Naam leerling - PPO Delflanden

advertisement
Rekenplein
Bewerking van de ‘passende perspectieven’ van het SLO
Leerroute 2
Dit pakket is een bewerking van de ‘Passende perspectieven van het SLO. Deze doelenlijst is bedoeld voor leerlingen die het referentieniveau 1 F niet dreigen te
halen aan het einde van groep 8. De passende perspectieven doelen die met het oog op de uitstroombestemming van de leerling essentieel zijn. De doelen zijn
geordend in zogenaamde doelenlijsten, ofwel leerlijnen.
Leerroute 2 is bedoeld voor leerlingen die doorgaans zullen uitstromen naar vmbo b/k, al dan niet met leerwegondersteuning. Zij zullen op 12 jarige leeftijd de 1 F
doelen nog niet halen, maar bijvoorbeeld wel op 14 jarige leeftijd in het V.O.
Achter elk doel staat een groepsaanduiding. Dit geeft aan vanaf welke groep het doel zal worden nagestreefd. Doelen die tussen haakjes staan, zijn wel doelen
waaraan aandacht besteed kan worden, maar die niet persé de nadruk hoeven krijgen.
U kunt de doelenlijst koppelen aan een handelingsplan en groepsplan. Op de doelenlijst kunt u bijhouden wanneer er op een doel wordt ingezet en wanneer het doel
is bereikt. U kunt de doelenlijst natuurlijk op papier bijhouden, maar ook digitaal:
Producten van de tafels van vermenigvuldigen uit het hoofd kennen
Tafels van 1, 2, 5 en 10
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
5
1
Doelenlijst 1: Getallen onderdeel Getalbegrip
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
De telrij kunnen opzeggen (akoestisch tellen)
Telrij kunnen opzeggen heen en terug tot 10
Vanaf willekeurig getal verder en terug tellen (3,4,5) (7,6,5)
Telrij kunnen opzeggen heen en terug tot 20
Vanaf willekeurig getal verder en terug tellen (13,14) (17,16)
Telrij kunnen opzeggen heen en terug tot 100
Vanaf willekeurig getal verder en terug tellen (37,38) (84,83)
Vanaf willekeurig getal met sprongen van 10 verder en terug tellen binnen 100 (12,22,32,)
(93,83,73)
Binnen het getalgebied van 1000 de telrij kunnen opzeggen. Speciale aandacht voor de overgang
honderdtal: 298,299,300 maar ook 602,601,600,599
Vanaf ronde getallen kunnen tellen met sprongen van 10, 20, 100 binnen de 1000
(240,250,260,) (50,100,150, 200)
3
3
3
3
4
4
4
5
6
Getalsymbolen kunnen herkennen, benoemen en noteren
Getalsymbolen kunnen herkennen, benoemen en noteren tot 100
Getalsymbolen kunnen herkennen, benoemen en noteren tot 1000
Getalsymbolen kunnen herkennen, benoemen en noteren > 1000
Getallen met stip of spatie ter aanduiding van 1000-tal kunnen herkennen, benoemen en noteren
(3.457 of 3 457)
Getallen boven de miljoen als miljoen kommagetal kunnen herkennen en noteren: 6 200 000
noteren als 6,2 miljoen
Getallen op de juiste wijze op de rekenmachine kunnen intoetsen en aflezen: vb: de uitkomst 6.1
van de berekening €10 – € 3,90 kunnen interpreteren.
4
5
6
7
(8)
7
Hoeveelheden kunnen tellen (resultatief tellen)
Ongeordende hoeveelheden tot 100 kunnen tellen via strategieën als groepjes van 5 of 10
maken, tellen en wegleggen ed.
Geordende hoeveelheden tot 100 kunnen tellen via het tellen met sprongen van 10
Geordende hoeveelheden boven de 100 kunnen tellen via het tellen met sprongen van 10
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
4
4
5
2
Doelenlijst 1: Getallen onderdeel Getalbegrip
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Getallen kunnen structureren
Getallen tot 10 vlot kunnen splitsen, aanvullen en in groepjes verdelen.
Getallen tot 100 kunnen vergelijken, ordenen en decimaal kunnen structureren.
Getallen boven 100 kunnen vergelijken, ordenen en decimaal kunnen structureren.
groep
beheerst
3
4
5
Getallen op de getallenlijn kunnen plaatsen
Getallen tot 100 op de juiste plaats op de getallen lijn kunnen plaatsen (tienvouden zijn al
aangegeven)
Getallen tot 1000 globaal op de juiste plaats op de getallenlijn kunnen plaatsen (honderdvouden
zijn aangegeven)
4
5
Getallen als knooppunt in een netwerk van getalrelaties kunnen zien
Getallen tot 100 als knooppunt in een netwerk van getalrelaties kunnen zien: bv: 36 als 30+6;
40-4;6x6; 4x9; 10+10+10+6
Getallen boven 100 als knooppunt in een netwerk van getalrelaties kunnen zien: bv: 150 als
100+50; 3x50; 50+50+50)
Getallen als een ‘bijna rond getal’ kunnen identificeren (bijv. 98 als bijna 100, 249 als bijna 250.
Enig inzicht hebben in getalkenmerken zoals het even/oneven zijn, een priemgetal zijn, deelbaar
door 5 en 10 zijn.
(5)
(6)
5
(6)
Doorzien van de decimale structuur van getallen
Doorzien van het akoestisch-decimale patroon van de telrij tot 100. De vaste opeenvolging:
eenendertig, tweeëndertig, eenenveertig, tweeënveertig
Doorzien van het akoestisch-decimale patroon van de telrij boven de 100.
