PRIORITEITEN VOOR EEN VOLGENDE REGEERPERIODE Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid Eindrapport - 22 januari 2014 Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................... 3 1. Zichtbare dienstverlening is transparant, kwalitatief, stabiel en rechtszeker ...................... 7 2. Een slagkrachtige dienstverlening van de overheid vergt een sterk draagvlak................... 9 3. Subsidiariteit is essentieel: dienstverlening op het gepaste beleidsniveau ....................... 11 4. Efficiënte en effectieve dienstverlening vereist een efficiënte en effectieve bestuursorganisatie ................................................................................................................... 16 5. Kwaliteitsvolle dienstverlening is gebouwd op doordacht personeelsbeleid.................... 20 Samengevat .............................................................................................................................. 23 Referenties ................................................................................................................................ 24 2 Inleiding Het werken aan een slagkrachtige overheid vergt meer tijd dan initieel gedacht. In mei 2009 bracht de Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid (CEEO) haar verslag uit aan de Vlaamse Regering met voorstellen voor een ‘Een slagkrachtige overheid in Vlaanderen’. Veel van de voorstellen die toen in het rapport vermeld stonden, werden ook effectief opgenomen in de regeringsverklaring van 2009. Toch heeft het CEEO-rapport van mei 2009 ook vandaag nog een grote actualiteit als men de doelstellingen herleest (CEEO, 2009): - - - Uitstekende dienstverlening met een hoge toegevoegde waarde aan de bevolking, organisaties en bedrijven moet leiden tot tevredenheid en vertrouwen; De politiek-ambtelijke verhoudingen worden zo georganiseerd dat het politieke primaat samengaat met een effectieve responsabilisering van de administratie; Een vereenvoudiging van de verschillende bestuurslagen en -vormen op basis van afgesproken kerntaken en homogene bevoegdheden die efficiënt en doeltreffend kunnen worden uitgevoerd en die een democratische controle mogelijk maken; De overheid betrekt de burgers/gebruikers, bedrijven en organisaties, en andere overheden door dialoog en samenwerking, zodat het beleid, het beheer en de dienstverlening aan legitimiteit en effectiviteit winnen. De overheid betrekt en responsabiliseert ook haar eigen personeel om de tevredenheid en de motivatie te bevorderen; Een functioneel beleids- en beheersinstrumentarium dat toelaat verantwoordelijkheden toe te kennen en verantwoording af te leggen. In feite zijn deze doelstellingen nog altijd geldig, ondanks het feit dat er op verschillende vlakken vooruitgang is geboekt, en ondanks het feit dat er sinds 2009, met de crisis, op financieel-economisch en sociaal vlak veel is gebeurd. Vooreerst is één zaak duidelijk, namelijk dat de overheid in tijden van financieel-economisch crisis een sterke rol toebedeeld krijgt en daardoor een deel van de oplossing moet zijn. Daarom moet deze overheid ervoor zorgen dat ze heel performant is, dat ze zelf geen deel is van het probleem, en dat ze slagkrachtig is, blijft, of wordt. Voor alle OESO-landen blijft het een centrale bekommernis om publieke dienstverlening te blijven garanderen, ook in tijden van crisis (OESO, 2013a). Wat eveneens duidelijk is, is dat oplossingen een Europese context en inbedding krijgen. De slagkracht van de overheden moet worden vergeleken, zeker binnen de Europese Unie. En er worden veel vergelijkingen gemaakt. De OESO heeft zijn nieuwe ‘Government at a Glance’ voorgesteld met een sterke nadruk op ‘vertrouwen’ in die overheid (OESO, 2013a). De Europese Commissie en de Europese Centrale Bank bewaken permanent de macroeconomische en financieel-bancaire situatie. Er is grote aandacht voor bepaalde vergelijkende beleidsscores, zoals bijvoorbeeld de PISA-indicatoren voor onderwijs, met een focus of we er op vooruit of achteruit gaan. Er zijn ‘benchmarks’ op basis van statistieken die aangeven hoe onze overheid internationaal scoort. Hier doet zich trouwens steeds het probleem voor dat Belgische en Vlaamse statistieken, zowel lokaal als internationaal, niet steeds kunnen worden onderscheiden. In vergelijking met andere landen met een groot overheidsbeslag, zoals de Scandinavische landen, is er een duidelijke ruimte voor verbetering. In ieder geval is er nood aan specifieke Vlaamse statistieken voor een functionele benchmarking. Een derde gegeven is dat, in tegenstelling tot vier jaar geleden, veel meer instanties expliciet interesse hebben voor de werking van de overheid. Zowel werkgevers- als werknemersorganisaties nemen stellingen in of presenteren vergelijkingen. Ook adviesraden maken evaluaties met het oog op aanbevelingen voor de volgende regering (SERV, Vlabest, 3 ViA Raad van Wijzen). Academische netwerken (SBOV), ambtelijke organen (CAG), of gemengde organisaties (VVBB) hebben substantiële insteken. Het positieve gevolg is dat de werking van de overheid een open maatschappelijk (tegensprekelijk) debat is geworden. Een vierde gegeven is de zesde staatshervorming die een grote impact heeft op de herschikking van bevoegdheden, de heroverweging van de overgedragen bevoegdheden en middelen, en de vraag of de dienstverlening al dan niet moet worden behouden en, indien ja, al dan niet anders moet worden georganiseerd. Om al deze redenen zijn de doelstellingen in het rapport van 2009 van de Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid, hoewel ze nog steeds een grote actualiteit bezitten, toch aan herijking toe. De overheden in Vlaanderen dragen nog steeds op een overtuigende en slagkrachtige manier bij tot duurzame welvaart en welzijn voor de gehele bevolking. Gegeven de beschikbaar gestelde middelen, blijft er nood aan een optimale dienstverlening voor burgers, verenigingen en ondernemingen, en dit op een manier die zichtbaar, kwalitatief hoogstaand, slagkrachtig, decentraal, efficiënt en effectief, en duurzaam is. Ondanks het feit dat er reeds zeer goede praktijken zijn in de Vlaamse administratie, kan dit nog optimaler. Enkele feiten van ‘toegevoegde waarde’: België staat op de vierde plaats voor het overheidsbeslag (OESO, 2013a) maar op de zeventiende plaats voor de armoedegraad (OESO, 2013b), op de zestiende plaats voor levenslang leren en op de dertiende plaats voor toegang van huishoudens tot het internet (Eurostat, 2013). Voor onder meer onderwijs staat Vlaanderen vooraan (OESO, 2013c). De Vlaamse economische groei heeft een erg volatiel karakter, wat in onderstaande figuur 1 geïllustreerd wordt door globale conjunctuurcurve voor het Vlaamse Gewest (SVR, 2013a). 5 0 2003 -5 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 -10 -15 -20 -25 -30 -35 Trend Bruto De Europese Commissie richtte op 29 mei 2013 zeven landenspecifieke aanbevelingen aan België. In haar werkdocument (EC, 2013a) dat meer achtergrondinformatie omtrent deze 7 landenspecifieke aanbevelingen bevatte, ging de Europese Commissie ook in op de modernisering van het overheidsapparaat. Inleidend verwijst de Europese Commissie naar de overheidsefficiëntie-indicator van de Wereldbank waarbij wordt aangegeven dat België het beter blijft doen dan het EU-gemiddelde wat betreft de algemene prestatie van de overheidsdiensten. Er werd daarbij ook verduidelijkt dat de kwaliteit van de overheidsdiensten, met inbegrip van de kwaliteit van het ambtenarenapparaat en de beleidsimplementatie in België, als vrij goed, maar niet uitzonderlijk, wordt bestempeld. 