Uitspraak vonnis RECHTBANK DEN HAAG Team handel zaaknummer / rolnummer: C/09/451051 / HA ZA 13-1068 Vonnis van 1 oktober 2014 in de zaak van [A], wonende te [woonplaats], eiser in conventie, verweerder in reconventie, advocaat mr. B. Fresco te Voorburg, tegen [B], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. R.M. van der Zwan te ̓s-Gravenhage. Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 9 september 2013, met acht producties, - de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met twee producties, - het tussenvonnis van 18 december 2013, - het proces-verbaal van comparitie van 14 maart 2014 met de daarin genoemde stukken, - de ter rolle van 23 april 2014 ingediende akte aan de zijde van [A], - de ter rolle van 14 mei 2014 ingediende akte aan de zijde van [B]. 1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. 2 De feiten 2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen van 23 september 1975 tot 7 juli 2008. De echtscheiding is op gemeenschappelijk verzoek bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2008 uitgesproken, waarbij bepaald is dat de regeling zoals tussen partijen overeengekomen in het aan de beschikking gehechte convenant (hierna te noemen: het convenant) als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd en deel uitmaakt van deze beschikking. 2.2. In het convenant is wat betreft kinder- en partneralimentatie, voor zover relevant, het volgende bepaald: “DE KINDEREN (…) Artikel 3 Kinderalimentatie 3.1 Heden heeft de man geen inkomen en dus niet bij machte een alimentatie te betalen 3.2 De man zal bij het verkrijgen van inkomsten als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw betalen een bedrag van € 100,00 per kind per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen te vermeerderen met elke wettelijke kindertoelage waarop de man aanspraak kan maken. (…) PARTNERALIMENTATIE Artikel 5 Algemeen 5.1 De man zal op vrijwillige grond en gerelateerd aan zijn inkomen de vrouw financieel helpen. Artikel 6 Inkomsten vrouw 6.1 Alle inkomsten van de vrouw zijn voor haar. Artikel 7 Nihilbeding Partijen doen over en weer afstand van hun rechten op alimentatie jegens elkaar. Dit beding kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden (behoudens het bepaalde in art. 1:159 lid 3 BW).” 2.3. Met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen is in het convenant bepaald: “DE BOEDELVERDELING Artikel 8 Omvang van de huwelijksgemeenschap en peildatum (noten 5, 6, 7 en 8) 8.1 Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap van partijen geldt 1-11-2007 als peildatum voor de waardering van de goederen van de gemeenschap geldt 1-11-2007. 8.2 Voor zover partijen bekend omvat de huwelijksgemeenschap het gemeenschappelijk bezit van het huis gelegen aan de [adres], [postcode] te [woonplaats]. 8.3 Het saldo van de gemeenschap bedraagt € 20.255,00, zodat elk van partijen recht heeft op € 10.127,50 (de helft van het saldo). De storting van de man wordt € 10.127,50 minus € 675,00 = 9.452,50 Artikel 9 Verdeling 9.1 Aan de vrouw worden toegedeeld de waarde van het huis excl. € 40.000,00 9.1 aan de man worden toegedeeld na verkoop van het huis € 40.000,00 9.2 De vrouw verplicht zich het bedrag van € 40.000,00 binnen 1 maand na verkoop van het huis over te maken naar een bank of giro rekening van keuze door de man. Indien geen tijdige betaling plaatsvindt, is de vrouw een rente verschuldigd van 15% per jaar over het openstaande bedrag. In ieder geval: 9.3 Alle baten en lasten opgekomen na de peildatum van de omvang van de huwelijksgemeenschap zoals genoemd in art. 8 lid 1 (hier dient men van dezelfde datum uit te gaan als in art. 8 lid 1. Doet men zulks niet, dan is er geen regeling voor de baten en lastten die ontstaan in de periode gelegen tussen de tijdstippen genoemd in art. 8 lid 1 en de ontbinding van 9.4 het huwelijk. Alsdan geldt de wettelijke regeling.) worden toegedeeld aan c.q. komen voor rekening van degene die ze betreffen (noot 10). Artikel 10 Bijzondere kosten en kosten. Iedere partij draagt de kosten van zijn advocaat. De volgende kosten worden bij volledigheid gedragen door de man. 10.1 Kosten echtscheiding bij het kantoor [X] (€ 675,00) Artikel 11 Echtelijke woning 11.1 Zoals in art. 8 lid 2 vermeld, wordt de echtelijke woning aan de [adres]…… aan de beiden toebedeeld totdat verkoop plaats vindt waarna de verdeling tot stand komt zoals bepaald in artikel 9.1. 