Deeltentamen Mechanica I 26-10-2007 docent: H.J. Bulten Bij iedere opgave staat een indicatie voor de tijdsbesteding aangegeven. De aangegeven tijd correspondeert ook met het aantal te behalen punten. Gebruik van rekenmachine en BINAS is toegestaan. In totaal zijn er 5 opgaven. Opgave 1 (6+6) We kennen enkele fundamentele constanten in de natuurkunde. Gegeven zijn de gravitatie constante G 6.67 1011 Nm2 kg-2 6.67 1011 kg-1m3s-2 , de lichtsnelheid c 3.00 108 ms-1 , de constante van Planck 1.05 1034 Js = 1.05 1034 kgm2s-1 en de constante van Boltzmann k B 1.38 1023 JK -1 1.38 1023 kgm 2s -2 K -1 . a) Uit de constanten , c en G kan een grootheid met dimensie massa gereconstrueerd worden; dit is de Planck massa. Bepaal de grootte van deze massa (in kg). Je kunt een willekeurige combinatie van de genoemde constanten costrueren als G c y , de eenheden die bij deze combinatie hoort zijn kg m2 s kg m3 s 2 m s kg m2 3 s 2 . De juiste combinatie zal factoren 0 hebben voor de machten boven de meter en seconde. Dit geeft: G c kg m0 s 0 kg m 2 3 s 2 kg m0 s 0 2 0 2 2 3 0 2 3 2 0 0 Nu kun je ofwel 1 kiezen, kijken wat wordt, en dan de grootheid verheffen tot de macht 1/ , ofwel gelijk beginnen met fractionele , , . Het eerste geeft: 1 1 1 2 M 1 c 2 c G G 1 1 1 Het tweede geeft: 2 1 , , en dezelfde formule. 2 2 2 1.05 1034 Js 3.00 108 m / s c Invullen voor M geeft: M 2.17 108 kg 11 3 2 6.67 10 / kgm s G b) Het vroege heelal kan worden beschreven als thermodynamisch plasma. Bij hoge temperaturen zijn deeltjescreatie en annihilatie in evenwicht. Construeer met behulp van de constanten , c, en kB en de protonmassa mp 1.67 1027 kg een grootheid met dimensie temperatuur en bereken de waarde in K. De oplossing kan worden geconstrueerd als in a). Merk op, dat de rustpuntsenergie van het proton gegeven wordt door E mp c 2 en dat je van energie naar temperatuur gaat met behulp van 1 conversiefactor k B . De gevraagde temperatuur is T mpc2 kB 1.67 1027 9.00 1016 K 1.09 1013 K 1.38 1023 Opgave 2 (10+10+10) Een boot die door het water beweegt ondervindt wrijving volgens de formule Fwr bv , met b een constante die van het medium en van de vorm van het voorwerp afhangt. Voor een gegeven boot is b gelijk aan 2000 kg/s. De massa van de boot is 30000 kg. a) Wat is het benodigde vermogen dat de schroef op het water moet uitoefenen om met een snelheid van 10 m/s te blijven varen? Het vermogen wordt gegeven door P F v . De snelheid is constant, de wrijvingskracht dus ook. De kracht die de schroef levert is exact tegengesteld aan de wrijvingskracht, anders zou er een versnelling zijn. Dit levert: v 10m / s Fwrijving bv Fschroef 2 kg m P bv 2000 10 200kW s s b) Als de boot met een snelheid van 10 m/s vaart, wordt op tijdstip t0 de motor uitgezet. 2 Geef de snelheid als functie van de tijd vanaf t0 . Op tijdstip t0 wordt de motor uitgezet, dan werkt alleen nog de wrijvingskracht (de zwaartekracht en de normaalkracht heffen elkaar op). We hebben dus : dv m bv . dt Kies als x-as de bewegingsrichting van de boot; dan zijn de y en z posities constant. De snelheid dv dv xˆ . is dan v vxˆ en de versnelling dt dt b t dv Dit levert: m bv, v t Ae m dt Oplossen voor t t0 levert A v0e b t0 m , v(t ) v0e b ( t t0 ) m met v0 10m / s . c) Geef positie van de boot als functie van de tijd vanaf t0 . Wat is de afstand die de boot heeft overbrugd tussen tijdstip t0 en t1 t0 20 s ? dx v, y y0 en z z0 omdat de enige snelheidscomponent in De positie is gegeven door dt de x-richting is. Oplossen van de differentiaalvergelijking geeft: t t b b ( t t0 ) ( t t0 ) mv x(t ) x0 v(t )dt x0 v0e m dt x0 0 1 e m b t0 t0 