4 Naast deze positieve elementen wordt aangegeven dat het gebruik van instrumenten om een prestatieverbetering van de overheidsdiensten te bewerkstelligen, minder wijdverbreid is dan gemiddeld in de lidstaten het geval is, en dat een inefficiënte overheidsbureaucratie wordt aangemerkt als een van de factoren die de meeste problemen veroorzaakt voor iemand die in België wil ondernemen. De politieke overheid moet duidelijker zeggen voor welke dienstverlening ze garant staat. De politici moeten deze keuzes maken. Dit vergt een grotere transparantie naar prestaties, naar de prijs-kwaliteitverhouding, naar de evolutie van de dienstverlening (doelgroepen, locaties), en naar de rechten en plichten voor die overheid en de burgers, verenigingen en bedrijven die van deze dienstverlening gebruik maken. Daarom moet er een zichtbare dienstverlening zijn die transparant, kwalitatief, stabiel en rechtszeker is. De financieel-economische crisis dwingt om keuzes te maken, ook bij de overheid. De politieke overheid moet daarbij zelf haar verantwoordelijkheid durven nemen. Er zijn grenzen aan de mogelijkheden om te besparen en toch dezelfde dienstverlening te behouden of zelfs uit te breiden. Daarom moet de overheid zich bezinnen over haar toekomstige dienstverlening: welke dienstverlening wenst ze zelf te blijven leveren, welke dienstverlening wenst ze anders te leveren, welke dienstverlening wenst ze niet meer te leveren, of niet meer zelf te leveren (of eventueel in partnerschap aan te bieden) en/of welke nieuwe dienstverlening dringt zich op. Hierbij moet een grote aandacht gaan naar wat effectief werkt en naar datgene wat voldoende toegevoegde waarde heeft. Dit geldt vooral voor wat overheden met de beleidsvrijheid (van hun facultatieve uitgaven) doen. Wat niet werkt, en waar er geen of te weinig toegevoegde waarde is, moet worden geschrapt. Ultiem moet de politiek explicieter zeggen welke overheid ze wenst. Oproepen tot besparen, stellen dat er te veel instellingen zijn en er regelmatig nieuwe oprichten, toont daarbij een gebrek aan coherentie en consistentie. In het verleden zijn er kerntakendebatten geweest over welke bestuurslaag wat moet doen. Ondanks enkele duidelijke conclusies is er weinig uitvoering of effectieve opvolging geweest. De zesde staatshervorming stelt de problematiek opnieuw aan de orde. De budgettaire spanning versterkt de noodzaak om hier een kritische zelfbevraging te organiseren. Een essentiële taakverdeling voor welke bestuurslaag welke bevoegdheden heeft naar de toekomst is cruciaal. Vertrouwen in de overheid blijft essentieel voor de slagkracht van een samenleving. De overheid moet dit vertrouwen verdienen, behouden, bewaken, en in sommige gevallen moeten zowel politiek als administratie dit vertrouwen herstellen en herwinnen. Een overheid die niet of onvoldoende het vertrouwen van burgers, verenigingen en bedrijven in haar eigen dienstverlening kan garanderen, ondermijnt haar slagkracht. Daarom vergt een slagkrachtige dienstverlening een sterk draagvlak en een onderbouwd vertrouwen voor de te maken keuzes. Sterke lokale besturen dienen het eerste aanspreekpunt van de burger te zijn omdat ze de lokale burgers, verenigingen en bedrijven kennen en echt kunnen helpen. Dit wordt ondermijnd door zowel de beperkte bestuurskracht en kwaliteit van die diverse lokale besturen als door de versnippering van bevoegdheden over de lokale bestuurslaag. Er is 5 dringend nood aan een structurele en institutionele vereenvoudiging binnen Vlaanderen, eerst binnen de lokale bestuurslaag, en ook, bij een effectief en efficiënt werkende lokale bestuurslaag, tussen de Vlaamse bestuurslaag en de steden en gemeenten. De toekomstige overheid zal zowel routinematige dienstverlening moeten garanderen, maar ook paraat moeten staan in crisissituaties, en nieuwe dienstverlening opzetten voor nieuwe problemen. Dit zal innovatie vergen van de wijze waarop men dienstverlening organiseert. De overheid moet blijvend inzetten op uitstekende dienstverlening met probleemoplossende aanspreekpunten. Daar waar mogelijk werken verschillende overheidsorganisaties binnen een beleidsniveau en over de beleidsniveaus heen zoveel als mogelijk samen, om te komen tot een oplossingsgerichte dienstverlening voor burgers, verenigingen en bedrijven. Om die redenen vereist een efficiënte en effectieve dienstverlening een efficiënte en effectieve werking van elke bestuurslaag. Gelijklopend moet elke bestuurslaag afzonderlijk haar dienstverlening optimaliseren en moeten alle bestuurslagen op elkaar afgestemd worden of op vrijwillige basis samenwerken. Dit moet, voor alle bestuurslagen, de gemeenschappelijke draagkracht van de verandering verhogen. De vereisten van toekomstige dienstverlening zal aangepaste competenties van het personeel vergen en ook een ander personeelsbeleid vereisen. Hierbij zullen samenwerking, een focus op de gebruikers, een prestatiegerichtheid, en een cultuur van verantwoordelijkheid opnemen en verantwoording afleggen essentieel zijn. Durf, verantwoordelijkheidszin, ondernemerschap, innovatie, en maatschappelijke beleving lijken daarbij de belangrijkste competenties te zijn om de toekomstige uitdagingen aan te gaan. Ook de evolutie van de demografie zal een andere invulling vereisen van de organisatie van (het einde van) loopbanen, wat een leeftijdsbewust personeelsbeleid noodzakelijk maakt. VISIE: Voor een slagkrachtige overheid staat een kwaliteitsdienstverlening centraal, gegeven de beschikbare middelen. Daarom is overheidsdienstverlening zichtbaar, slagkrachtig, decentraal, efficiënt, effectief, kwalitatief hoogstaand, en duurzaam. Dit betekent dat 1. zichtbare dienstverlening transparant, kwalitatief, stabiel en rechtszeker is; 2. slagkrachtige dienstverlening van de overheid een sterk draagvlak vergt; 3. subsidiariteit essentieel is; 4. efficiënte en effectieve dienstverlening een efficiënte en effectieve bestuursorganisatie vergt; 5. kwaliteitsvolle dienstverlening gebouwd is op een doordacht personeelsbeleid. 6 1. Zichtbare dienstverlening is transparant, kwalitatief, stabiel en rechtszeker In het algemeen moet de overheid erover waken dat haar dienstverlening en regelgeving transparant en kwaliteitsvol is, en stabiliteit en rechtszekerheid biedt. De overheid moet echter ook innovatief en wendbaar kunnen functioneren. Dit vergt ruimte voor nieuwe ideeën en benaderingen en ruimte voor experimenten. De perceptie van een overheidsdienstverlening die niet aan deze voorwaarden beantwoordt, heeft een invloed op de tevredenheid, op de verwachtingen, en uiteindelijk op het vertrouwen van burgers, bedrijven en verenigingen in de overheid. De politieke overheid moet daarom duidelijker zeggen voor welk soort dienstverlening ze garant staat en kan staan in de toekomst. Keuzes maken is dus essentieel. Om dit te kunnen moet er een veel grotere transparantie zijn van de effectief geleverde prestaties, van de feitelijke prijs-kwaliteitverhoudingen van haar dienstverlening, van de evolutie en de verschuiving van de dienstverlening naar specifieke doelgroepen, en van de ingevulde rechten en plichten die dienstverlening met zich meebrengt voor die overheid en voor de burgers, verenigingen en bedrijven die deze dienstverlening ontvangen. Enkele feiten Er zijn geen indicatoren beschikbaar over bv. transparantie van de dienstverlening en regelgeving. Wel kunnen volgende relevante feiten aangegeven worden: In haar SCV-survey ‘Socio-culturele verschuivingen in Vlaanderen’ stelt de Studiedienst van de Vlaamse Regering vast dat in 2012 ruim een kwart van de bevolking veel tot zeer veel vertrouwen had in de Vlaamse Regering en het Vlaamse Parlement. Ongeveer een vijfde van de bevolking staat wantrouwig tegenover deze instellingen. Dit vertrouwen ging tussen 2008 en 2010 achteruit en herpakte zich in 2011. In 2012 kon deze positieve trend niet worden aangehouden. Het globale vertrouwen in de overheid blijft dalen. In 2012 zegt amper 13% nog vertrouwen te hebben in 'de overheid'. Het wantrouwen (35%) neemt wel niet toe (VRIND, 2013). Naast vertrouwen meet de SCV-survey ook het imago van de overheden. In welke mate wordt een overheid als vernieuwend, efficiënt, toegankelijk, vlug, bekwaam en spaarzaam ervaren? Over de ganse lijn zijn er betere scores voor het lokale overheidsniveau. De kwaliteiten van de Vlaamse overheid inzake vernieuwing, efficiëntie, bekwaamheid en spaarzaamheid worden slechts iets lager ingeschat. Burgers gaan er wel van uit dat de Vlaamse overheid trager maar vooral minder toegankelijk is. De