11.2 De datum van verkoop wordt bepaald door de vrouw. 11.3 Het huis moet verkocht worden nadat de vrouw ergens anders gaat wonen. 11.4 De kosten van de hypothecaire lening zijn voor de vrouw. Artikel 12 Regeling pensioenverevening A. Partijen doen over en weer afstand van eventueel door de ander opgebouwde pensioenaanspraken. Toepassing van de wet vervening pensioenrechten wordt uitdrukkelijk uitgesloten. Artikel 13 Vrijwaring en finale kwijting 13.1 Partijen vrijwaren elkaar over en weer, indien de ene partij wordt aangesproken tot voldoening van een schuld, welke ingevolge deze overeenkomst ten laste van de andere partij komt. 13.2 Partijen verklaren terzake van de verdeling na uitvoering van bovenstaande niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen elkaar over en weer te dier zake finale kwijting.” 2.4. Partijen hebben zich bij het opstellen van het convenant niet laten bijstaan door een deskundige. 2.5. De advocaat die het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding namens partijen bij de rechtbank heeft ingediend, mr. [X], heeft partijen naar aanleiding van de ontvangst van de stukken van partijen, waaronder kennelijk het convenant, bij brief van 29 februari 2008 onder meer het volgende bericht: “Naar aanleiding van de ontvangst van uw stukken en uw betaling, zend ik u bijgaand de concepten van het echtscheidingsverzoek, de akte van berusting tevens verzoek tot inschrijving en de brief aan de Burgerlijke Stand. Ik verzoek u de concepten goed na te zien en vervolgens contact op te nemen voor het maken van een afspraak op mijn kantoor opdat ik uw beider identiteit kan vaststellen en waarbij alsdan de akte kan worden getekend. Indien u belt voor een afspraak verzoek ik u aan te geven of u een afspraak met een advocaat wenst opdat u de zaak nog kunt bespreken of dat een afspraak met een medewerkster, die alleen uw identiteit zal controleren, volstaat. Ik zal vervolgens direct het echtscheidingsverzoek indienen bij de rechtbank Amsterdam.” In deze brief heeft de advocaat tevens opmerkingen geplaatst bij het convenant, waaronder: “Voorts wil ik opmerken dat u beide recht heeft op twaalf jaar alimentatie. Uit uw convenant blijkt voorts dat u beiden afstand doet van uw recht op alimentatie jegens elkaar en u heeft hiervoor een niet-wijzigingsbeding opgenomen. Ik wijs u erop dat u beide recht heeft op twaalf jaar partneralimentatie. Ten aanzien van een eventuele alimentatieberekening kan ik u verwijzen naar www.alimentatieberekening.com. Indien u op dit moment geen reden ziet om aanspraak hierop te maken, bijvoorbeeld omdat u ongeveer een gelijk inkomen heeft, dan neemt dit niet weg dat u op een later moment op grond van een wijziging van omstandigheden hierop kunt terugkomen, tenzij een niet-wijzigingsbeding is opgenomen in het convenant. Het niet-wijzigingsbeding heeft dus verstrekkend gevolgen en is een afwijking van de wet. het staat u vrij een niet-wijzigingsbeding op te nemen, maar u dient zich wel voldoende bewust te zijn van de gevolgen die dit voor u heeft. Graag verneem ik schriftelijk van u of u wel of geen niet-wijzigingsbeding wenst op te nemen en wat u redenen daarvoor zijn. Ook zou ik graag schriftelijk vernemen dat u bewust afstand doet van het recht op alimentatie. Uit uw convenant maak ik verder op dat u afstand wilt doen van het recht op verdeling van de opgebouwde pensioenrechten. Indien u beiden ongeveer evenveel pensioen heeft opgebouwd kunt u uiteraard tot deze afspraak komen. Indien dat niet het geval is verneem ik graag schriftelijk de reden waarom afstand wordt gedaan van de verdeling van het pensioen. Uit uw convenant blijkt verder dat u er vanuit gaat dat de huwelijksgemeenschap op houdt te bestaan per de datum van de door u afgesproken peildatum. Een van de wet afwijkende peildatum heeft alleen interne werking, maar werkt niet naar derden. Indien er na de peildatum maar voor de definitieve echtscheiding schulden worden gemaakt door één van u beiden, dan