b 4 ( t t0 ) mv 3 De afgelegde afstand is x x(t ) x0 0 1 e m 150 m 1 e 110m b Opgave 3 (5+10+10+10+10+5) Een blok met een massa van m1 10 kg ligt op een helling die een hoek van 30 graden met de horizontaal maakt. De maximale statische wrijvingscoëfficiënt s tussen blok en helling bedraagt 0.4, de kinetische wrijvingscoëfficiënt K 0.3 . Aan de bovenkant van de helling is een ideale (wrijvingsloze en massaloze) katrol bevestigd. Het blok is via een ideaal touw (massaloos, zonder rek) bevestigd aan een emmer met massa van m2 3 kg. (Zie figuur). a) Teken het vrije lichaamsdiagram voor de krachten op die uitgeoefend worden op het m1 10 kg Fn Fwr T m1 g blok. b) Gegeven is, dat op tijdstip t0 het blok stil ligt. Bereken de grootte van de statische wrijvingskracht die de helling op het blok uitoefent. Noem de richting langs het touw van het blok naar de emmer de positieve x-richting, en de richting loodrecht er op naar boven de y-richting. Dan geldt voor de krachten op het blok Fx T Fwr m1 g sin Fy Fn m1 g cos 0 en op de emmer: Fx m2 g T . Als de emmer en het blok in rust zijn, geldt dus voor de emmer Fx 0 T m2 g en voor het blok Fx 0 Fwr m1 g sin m2 g (m1 sin m2 ) g . Invullen van de bekende waarden voor de massa’s, g en theta levert Fwr 19.6 N (in de richting van x, dus omhoog langs de helling). Merk op: zolang het blok stil ligt werkt de statische wrijvingskracht. Deze is maximaal gelijk aan de statische wrijvingscoeffiecient maal de normaalkracht, maar natuurlijk kleiner dan het maximum als de overige krachten samen niet sommeren tot de maximale wrijvingskracht. c) De emmer wordt gevuld, totdat op tijdstip ti het blok juist begint te bewegen. Bereken de massa van de emmer met inhoud op dit tijdstip. De maximale wrijvingskracht die geleverd kan worden voordat het blok gaat glijden is Fw,max st Fn st m1 g cos . Je kunt de emmer dus vullen totdat Fx m1 g sin FW ,max T 0 T m1 g sin 0.4cos Nu is het blok net nog in rust, dus geldt voor de emmer T m2 g m2 m1 sin 0.4cos 8.46kg d) Op tijdstip t f heeft het blok 1 meter langs de helling afgelegd. Bereken dit tijdstip, gegeven dat de zwaartekrachtsversnelling g gelijk is aan g 9.81 ms-2 . Als het blok gaat glijden, geldt dat je de kinetische wrijvingscoefficient moet gebruiken ipv. de statische. Er zijn 2 oplossingsmogelijkheden: ofwel je analyseert het systeem opnieuw en berekent T en daaruit de versnellingen, ofwel je beschouwt het emmer-blok systeem als 1 geheel en beschrijft de externe krachten in de x-richting (langs het touw). De tweede oplossing is veel sneller: de totale kracht in de x-richting langs het touw is gegeven door het verschil in wrijvingskracht voor statische en kinetische wrijving: Fx ,tot m1 g sin kin m1 g cos m2 g 0 m1 g sin stat m1 g cos m2 g Fx ,ext ( stat kin )m1 g cos 8.50 N a Fx ,ext mtot 8.50 m m 0.46 2 2 18.46 s s 1 2m at 2 t f ti 2.09s 2 0.46m / s 2 Als je het systeem vanaf het begin gaat analyseren door de spanning T uit te rekenen dan moet je gebruiken dat voor de volle emmer geldt m2 a m2 g T , dus T is NIET GELIJK aan m2 g , want de versnelling is ongelijk aan 0. x e) Geef het verschil in gravitationele energie van het blok plus de gevulde emmer tussen het beginpunt op tijdstip ti en eindpunt op tijdstip t f , waar de emmer 1 meter omlaag gevallen is. Geef ook de kinetische energie van het blok en de emmer op tijdstip t f . U m1 g h1 m2 g h2 h1 sin x h2 x U gr 1 m *10kg * g 1m *8.46kg * g 33.9 J 2 v(t ) v0 at 0.46* 2.09 De kinetische energie kan worden gevonden uit m s 1 2 18.46 mv (0.96) 2 J 8.53J 2 2 f) Bereken de wrijvingsarbeid die is uitgeoefend tussen blok en helling. Deze