scores van de federale overheid liggen telkens significant lager. Over de ganse lijn zijn de scores ten opzichte van de meting in 2007 gedaald. Vooral de Vlaamse overheid wordt als heel wat ontoegankelijker gepercipieerd, terwijl zowel de Vlaamse als de federale overheid hebben ingeboet inzake snelheid (VRIND, 2013). Problemen Een eenvoudig systeem heeft meer kans om transparant te zijn. Daarom zal het dienstverleningsproces in bepaalde gevallen ook vereenvoudigd moeten worden, bijvoorbeeld - door binnen de bestuurslagen (eerst op Vlaams en daarna op lokaal niveau) niet meer steeds nieuwe instanties te creëren die niet eenduidig zijn en leiden tot versnippering en onduidelijkheid; - door er minder bestuurslagen bij te betrekken; - door de participatie en de advisering te stroomlijnen; 7 - door de samenwerking tussen overheidsorganisaties beter te coördineren. Een goede, gelijke en hoogstaande stabiele kwaliteit van dienstverlening moet voor alle burgers, verenigingen en bedrijven gegarandeerd zijn, los van plaats of herkomst. Kwaliteit, stabiliteit van dienstverlening en regelgeving kunnen in spanning staan. Er kan te veel regelgeving zijn waardoor initiatieven gefnuikt worden, of waardoor tegenstrijdigheden ontstaan. Te veel, verouderde of niet aangepaste regelgeving kan de noodzaak om te veranderen in de weg staan. Het systeem van vergunningen is een sterk geregelde en niet afgestemde set van procedures waardoor de stabiliteit omslaat in verlamming en niet-beslissing. Hierdoor komt de rechtszekerheid in gevaar omdat tegenstrijdige beslissingen, doorlooptijden, en het meervoud van beslissende actoren tot onduidelijkheid leiden van wie nu werkelijk de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft. Er kan te weinig regelgeving zijn die niet gecompenseerd wordt door een effectieve zelfregulering, wat leidt tot risico’s of het niet invullen van maatschappelijke noden. Regelgeving kan te snel veranderen waardoor er instabiliteit of onzekerheid ontstaat. Ook informatiestromen van en naar de overheid, met een vraag en een aanbod van data en informatie, moeten economisch en functioneel geregeld worden, maar moeten ook voldoende adequaat en kwalitatief zijn. Het voortdurend sleutelen aan de werkingssituatie van de overheid via steeds nieuwe bestuurlijke maatregelen en zonder een duidelijk nieuw concreet doel voor het beleid, zonder veel coherentie en zonder veel onderbouwing, leidt tot een minder performante en deels gedemotiveerde administratie. Transparantie, kwaliteit, stabiliteit en rechtszekerheid kunnen daarom met elkaar in spanning staan. Het is deze spanning die de overheid in haar dienstverlening moet beheersen. Nu staan te veel bestuurlijke veranderingen op zich (“veranderen om te veranderen”), terwijl deze duidelijk in functie moeten staan van de maatschappelijke doelstellingen van het beleidsdomein of moeten tegemoetkomen aan aangetoonde administratieve tekortkomingen. Oplossingen Er zijn bekende, zeer goede praktijken die bewijzen dat de overheid effectief in staat is om uitmuntende dienstverlening te garanderen. Dit kan geïllustreerd worden met enkele voorbeelden: - De inschrijving van voertuigen. Via ‘WebDIV’ kunnen verzekeringsagenten 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 een voertuig inschrijven. De klant ontvangt één werkdag later zijn nummerplaat aan huis; - Het ondernemersloket. Dit aanspreekpunt voor ondernemingen voert een aantal taken uit (vaak verplichte administratieve verrichtingen) waarvoor de ondernemer in het verleden contact moest opnemen met verschillende instanties; - Berekening van de ouderbijdrage in de kinderopvang: vanaf januari 2014 kunnen gezinnen die in de kinderopvang een ouderbijdrage betalen naargelang het inkomen, dit elektronisch berekenen via een onlinemodule op de website van K&G. De gegevens over de inkomens van de gezinnen moeten niet meer door de gezinnen worden ingevoerd, maar worden automatisch ingeladen via de databank van de federale overheidsdienst Financiën. Op basis van het attest dat ze elektronisch bekomt, kan de voorziening de ouderbijdrage factureren. 8 - Sorteren van huishoudelijk afval. Vlaanderen staat aan de top als het om sorteren gaat. Maar liefst 95% van de inwoners sorteert zijn of haar verpakkingsafval. Dit is een bewijs van een uitstekende inzet van de verschillende beleidsinstrumenten (zoals subsidies, heffingen, sensibilisering, regelgeving) waarbij burgers en overheden samen een grote effectiviteit realiseren. Er is geen enkele reden waarom wat hier kan, niet voor alle dienstverlening zou kunnen. Burgers, verenigingen en bedrijven hebben nood aan voorspelbaarheid van de output van die dienstverlening. Essentieel is dat er binnen de administratie een cultuur ontstaat van transparantie en van verzekerde kwaliteit van dienstverlening. Dit betekent dat de administratie burger- en organisatiegericht is, met een ontwikkelde inlevingsvermogen voor de op te lossen problemen, en dit op een creatieve manier. De administratie moet van de politieke verantwoordelijken op een meer onafhankelijke manier die kans krijgen. Er moet dus voor de dienstverlening op drie niveaus aandacht zijn: de eenvoud van het juridisch kader, de functionaliteit en duidelijkheid van de procedures, en de klantgerichtheid bij de transacties. Een regelgevingskader zou tot voorspelbaarheid en vereenvoudiging, over verschillende beleidsdomeinen heen, kunnen en moeten leiden, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van die regelgeving. Dit zal bijdragen tot de transparantie en de rechtszekerheid. Een overheid moet ook beseffen dat er naast regelgeving nog andere beleidsinstrumenten zijn die gewenste effecten kunnen sorteren. Hierbij moet meer gedacht worden in termen van een goed overwogen en samenhangende beleidsinstrumentenmix. Subsidiëring en regelgeving zijn hierbij niet de enige instrumenten om beleid te realiseren. Ook participatie, co-productie, informatie-uitwisseling, responsabilisering van gebruikers, enz. moeten een rol kunnen spelen. Hiervoor is er ook nood aan een interbestuurlijke visie op informatiebeheer dat uitgaat van open data en een eenmalige gegevensopvraging, zodat niet alleen burgers alles opnieuw moeten aanleveren, maar ook dat bijvoorbeeld lokale besturen hun informatie slechts eenmaal moeten bezorgen. Dit veronderstelt duidelijke rapporteringsdefinities, datastandaarden, stroomlijning van informatiestromen en maximaal gebruik van generieke IT-componenten. Dit zou ook kunnen betekenen dat het principe geldt van het (onbeperkt en niet-betalend) delen van bestaande databanken tussen Vlaamse overheden (wel met verzekering van bescherming van de persoonlijke levenssfeer). Dit betekent ook dat meer moet worden ingezet op een cultuur van verantwoordelijkheid, bij burgers, verenigingen en bedrijven, zij het binnen een afgebakende visie op risico en aansprakelijkheid voor de overheid, en op regulering versus zelfregulering. 