bent u hiervoor beiden na de echtscheiding aansprakelijk! Ook de Belastingdienst zal de definitieve echtscheidingsdatum als uitgangspunt nemen om te bepalen of er sprake is van overbedeling. Verder is de bepaling ten aanzien van de verdeling onduidelijk. In principe dient de boedel bij helfte te worden verdeeld, dat geldt ook voor uw huis. De waarde van het huis op het moment van inschrijving van de echtscheiding dient bij helfte te worden verdeeld. In beginsel komt het erop neer dat de overwaarde tussen beide partijen wordt gedeeld. De partij die in het huis blijft wonen dient voorts de andere partij voor het resterende bedrag uit te kopen. Dit in overleg met de notaris. Uit uw convenant kan ik niet opmaken dat er sprake is van een gelijke verdeling, dat eventueel consequenties kan hebben voor de Belastingdienst zoals hierboven vermeld. Bijgaand zend ik u een verklaring zoals deze eventueel bij een notaris kan worden ondertekend. Op die manier wordt uw identiteit gecontroleerd en hoeft u niet naar kantoor te komen. Meestal rekent de notaris ongeveer € 15,- voor een dergelijk bezoek. Indien u om welke reden ook naar de notaris gaat is dit misschien een eenvoudige oplossing om uw identiteit te laten vaststellen zonder naar kantoor te moeten komen. Dan kunt u ook de originele akten van berusting ondertekend retour zenden, vergezeld van een kopie van uw paspoort. (…)” 2.6. De WOZ-waarde van de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning), gelegen aan de [adres] te [woonplaats], beloopt in: 2007: € 213.000,- 2008: € 218.000,- 2009: € 240.000,- 2013: € 228.000,- 2014: € 219.000,2.7. De hoogte van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening bij de Postbank bedroeg per 31 december 2007 € 7.713,86 met (destijds) een hypotheekrente van € 481,73 per jaar. 2.8. Partijen hebben na de echtscheiding uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 8.3 van het convenant. 2.9. [B] is na de echtscheiding tot op heden in de woning blijven wonen. Zij heeft na de echtscheiding de kosten in verband met de hypothecaire geldlening voldaan. 2.10. [A] heeft de echtelijke woning feitelijk verlaten en verbleef na de echtscheiding in China. Hij is ingeschreven gebleven in de gemeentelijke basisadministratie als woonachtig aan de [adres] te [woonplaats]. 2.11. [A] is directeur-enig aandeelhouder van Duton Data B.V., die een ict-onderneming drijft. Het eigen vermogen, respectievelijk de netto-bedrijfsresultaten van Duton-Data B.V. belopen in: - 2006: -/- € 21.567,- -/- € 23.668,- 2007: -/- € 74.658,- -/- € 53.091,- 2008: -/- € 78.163,- -/- € 3.506,- 2009: -/- € 79.014,- -/- € 848,2.12. Het verzamelinkomen van [A] in de jaren 2007 - 2009 heeft blijkens de inkomensverklaringen van de Belastingdienst over die jaren respectievelijk € 18.080,-, -/- € 906,- en € 0,- belopen. 2.13. Duton Data B.V. is na de echtscheiding gevestigd gebleven aan de [adres] te [woonplaats]. Tevens is de server die werd gebruikt ten behoeve van de onderneming operationeel gebleven vanuit de woning. 2.14. [A] is op enig moment uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie als woonachtig op het adres aan de [adres] te [woonplaats]; de server is buiten werking gesteld. 2.15. Vóór ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap is [A] een aantal verzekeringsovereenkomsten aangegaan. Voor zover in dezen van belang gaat het om de volgende polissen (hierna gezamenlijk te noemen: de polissen): a. een polis bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. met nummer [polisnummer 1] met als verzekeringnemer en verzekerde: [A] en als begunstigden: partijen, de kinderen en erfgenamen van [A], met een waarde per 1 november 2007 van € 32.820,- en per 1 maart 2014 van € 58.673,-; b. een polis bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. met nummer [polisnummer 2], met als verzekeringnemer en verzekerde: [A] en als begunstigden: partijen, de kinderen en erfgenamen van [A] met een waarde per 1 november 2007 van € 91.532,- en per 1 maart 2014 van € 115.482,-; c. een polis bij Onderlinge Levensverzekeringsmaatschappij ‘s-Gravenhage nummer [polisnummer 3] met als verzekeringnemer en verzekerde: [A] met een waarde per 1 november 2007 van € 50.926 en per 1 maart 2014 van € 65.472,-; d. een polis “Flexibel Management Pensioen” bij Achmea met nummer [polisnummer 4] met als verzekeringnemer en verzekerde: [A] met een waarde per 1 november 2007 € 21.690,- en per 1 maart 2014 van € 28.044,-. 