zou gelijk moeten zijn (energiebehoud) aan E 0 K Wwr U K 0 Wwr 33.9 J 8.53J 25.4 J controle: Wwr F dx kin cos m1 g x 25.3J Het nauwkeurigste antwoord is 25.3J, het andere antwoord heeft te lijden gehad van afrondonnauwkeurigheden. Bij e) had de kinetische energie ook berekend kunnen worden door het verschil in gravitationele energie en wrijvingsarbeid te nemen. Extra massa =10 kg emmer Opgave 4 (5+5+15) Twee schijven met gelijke massa’s m bevinden zich op een horizontaal luchtkussen waarover ze wrijvingsloos kunnen bewegen. Vlak voor de botsing heeft schijf 1 een initiële snelheid v0 in de x-richting, schijf 2 een initiële snelheid in de y-richting. De botsing verloopt elastisch. a) bereken de snelheid van het zwaartepunt. pcm p1 p2 v0 xˆ v0 yˆ M 2m 2 1 (En de grootte is dus vcm 2v0 ) 2 Natuurlijk zijn andere notaties ook goed: b.v. 1 1 v0 2 1 1 1 1 2 2 vx v y 2v0 of vcm 2v0 v0 2 1 v 2 1 2 1 2 0 2 2 Na de botsing beweegt schijf 1 met een snelheid v f 0 in dezelfde richting als het zwaartepunt van het systeem. b) Leidt af, dat schijf 2 na de bootsing geen snelheidscomponenten heeft loodrecht op de bewegingsrichting van het zwaartepunt. vcm Schijf 1 beweegt in de richting parallel aan de bewegingsrichting van het zwaartepunt; schijf 1 heeft dus als snelheidsvector v1 f vCM en als impuls p1 f pCM , met beta een getal groter dan 0. Nu geldt p2 f pCM p1 f (1 ) pCM pCM . Dus de impuls van deeltje 2 een constante (beta-1) maal de impuls van het zwaartepuntssysteem; deeltje 2 beweegt ook parallel of antiparallel aan het zwaartepuntssysteem (of staat stil); in ieder geval zijn er geen componenten loodrecht er op. Extra bewijs (niet nodig) : Je kunt ook de hoek tussen p2 f en pCM uitrekenen: 2 pcm 1 2 p2 f pCM pcm De componenten van p2 f loodrecht op de zwaartepunts bewegingsrichting hebben een totale cos 2,CM p2 f pcm grootte van sin 2,CM p2 f p2 f sin 2 2,CM p2 f 1 cos 2 2,CM 0 c) Bereken de snelheden van schijf 1 en schijf 2 na de botsing. Controleer, dat de kinetische energie behouden is. Er geldt p1 m1v1 m vCM v1,rel p2 m2v2 m vCM v2,rel p1 p2 2mvCM v2,rel v1,rel vrel dus ten opzichte van het zwaartepuntssysteem hebben deeltje 1 en 2 tegenovergestelde snelheden en impulsen. We kunnen de relatieve snelheid t.o.v. het zwaartepuntssysteem ook berekenen, bijvoorbeeld uit de impuls van p1: v v p1 mv0 xˆ m(vCM vrel ) vrel v0 xˆ 0 ( xˆ yˆ ) 0 ( xˆ yˆ ) 2 2 Er geldt ook behoud van kinetische energie in een elastische botsing, 2 2 K K CM K rel mvcm mvrel dit impliceert, dat de grootte van de relatieve snelheid constant is. Hieruit volgt dat na de botsing de snelheid van deeltje 1 gelijk is aan v1, f vCM vrel , f (vCM vrel )vˆCM , waarbij de laatste vergelijking gegeven wordt door de eis dat deeltje 1 zich in de richting van het zwaartepuntssysteem beweegt. De waarden van vCM en vrel zijn bekend, ze zijn beiden 1 vCM vrel 2v0 . Dus er zijn twee oplossingen: 2 1) v1 f 0 en 2) v1 f 2v0 . De tweede oplossing was gevraagd: v1 f (vCM vrel ) 2vCM v0 ( xˆ yˆ ) v2 f (vCM vrel ) 0 Tenslotte geldt voor de kinetische energie: 1 m v12i v22i mv02 2 1 1 1 K f m v12f v22 f m v1,2 x v1,2 y m v02 v02 mv02 K i 2 2 2 Ki Er zijn ook andere oplossingsmogelijkheden voor dit bewijs. y 1 x v 0 v 0 2 Opgave 5 (10+5+5+10) Twee skateboarders staan 3 m uit elkaar, in rust. Neem aan, dat de skateboards wrijvingsloos over de vloer kunnen rollen. Het zwaartepunt van de beide skateboarders ligt 0.9 m boven de vloer (en dus 3 m uit elkaar). Skateboarder 1 heeft een massa van 70 kg en heeft een kogel van 5 kg vast. Skateboarder 2 heeft een massa van 75 kg. Op tijdstip t0 gooit skateboarder 1 de