Doorzien van het decimaal-positionele structuur van getallen tot 1000 bv: doorzien dat de 3 in
634 de waarde 30 heeft.
Doorzien van het decimaal-positionele structuur van getallen boven 1000
4
5
5
(6)
Kritische zin voor getallen hebben
Door schattend rekenen bepalen of een uitkomst goed kan zijn (in contexten)
De uitkomst van op de rekenmachine berekende opgaven kritisch kunnen beschouwen
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
6
3
Doelenlijst 1: Getallen onderdeel Getalbegrip
leerroute 2
Naam leerling:
Begin
datum
groep
beheerst
Getallen kunnen afronden
Getallen tot 1 miljoen kunnen afronden op een honderd-of duizendtal.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
4
Doelenlijst 2: Getallen onderdeel optellen en aftrekken
leerroute 2
Naam leerling:
Begin
datum
groep
beheerst
Optel en aftrekstructuren herkennen en kunnen beschrijven in termen
van ‘zoveel erbij of eraf’.
Veranderingssituaties (5+3=) In tekening weergegeven
Samenstellingsituaties (5=..+ 4) In tekening weergegeven
Verschilsituaties (10-8=) In tekening weergegeven
3
3
3
Formele symbolentaal kunnen gebruiken
Plus, min en is gelijk –teken kunnen gebruiken
Optel- en aftreksituaties naar de kale som kunnen vertalen
Kale optel- en aftreksom kunnen vertalen naar een situatie (8-3 betekent: er waren er eerst 8,
daarna gingen er 3 weg)
3
3
3
Getalgebied tot 20, gebruik van strategieën, bewerkingseigenschappen en
relaties
Eén voor één kunnen tellen met ondersteuning van materiaal zoals vingers, blokjes
Structurerend kunnen tellen op basis van de 5 structuur zoals de handen, een eierdoos of een
kralensnoer 8+7=8+2+5= 13-5=13-3-2=
Kunnen gebruiken van de verwisseleigenschap: 2+6 via 6+2)
Structurerend kunnen tellen op basis van de vijfstructuur van de eierdoos of het rekenrek (bij
rekenen over de 10)
Gebruik kunnen maken van andere strategieën zoals dubbel/bijna dubbel (6+7 via 6+6 en nog 1
erbij
Gebruik kunnen maken van de inversie-relatie: 9-7 via 7+..=9
3
4
3
4
4
4
Getalgebied tot 20: optel en aftrekopgaven uit het hoofd kennen
Optel en aftrek opgaven tot 10 uit het hoofd kennen (memoriseren)
Dubbelen en corresponderende aftrekkingen uit het hoofd kennen: 4+4=8 8-4=4
Optel en aftrek opgaven tot 20 uit het hoofd kennen (automatiseren)
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
4
4
5 en 6
5
Doelenlijst 2: Getallen onderdeel optellen en aftrekken
leerroute 2
Naam leerling:
Begin
datum
Getalgebied tot 100 optel- aftrekopgaven met hulp van modellen/hulpnotaties
kunnen uitrekenen
Opgaven kunnen uitrekenen volgens de rijgaanpak op de lege getallenlijn
Opgaven kunnen uitrekenen met behulp van tussennotaties in rekentaal (tussenstapjes noteren)
Opgaven kunnen uitrekenen volgens de splitsaanpak mbv. geld, MAB materiaal of ander
decimaal materiaal.
Opgaven kunnen uitrekenen volgens gevarieerde aanpakken zoals:
 Aanvulstrategie: 71-68 via 68 +..=71
 Compensatiestrategie: 49+36=50+36-1
 Omvormstrategie: 38+27 via 40+25
Al dan niet met gebruikmaking van een model of hulpnotatie
Opgaven kunnen uitrekenen met de rekenmachine
groep
beheerst
5
(6)
(6)
(6)
(6)
Getalgebied tot 100 optel- aftrekopgaven uit het hoofd kunnen uitrekenen
40+30
60-20
43+30
67-20
43+5
67-4
43+8
67-9
43+25
67-34
43+28
67-39
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
5
5
6
6
6
6
6
6
6
6
(6)
(6)
6
Doelenlijst 2: Getallen onderdeel optellen en aftrekken
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Getalgebied tot 1000: Optel- en aftrekopgaven met willekeurige getallen
kunnen uitrekenen
Tienvouden en honderdvouden: 240+50; 160-30; 240+80 160-90; 500-40; 500-180
Optellen/aftrekken met willekeurige getallen kunnen uitrekenen
 via hoofdrekenstrategie, bijv. rijgen
 door kolomsgewijs rekenen
 Volgens de cijferprocedure
 Met de rekenmachine
Kunnen schatten tussen welke twee honderdvouden het antwoord van een som ligt
5
(6)
(6)
6
6
Getalgebied boven 1000: Optel- en aftrekopgaven met willekeurige getallen
kunnen uitrekenen
Opgaven met willekeurige getallen op papier kunnen uitrekenen (bijvoorbeeld met getallenlijn)
 Volgens een hoofdrekenstrategie,
 Via kolomsgewijs rekenen
 Volgens de cijferprocedure
 Met de rekenmachine
De orde van grootte van de uitkomst kunnen schatten
Kunnen schatten tussen welke twee honderdvouden het antwoord van een som ligt
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(6)
(6)
6-8
8
(7)
7
Doelenlijst 3: Getallen onderdeel Vermenigvuldigen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Ontwikkelen van de Begripsvorming