2.16. [A] heeft na de echtscheiding de verschuldigde premies op grond van voormelde verzekeringsovereenkomsten voldaan, behoudens de betaling aan Nationale-Nederlanden voor de hiervoor in 2.15 achter a) genoemde polis voor het jaar 2011/2012, die door [B] is voldaan. 3 Het geschil in conventie 3.1. [A] vordert na eiswijziging samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: 1. hem te machtigen om zonder [B] en in haar plaats en in haar naam alle noodzakelijke rechts- en andere handelingen te verrichten om de polissen uitsluitend ten name van hem te stellen en feitelijk aan hem toe te delen, onder gehoudenheid de eventuele directe (overdrachts)kosten en eventuele polisschulden terzake de polissen voor zijn rekening te nemen en [B] daartegen te vrijwaren, althans [B] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis mee te werken om de polissen uitsluitend ten name van [A] te stellen en feitelijk aan hem toe te delen, onder gehoudenheid van [A] om eventuele directe (overdrachts)kosten en eventuele polisschulden terzake de polissen voor zijn rekening te nemen en [B] daartegen te vrijwaren; 2. [B] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis aan hem af te geven de onder 9 van de dagvaarding vermelde roerende zaken, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare dwangsom van € 500,- per dag dat [B] daarmee in gebreke blijft; 3. te bepalen dat [B] toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende verplichtingen jegens [A] en/of jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld als gemeld onder punt 5 van de dagvaarding; 4. [B] te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 5. [B] te veroordelen om aan [A] bij wijze van voorschot op de schadestaat te voldoen de somma van € 10.600,-; 6. [B] in de kosten van dit geding te veroordelen. 3.2. [A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag de verbintenissen van [B] uit hoofde van het convenant, alsmede aansprakelijkheid van [B] op grond van artikel 6:74 BW, althans 6:162 BW. 3.3. [B] voert verweer. 3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in reconventie 3.5. [B] vordert na eiswijziging samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de waarde van de in hiervoor in conventie genoemde polissen bij helfte wordt verdeeld per de datum van dit vonnis, althans de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 7 juli 2008, en [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.400,-, vermeerderd met rente en kosten. 3.6. Zij legt aan haar vorderingen ten grondslag de verdeling van een gemeenschappelijk goed op grond van artikel 3:178 BW en de verbintenis van [A] op grond van een afspraak tussen partijen. 3.7. [A] voert verweer. 3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4 De beoordeling in conventie De gestelde verplichting van [B] in verband met toedeling van de polissen 4.1. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:100 BW de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij helfte moet worden verdeeld, tenzij, voor zover hier relevant, partijen bij echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen af te wijken van de verdeling bij helfte of uit de redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. 4.2. In geschil is of partijen bij het convenant zijn overeengekomen dat de polissen aan [A] worden toegedeeld zonder verrekening van de waarde ervan. Volgens [A] hebben partijen - ongeveer - een verdeling bij helfte van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap beoogd, waarbij de polissen aan hem werden toegedeeld zonder verrekening van de waarde ervan. Daarom is [B] verplicht haar medewerking te verdelen aan de feitelijke toedeling van die polissen aan hem. Volgens [B] hebben partijen evenwel bij de totstandkoming van het convenant geen afspraken gemaakt over toedeling van de polissen en vormen deze polissen “vergeten bestanddelen”, waarvan de waarde alsnog bij helfte moet worden verdeeld. 