2. Een slagkrachtige dienstverlening van de overheid vergt een sterk draagvlak De overheid moet meer inzetten op betrokkenheid en participatie met het oog op een draagvlakcreatie. In het algemeen geldt dat door vroegtijdig de noodzakelijke belanghebbenden te betrekken de kans vergroot op een gedragen besluitvorming en 9 uitvoering, en op een behoud (of herstel) van het vertrouwen, ook al moeten we hier opletten het beheers- of beslissingsproces niet oeverloos te verlengen. Binnen de overheid moeten zowel situaties die behouden blijven als situaties die moeten veranderen, gedragen worden door betrokkenen. Een gebrek aan draagvlak voor de interne werking legt een hypotheek op de dienstverlening. Ook bij externen moet er een sterk draagvlak zijn voor wat de overheid doet en laat. Veel van de dienstverlening is feitelijke co-productie. Selectieve huisvuil- en bedrijfsafvalophaling had nooit kunnen lukken indien er geen beleid en communicatie was gevoerd om de burgers en bedrijven daarvan bewust te maken. Algemene informatiegaring zal niet lukken wanneer burgers, verenigingen of bedrijven niet overtuigd zijn van het belang en de noodzaak van de vragen. Elektronische dienstverlening zal niet werken indien er geen draagvlak van vertrouwen is in de gehanteerde systemen. Overheden moeten daarom omgaan met het grote maatschappelijke spanningsveld tussen het feitelijke individualisme enerzijds, en het noodzakelijke collectieve draagvlak voor het algemeen belang anderzijds, waarbij het collectieve belang moet primeren. Enkele feiten Hoewel er geen kwantitatieve indicatoren terug te vinden zijn, stelt SBOV-onderzoek rond burgerparticipatie en interactief beleid vast dat er in de Vlaamse beleidspraktijk een duidelijke groei is in het aantal en in de diversiteit aan arrangementen van maatschappelijke consultatie en participatie. Dergelijke arrangementen zijn vaak innovatief, maar ook meer traditionele vormen van consultatie zoals adviesraden en openbaar onderzoek blijven behouden (SBOV, 2013). SBOV-analyse van de werking van het strategische adviesstelsel binnen de Vlaamse overheid wijst uit dat aspecten zoals de maturiteit van de adviesraad, de mate van procesbegeleiding en de mate van beleidsruimte waarover adviesraden beschikken, samenhangen met de tevredenheid van de leden over werking en resultaten van hun adviesraad (SBOV, 2013). Problemen Het behouden, versterken of organiseren van een optimaal draagvlak blijft een grote opdracht voor de overheid en haar dienstverlening. Dit draagvlak wordt echter problematisch wanneer er te weinig of chaotische betrokkenheid bestaat. Ook tegenstrijdige adviezen, ook binnen eenzelfde beleidsdomein en van verschillende overheidsinstanties, ondermijnen soms de effectiviteit van een draagvlak. Ten slotte kan er een te eenzijdige betrokkenheid zijn van directe belanghebbenden waardoor bepaalde doelgroepen zich een thema en een dienstverlening volledig toe-eigenen. Hierdoor kunnen onevenwichten ontstaan wat betreft de toewijzing van kosten en baten, van rechten en plichten, en van aansprakelijkheden. Oplossingen Ondanks het feit dat overheden heel divers kunnen zijn, moet er een duidelijker evenwicht komen tussen rechten en plichten van overheden enerzijds, en rechten en plichten van gebruikers van dienstverlening anderzijds. Een sterk maatschappelijk draagvlak zal hierbij ook leiden tot een groter verantwoordelijkheidsgevoel voor die dienstverlening. 10 Een groter eigenaarschap kan leiden tot een betere sociale controle voor goed gebruik en tegen misbruik van dienstverlening. De overheid moet de werking van formele adviesorganen en consultatieorganen evalueren en daarnaast een flexibeler systeem van functionele participatie garanderen. Gebruikersparticipatie moet een uitgesproken principe zijn voor dienstverlening. Ook binnen de overheid moeten de adviezen van verschillende instanties worden gecoördineerd tot en met een gezamenlijk, coherent en éénduidig advies van die overheid aan burgers en bedrijven, zij het met aandacht voor verschillende maatschappelijke invalshoeken. Bij de opbouw van de beleidsopties moeten de stakeholders hun zeg hebben en moet men oog hebben voor de verschillende invalshoeken van alle betrokkenen. Zo niet gebeurt de implementatie ongemotiveerd en onjuist, en neemt ze daardoor veel meer tijd in beslag. De uitgangspunten moeten zijn: eenvoudig, transparant, effectief, zuinig, zorgvuldig en rechtszeker voor particulieren, instanties, ondernemingen en personeel in het kader van een optimale dienstverlening voor alle geledingen in de samenleving. Er mag meer positieve communicatie zijn. Goede prestaties van departementen, agentschappen of diensten moeten meer individueel in de verf worden gezet. Zo krijg je écht voortrekkers en ‘goede’ praktijken die inspireren. Louter algemeen communiceren over "de Vlaamse Gemeenschap" met één beeld vervaagt de goede werking en de trekkersrol van individuele diensten of instellingen. 3. Subsidiariteit is essentieel: dienstverlening op het gepaste beleidsniveau De jongste decennia zijn er belangrijke bestuurslagen bijgekomen. De Europese laag is van een supranationale geëvolueerd naar een binnen-Europese met directe impact op alle bestaande lagen. In België is daar ook de sterkere nieuwe laag van gemeenschappen en gewesten bijgekomen. Vervolgens zijn er door de complexiteit van de organisatie van dienstverlening en het voeren van beleid ook heel wat feitelijke en juridische tussenbesturen ontstaan, tussen het lokale en het intermediaire. De noodzaak van deze verticale samenwerking komt tot uiting door het ontstaan van ketens van dienstverlening, samenwerking rond bijvoorbeeld databanken, enz. Ook de horizontale samenwerking, tussen overheden, maar ook met de private sector en de not-for-profit sector, maken dat de publieke sector slechts een onderdeel is van de publieke dienstverlening. Het lijkt er op dat we van een minimaal en gestandaardiseerd organisatorisch kader opgeschoven zijn naar een maximaal en ad hoc kader van verschillende organisaties binnen de publieke sfeer. Wanneer zich hierop nog een beweging ent van verzelfstandiging, dan ontstaat er een risico van versnippering en gebrek aan samenhang, vooral indien er zwakke coördinatie, afstemming of samenwerking is. Deze situatie verergert indien overheidsorganisaties in concurrentie treden voor die dienstverlening. Dit leidt tot een gebrek aan transparantie, een uitholling van het politiek primaat, een afzwakking van de effectiviteit, en een grote kans op verspilling en inefficiëntie. 11 Daarom is het nuttig om over centrale bestuurslagen te spreken, niet enkel omdat er bevoegdheden verschuiven tussen deze basislagen (de interne Vlaamse, de externe Belgische staatshervorming, en de Europeanisering van beleid), maar ook omdat de macro-organisatie van de publieke huishouding zuinig, efficiënt, effectief, transparant, en legitiem blijft of terug wordt. Een slagkrachtige overheid realiseren in Vlaanderen betekent daarom ook dat de twee kernbestuurslagen, de Vlaamse en de lokale, beide slagkracht hebben, ook vanuit werkverdeling op basis van subsidiariteit. Het is daarom essentieel om drie onderdelen te expliciteren: - de aanpassing van de Vlaamse overheid in zijn structuur en werking; - het versterken van het lokale bestuur, dit zijn de structuren en werking van gemeenten en OCMW’s; - de organisatie van de interactie tussen de Vlaamse overheid enerzijds en de gemeenten en OCMW’s anderzijds. Enkele feiten Gedurende de jaren ’60, ’70 en ’80 is er een gestage stijging waar te nemen van het aantal samenwerkingsverbanden (gaande van informeel overleg tussen gemeentelijke ambtenaren over dienstverlenende intergemeentelijke samenwerkingsverbanden tot en met Vlaamse structuren of afbakeningen zoals de zorgregio’s of Centra voor Algemeen Welzijnswerk). In de tweede helft van de jaren ’90 wordt deze stijging forser om na het jaar 2000 explosief toe te nemen (ABB & SBOV, 2012). Figuur 2: Evolutie van het aantal samenwerkingsverbanden 12 Vóór de invoering van Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) (2006) waren er 46 entiteiten1. In januari 2014 zijn er 100 entiteiten binnen de Vlaamse Overheid2 (Departement Bestuurszaken, 2014). Figuur 3: Overzicht van het aantal entiteiten in de Vlaamse overheid 120 100 100 Aantal entiteiten 12 publiekrechterlijke EVA 16 60 46 10 0 IVA met rechtspersoonlijkheid IVA zonder rechtspersoonlijkheid 7 30 20 privaatrechterlijke EVA 13 80 40 Strategische adviesraden Vlaamse Wetenschappelijke Instellingen Vlaamse Openbare Instellingen 32 6 7 Vóór BBB (2006) 13 Departementen Januari 2014 Voor de Vlaamse overheid: problemen De uitvoering van de BBB-hervorming heeft een aantal onvolkomenheden aan het licht gebracht, zoals de samenwerking, zowel horizontaal binnen als tussen beleidsdomeinen, de coördinatie, de ondersteuning, de relatie van beleidsontwikkeling, -uitvoering en -evaluatie, het transversaal beleid, en de capaciteit om transitie te realiseren. Vóór BBB (2006) waren er 46 entiteiten. In januari 2014 zijn er 100 entiteiten binnen de Vlaamse overheid (zie figuur 3). Een optimale organisatie realiseert een evenwicht van centralisatie, decentralisatie, en deconcentratie van activiteiten. Het kan niet de bedoeling zijn dat het centralisme van de federale overheid vervangen wordt door een centralisme van de Vlaamse overheid. Dit vergt oog voor meer deconcentratie van de regionale diensten enerzijds en decentralisatie naar het lokale overheidsniveau anderzijds. Door deconcentratie van activiteiten naar 1 ‘Beter Bestuurlijk Beleid’ is de grootschalige reorganisatie waarbij de Vlaamse overheid in 2006 een geheel nieuwe organisatiestructuur kreeg. Als startdatum van ‘BBB’ wordt doorgaans 1 januari 2006 naar voren geschoven, al traden er reeds vier agentschappen eerder in werking en al werden de meeste departementen en agentschappen pas operationeel m.i.v. 1 april 2006. 