Vermenigvuldig structuur herkennen en kunnen beschrijven in zowel rijtjes/groepjes van zoveel
Herkennen van de rechthoek structuur
Herkennen van de groepjes structuur
4
4
4
Ontwikkelen van de Vermenigvuldig taal
Kennen van het x-teken
Vermenigvuldigsituatie kunnen vertalen naar een keersom (4 groepjes van 4 noemen we 4x4)
Keersom op een verpakking kunnen vertalen naar een situatie
Kale keersom kunnen vertalen naar een situatie (5x4 betekent 5 groepjes van 4)
4
4
4
4
Modellen / Strategieën kunnen hanteren
Herhaald optellen
Omkeerstrategie
(elementair verdubbelen)
5x en 10x als steunpunt
1x meer, 1x minder
4
4
4
4
4
Producten van de tafels van vermenigvuldigen uit het hoofd kennen
Tafels
Tafels
Tafels
Tafels
van
van
van
van
1, 2, 5 en 10
1 x1 t/m 5 x5 (dus niet de hogere tafels)
1 t/m 5 en 10
6 t/m 9
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
5
5
5
6/7
8
Doelenlijst 3: Getallen onderdeel Vermenigvuldigen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Vermenigvuldigen met grote getallen
Vermenigvuldigen van een getal met 1 cijfer met een getal
Nulregel toepassen, bijvoorbeeld bij 12x10
Splitsstrategie, bijvoorbeeld 7x12 = (7x10) + (7x2)
Vermenigvuldigen van een getal met 1 cijfer met een getal
Splitsstrategie toepassen, bijvoorbeeld 7x165 = (7x100) +
Vermenigvuldigen van een getal met 2 cijfer met een getal
met 2 cijfers: 6x15
met 3 cijfers: 7x165
(7x60) + (7x5)
met 2 cijfers: 36x75
(6)
(6)
(7)
(7)
(7)
(8) RM
Globaal kunnen vermenigvuldigen
In een context die zich daartoe leent (ik koop 4 broden van € 2,95 per stuk. Heb ik genoeg aan
10 euro?
Kaal met hele getallen 29x42 is ongeveer 30x40
Kaal met kommagetallen: 5 x 19,50 is ongeveer 5 x 20
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
(8)
(8)
9
Doelenlijst 4: Getallen onderdeel Delen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Deelsituaties kunnen uitrekenen
Rechthoekstructuur (voorbeeld: 30 koekjes in rijtjes van 6. Hoeveel koekjes per rijtje?)
Groepjesstructuur (voorbeeld: 32 knikkers verdelen met zijn vijven)
5
5
Ontwikkelen van deeltaal
Kennen van het : teken
Deelsituatie kunnen vertalen naar een som (36 koekjes in zakjes van 6 noemen we 36:6)
Kale deelsom kunnen vertalen naar een situatie 47:9 betekent 47 voorwerpen verdelen over 9
zakjes)
6
6
6
Deelsituaties kunnen uitrekenen
Rechthoekstructuur (voorbeeld: 30 koekjes in rijtjes van 6. Hoeveel koekjes per rijtje?)
Groepjesstructuur (voorbeeld: 32 knikkers verdelen met zijn vijven)
5
5
Ontwikkelen van deeltaal
Kennen van het : teken
Deelsituatie kunnen vertalen naar een som (36 koekjes in zakjes van 6 noemen we 36:6)
Kale deelsom kunnen vertalen naar een situatie 47:9 betekent 47 voorwerpen verdelen over 9
zakjes)
6
6
6
Modellen / strategieën hanteren
Delen via opvermenigvuldigen (36:6 = 6 (1) 12 (2) 18 (3) etc.
Delen als omgekeerde van vermenigvuldigen voorbeeld: 30 : 6 = 5, want 5 x 6 = 30
Splitsen in een context 48 euro voorbeeld: verdelen met zijn vieren
Splitsen in een kale som 48:4 in 40:4 en 8:4
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
6
6
6
(6)
10
Doelenlijst 4: Getallen onderdeel Delen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Deeltafels uit het hoofd kennen
Delingen uit de tafels tot en met 10 kennen voorbeeld: 36:4; 63:9
Delingen uit de tafels 2 t/m 5 en 10
Delingen uit de tafels 2, 5 en 10
(6/7)
6/7
6
Delen met grote getallen
Kunnen delen door 10 bij ronde getallen Voorbeeld: 720 : 10; 980 : 10
Kunnen delen door 100 bij ronde getallen Voorbeeld: 7200 : 100
Kunnen delen door 10 bij komma getallen
Uit het hoofd berekenen van delingen naar analogie (met beperkt aantal nullen) 320:4 4000:5
Delen van een getal met max. 3 cijfers door een getal met max. 2 cijfers (345 : 15)
 Via opvermenigvuldigen
 Via verdeeleigenschap
 Via een vorm van kolomsgewijs delen
 Via cijferend delen
 Met de rekenmachine
7
(7)
(7)
(8)
(8)
(8)
(8)
(8)
(8)
8
Globaal kunnen delen
In een context die zich daartoe leent
Als controle van de deling op de rekenmachine
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
8
8
11
Doelenlijst 5: Getallen onderdeel Kommagetallen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Orde van grootte, uitspraak, schrijfwijze en betekenis van komma getallen
Inzicht in betekenis van kommagetallen in verschillende vormen: zoals inhoud van een pakje
drinken hoogte van een muur, diepte van een sloot, berekening op rekenmachine, temperatuur
op thermometer
Waar kom je kommagetallen tegen, wanneer gebruik je komma getallen?
