plan van toetsing

advertisement
A.
LEER EN TOETSPLAN
Vak: Aardrijkskunde
Leerjaar: 1
Onderwerpen: KAARTEN, KAARTLEZEN, PLAATSBEPALING, HOOG en LAAG, ENDOGENE en
EXOGENE KRACHTEN, VORMING VAN DE NEDERLANDSE KUST. DEMOGRAFIE
Kerndoel(en):
1)- De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie toepassen bij de bestudering van
gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen.
3)-De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen en
vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
6)- De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving beschrijven en verklaren.
7)- De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en leefbaarheid van hun eigen omgeving beschrijven en verklaren.
16)- De leerlingen kunnen het ontstaan en de ruimtelijke spreiding van belangrijke landschapstypen in
Nederland beschrijven en verklaren.
17)- De leerlingen kunnen de ligging en ruimtelijke spreiding van natuurlijke verschijnselen voor
verschillende deelgebieden in Europa en de wereld beschrijven en verklaren.
2)- De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer, gebruik maken van atlassen,
archieven, kaarten en remote sensing-beelden (met name luchtfoto's) bij oriëntatie in gebieden en bij
beeldvorming over gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen.
22)- De leerlingen kunnen in de wereld belangrijke deelgebieden onderscheiden op grond van
sociaal-geografische kenmerken, zoals bevolking, economische activiteiten, welvaart en
levensomstandigheden, politiek en cultuur
Leerdoel(en): kaarten,kaartlezen en plaatsbepaling leert de leerling:
- zoeksystemen in (geautomatiseerde) atlassen gebruiken;
- verschillende soorten kaarten benoemen en gebruiken;
- de kaartvaardigheden: kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie toepassen;
- luchtfoto's en kaarten met elkaar vergelijken;
- belangrijke plaatsen, gebieden en verschijnselen op een kaart lokaliseren (topografie);
- met behulp van verzamelde of aangereikte gegevens eenvoudige kaarten maken.
-structuren ontdekken door middel van signaalwoorden en kernwoorden
Leerdoel(en): bij aarde, endogene krachten en exogene krachten leer de leerling:
De leerling :
- over het ontstaan van de aarde en de endogene en exogene krachten die van invloed zijn op
de vorming ervan.
- de ligging van natuurlijke zones met betrekking tot reliëf, vulkanisme en aardbevingen en
verschillen en overeenkomsten hiertussen beschrijven en verklaren;
- de fysisch-geografische ligging van Nederland en de daar voorkomende natuurlijke
verschijnselen vergelijken met andere Europese landen.
- de vorming van het uiterlijk van landschappen verklaren met behulp van de invloed
van wind, zee, ijs, rivieren.
- een ruimtelijke geleding van zijn eigen omgeving maken op basis van geïnventariseerde en
gelokaliseerde verschijnselen op het gebied van wonen, werken, recreatie/toerisme, verkeer
en natuur/milieu;
- de aanwezigheid en ligging van deze verschijnselen in hun eigen omgeving verklaren.
- in hun eigen omgeving voorbeelden van veranderingen op het gebied van wonen, werken,
recreatie/toerisme, verkeer en natuur/milieu en cultuur herkennen en noemen;
- deze veranderingen in verband brengen met veranderingen in de ruimtelijke inrichting van dat
gebied.
- de ligging en zichtbare kenmerken van deze landschapstypen herkennen, noemen en
beschrijven;
- de ligging en het uiterlijk van deze landschapstypen verklaren met behulp van de invloed
van wind, zee, ijs, rivieren en de mens.
Leerdoel(en): bij bevolking leert de leerling
- inzicht te krijgen in de verscheidenheid in bevolkingssamenstelling
- leert een onderzoek uit te voeren
- leert grafieken te maken
- leert tabellen/statistieken te lezen
Leerdoel(en): bij exogene krachten en eigen omgeving
de leerling:
- leert de fysisch-geografische ligging van Nederland en de daar voorkomende natuurlijke
verschijnselen vergelijken met andere Europese landen.
- leert de vorming van het uiterlijk van landschappen verklaren met behulp van de invloed
van wind, zee, ijs, rivieren.
- een ruimtelijke geleding van zijn eigen omgeving maken op basis van geïnventariseerde en
gelokaliseerde verschijnselen op het gebied van wonen, werken, recreatie/toerisme,
verkeer en natuur/milieu;
- de aanwezigheid en ligging van deze verschijnselen in hun eigen omgeving verklaren.