4.3. Of partijen bij convenant een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bij helfte hebben beoogd en in dit verband de door [A] gestelde afspraak ten aanzien van de polissen hebben gemaakt, dient te worden beoordeeld aan de hand van de uitleg van het convenant. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13-03-1981, NJ 1981, 635 (Haviltex)). De stelplicht en bewijslast ter zake van de door [A] gestelde uitleg van het convenant rust op hem. 4.4. Volgens [A] hebben partijen destijds voor ogen gehad dat: - de woning van partijen toekomt aan [B], met een waarde van in elk geval € 285.000,- op de peildatum en een hypotheek van slechts ongeveer € 3.000,-, zodat er met een te verdelen overwaarde werd gerekend van € 282.000,-, per gerechtigde derhalve € 141.000,-, - de woning door [B] kon worden gebruikt totdat zij bepaalt dat die wordt verkocht, - het saldo van een aantal overige roerende goederen (auto, inboedel, etc) € 20.255,- was, waarin de man na verrekening gerechtigd is voor € 9.452,50, - er een verliesgevende onderneming van [A] was, waaraan geen waarde kon worden toegekend in het kader van de verdeling, - [A] de exploitatie van zijn onderneming nog (deels) mocht laten plaatsvinden vanuit de woning en [B] de boekhouding deed, - de polissen (deels) ten name van de man aan hem worden toebedeeld, gezien als pensioen en bedoeld als oudedagsvoorziening, met een waarde per de peildatum van € 165.278,86, - [B] bij verkoop van de woning “slechts” € 40.000,- aan [A] schuldig is, waarbij ervan werd uitgegaan dat beiden elk ruim € 210.000,- hadden, waarbij [B] iets meer kreeg, maar waar tegenover stond dat zij de lasten van de woning diende te blijven voldoen. 4.5. [B] heeft een en ander betwist, waarbij zij naar voren heeft gebracht dat: - het convenant volledig is opgesteld door [A], waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een standaard/voorbeeld van het convenant en [B] geen contact heeft gehad met mr. [X], zij zich niet bewust is geweest van de gevolgen van de echtscheiding en zij ervanuit is gegaan dat [A] het beste met haar voorhad, dat de polissen niet zijn verdeeld, komt voor zijn risico, - er op het moment van ondertekening van het convenant medio december 2007, dan wel daarvoor of (vlak) daarna niet gesproken is over de verdeling van de polissen, reden waarom zij betwist dat de polissen als pensioen moeten worden gezien, - partijen minimale pensioenvoorzieningen hadden opgebouwd en dat dat reden is geweest om af te zien van pensioenverevening, - de polissen niet onder de uitsluiting van pensioenverevening vallen, [B] geen afstand van verdeling van de polissen heeft gedaan, de polissen nog niet verdeeld zijn en dat die verdeling alsnog moet plaatsvinden, - [B] onderbedeeld is, waarbij zij er op wijst dat in het convenant onder meer geen alimentatie is bepaald en afstand is gedaan van pensioenverevening en zij ter zitting heeft meegedeeld dat het bedrag van € 40.000,- een formaliteit was, een papieren constructie, dat het niet zo rooskleurig met het bedrijf ging en zij ook werd opgezadeld met het debiteurenbeheer. 4.6. Het verweer van [B] tegen de door [A] gestelde uitleg faalt. [B] beroept zich op de tekst van het convenant en de gang van zaken rond het opstellen van het convenant en de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Anders dan [B] meent, rechtvaardigen die omstandigheden niet de conclusie dat de door [A] gestelde uitleg moet worden verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat partijen, zoals [A] stelt, - ongeveer - een verdeling bij helfte hebben beoogd. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang. 4.7. Niet in geschil is dat partijen hebben afgesproken dat de woning aan [B] wordt toegedeeld, dat [B] mocht bepalen wanneer de woning zou worden verkocht en dat zij [A] na verkoop een bedrag van € 40.000,- zou voldoen. Verder is niet in geschil dat de waarde van de door partijen opgebouwde pensioenvoorzieningen, anders dan de polissen, die volgens [A] als pensioen moeten worden gezien, gering was. Indien uitsluitend de tekst van het convenant wordt gevolgd, kan, uitgaande van een minimale waarde van de woning ter hoogte van de WOZ-waarde en de hoogte van de hypotheek per de peildatum, niet anders worden geconcludeerd dan dat [B], in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:100 BW, aanzienlijk is overbedeeld (namelijk voor ten minste (afgerond 213.000 - 8.000): 2 40.000 =) € 62.000,-). 