Kennis van geschreven en gesproken taal rond kommagetallen:
0,45= nul komma vijfenveertig; hoe schrijf je twee komma negen?; (en vijfendertig
honderdsten?)
0,8 = acht tiende; koppeling maken tussen komma getal en breuken 0,8 = 8/10
In toepassingssituaties herkennen en begrijpen dat getallen met een komma (schrijfwijze) ook
met een punt geschreven worden (rekenmachine).
Kennis van het feit, dat een stip en een komma soms ook in andere betekenissen voorkomen: €
13.245 kamer 2.45.
7
7
(7)
(7)
7
7
Vergelijken en ordenen van komma getallen
Gevoel voor de (orde van) grootte van kommagetallen in een context: 1,4 km (iets meer dan een
km) 1,45 euro (1 euro en nog een beetje) en (1,895 kg (bijna 2 kg)
Idem, maar aangescherpt: 1,4 km is iets minder dan anderhalve km
Eenvoudige kommagetallen op halflege getallenlijn plaatsen: waar ligt 0,5 op de getallenlijn
tussen 0 en 1? En 0,75?; Waar ligt 0,48 ongeveer? En 0,99?
Eenvoudige kommagetallen vergelijken en ordenen: wat is meer: 1,2 l melk of 1,5 liter?: € 3,45
of € 3,85?
Kommagetallen vergelijken en ordenen, nu met ongelijk aantal decimalen: wat is meer: 0,5 l of
0,33 l
Verder en terug tellen met kommagetallen in context: bijvoorbeeld de kilometerteller of een
fietscomputer, de thermometer: Wat komt na 37,8km? En na 37,9km Wat komt na 345,48? En
na 345,49 km?
Kunnen bepalen welk getal het dichtst bij een gegeven getal ligt: dichts bij 0: 0,05; 0,1; 0,95;
0,01.
Of welk getal midden tussen twee gegeven getallen ligt: wat ligt tussen 3,6 en 3,7?
Waarde en betekenis van een cijfer in een kommagetal kunnen benoemen: wat is de 4 in 1,45
waard? En in 40,75 en in 0,74?
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
7
7
(7)
7
7,8
7,8
(8)
(8)
12
Doelenlijst 5: Getallen onderdeel Kommagetallen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Eenvoudige bewerkingen met kommagetallen kunnen uitvoeren
Eenvoudige bewerkingen via hoofdreken strategie uitvoeren: 2 pakjes sap van 0,25 l (0,25 +0,25
of 2x0,25); pak melk van 2 l waar glazen van 0,2 l worden uitgeschonken. (herhaald optellen of

De tienregel kunnen gebruiken in eenvoudige toepassingssituatiesx en in 10 pakjes sap van
0,2 l zit … l € 25,- verdelen over 10 personen.
Eenvoudige bewerkingen met kale getallen kunnen uitvoeren: 2,50 + 1,25; 4 x 1,2; 8 – 0,25; 1
– 0,3
groep
beheerst
8
(8)
(8)
De rekenmachine (RM) efficiënt kunnen gebruiken met (complexere
bewerkingen met) kommagetallen
Hardop uitgesproken komma getallen op de juiste wijze kunnen intoetsen en in venster aflezen
Complexere bewerkingen op de RM kunnen uitvoeren: gevoel daarbij voor de orde van grootte
van het antwoord: 11 meisjes krijgen een bos bloemen. 1 bos kost € 3,95 Hoeveel kost dat bij
elkaar?
Uitkomsten van berekening op de RM met een kommagetal als uitkomst kunnen interpreteren: 46
euro delen met zijn vieren: 11.5 (= € 11,50).
Een kommagetal als uitkomst (RM) kunnen interpreteren binnen een context: afronden: er
kunnen drie kinderen in een auto, Hoeveel auto’s zijn er nodig voor 13 kinderen? Voor 20
kinderen? Een uitkomst als 3,2 wordt 4 auto’s.
8
8
8
8
Samenhang van kommagetallen met breuken en met de deling
Samenhang van de eenvoudigste breuken en kommagetallen doorzien: 0,5 (l) = ½ (l); 0,25 (m)
= ¼ (m)
Samenhang van de breuken en kommagetallen doorzien (tienden): 0,2 l als 2/10 l: 1,4 km =
1km en nog 4/10km oftewel 400m; 7/10 kunnen interpreteren als 0,7; 1700 gram is 1 kg en 700
gram, of 1,7 kg.
Resultaat van eenvoudige deling als breuk en kommagetal kunnen interpreteren, met RM: 1:2=
½ en 0,5
8
(8)
(8)
Relatie grote getallen (miljoen en miljard) en kommagetallen
Miljoen- en miljard kommagetallen op de juiste wijze kunnen interpreteren: 3,2 miljoen inwoners
is ruim 3 miljoen en een prijs van 7,4 miljoen is bijna 7 en een half miljoen.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
8
13
Doelenlijst 5: Getallen onderdeel Kommagetallen
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Afronden van kommagetallen
Kommagetal in eenvoudige context op heel getal kunnen afronden: wereldrecord verspringen is
8,98m, (leg link met getallenlijn) dat is bijna ….m. Je moet € 3,95 betalen, dat is bijna € …..
Kommagetallen in geldcontexten kunnen afronden: je moet 2,89 euro betalen/ je betaalt contant:
hoeveel betaal je dan? Als je met je pinpas betaalt, hoeveel betaal je dan?