kogel vanuit zijn eigen zwaartepunt onder een hoek van 30 graden omhoog, in de richting van skateboarder 2. (zie diagram) a) met welke snelheid (ten opzichte van de grond) moet de kogel geworpen worden om in het zwaartepunt van skateboarder 2 opgevangen te kunnen worden? Kies voor de x-richting de richting van skater 1 naar skater 2 (horizontaal), en voor de y-richting de vertikale richting omhoog. Kies t0 0 . De bal moet 3 meter in x afleggen en 0m in y. Na het gooien is de enige externe kracht de zwaartekracht. Er geldt: v y (t ) v0 y gt y (t ) y0 voy t 1 2 gt 2 vx (t ) v0 x x(t ) x0 v0 xt Nu weten we dat de afstand die afgelegd moet worden 3 meter is. Hiermee kunnen we de tijd uitdrukken in t f x / v0 x . Dit kan dan weer worden ingevuld in de vergelijking voor y(t): y (t ) y0 0 v0 y t v0 y 1 2 gt 2 1 g x gt 2 2v0 x 1 g x 2 g x m2 2 v0 34 2 2sin cos s v0 5.83m / s b) Wat is de snelheid die skateboarder 1 heeft gekregen na het weggooien van de kogel? Om de kogel weg te werpen moest de skateboarder een stoot uitoefenen. De vertikale component van de stoot werd geleverd door de normaalkracht van de vloer op het skateboard, de skateboarder zakt niet door de vloer. In de horizontale richting zijn er geen externe wrijvingskrachten die op de skateboarder uitgeoefend worden. Impulsbehoud vereist dus dat p1, x pkogel , x 0 v0 y v0 x pkogel , x mkogel v0 cos m xˆ m1 m1 s c) Skateboarder 2 vangt de kogel (inelastische botsing) op op tijdstip t f in zijn eigen zwaartepunt. Wat is de snelheid die skateboarder 2 heeft gekregen na de vangst? Ook nu wordt de y-component van de impuls van de kogel overgedragen aan de aarde via de normaalkracht. Er zijn geen externe krachten in de x-richting, dus px ,2 kogel , f px ,kogel ,i mkogel v0 cos v1, x v2 px ,2 kogel , f m2 mkogel 0.36 0.316m / s (controle: de totale impuls in de x-richting blijft 0). d) Geef de positie van het zwaartepunt van het systeem, bestaande uit de kogel plus de beide skateboarders, als functie van de tijd (voor t0 , tussen t0 en t f , en na t f ). Voor de x-positie geldt S2, 75 kg 30 Kogel, 5kg 3m Voor de x-positie geldt: px ,CM 0 m x 75 x0 75( x0 3m) ( x0 1.5m) M tot 150 waarbij x0 de positie is van het zwaartepunt van skater 1 en kogel op tijdstip t0. Dit geldt voor alle tijden. Voor de y- positie van het zwaartepunt voor de worp en na de vangst geldt: p y ,CM 0 t t0 of t t f xCM yCM i i m y i i 90cm M omdat de zwaartepunten van skaters en kogel alledrie op 90 cm boven de vloer liggen. Tijdens de vlucht van de kogel werkt er een externe kracht, de zwaartekracht. De y-positie van de kogel verandert, die van de skaters niet. Dit geeft: dp y ,CM mkogel g dt yCM m y i i M i 145 5 583cm 981cm 2 90cm (90cm t t ) 150 150 2s 2s 2 1 mi ri dan krijg je natuurlijk hetzelfde antwoord. M i B.v. voor x-positie van het zwaartepunt na de vangst, geldt dat je de positie van skater 1 kunt uitrekenen door zijn snelheid (impuls/massa) vanaf t0 in rekening te brengen en de snelheid van de skater 2 plus kogel vanaf tf. 1 xCM (t t f ) (m1x0 (t t0 ) p1, x ) ((m2 mkogel )( x0 3m) ( p2kogel , x )(t t f ) M ( p1, x p2, x ) 1 m1 x0 t f t0 p1x (m2 mkogel )( x0 3) M 1 x p1x 80kg ( x0 3) 70kg ( x0 ) 150kg vkogel , x Als je voor x en y gebruikt hebt rcm 1 x p1x 80kg ( x0 3) 70kg ( x0 ) 150kg vkogel , x In deze formule staat x voor 3m, de afstand die de kogel door de lucht aflegt en vkogel , x voor de snelheid die de kogel gedurende de vlucht tussen skater 1 en 2 had. Gebruikmakend van p1, x mkogel vkogel , x reduceert de laatste regel van de bovenstaande formule tot xCM (t t f ) 1 70kg ( x0 ) mkogel (3m) 80kg ( x0 3) x0 1.5m 150kg