4.8. De tekst van het convenant biedt naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval evenwel een onvoldoende aanknopingspunt voor de conclusie dat partijen destijds daadwerkelijk de bedoeling hebben gehad een dergelijke, van de hoofdregel afwijkende, afspraak te maken. Dit gezien de gang van zaken rond het opstellen van het convenant en de indiening van het verzoek tot echtscheiding en de grote mate van onduidelijkheid van de tekst van het convenant. De rechtbank gaat er vanuit dat [A] het convenant zelf heeft opgemaakt en mr. [X] namens hen beiden heeft ingeschakeld. Niet gesteld of gebleken is dat partijen voorafgaand aan de ondertekening van het convenant enige inhoudelijke bespreking met mr. [X] hebben gehad. [B] was zich, zoals zij ter terechtzitting heeft opgemerkt, niet bewust van de gevolgen van de echtscheiding en meende dat de € 40.000,- een formaliteit was, terwijl [A], zoals hij stelt, er vanuit is gegaan dat sprake was van een verdeling bij helfte. Op basis van enkel de brief van 29 februari 2008 van mr. [X] kan er niet van worden uitgegaan dat partijen ten tijde van de totstandkoming van het convenant de wederzijdse bedoeling van overbedeling van [B] hebben gehad. Weliswaar heeft mr. [X] in zijn brief opgemerkt dat de bepaling ten aanzien van de verdeling onduidelijk is en dat hij uit het convenant niet kan opmaken dat sprake is van een gelijke verdeling, die opmerkingen kunnen een bedoeling tot overbedeling van [B] niet staven. [A] zélf ging er immers vanuit dat sprake was van een verdeling bij helfte en mr. [X] heeft de verantwoordelijkheid van deze juridische beoordeling bij partijen gelaten, ook ten aanzien van de vraag of mogelijk bepaalde voor verdeling in aanmerking komende vermogensbestanddelen in het convenant ontbreken, terwijl partijen niet juridisch deskundig zijn. De indiening en beoordeling van het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding is, zo moet worden geconcludeerd, een louter papieren exercitie geweest. Gelet hierop, in samenhang bezien met de grote mate van onduidelijkheid van de tekst van het convenant, evident opgesteld door een leek, kan de tekst van het convenant naar het oordeel van de rechtbank niet maatgevend zijn voor de bedoelingen van partijen. De omstandigheid dat mr. [X] op initiatief van [A] is ingeschakeld, brengt voorts niet mee, anders dan [B] heeft betoogd, dat de eventuele nadelige gevolgen hiervan volledig voor risico van [A] dienen te komen. [B] heeft immers het convenant ook ondertekend en zich niet verzet tegen de inschakeling van mr. [X]. 4.9. Hier komt bij dat de rechtbank de door [B] voorgestane uitleg van het convenant plausibel acht. In het convenant is niets is opgenomen ten aanzien van (de verdeling van) de aandelen in Duton Data B.V. en de polissen. Partijen waren echter destijds wel bekend met het bestaan van de onderneming en de vennootschap. Nu [B] belast is geweest met de administratie van het bedrijf en [A] onweersproken heeft gesteld dat hij na de echtscheiding steeds van [B] de jaarlijkse overzichten van de waarde van de polissen heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat [B] vóór de echtscheiding eveneens bekend is geweest met het bestaan van de polissen. Dat de polissen bij de opstelling van het convenant als zodanig niet zijn besproken, doet daaraan niet af. De onderneming werd door [A] gedreven en de polissen stonden op zijn naam. Het convenant behelst alleen bepalingen ten aanzien van vermogensbestanddelen waarvan partijen beiden rechthebbende waren, namelijk de woning en “het saldo van de gemeenschap”, waarvan [B] onweersproken heeft gesteld dat dit het saldo van roerende goederen betrof, zoals de auto en de inboedel. Bij gebrek aan feiten en omstandigheden die erop duiden dat partijen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap een van de hoofdregel van artikel 1:100 BW afwijkende afspraak hebben beoogd, houdt de rechtbank het ervoor dat in het convenant de afspraak besloten ligt dat de aandelen in Duton Data B.V. en de polissen, voor zover zij behoren tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap, per de peildatum feitelijk aan [A] worden toegedeeld zonder verrekening van de waarde ervan. Huiselijk gezegd komt het erop neer dat [B] de woning kreeg, met uitzondering van het bedrag van € 40.000,- dat aan [A] zou worden voldaan na verkoop van de woning, en partijen de bestanddelen behielden die op hun eigen naam stonden zonder verrekening van de waarde ervan, waarmee [A] derhalve de aandelen en de polissen. 