Kommagetallen als uitkomst op de rekenmachine tot op één of twee cijfers achter de komma
kunnen afronden: het getal 1,166667 als uitkomst van 7 euro delen door 6 kunnen interpreteren
als € 1,67
8
8
8
Schattend rekenen met komma getallen
Eenvoudige schatstrategieën gebruiken om de orde van grootte van uitkomsten in
contextopgaven te bepalen: je koopt 2 broden voor € 1,98 per stuk. Hoeveel euro moet je
ongeveer betalen? Je moet € 2,95 + € 3,98 + € 4,10 betalen. Heb je genoeg aan 10 euro?
Kunnen bepalen of een uitkomst van een berekening qua orde van grootte kan kloppen: 75 als
uitkomst van de opgave 4 x € 1,85 kan niet goed zijn.
Ontbrekende komma’s in een berekening kunnen toevoegen op basis van een
schatting/redenering: 6 x 36,4 = 2184; 1,8 x 5,2 = 936.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
(8)
(8)
14
Doelenlijst 6: Verhoudingen, onderdeel breuken
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Breukentaal (her)kennen en benoemen
groep
Herkennen en benoemen van veel voorkomende breuken (kwartier,halve liter, halve meter,
anderhalf uur, drie kwartier), breuken in recepten.
(Her)kennen van de schrijfwijze en uitspraak van benoemde stambreuken zoals 1/3 appel, 1/5
deel van de reep: met woorden: (één-derde, één vijfde) en met getalsymbolen: (1/3, 1/5)
Idem voor niet-stambreuken: (3/5 reep; 1 2/3 stokbrood).
Een vijfde deel van…. korter kunnen opschrijven als 1/5 deel van…
Teller en noemer kunnen benoemen
beheerst
(6),7
(6),7
(6),7
(6),7
(6),7
Beschrijven van een deel van een geheel met een breuk
Verdelen van een strook (of cirkel) en benoemen van de stukken als breuk: 1 stuk noemen we
een kwart
(¼) (uitbreiden naar andere vormen, zoals vierkanten, gebruikmaken van vouwblaadjes).
Kunnen interpreteren van breuken in termen van verdeel- en breekhandelingen: 3/8 pizza houdt
in: je verdeelt de pizza in 8 gelijke delen en je neemt er daar 3 van. (niet alleen oefenen met
pizza verdelen).
1 2/3 reep houdt in: je hebt 1 hele reep en nog 2 stukken van een in drieën gedeelde reep.
Begrijpen dat een breuk de uitkomst van een deling is: een pizza verdelen met zijn drieën: 1:3=
1/3 pizza.
(ondersteunen met model bv. Cirkel) (2) op handelend niveau uitvoeren (3) dagelijkse situaties
kiezen
Drie pizza’s verdelen met zijn vieren: 3:4= ¾ pizza. Ondersteunen met model, op handelend
niveau uitvoeren.
(6),7
(6),7
(6),7
(6),7
Elementaire breuken kunnen vergelijken, ordenen en plaatsen op een
getallenlijn
Veel voorkomende breuken kunnen vergelijken: wat is meer ½ liter of ¼ liter? ¼ banketstaaf of
1/8 banketstaaf; 1/5 of 1/6 van dezelfde pizza? (concreet uitvoeren, bijvoorbeeld met
breukenstrook (3)
¼
¼
¼
¼
1/8
1/8
1/8
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
1/8
1/8
1/8
1/8
7
1/8
15
Doelenlijst 6: Verhoudingen, onderdeel breuken
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
Veel voorkomende breuken vergelijken door gelijknamig maken, met breukenstroken als
ondersteuning.
Veel voorkomende breuken vergelijken door ordenen en plaatsen op de getallenlijn: waar ligt ½
op de getallenlijn tussen 0 en 1? En ¾ ? en 1/10 ? (2 en 3: blijven benoemen, dus ½ meter en ¾
meter en blijven koppelen aan deel van een geheel. (werk ook met een verticale lijn, zoals de
verdeling op een maatbeker.
beheerst
7
7
Deel van een hoeveelheid kunnen bepalen; ook schattend / ongeveer kunnen
rekenen
Deel van een hoeveelheid kunnen bepalen: hoeveel is ¼ van een plank van 120 cm met
ondersteuning van de breukenstrook. (3: mits uitgevoerd met eenvoudiger getallen, bv. ¼ deel
van 12). Koppelen aan dagelijkse situaties.
0
½
1
¼
¼
¼
¼
1
30
60
90
120
Bepalen van een deel van een hoeveelheid in andere meetsituaties (stambreuken):
½ deel van 1000(ml); ¼ deel van de klas (28 kinderen); 1/3 deel van 150 euro (3 denkpapier
inzetten, mooie getallen kiezen.
Bepalen van een deel van een hoeveelheid in andere meetsituaties (niet-stambreuken): 3/5 deel
van een trein met 100 passagiers.
Schattend bepalen van een deel van een hoeveelheid: ¼ deel van 82 is ongeveer; 1/3 deel van
9165 inwoners
8
(8)
8
(8)
Taal van verhoudingen (per, op de, van de) kennen
Kennen van taal van verhoudingen: 1 van de 5 leerlingen heeft bruine ogen; 2 op de 3 inwoners
doet aan hardlopen. ‘van de’ wel, ‘op de ‘ niet.
7
Eenvoudige verhoudingsproblemen ( met mooie getallen) oplossen
Oplossen van verhoudingsproblemen: 2 broodjes kosten 3 euro, hoeveel kosten 8 broodjes?