- in hun eigen omgeving voorbeelden van veranderingen op het gebied van wonen, werken,
recreatie/toerisme, verkeer en natuur/milieu en cultuur herkennen en noemen;
- deze veranderingen in verband brengen met veranderingen in de ruimtelijke inrichting van
dat gebied.
- de ligging en zichtbare kenmerken van deze landschapstypen herkennen, noemen en
beschrijven;
- de ligging en het uiterlijk van deze landschapstypen verklaren met behulp van de invloed
van wind, zee, ijs, rivieren en de mens.
Onderwerpen:
Aangeboden
in
Hoofdstuk 1
Kaarten
Kaartlezen
Plaatsbepaling
Vaklessen
3
s.o.
pw.
s.o.
1x
3x
1x
Hoofdstuk 2
ontstaan aarde
endogene krachten
vaklessen
2
s.o.
pw
1x
3x
Hoofdstuk 3
Hoog en laag
vaklessen
1
s.o.
1x
Hoofdstuk 4
demografie
vaklessen
2
pw
s.o.
3x
1x
hoofdstuk 5 deel 1 en 2
deel 1
exogene krachten
vaklessen
themalessen
2
s.o.
pw
1x
3x
deel 2
Het ontstaan van onze kust
(eigen omgeving)
vaklessen
themalessen
1
presentatie
opdracht
2x
vaklessen
1
s.o.
1x
wordt aangewerkt:
hoofdstuk 6
arm en rijk
Volgorde van de hoofdstukken kan
veranderen. Ook de inhoud kan op
kleine onderdelen verschillen
Periode: Aantal
Toetsvormen: Weging:
toetsen:
B.
VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende
Voldoende
Ruim voldoende
Goed
Presentatie
De mondelinge
presentatie (poster,
verslag, rol) is
onsamenhangend
en sluit niet aan op
de vraag/opdracht.
De mondelinge of
schriftelijke
presentatie
(poster, verslag,
rol) is een
verzameling
gegevens met
een kop en een
staart maar sluit
niet aan op de
vraag/opdracht
De mondelinge of
schriftelijke presentatie
(poster, verslag, rol)
bezit samenhang; de
verschillende
onderdelen sluiten
goed aan op elkaar en
op de vraag/opdracht.
Er is een kop en een
staart.
De mondelinge of
schriftelijke presentatie
(poster, verslag, rol)
bezit samenhang; er is
een inleiding, kern en
afsluiting; de
verschillende
onderdelen sluiten
goed aan op elkaar en
op de vraag/opdracht.
De leerling voegt extra
elementen toe die een
meerwaarde vormen
(visueel, inhoudelijk,
enz.).
Samenwerken
De leerling wilde
niet samenwerken
of werkte in een
groep
contraproductief.
De leerling heeft
goed
samengewerkt en
wilde ook
opdrachten van
anderen
uitvoeren.
De leerling heeft goed
samengewerkt en
heeft initiatieven
genomen om de groep
goed te laten
samenwerken.
De leerling heeft goed
samengewerkt en nam
de rol van leider op
zich; dank zij hem
functioneerde de groep
als geheel.
Veldwerk
De leerling is niet in
staat om in
samenwerking tot
afspraken te komen
en opdrachten uit te
voeren. De leerling
laat de groep in de
steek of wordt in de
steek gelaten.
Opdrachten zijn niet
of half gemaakt of
door de anderen
uitgevoerd.
De leerling gebruikt
bij de atlas niet de
juiste
zoekmethodes, kent
de verschillende
soorten kaarten niet
en weet ze niet te
gebruiken
De leerling is in
staat om in
samenwerking tot
afspraken te
komen en de
opdrachten uit te
voeren. De groep
blijft bij elkaar en
de opdrachten
zijn gemaakt.
De leerling is bereid
om iets extra’s te doen
als de groep daarom
vraagt of als
“deskundige” op te
treden (bv het
schetsen van de
huizen)
De groep is van
meningen dat ieder
zijn deel gedaan heeft.
De leerling is in staat
om in samenwerking
tot afspraken te komen
en speelt daarbij een
leidende rol. De
leerling is de bindene
kracht in de groep
zodat de gemaakte
opdrachten duidelijke
samenhang en
eenvormigheid
vertonen
De leerling
gebruikt bij de
atlas de juiste
zoekmethodes,
kent en gebruikt
verschillende
kaarten, past
kaartlezen toe en
kan plaatsen e.d.
op een kaart
lokaliseren.