2 De teller werd afgeklokt op 20 januari 2014. De Vlaamse overheid is als organisatie evenwel volop in beweging. Enerzijds zitten er nog drie extern verzelfstandigde agentschappen van publiek recht en twee extern verzelfstandigde agentschappen van privaat recht in de pijplijn. Anderzijds keurde de Vlaamse Regering op 20 september 2013 een conceptnota goed met enkele heel concrete voorstellen om te snoeien in het aantal entiteiten en strategische adviesraden: tien agentschappen zullen de komende jaren deel gaan uitmaken van een departement of een ander agentschap en ook het aantal strategische adviesraden zal mogelijkerwijs dalen. 13 agentschappen (gedelocaliseerd op verschillende plaatsen) kan een sfeer van mobiliteit en “anders werken” ontstaan, wat dan weer een nieuw, meer resultaat- en prestatiegericht management zal vergen. Responsabilisering en autonomie in beheersbare entiteiten zijn daarbij belangrijk. Niet de grootte van een entiteit is essentieel, wel of de gewenste resultaten worden geleverd of niet, alsook de maatschappelijke relevantie van haar activiteiten. Voor de Vlaamse overheid: oplossingen Grote lineaire plannen hoeven niet. Daarom zijn enkele functionele correcties passend, in het kader van een punctuele optimalisering, daar waar de resultaten en prestaties echt ondermaats blijven, of op basis van de audits van Audit Vlaanderen. Eerder dan grote centrale herstructureringsplannen is het belangrijk om zwakke punten per departement en per entiteit weg te werken. Bij herschikking van bevoegdheden binnen de structuren, of bij fusies, moet duidelijk de meerwaarde en de grotere efficiëntie en effectiviteit (of ook de mindere) aangetoond worden in een tegensprekelijke kosten-batenanalyse, zodat het politieke niveau met kennis van zaken kan beslissen. Voor de volgende legislatuur moet, inzake administratieve organisatie, de uitvoering van de zesde staatshervorming prioritair zijn en dus ook de uittekening van de beleidsdomeinen die hiermee samenhangen. Deze zesde staatshervorming is een opportuniteit om een aantal uitgangspunten duidelijk te stellen: - de overgekomen bevoegdheden moeten maximaal geïntegreerd worden; - er komen geen nieuwe instellingen, tenzij de nieuwe bevoegdheid niet kan worden ondergebracht in de bestaande structuur; - voor de bevoegdheden van arbeid – gezondheid – kinderbijslagen wordt een algemene vereenvoudiging van processen, beheer en advies gerealiseerd. De zesde staatshervorming is een opportuniteit om de bevoegdheden die overkomen efficiënter en effectiever te organiseren. Vooral het grote pakket bevoegdheden in het kader van het arbeidsmarktbeleid, gezondheidsbeleid en gezinsbeleid kunnen leiden tot efficiëntiewinsten en een grotere effectiviteit. De relatie tussen departementen en agentschappen moet worden herschreven en moet afhankelijk zijn van de dienstverlening. Beleidsvoorbereiding en/of beleidsuitvoering is niet zomaar op te splitsen, en de verhouding ertussen moet inspelen op de competenties van de diverse spelers. Het CAG, de beleidsraden, en de managementteams moeten de coördinatie garanderen. Ook binnen grote organisaties zoals de Vlaamse Gemeenschap, kan een decentrale organisatie van dienstverlening nuttig zijn. Het geografisch decentraliseren kan een noodzaak zijn om transacties te reduceren, bijvoorbeeld voor wegenonderhoud. De centrale ondersteuning van managementfuncties kan leiden tot schaalvoordelen, maar dit heeft dan meestal als voorwaarden dat er een gezamenlijk beheer met de gebruikers moet worden gegarandeerd, dat er Service Level Agreements zijn, en dat er voldoende differentiatie volgens de behoeften kan zijn van de concrete dienstverlening. Daarnaast kunnen er ook schaalnadelen zijn zoals logheid en onaangepastheid aan specifieke noden. Een volwaardige kosten-batenanalyse is voor deze beslissing dan ook een strikte noodzaak. 14 Voor de lokale besturen (gemeenten en OCMW’s): problemen Meer dan 70% van de gemeenten telt minder dan 20.000 inwoners. In de praktijk blijkt dat de gemeenten de gegeven vrijheid niet altijd zelf invullen of willen of kunnen opnemen (bijvoorbeeld: gemeenten die zich niet ontvoogden in ruimtelijke ordening, het onverkort overnemen van de modellen van het Agentschap Binnenlands Bestuur inzake rechtspositieregeling, de expliciete vraag naar modellen voor de Beleids- en Beheerscyclus, BBC). De werkbaarheid van het subsidiariteitsidee hangt samen met de bestuurscapaciteit en het vermogen om diensten te verlenen. Het huidige model van een kaderstellende overheid botst op de te grote diversiteit en te lage bestuurskracht van de lokale besturen. Decentralisatie wordt functioneel indien er voldoende capaciteit is. De grenzen van de decentralisatie naar de gemeenten zijn sneller bereikt indien er te weinig capaciteit is. Hierdoor worden de gemeenten ook complexe partners voor de uitvoering van beleid van de Vlaamse overheid. Voor de lokale besturen (gemeenten en OCMW’s): oplossingen Subsidiariteit moet nog meer worden toegepast. Wat op een lager niveau kan gebeuren, moet op een lager niveau gebeuren. Vlaanderen mag niet te centralistisch worden. Lokale besturen of instellingen kennen hun burgers, hun bedrijven, hun verenigingen en hun specifieke doelgroepen beter dan de hoge overheden. Dit laat toe om dienstverlening, en de kenmerken hiervan (aantallen, kwaliteit, tarieven), te differentiëren en beter te laten aansluiten bij de behoeften. Hierdoor wordt die dienstverlening transparanter en kwalitatiever. De lokale organisatie van de dienstverlening leidt normaal ook tot een groter draagvlak voor die dienstverlening. De voorwaarden opdat deze lokale dienstverlening goed loopt, zijn dat er voldoende lokale bestuurscapaciteit is en dat er een zekere lokale autonomie is binnen de dienstverleningsketen. Responsabilisering en transparantie op het lokale niveau is van groot belang. Hier dringen zich politieke keuzes op, die de efficiëntie en de effectiviteit, de betaalbaarheid en de transparantie van de dienstverlening als uitgangspunten moeten hebben. Vlaanderen moet de gemeenten responsabiliseren voor de resultaten die men wil bereiken en dat via onderlinge overeenkomsten. Een minimale controle en rapportering heeft dan ook nog slechts betrekking op de resultaten. Sterke lokale gemeenschappen van burgers, bedrijven en verenigingen met sterke lokale besturen zullen in de toekomst mede de drijfkracht worden van lokale en regionale welvaart en welzijn, van innovatie en van duurzaamheid. Eigenlijk moet dit samen gelezen worden met de mogelijke fusies van gemeenten, of van gemeenten met hun OCMW’s. Hun schaal wordt dan groter, hun bestuurskracht kan dan groter worden, en misschien kunnen zij ook taken overnemen van de provincies zonder dat hiervoor subregio’s of stadsregio’s moeten worden opgezet. Een niveau vervangen door een ander extra niveau is niet raadzaam. De voordelen van samenwerking tussen een gemeente en haar OCMW met betrekking tot de ondersteunende diensten zoals secretariaat, archief, juridische dienst, technische dienst, personeelsdienst, financiële dienst zijn potentieel zeer groot. 