(2 grote twijfel over verhoudingstabel, 3 geen verhoudingstabel, maar uitschrijven: 2 broodjes 3
euro, 4 broodjes 6 euro etc.
Aantal
2
8
Euro
3
12
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
7
16
Doelenlijst 6: Verhoudingen, onderdeel breuken
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Eenvoudige relaties tussen breuken, kommagetallen en procenten herkennen
Van de meest voorkomende breuken het bijbehorende kommagetal kennen: ½ en 0,5; ¼ en
0,25; ¾ en 0,75; 1/10 en 0,1; 1/100 en 0,01 en 3,5 is drie en een half
Het bij een breuk behorende kommagetal kunnen bepalen met een rekenmachine: ¼=1;4=0,25;
¾=3:4=0,75; 1/3=1:3= 0,3333 (1/100, 1/5, 4/5)
De samenhang tussen de meest voorkomende breuken, kommagetallen en procenten kennen:
50% nemen is het zelfde als ‘de helft nemen’ en hetzelfde als ‘delen door 2’.
¼= 0,25=25%; ¾ =0,75=75%; 1/10= 0,1=10%; 1/100= 0,01 = 1%; 1 van de 4 is 25% of ‘een
kwart van’. (praktische situaties kiezen: tweede voor de helft van de prijs)
Eenvoudige breuken in relatie tot andere breuken zien: ¾ stokbrood als 3 keer ¼ stokbrood zien;
¾ stokbrood als een ½ + ¼ stokbrood zien; ¾ stokbrood als 1- ¼ stokbrood zien. (2 en 3
breukenstrook als ondersteuning)
8
8
8
8
Optellen en aftrekken van veelvoorkomende gelijknamige en ongelijknamige
breuken binnen een betekenisvolle situatie.
‘Helen’ uit een breuk halen: je koopt 8 stukken van ¼ pizza, hoeveel pizza’s heb je dan? (2 en 3
concretiseren. In betekenisvolle context bijvoorbeeld cake verdelen.
Optellen en aftrekken van eenvoudige benoemde breuken: ¼ stokbrood + ¾ stokbrood; 1 pizza
– 2/3 pizza (3 concretiseren en blijven benoemen, dus niet met kale breuken werken)
Optellen en aftrekken van ongelijknamige breuken (op basis van gelijknamig maken):
½ stokbrood + ¼ stokbrood; 1½ pizza – ¼ pizza (2 niet op formeel niveau, wel als het getekend
kan worden of met de breukenstrook)
8
8
(8)
Informeel vermenigvuldigen en delen met breuken
Vermenigvuldigen en delen in concrete situaties: hoeveel pakjes drinken van ¼ liter is evenveel
als 1½ liter?; hoeveel pakjes slagroom van 1/8 liter kopen als ik 1 liter nodig heb? (niet op
formeel niveau, wel als het getekend kan worden of met de breukenstrook)
Vermenigvuldigen en delen met kale breukensommen: 4x 1/8 pizza; (1/8+1/8+1/8+1/8); 3 x ¼ reep.
(2 niet op formeel niveau, wel als het getekend kan worden of met de breukenstrook) link leggen
met vermenigvuldigen als herhaald optellen.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
(8)
17
Doelenlijst 7: Verhoudingen, onderdeel procenten
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
De taal kennen (uitspraak en schrijfwijze)
% teken kennen en benoemen.
Weten dat het geheel 100% is.
Betekenis van het woord ‘procent’ kennen (‘van de 100’).
Weten dat percentages relatief zijn: 20% van iets kan meer zijn dan 50% van iets anders
(context/ situaties uit het dagelijks leven).
7,8
7,8
7,8
(8)
Percentages globaal kunnen interpreteren in gebruikssituaties
Weten wat het betekent, als er in een trui staat: 100% katoen, of 80% katoen, 20% nylon. Bij de
antwoorden moet het kind leren de woorden veel/weinig, meer en minder (katoen) leren
gebruiken.
Weten wat het betekent als er op een pot of pak staat: 25% extra pindakaas of koekjes.
Weten wat korting in procenten betekent: 25% korting; 50% korting is iets anders dan 50 euro
korting
Globaal tekenen van percentages: een pak yoghurt is voor 25% vol; 40% van de batterij is leeg;
het bos is voor 90% afgebrand.
Weten dat je percentages niet bij elkaar kunt optellen: je krijgt 50% korting op een broek en
50% korting op een overhemd: Klopt het dat je dan 100% korting krijgt in het totaal?
7,8
7,8
7,8
7,8
(8)
Percentages van een verdeling kunnen aanvullen tot 100% (complement
kunnen berekenen)
Percentages tot 100% kunnen aanvullen in een context: een trui bestaat uit 85% katoen en de
rest is nylon. Hoeveel % nylon zit er in de trui? In een klas zitten 48% jongens. Hoeveel procent
meisjes?
7,8
Percentages globaal kunnen aflezen van een ingedeelde cirkel diagram en
strook
In een cirkeldiagram (verdeeld in tienden of kwarten) percentages globaal kunnen aflezen: het
diagram geeft de uitslag van een stemming aan: wie heeft gewonnen, wie heeft verloren, wie
heeft de meeste/minste stemmen?