De leerling gebruikt bij
de atlas de juiste
zoekmethodes, kent
en gebruikt
verschillende kaarten,
past kaartlezen,
kaartanalyse en
kaartinterpretatie toe,
kan luchtfoto’s en
kaarten vergelijken,
kan plaatsen op een
kaart e.d. lokaliseren
De leerling gebruikt bij
de atlas de juiste
zoekmethodes, kent
en gebruikt
verschillende kaarten,
past kaartlezen,
kaartanalyse en
kaartinterpretatie toe,
kan luchtfoto’s en
kaarten vergelijken,
kan plaatsen op een
kaart e.d. lokaliseren
en zelf met
aangereikte gegevens
een kaart maken
Kaartvaardig
heden
C.
KENNEN EN KUNNEN
Onderwerpen KAARTEN, KAARTLEZEN, PLAATSBEPALING, HOOG en LAAG, de AARDE en de ATLAS
Kennen
Kunnen
De leerling kent de volgende
begrippen
De leerling kan
Hoofdstuk 1
Kaart:
cartografie
kaartdetail
kompas
kaartsymbool
plattegrond
legenda
windroos/windstreken
noordpijl/situatiepijl
hemelsbreed
schaal/schaalstok
schaalgetal
Kaartlezen:
register
coördinaatstelsel
loodrecht
grootschalige kaart
kleinschalige kaart
vereenvoudigen
generaliseren
kaartsignaturen
kwalitatief symbool
kwantitatief symbool
kaartprojectie
afstandsgetrouw
oppervlaktegetrouw
overzichtskaart
thematische kaart
topografische kaart
navigatiekaart
remote sensing beeld
hoofdstuk 1
-
extra:
choropleetkaart
stippenkaart
Plaatsbepaling op aarde:
graadnet
graden/minuten
geografische lengte en breedte
parallellen/breedtecirkels
meridianen/lengtecirkels
evenaar
nul-meridiaan/Greenwich
globe
Atlas:
-
bladwijzer
landenregister
namenregister
e
zaakregister 52 druk
e
trefwoordenregister 53 druk
- bepalen of een kaart groot- of kleinschalig is
weergegeven.
- een schaal bij een zelfgemaakte plattegrond
uitrekenen en hanteren.
- met behulp van een schaalgetal de werkelijke
afstand op een kaart uitrekenen.
- met behulp van een kompas het noorden
bepalen
- zoeksystemen in atlassen gebruiken
- verschillende soorten kaarten benoemen en
gebruiken;
- kaartlezen, kaarten analyseren en
interpreteren
- zelfstandig een onderwerp onderzoeken en
door middel van de expertmethode
presenteren
- signaalwoorden in een tekst herkennen
- belangrijke plaatsen, gebieden en
verschijnselen op een kaart lokaliseren
- op kaarten het onderscheid maken tussen
kaartsymbolen en kaartsignaturen
- op kaarten het onderscheid maken tussen
kwalitatieve- en kwantitatieve symbolen
- uit kaartprojecties de minst foute projectie
kiezen
- door middel van opgegeven coördinaten
plaatsen in de atlas opzoeken of plaatsen de
juiste coördinaten geven
- op een wereldbol de evenaar, Greenwich
meridiaan, zuidelijk-, noordelijk-, oostelijk- en
westelijk halfrond tekenen.
- naast de belangrijkste verschillen tussen
parallellen en meridianen ook uitleggen
waarom er 2 keer zoveel meridianen als
parallellen zijn
- uitleggen hoe meridianen met de tijdzones te
maken hebben
extra
- een kaart maken van je eigen omgeving
waarbij je vereenvoudigt en generaliseert en
een legenda maakt
- een stippenkaart en een choropletenkaart
Maken
hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 Ontstaan aarde en
endogene krachten
- perm
- heelal
- zonnestelsel
- planeten
- catastrofetheorie
- principe van het actualisme
- theorie continentale drift van
Alfred Wegener
- geologen
- kosmologen
- fysische opbouw aarde
- lithosfeer
- korst
- buitenmantel
- asthenosfeer
- binnenmantel
- buitenkern
- binnenkern
- platentektoniek
- convectie(stromen)
- oceanische korst
- continentale korst
- schol/schots/plaat
- breuk
- aardbevingen
- mid-oceanische rug
- lava/magma
- trog
- vulkanisme
- schildvulkaan
- kegelvulkaan
- aardbeving
- hypocentrum
- epicentrum
- liquefactie
- schaal van Richter
- Tsunami
-
-
-
zoekopdrachten op internet uitvoeren
zoekopdrachten in de atlas uitvoeren
nadenken/filosoferen over het ontstaan
van het heelal/aarde
het ontstaan van het heelal en de
aarde in beknopte vorm navertellen
signaalwoorden in de tekst herkennen
en een aantal structuren.