15 Het verhogen van de bestuurskracht kan met of zonder schaalvergroting of fusie. Zo kan een gemeente bestuurskrachtverhoging realiseren door zijn organisatie te herdenken en intern en lokaal meer samen te werken. Uiteraard is het essentieel om eerst de uiteindelijke gemeentelijke opdrachten te kennen, om dan de noodzakelijke schaal te kunnen bepalen. Ook hier, op lokaal vlak, moet de politiek keuzes maken: welke noden van de bevolking, organisaties en bedrijven wil men waarmaken, en welke niet. Vooraleer naar geografische fusies te gaan moeten eerst andere opties, zoals samenwerking of fusies binnen de gemeente, overwogen worden. Bovendien zijn fusies maar effectief indien deze samengaan met een fundamentele reorganisatie. Ook voor de interne samenwerking moeten juridische hindernissen afgebouwd worden. Het is evident dat de politieke besluitvormingsprocessen en de beslissingen over individuele OCMW-dossiers gescheiden blijven. De bonus voor de fusie of de zeer nauwe samenwerking zal niet liggen in de extra subsidies, maar in de betere dienstverlening, in de lagere algemene vaste kosten, en in de grotere transparantie. Per geval moet de beslissing genomen worden op basis van een grondige kosten-batenanalyse. Het intermediaire niveau: problemen Nergens zijn er zoveel en niet-transparante structuren als tussen de gemeenten en OCMW’s, en het Vlaamse niveau. Er zijn provincies, subregionale instanties (verschillend per beleidsdomein), intercommunales, gemeentelijke samenwerkingsverbanden, vzw’s, enz. In verhouding tot een bevolking van amper zes miljoen inwoners, is de combinatie van bovengemeentelijke samenwerkingsverbanden, intercommunales, provincies en gedeconcentreerde en gedecentraliseerde Vlaamse (en federale) diensten disfunctioneel door de versnippering van dienstverlening en beleid, het overlappende en overbodige beleid, en de kost van het gebrek aan coördinatie en transparantie van verantwoordelijkheden en afgelegde verantwoording. Het intermediaire niveau: oplossingen Per bevoegdheid mogen maximaal twee bestuursniveaus een significante rol spelen. Deze twee bestuursniveaus zijn in essentie het gemeentelijke niveau en het Vlaamse niveau. In die context kunnen intermediaire structuren (vooral de provincies, maar ook de bestaande intergemeentelijke organisaties, gedeconcentreerde Vlaamse diensten, en de sub- en stadsregionale samenwerkingsvormen) enkel verder blijven bestaan indien ze een ontegensprekelijke, meetbare en auditeerbare toegevoegde waarde hebben. Intercommunales, subregionale samenwerkingsvormen, en vzw’s moeten geëvalueerd worden op hun capaciteit voor betere dienstverlening. De vraag stelt zich of deze bij grotere gemeenten nog zinvol zijn. Bij een negatieve evaluatie moeten ze geïntegreerd worden op die plaats waar een betere dienstverlening kan worden gegarandeerd. 4. Efficiënte en effectieve dienstverlening vereist een efficiënte en effectieve bestuursorganisatie Een efficiënte en effectieve bestuursorganisatie betekent dat de algemene ‘governance’ met zijn leiding en werking van de organisatie, de structurering van de activiteiten, en het financieel beheer ordentelijk en doelgericht is. De aandacht voor personeel behoort ook tot dit punt maar zal omwille van het grote belang een aparte aandacht krijgen (zie infra). Deze 16 bestuursorganisatie is uiteraard administratief, maar ook de interface met de politiek is hier een essentieel deel van. IAVA3 (Interne Audit van de Vlaamse Administratie) heeft de maturiteit inzake organisatiebeheersing en de evolutie hiervan in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat, ondanks gemiddeld stijgende scores, er toch nog duidelijke tekorten zijn en dat agentschappen gemiddeld beter scoren dan departementen. Voor zover en in de mate dat de organisatie van de dienstverlening wijzigt, bijvoorbeeld door partnerschappen, door ketens, door gedeelde (data- of andere) infrastructuur, zal de bestuursorganisatie zich ook moeten aanpassen om een efficiënte en effectieve dienstverlening te waarborgen. De benodigde en passende bestuursorganisatie moet dan ook sporen met andere publieke bestuursorganisaties binnen dezelfde bestuurslaag, met organisaties op andere bestuurslagen (bijvoorbeeld de gemeenten), en met bedrijven en NGO’s of individuele gebruikers. Hierbij moet worden vermeden dat organisatievormen om oneigenlijke redenen (bvb. om BTW te kunnen recupereren) worden gekozen. Enkele feiten Er zijn weinig kwantitatieve efficiëntie- en effectiviteitsindicatoren voor overheden terug te vinden. Bovendien is het problematisch dat de beschikbare Belgische statistieken niet of onvoldoende kunnen uitgesplitst worden op regionaal niveau. In het kader van de opvolging van het Europees semester worden de lidstaten met elkaar vergeleken op een aantal dimensies. Eén van deze dimensies is precies de modernisering van het overheidsapparaat waar een vergelijking tussen België en de andere EU-lidstaten mogelijk is (EC, 2013b). Volgende vaststellingen komen hier naar voren: - Wat de overheidseffectiviteit betreft, neemt België in deze studie een zesde positie in onder de EU27; - Wat administratieve modernisering betreft, is het beeld voor België wisselend; - België scoort vrij gemiddeld wat betreft e-government (burgers 25-54 jaar) en het gebruik van het internet door ondernemingen voor interactie met de publieke overheden; - België neemt een tweede plaats in wat het gebruik van strategische HRM-praktijken bij de centrale overheid betreft; - België sluit de rij wat betreft het gebruik van evidence-based instrumenten; - Wat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven betreft, scoort België vrij goed wat de tijd betreft voor het oprichten van een onderneming, maar minder goed wat de opstartkosten betreft. Met een score van 22% op de indicator 'prestatiegericht begroten' is de Vlaamse overheid nog ver verwijderd van de streefwaarde van 100%. Vlaanderen doet het daarmee weliswaar beter dan België, maar aanmerkelijk minder goed dan de buurlanden. Finland heeft binnen de OESO-landen de beste score (SVR, 2013b). Zo wordt vastgesteld dat er binnen de Vlaamse overheid vooralsnog geen koppeling is tussen de begrotingscyclus enerzijds en de beleids- en contractcyclus anderzijds. Bovendien wordt performantieinformatie weinig of niet gebruikt bij de begrotingsbesprekingen. De score voor Vlaanderen ligt nog relatief laag in vergelijking met voorbeeldlanden zoals Nederland (57%), het Verenigd Koninkrijk (57%) en Finland (58%) (Prestatiegericht begroten volgens de OESO-methode, scores voor de Vlaamse overheid). 3 IAVA werd per 1 januari 2014 een onderdeel van Audit Vlaanderen, naast de externe audit voor de lokale besturen. 17 Problemen Het is essentieel om de efficiëntie en de effectiviteit van de overheid in kaart te brengen, om deze informatie in de belangrijkste sturingsdocumenten te hebben, en om deze informatie te gebruiken. Dit is nu niet of zeer onvoldoende het geval. Het is duidelijk dat binnen de verschillende rollen van beleidsvoorbereiding, -uitvoering en -evaluatie het omgaan met prestatie-informatie met verschillende intensiteit, zowel bij departementen als bij agentschappen, gebeurt. Prestatiemeting en het gebruik ervan moet per beleidsdomein, in functie van de aanwezige expertise, geconcerteerd georganiseerd worden om beleidsvoorbereiding sterker te maken, om dienstverlening beter te maken, en om beleidsevaluatie effectief te organiseren. Heel wat beleidsdomeinen hebben geen of onvoldoende gedeelde na te streven effecten (outcomes) met een afwezigheid van hoe elke deelorganisatie (departement en agentschappen) met hun prestaties bijdragen tot die effecten, en hoeveel middelen zij hiervoor inzetten. De afwezigheid van een geconsolideerde prestatiebegroting per beleidsdomein is problematisch. Het is eveneens problematisch dat noch de begroting (onder het Rekendecreet), noch de beheersovereenkomsten of managementovereenkomsten toelaten om efficiëntiecategorieën van verbetering van dienstverlening te maken. Binnen de OESO is gesteld dat de strategie van het lineair besparen uiteindelijk omgebogen moet worden naar het gedifferentieerd besparen, zelfs gecombineerd met niet-besparen of zelfs met investeren in bepaalde beleidsdomeinen. Een strategie om bij krimpende budgetten toch nog dienstverlening te