4.10. Voormeld oordeel vindt ook steun in de na de zitting overgelegde stukken met betrekking tot de waarde van de aandelen, de polissen en de woning. Gelet op het negatieve eigen vermogen en bedrijfsresultaat van Duton Data B.V. in 2007 en de jaren daarna en nu [B] haar verweer dat die jaarstukken (mogelijk) zijn gemanipuleerd niet heeft onderbouwd en zij ter terechtzitting heeft opgemerkt dat het bedrijf van [A] er niet rooskleurig voorstond, gaat de rechtbank er met [A] vanuit dat aan het convenant het uitgangspunt ten grondslag heeft gelegen dat de aandelen in Duton Data B.V. per de peildatum geen waarde vertegenwoordigden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat dit uitgangspunt (geen waarde per de peildatum) ook heeft gegolden voor de polissen, nu het hier (deels) gaat om levensverzekeringen, waarmee als gezegd ook [B] bekend moet zijn geweest. De waarde van de polissen beloopt in totaal € 196.968,-. De rechtbank stelt vast dat de polissen met uitzondering van de polis “Flexibel Management Pensioen” bij Achmea vatbaar zijn voor verdeling. Blijkens de voorwaarden van die polis bij Achmea gaat het hier om pensioen op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Anders dan [B] heeft betoogd, komt dit pensioen in aanmerking voor verevening op grond van de WVPS. Deze polis behoort derhalve niet tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap. Gelet op de waarde van die polis (namelijk in 2007: € 21.690,-) en nu niet gesteld is dat de gedane afstand van pensioenverevening in het licht van dit pensioen en het door [B] opgebouwde pensioen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, laat deze omstandigheid de feitelijke toedeling van de polissen aan [A] zonder verrekening van de waarde ervan onverlet. De waarde van de overige polissen bedraagt per de peildatum in totaal € 175.278,-. Anders dan [B] betoogt, vertegenwoordigen de overige polissen blijkens de overgelegde stukken een spaarelement, zodat die polissen vatbaar zijn voor verdeling. Gelet hierop, in samenhang bezien met de WOZ-waarde van de woning in 2007, waarbij moet worden opgemerkt dat in die tijd, vóór de crisis in de woningmarkt, de verkoopwaarde in de praktijk (nog) boven de WOZwaarde lag, acht de rechtbank eveneens aannemelijk dat partijen beoogd hebben bij helfte te verdelen. Daarbij dient ten slotte niet uit het oog te worden verloren dat [B] mocht bepalen wanneer de woning werd verkocht, waarmee aan haar een (in theorie levenslang) gebruiksrecht toekwam zonder dat zij daarvoor een vergoeding behoefde te voldoen. 4.11. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [B] verplicht is, voor zover vereist, medewerking te verlenen aan de feitelijke toedeling aan [A] van de polissen die hiervoor in 2.15 achter a) tot en met c) zijn genoemd. De vraag rijst, nu de verzekeringen uitsluitend op naam van [A] zijn gesteld, welke handelingen moeten worden verricht teneinde de feitelijke toedeling van de polissen aan [A] te bewerkstelligen. Nu beide partijen evenwel uitgaan van een voldoende belang van [A] bij zijn vorderingen, zal de tot feitelijke toedeling van genoemde polissen strekkende vordering van [A] worden toegewezen. 4.12. Voor zover [B] weigert haar medewerking te verlenen en een akte moet worden opgemaakt, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW bepalen, zoals [A] naar de rechtbank begrijpt kennelijk vordert, dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte door [B]. Afgifte roerende zaken 4.13. Gelet op het bepaalde in artikel 8.3 van het convenant en de toelichting op die bepaling door [A], zijn de roerende zaken inmiddels verdeeld. Gelet hierop, terwijl [A] zijn vordering betreffende de afgifte van roerende zaken overigens niet heeft onderbouwd en [B] er niet mee bekend is waar deze spullen zijn gebleven, zal deze vordering worden afgewezen. Aansprakelijkheid [B]? 