Economic Review, 102, 1343-1377. Berben, R.P. (2005). Consumentenvertrouwen binnenlandse aangelegenheid. Economisch Statistische Berichten 90 (4454), 94-95. Boot, A. (2012). Kabinet biedt te weinig perspectief op uitweg in crisistijd. Me Judice, 30 november 2012. CBS (2013a). Economie krimpt 0,2 procent. Persbericht 14 augustus 2013. CBS (2013b). Grote krimp bedrijfsinvesteringen. Conjunctuurbericht dinsdag 20 augustus 2013. CBS Statline (2013). Consumentenvertrouwen, economisch klimaat en koopbereidheid. 18 oktober 2013. Centraal Planbureau (2012). Centraal Economisch Plan 2012. Centraal Planbureau (2013). Consumentenvertrouwen in Nederland net zo hard onderuit als in probleemlanden. Centraal Economisch Plan 2013, kader, 39. De Nederlandsche Bank (2012). Alternatieve scenario’s voor de economie; Consumentenvertrouwen kan snel verbeteren. DNB Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten, december 2012 (4), 16-19. De Nederlandsche Bank (2013). What drives consumer confidence in times of financial crises? Evidence for the Netherlands. DNB Working Paper, no 394. 12 Lewis, D.J. & Weigert, A. (1985). Trust as a social reality. Social Forces, 63(4), 967-985. Gielens, L. & Klok, M. (2013). Consumentenvertrouwen is een kwestie van verdienen. Economisch Statistische Berichten 98(4654), 106-108. Hofman, D.J.V. & Van Rooij, M.C.J. (1999). Groei, een kwestie van vertrouwen. Economisch Statistische Berichten 84(4207), 435-436. Jansen, M. (2003). Consumentenvertrouwen als indicatie voor de toekomstige particuliere consumptie. Centraal Bureau voor de Statistiek, Divisie Macro-economische statistieken en publicaties. Keynes, J.M. (1936). The General Theory of Employment, Interest and Money. Londen: Palgrave Macmillan. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2013). Resultaten sociaal overleg. Kamerbrief 11 april 2013. Mosch, R., Prast, H., & Van Raaij, F. (2006). Vertrouwen, cement van de samenleving en aanjager van de economie. Tijdschrift voor Politieke Economie 2006, jaargang 27 (4), 4054. Putnam, R. (2000). Bowling alone, the collapse and revival of civic America. New York: Simon & Schuster. Rijksoverheid (2013a). Kamp: versterken van de economie essentieel. Nieuwsbericht 14 februari 2013. Rijksoverheid (2013b). Kabinet zet in op groei en banen. Nieuwsbericht 28 juni 2013. Van der Horst, A. & Kranendonk, H. (2013). Trefzekerheid van CPB-ramingen 2011-2013. CPB Achtergrond document 16 september 2013. 13 Van Raaij, W.F. (2009). De economische crisis en het herstel van vertrouwen. Justitiële Verkenningen, 35(6), 109-119. Van der Walle, S. & Kampen, J.K. (2004). Maatschappelijke stemmingen als determinant van consumentenvertrouwen en politiek vertrouwen. Tijdschrift voor Economie en Management, 49(3), 481-494. 14