Idem, maar nu aflezen van een strook; het opladen van een batterij; balk op de computer voor
het laden van een programma.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
8
8
18
Doelenlijst 7: Verhoudingen, onderdeel procenten
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Eenvoudige relaties kunnen herkennen en benoemen (van % naar breuk)
Eenvoudige relaties tussen percentages en breuken kunnen herkennen en benoemen:
50% is ‘de helft nemen’ of 50% is hetzelfde als ‘delen door 2’; 25% = ’25 van de 100’ of ‘1 van
de 4’ of ‘een kwart van’ (10% en 1%) (3 wel 50% en 25%)
Andere relaties tussen percentages en breuken herkennen en benoemen: 20% is 20 van de 100
of ‘1 van de 5’, delen door 5.
Percentage bepalen aan de hand van ankerpunten: 15% is 10% en nog 5%. 35%= 30% en nog
5%. Strook als verklaring en verhoudingstabel van ondersteuning.
7,8
8
(8)
Eenvoudige percentages van een rond bedrag kunnen uitrekenen
Eenvoudige percentages van een rond bedrag kunnen uitrekenen via de bijbehorende
breuk/deling: 50% van €90; 25% van €200 10% van €160 1% van €450. (Leer ook op de
rekenmachine uit te rekenen).
Uitrekenen via 1% regel.
Op basis van eenvoudige ronde getallen in een context, het percentage berekenen (hoeveel
procent verlies/winst/toename?): een trui van €200 voor €100. Hoeveel procent korting?
20% van een bedrag berekenen met strook of verhoudingstabel
Kunnen schatten met percentages (in contextsituaties): 50% van 98 is ongeveer; 25% van 79,95
is ongeveer…
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
(8)
7,8
7,8
(8)
19
Doelenlijst 8: Meten, onderdeel geld (tijd en temperatuur)
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Weten welke eurobiljetten en euro munten er zijn en welke waarde ze hebben
Weten welke eurobiljetten en euro munten er zijn en welke
Munten van 1 en 2 euro en briefjes van 5 en 10 euro
Weten welke eurobiljetten en euro munten er zijn en welke
Briefje van 20 euro.
Weten welke eurobiljetten en euro munten er zijn en welke
Briefjes van 50 en 100 euro.
Weten welke eurobiljetten en euro munten er zijn en welke
Muntjes van 2, 5, 10, 20 en 50 cent.
waarde ze hebben.
3
waarde ze hebben.
3,4
waarde ze hebben.
4,5
waarde ze hebben.
5,6
De uitspraak en notatiewijzen van geldbedragen kennen en kunnen interpreteren
Voorbeelden: € 1,65 is 1 euro en 65 eurocent; hoe spreek je € 0,02 uit?; hoe noteer je: 1 euro
en vijfendertig cent? ; en 5 eurocent
7
Bedragen kunnen samenstellen met (zo min mogelijk) biljetten en munten
Bedragen kunnen samenstellen: handelend met concreet materiaal tot 10 en 20 euro
Bedragen kunnen samenstellen: handelend met concreet materiaal tot 100 euro
Bedragen kunnen samenstellen: handelend met concreet materiaal tot 1000 euro
Bedragen kunnen samenstellen: via afbeeldingen (bijvoorbeeld het aflezen van een bedrag op de
kassa en dat kunnen samenstellen).
Bedragen kunnen samenstellen: van beschrijving op papier
3
4
5
7
(8)
Het totaal bepalen van een aantal biljetten en munten (geld tellen)
Het totaal bepalen: concreet, met echt geld (hier ook vergelijken van 2 groepjes met munten of
briefjes. Waar ligt meer? Tot 10 en 20 euro.
Het totaal bepalen: concreet, met echt geld (hier ook vergelijken van 2 groepjes met munten of
briefjes. Waar ligt meer? Tot 100 euro.
Het totaal bepalen: concreet, met echt geld (hier ook vergelijken van 2 groepjes met munten of
briefjes. Waar ligt meer? Tot 1000 euro.
Het totaal bepalen: via afbeeldingen (of in tabellen)
Doelenlijst 8: Meten, onderdeel geld (tijd en temperatuur)
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
3,4
4,5
5,6
5,6
leerroute 2
20
Naam leerling:
begin
datum
groep
Veelvoorkomende munteenheden omrekenen (bijvoorbeeld aangeven met
welke biljetten of munten terugbetaald kan worden in winkelsituaties
Gepast betalen: je koopt een spel van €44,50. Hoe kan je dat gepast betalen?
Terug betalen: je betaal de €44,50 met een briefje van 50 euro. Welke munten/ briefjes kan
je terug krijgen? (aansturen op de aanvulstrategie)
7
7,8
Globaal schatten van het totaal van enkele bedragen
Je koopt 2 broden van €1,98 per stuk en je betaalt met een briefje van 5 euro. Is dat genoeg?
(mag ook met de rekenmachine).
Afkappen van bedragen en dat gebruiken bij het maken van een schatting: Je moet €19,95 +
€1,19 + €2,95 betalen. Hoeveel kost dat ongeveer? (het gaat hier dus om 19+1+2).
Afronden van bedragen en dat gebruiken bij het maken van een schatting. Je moet €19,95 +
€1,19 + €2,95 betalen. Hoeveel kost dat ongeveer? (nu gaat het dus om 20+1+3).
8
8
8
Geld wisselen
Wisselen van bedragen in één biljet/muntsoort: je hebt een munt van 50 eurocent nodig.
(boodschappenkar). Je hebt een munt van 2 euro. Hoeveel munten van 50 eurocent krijg je
daarvoor?