garanderen is om de eigen efficiëntie te optimaliseren en om samenwerkingsverbanden op te zetten. Een gebrek aan expertise om deze samenwerking functioneel en effectief te organiseren, zowel op Vlaams als op lokaal niveau, is duidelijk. Het behalen van de IAVA-maturiteitscriteria en van KPI’s zijn essentieel. Efficiëntie en effectiviteit dienen te worden beloond. De afwezigheid van gekwantificeerde en auditeerbare informatie over de koppeling van middelen, prestaties en effecten voor concrete dienstverlening is niet toelaatbaar voor een moderne administratie. De op de OESO gebaseerde prestatiedekkingsscore van de Vlaamse begrotingscijfers is bijna 20 op 100. Voor Finland bedragen ligt deze score op 60+/100, en voor Nederland op 50+/100 (OESO, 2009). Vlaanderen is hiermee de rode lantaarn in Europa. Deze informatie is essentieel om de evolutie van de dienstverlening te kennen, om verbeteringsstrategieën te kiezen, op te volgen en te evalueren. Het is onmogelijk om te zeggen dat een overheid efficiënt en effectief is indien men deze informatie niet verzamelt. Bij de lokale besturen uit het tekort aan bestuurskracht zich ook in het feit dat de koppeling van strategie en prioriteiten aan middelen en prestaties, voor zowel de aparte lokale organisaties als voor de geconsolideerde gemeentelijke organisaties, onvoldoende gebeurt. Er is een gebrek aan lokale indicatoren die resultaten vergelijkbaar, auditeerbaar, en zichtbaar maken. Ten slotte moeten besparingen rekening houden met de grenzen van de lineariteit van deze maatregel, en ook met de ultieme onmogelijkheid dat dit geen invloed heeft op de dienstverlening. 18 Oplossingen Beheers- en managementovereenkomsten moeten werkelijk voor een periode van vijf jaar de centrale leidraad zijn voor de beleidsuitvoering en dus voor de evaluatie van de leidende ambtenaren. De beheersovereenkomsten moeten tevens meer ter sprake worden gebracht in het Vlaams Parlement (inzonderheid jaarlijkse uitvoering over opties tegenover middelen bij de begrotingsbesprekingen), maar ook bij elke beslissing van de Vlaamse Regering moet deze verwijzen naar de beheersovereenkomst. Homogene bevoegdheidspakketten en het nastreven van een een-op-eenrelatie zijn belangrijke voorwaarden om tot het voeren van een goed beleid te komen. Desgevallend moeten dus de huidige bevoegdheidsdomeinen herschikt worden. Dit alles vergt een goede samenhang tussen de politieke en administratieve overheid. Zo moeten de politici zorgen voor goede regelgeving met duidelijke en concrete doelstellingen. De politici dienen de beleidsraden meer aan te sturen. De instrumenten ‘beheersovereenkomst’ en ‘managementovereenkomst’ moeten veel meer centraal staan in het dagdagelijkse beleid. De samenwerking binnen en over de beleidsdomeinen heen, liefst per project en zonder veel nieuwe structuren, moet worden bevorderd. De Vlaamse Regering zou PPS-constructies en -realisaties moeten evalueren. Niet alleen moet per project nagegaan worden wat moet worden bijgestuurd, maar ook het PPSinstrument in het algemeen moet bekeken worden. Hierbij moet rekening worden gehouden met de financiële aspecten op zowel korte als lange termijn, met de verdeling van de baten en lasten, alsook met de realisatie van de concrete doelstellingen. Ook bij de lokale en intermediaire besturen is er nood aan een dergelijke evaluatie, zeker van de diverse PPSmodellen die niet steeds uitmunten in transparantie of in evenwichtige rolverdelingen. Doorheen de overheid moet het meten van prestaties worden gestimuleerd. Daarbij moeten er meer systematische prestatie-audits worden uitgevoerd. Daartoe dienen basis KPI’s te worden ontwikkeld die heel duidelijk gedefinieerd zijn. Het spreekt voor zich dat de koppeling van de beleids- en begrotingscyclus moet worden gerealiseerd. Er moet worden gestuurd op resultaten met een echte prestatiebegroting. De huidige aansturings- en beheersinstrumenten moeten worden herbekeken en waar nodig moet maatwerk worden geleverd. Voor de lokale besturen is het BBC-project (beleids- en beheersinformatie) zeer goed geschikt om de koppeling en de prioriteiten voor middelen en prestaties zichtbaar te maken. De vraag naar de capaciteit bij de gemeenten, de OCMW’s en de autonome gemeentebedrijven om deze prestatiecultuur binnen te brengen, zal mee bepaald worden door aandacht voor de lokale dienstverlening. Indien de prestaties worden gemeten, moet worden geprobeerd te benchmarken met de besten uit de Europese klas, zowel voor het Vlaamse niveau als voor de lokale besturen. 19 5. Kwaliteitsvolle dienstverlening personeelsbeleid is gebouwd op doordacht Een overheid die een kwaliteitsvolle en duurzame dienstverlening wil garanderen binnen een veranderende samenleving vraagt ook een andere overheid met een aangepast HRmanagement. De CEEO vertrekt van een aangepaste HR-management met vijf prioriteiten: - HR-planning en talentmanagement als basis voor optimale personeelsaanwending; Leeftijdsbewust personeelsbeleid, generatie- en diversiteitsmanagement; Mobiliteit als hefboom voor personeelsontwikkeling; Meer HR-leiderschap, minder regelgeving; en Investeren in een ‘Employer of Choice’. Om het personeelsbeleid echt strategisch te kunnen herdenken is een systemische visie nodig, over de bestuurslagen heen, die rekening houdt met de complexiteit ervan en de budgettaire evenwichten die daarbinnen gevonden moeten worden. De strategische afstemming van het publieke HR-beleid op een dynamische en innovatieve maatschappij is slechts mogelijk als regelgevende kaders op diverse bestuursniveaus dat toelaten en herdacht worden in functie van leeftijdsbewust, flexibel personeelsbeleid, en met talentmanagement als uitgangspunt. Dit vereist een gedeeld verantwoordelijkheidsgevoel bij zowel ambtelijke als politieke leiders. Enkele feiten Zowel uit de personeelsresultatenonderzoeken voor de Vlaamse overheid als uit een studie van het SBOV blijkt dat de personeelsleden van de Vlaamse overheid de bestaande mogelijkheden om van functie te veranderen onvoldoende benutten. Ze ervaren namelijk een enorm gebrek aan opportuniteiten op dit vlak. 7 op de 10 personeelsleden van de Vlaamse overheid heeft binnen die overheid nog maar één job uitgeoefend, bijna 9 op 10 van onze personeelsleden werken sinds BBB nog steeds voor dezelfde entiteit. Maar vooral, liefst 35% van onze personeelsleden wil in de loop van de volgende vijf jaar van job veranderen maar denkt dat dit niet mogelijk zal zijn. De ontgroening en de vergrijzing van het personeelsbestand, waarneembaar op de externe arbeidsmarkt, zetten zich ook bij de Vlaamse overheid verder door, met een daling bij de min 35-jarigen en een sterke stijging bij de 55-plussers. De Vlaamse overheid is daarmee geen uitzondering binnen de openbare besturen, die over het algemeen een 'grijzer' personeelsbestand hebben dan de andere sectoren (bron: RSZ DMFA). Deze substantiële vergrijzing resulteert de komende jaren in een grote uitstroom. Tegelijk is er een steeds kleinere instroom door een intern klimaat van besparingen en de ontgroening op de arbeidsmarkt, zodat de strijd om talent zich ook bij de overheid steeds harder zal doen voelen. Er worden systematisch meer en meer personeelsleden van niveaus A en B (masters en bachelors) tewerkgesteld, terwijl het aandeel personeelsleden van niveau D (zonder diploma) verder daalt. De vastgestelde evolutie richting een stijgend opleidingsniveau kan grotendeels verklaard worden door technologische vernieuwingen zoals digitalisering en automatisering, waardoor een aantal functies, veelal in de lagere niveaus, niet langer of minder nodig zijn. Er zal echter blijvend nood zijn aan medewerkers op alle niveaus om als Vlaamse overheid voluit ten dienste te staan van burgers en bedrijven. 