kleine schema’s maken van gevonden
structuren
met eenvoudige tekeningetjes de
platentektoniek uitleggen waarbij
de verschillende begrippen aan de
orde komen.
tekeningetjes maken van een
vulkaan
m.b.v. van internet een korte
presentatie maken naar keuze
over: aardbeving,
tsunami,vulkaanuitbarsting
Verdieping
- een werkende vulkaan maken met
de verschillende vulkanische
verschijnselen uitgebeeld (klas 2 bij
exploratorium)
-
C.
KENNEN EN KUNNEN
Onderwerpen
AARDBEVINGEN EN VULKANEN en HET ONSTAAN VAN ONZE KUST
Kennen
Kunnen
De leerlingen kent de volgende
begrippen
De leerling kan
hoofdstuk 3 Hoog en laag:
reliëf:
- laagland
- laagvlakte
- heuvelland
- middelgebergte
- hooggebergte
- hoogvlakte
- hoogtekleuren,cijfers,lijnen
- dieptekleuren,cijfers,lijnen
- N.A.P.
hoofdstuk 3
- hoogtelijnen op een kaart aflezen
- een doorsnede maken aan de hand
van een kaart met hoogtelijnen
- het reliëf in een doorsnede
accentueren(zichtbaarder maken)
door op de x-as en y-as de maten
te veranderen
- hoogtelijnen tekenen aan de hand
van hoogtecijfers.
- een tabel maken van de
hoogteverschillen
- dieptekleuren/cijfers/lijnen in de
atlas opzoeken en herkennen
hoofdstuk 4 demografie
Ecologische voetafdruk
CBS
Statistiek
Demografie:
- geboortecijfer
- sterftecijfer
- geboorteoverschot
- kindersterfte
- zuigelingensterfte
- sterfteoverschot
- natuurlijke bevolkingsgroei
- sociale bevolkingsgroei
- bevolkingsdichtheid
- bevolkingsspreiding
- ontgroening
- vergrijzing
- vruchtbaarheidscijfer
- levensverwachting
- bevolkingsprognoses
- demografische druk
- absolute getallen
- relatieve getallen
- procenten/promillen
- wetenschap
- dynamisch
- kwalitatief
- kwantitatief
- antropologie
- sociologie
- bevolkingspolitiek
- demografische druk
Bevolkingsopbouw
Leeftijdstabel
Statistiek
Leeftijdsgrafiek/diagram:
- piramidemodel
- klokmodel
- urnmodel
hoofdstuk 4 demografie
- verbanden en structuren
leggen tussen de begrippen
- statistiekgegevens/tabellen
aflezen
- grafieken maken met behulp
van tabellen
- een geboorten- en/of
sterftecijfer uitrekenen
- de drie leeftijdsdiagrammen
tekenen
Migratie:
- emigratie
- immigratie
- remigratie/retourmigratie
- allochtoon
- autochtoon
- vestigingsoverschot
- vertrekoverschot
- migratiesaldo
- pendel/forencisme
- afstotingsgebied
- aantrekkingsgebied
- pushfactoren
- pullfactoren
- braindrain
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5 deel 1
Endogene krachten
Exogene krachten
Landschapvormende processen
- verwering
- chemische verwering
- mechanische/fysische
verwering
- erosie
- sedimentatie
Landschapvormende krachten
- rivierwater
- zeewater
- wind
- ijs
Landschap
- cultuurlandschap
- natuurlandschap
sedimenten
- klei
- zand
- grind
- stenen
- veen
- keileem
- zwerfstenen
Sedimenten en landschapvormen uit
de eigen omgeving:
- zeeklei
- kwelder
- strandzand
- duinzand
- zandbank
- veen
- strandwal
- strandvlakte
- moeras
Nederland als kantelend blok
- een sedimentonderzoek uitvoeren
en de verschillen tussen
strandzand, jong duinzand, oud
duinzand en veen aangeven
- een grondboring uitvoeren en het
materiaal analyseren
- door middel van een
onderzoek/veldwerk in de eigen
omgeving landschapselementen
van vroeger ontdekken.
- verbanden en structuren leggen
tussen de begrippen
- gegevens van kaarten lezen
- gegevens van een doorsnede
aflezen
- beoordelen of een foto een cultuurof natuurlandschap laat zien
Download