4.14. De rechtbank zal tevens de - kennelijk - gevorderde verklaring(en) voor recht dat [B] toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende verplichtingen en/of toerekenbaar onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld, afwijzen. [A] heeft in het licht van de betwisting door [B] onvoldoende feiten naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat de weigering van [B] om haar medewerking te verlenen aan de feitelijke toedeling van de polissen zonder verrekening van de waarde schade heeft veroorzaakt. Evenmin zijn voldoende feiten gesteld voor de conclusie dat [B], afgezien van haar weigering om medewerking te verlenen, onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld en dat daardoor schade is ontstaan. Het door [A] gestelde onrechtmatig handelen van [B] stoelt op de uitschrijving van [A] uit de gemeentelijke basisadministratie door [B]. [B] heeft op zichzelf niet betwist dat zij [A] heeft uitgeschreven. Dat zij daartoe is overgegaan, leidt, zonder nadere feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet tot de conclusie dat [B] toerekenbaar onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Dit gegeven de context waarin die uitschrijving heeft plaatsgevonden, te weten het geschil dat heeft geleid tot de onderhavige procedure, terwijl [A] ervoor heeft gekozen ingeschreven te blijven op de [adres] en Duton Data B.V. steeds aldaar gevestigd is gebleven, hoewel [B] de woning mocht verkopen. Wanneer [B] [A] precies heeft uitgeschreven, blijkt overigens uit niets. Verder zijn geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit blijkt dat [A] als gevolg van de uitschrijving schade heeft geleden. Hieruit vloeit voort dat ook de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure en betaling van een voorschot op de gestelde schade niet vatbaar zijn voor toewijzing. in reconventie 4.15. Niet in geschil is dat [A] de gevorderde € 12.400,- aan [B] dient te voldoen. Het betreft hier blijkens het verhandelde ter terechtzitting kosten die [B] heeft gemaakt in verband met de studie van één van de kinderen van partijen. De over dit bedrag gevorderde rente zal de rechtbank afwijzen. Niet alleen is de vordering op dit punt onvoldoende bepaald, niet gesteld of gebleken is dat en vanaf wanneer [A] in verzuim is. 4.16. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen en beslist, hetgeen als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, zal de rechtbank de gevorderde verdeling van de polissen afwijzen. In conventie en in reconventie Proceskosten 4.17. Gelet op de relatie tussen partijen, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat elk der partijen zijn, respectievelijk haar eigen kosten dient te dragen. 5 De beslissing De rechtbank: in conventie 5.1. veroordeelt [B] tot medewerking om: a) de polis bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. met nummer [polisnummer 1], b) de polis bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. met nummer [polisnummer 2], c) de polis bij Onderlinge Levensverzekeringsmaatschappij ‘s-Gravenhage met nummer [polisnummer 3], feitelijk uitsluitend aan [A] toe te delen, onder gehoudenheid van [A] om eventuele directe (overdrachts)kosten en eventuele polisschulden terzake de polissen voor zijn rekening te nemen en [B] daartegen te vrijwaren, 5.2. bepaalt dat, voor zover voor de feitelijke toedeling als in 5.1 bedoeld een akte is vereist, dit vonnis, indien [B] niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis meewerkt, dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte door [B] op grond van artikel 3:300 lid 2 BW, 5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie 5.4. veroordeelt [A] tot betaling van een bedrag van € 12.400,- aan [B], 5.5. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, in conventie en reconventie 5.6. wijst af het meer of anders gevorderde, 5.7. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.1