20 Problemen Op vlak van personeelsbeleid staan er momenteel binnen de Vlaamse overheid een te groot aantal veranderingsprojecten op til, die zeer divers zijn, en vaak te complex, te bureaucratisch en te weinig samenhangend zijn om een degelijke implementatie te kunnen garanderen. De CEEO stelt zich dan ook volgende bedenkingen bij de voorliggende HR-hervormingen: - Bij de besluitvorming is er onvoldoende dialoog tussen de politieke overheid en de administratie. Een groot draagvlak van deze visie en de uitvoering ervan is essentieel. Zo moeten leidend ambtenaren, lijnmanagers, ambtenaren en vakorganisaties tijdig betrokken en gehoord worden in dit proces. De politieke actoren zijn zich onvoldoende bewust van de noodzaak en meerwaarde van een kwalitatief HR-beleid in functie van de te realiseren beleidsdoelstellingen; - Er dient gereflecteerd te worden over de adequate wijze om dit project door de besluitvorming te leiden en tot de beste uitvoering te komen. Zo kan men zich bijvoorbeeld op korte termijn beperken tot enkele prioritaire HR-doelstelling of kan men werken met inhoudelijke luiken die elkaar opvolgen. - De uitvoerbaarheid en realiseerbaarheid van de diverse voorstellen in hun globaliteit en onder tijdsdruk lijkt problematisch. Dit hoort immers vooral tot de organisatorische eigen bevoegdheid van administraties. De administraties zelf kunnen naar ons gevoel het best oordelen wat per beleidsdomein of instelling ‘quick wins’ kunnen zijn die voldoende gedragen worden en niet tegenstrijdig zijn met opgelegde saneringen. Een ruimer tijdperspectief lijkt hier alleszins noodzakelijk. - De organisatie-aanpak van het programma moet onder de loep worden genomen om tot effectieve resultaten op terrein te komen. Ambtelijk gedragen centrale aansturing van het totale programma is essentieel. De slaagkans van HRhervormingen is in eerste instantie verbonden met het draagvlak ervan binnen de gehele organisatie en met een projectaansturing vanuit het topmanagement die zelf hervormingstrajecten prioritiseert en consolideert. - De besparingscontext waarin dit hervormingsproject zich momenteel bevindt, stelt mogelijke gevolgen aan de uitvoerbaarheid ervan indien onvoldoende middelen voorhanden zijn. Oplossingen Een veranderingsmodel en het hiermee ontwikkelde planmatige en duurzame personeelsbeleid moet gebaseerd zijn op kwaliteitsvolle data- en informatiesystemen over de inzet van middelen en personeel in de verschillende processen, entiteiten en overheden. Er moeten maatregelen worden genomen om mobiliteit te stimuleren. Naast het statuut dienen ook andere mogelijke juridische, organisatorische barrières en barrières inzake bedrijfscultuur voor mobiliteit aangepakt worden. Mobiliteitssystemen houden rekening met zowel de behoeften van de organisatie als met behoeften en competenties van de medewerkers. Talentmanagement en competentiemanagement moeten verder worden ontwikkeld en geleidelijk het uitgangspunt worden van het gevoerde personeelsbeleid. Daarnaast moet er voldoende en blijvend worden geïnvesteerd in vorming en loopbaanontwikkeling van elke medewerker van de overheid, over alle niveaus en leeftijden heen. Voor elke medewerker wordt op die manier naar een persoonlijk ontwikkelingsplan gestreefd, mede in het kader van 21 het leeftijdsbewust personeelsbeleid. De overheid dient ook oplossingen te creëren om langer gemotiveerd werken te stimuleren. Er is ook nood aan expertenloopbanen binnen de Vlaamse overheid. Het gevoerde personeelsbeleid zet in op flexibiliteit binnen een kader van duidelijke afspraken rond prestaties en het uitwerken van prestatiemeting. Er wordt meer maatwerk mogelijk gemaakt, rekening houdend met de arbeidsomstandigheden, door glijdende werkuren, flexibele verlofregeling en deeltijds werken, en tijds- en plaatsonafhankelijk werken in evenwicht met de behoeften van de organisatie. Er wordt een groter draagvlak gecreëerd door een overleg en dialoog met alle relevante actoren (personeel, management, adviesraden en vakorganisaties). Dit veronderstelt een tijdige en transparante betrokkenheid van al deze actoren bij het uittekenen van het HRbeleid. Er moet worden geïnvesteerd in de leidinggevenden van de verschillende overheden. Hun selectie en evaluatie moet op een kwaliteitsvolle en transparante manier worden georganiseerd. Het zijn deze leidend ambtenaren die moeten worden geresponsabiliseerd om een modern HR-beleid te voeren. De politieke stakeholders moeten, vooral in de planning en evaluatie van de topambtenaren, oordelen op basis van de vooruitgang die hun instelling of organisatie of departement maakt inzake organisatiebeheersing en op basis van bereikte prestaties. De overheid moet een rol blijven spelen als sociale werkgever, hoewel dat onder de huidige budgettaire krapte niet steeds evident is. Feitelijke hinderpalen voor een effectief diversiteitsbeleid, op basis van een objectieve analyse, worden weggewerkt. 22 Samengevat De afgelopen jaren van de legislatuur zijn sterk beïnvloed door interne en externe gebeurtenissen. Extern is er de financieel-economische crisis en de sterke rol van de Europese overheden bij het zoeken naar oplossingen. Intern is er de zesde staatshervorming met de Vlaamse staatshervorming en een toenemend debat omtrent het functioneren van de overheid. Het is duidelijk dat in deze omstandigheden een overheid met haar dienstverlening slagkrachtig moet zijn, wil ze een deel van de oplossing zijn. Hierbij speelt het niveau van de beschikbare middelen, en het debat omtrent hoeveel middelen er ter beschikking moeten worden gesteld van de overheid, een toenemende rol. De overheid zal legitiem blijven indien ze effectief kwaliteitsvolle dienstverlening levert waarvan de ‘toegevoegde waarde’ maatschappelijk wordt erkend, doordat die dienstverlening zuinig, efficiënt en effectief is. Dit moet aantoonbaar zijn. Opdat overheden in Vlaanderen slagkrachtig zijn, betekent dit dat - hun zichtbare dienstverlening transparant, kwalitatief, stabiel en rechtszeker is; - hun slagkrachtige dienstverlening een sterk draagvlak vergt; - subsidiariteit essentieel is; - hun efficiënte en effectieve dienstverlening een efficiënte en effectieve bestuursorganisatie vergt; en - hun kwaliteitsvolle dienstverlening gebouwd is op een doordacht personeelsbeleid. 23 Referenties ABB & SBOV (2012). Regioscreening bestuurlijke regionale samenwerking in Vlaanderen: inventaris en analyse. Brussel: Agentschap voor Binnenlands Bestuur. CEEO (2009). Een slagkrachtige overheid in Vlaanderen. Eindrapport van de Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid. Brussel: CEEO. Departement Bestuurszaken (2014). De Vlaamse overheid vóór, tijdens en na Beter Bestuurlijk Beleid. [Nota aan de CEEO]. Brussel: Vlaamse overheid. EC (2013a). Beoordeling van het nationale hervormingsprogramma 2013 en het stabiliteitsprogramma voor België. [Werkdocument van de diensten van de Commissie]. Geraadpleegd via http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/nd/swd2013_belgium_nl.pdf. EC (2013b). Europe 2020, Making it happen: the European Semester, Key area ‘Modernising public administration’, Quality of public administration. Geraadpleegd via http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/themes/34_public_administration.pdf. Eurostat (2013). Statistics. [Database]. Geraadpleegd via: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/statistics/search_database OESO (2009). Performance-oriented budgeting. In: Government at a Glance 2009. Parijs: OECD Publishing. OESO (2013a). Government at a Glance 2013. Parijs: OECD Publishing. OESO (2013b). OECD Factbook 2013: Economic, Environmental and Social Statistics. Parijs: OECD Publishing. OESO (2013c). Education at a Glance 2013. Parijs: OECD Publishing. SBOV (2013). Bijdrage Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV) aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering (2014-2019). Antwerpen, Gent, Hasselt, Leuven: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie – Slagkrachtige Overheid. SVR (2013a). Kernindicatoren conjunctuur. De maandelijkse conjunctuurflash, december 2013. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. SVR (2013b). Pact 2020 Kernindicatoren. Meting 2013. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. VRIND (2013). Vlaamse Regionale Indicatoren 2013. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. 24