Wisselen van de ene biljet/munt soort in een ander: in de parkeerautomaat kun je alleen
betalen met briefjes van 5 of 10 euro. Je hebt een briefje van 50 euro. Hoeveel briefjes van 5
euro kan je daar voor wisselen?; je hebt 20 munten van 50 cent gespaard, hoeveel euro is
dat? (3 handelend oplossen, eenvoudiger getallen gebruiken).
5,6
6
Enig inzicht hebben in de orde van grootte van veel voorkomende prijzen in
het dagelijks leven
Hoeveel kost een brood ongeveer? €2 euro of €20, euro; en een paar schoenen: €5, €50 of
€500; een mobieltje, een sms-je versturen……(voorbeelden uit eigen leven van kinderen
zoeken. Indien mogelijk zelf laten schatten, geen keuzemogelijkheden geven)
8
Geld in verband brengen met decimale getallen
€1,65 is 1 euro en ….. cent; €2,07 is 2 euro en ……cent; wat is 65 waard in €1,65? Hoe betaal
je €1,65?
Weten dat er verschillende manieren zijn van betalen, bijvoorbeeld met pinpas, chipknip, via
internet, contant; kennis laten maken met termen zoals schuld, sparen, lenen.
Doelenlijst 8: Meten, onderdeel tijd (en temperatuur)
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
7
7
leerroute 2
21
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Tijdbeleving/tijdsbesef
Tijdsbesef: heeft enig idee van de ‘continuïteit van de tijd’, het ritme van dag en nacht, een
dag bestaat uit een ochtend, middag, avond en nacht en dat herhaalt zich steeds; een week
herhaalt zich steeds.
Tijdbeleving: waarom lijkt een minuut bij de tandarts langer dan een minuut in de speeltuin?
3,4
4
Een aantal (bij voorkeur eigen) referentiematen mbt tijd kennen
Voorbeelden: wat kun je allemaal doen in een minuutje? Een seconde duurt 1 tel.
Weten welke tijdseenheid je gebruikt: ik kan 50 ….. mijn adem inhouden; tanden poetsen
duurt ongeveer 2….. (wel seconde, minuut, uur, dag, week, maand, jaar. Niet eeuw,
millennium.
Voorbeelden (snelheid): een wandelaar loopt ongeveer 5 kilometer per uur; je fietst ongeveer
15 km per uur; een hardloper loopt ongeveer 11 km per uur.
5
5
5,6
Aflezen van analoge en digitale tijden
Ritme van de dag: 24 uur) uur, minuut, seconde (weten dat een dag 24 uur heeft (etmaal) en
het verband hier tussen kennen: 60 minuten is een uur, 60 seconden in een minuut (gebruik
de stopwatch hierbij).
Hele en halve uren, kwartieren kunnen benoemen (analoog).
Vijf- minuten standen kunnen benoemen (analoog).
Een kloktijd kunnen benoemen vanuit ankerpunten: het is bijna half 6 of het is net 11 uur
geweest.
Aflezen van de analoge klok (niet op de minuut nauwkeurig, wel ongeveer (het is even
over…..)
Lagere digitale tijden kunnen benoemen (09:35)
hogere digitale tijden kunnen benoemen (21:35)
Hoe kun je zien of het voor of na de middag is: bij 11:15 uur?
Omzetten van analoge tijden in digitale tijden en omgekeerd (via pratende klok)
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
5
3,4
5
4
5
5,6
6
6
geen doel
22
Doelenlijst 8: Meten, onderdeel tijd (en temperatuur)
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Schattingen maken over tijdsduur
Voorbeeld: de trein vertrekt over 10 minuten. Je moet je tas inpakken en naar de trein lopen.
Haal je de trein?
Het is ’s avonds vijf voor half 9. de trein vertrekt om 20:47. Hoeveel tijd heb je nog? (ruim 20
minuten).
Leerlingen leren de NS routeplanner te gebruiken (of 9292OV) (verkennen voor alle drie de
routes)
7
7
(8)
Notatie van een datum in cijfers
Aan de hand van een kalender uitzoeken: * hoeveel maanden een jaar heeft; * hoeveel dagen
een maand heeft; * de datum aflezen; * getallen op een kalender/ in een agenda
interpreteren (bv. Het weeknummer)
(verband tussen 12 maanden in een jaar, 52 weken in een jaar, ongeveer 4 weken in een
maand, 30 of 31 dagen in een maand.
Uitleggen de hoeveelste maand bijvoorbeeld augustus is en dit gebruiken bij een
datumaanduiding in cijfers: hoe schrijf je kort: 13 april 2008?; wat betekent 23-11-2007?
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
7
7
23
Doelenlijst 8: Meten, onderdeel (tijd) en temperatuur
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Verschillende soorten thermometers kennen als instrument om temperatuur
te meten
Warmte thermometer (analoog en digitaal); koortsthermometer (analoog en digitaal).
Begrijpen welk getal de temperatuur aangeeft op bijvoorbeeld een magnetron, een oven, een
barometer.
groep
beheerst
7,8
7,8
Aflezen van de temperatuur op een thermometer (inclusief uitspreken en
noteren in °C
Wat is de temperatuur volgens deze thermometers?
7,8
Wat is de lichaamstemperatuur van deze persoon? (ook aflezen van digitale thermometer,
relatie met kommagetallen).
7,8
Enkele temperatuurfeiten kennen en kunnen toepassen
Vriespunt ligt bij 0 °C, kamertemperatuur is ongeveer 20 °C; kookpunt is bij 100 °C
Normale lichaamstemperatuur ligt tussen de 36 en 37 °C; tot 38 °C spreek je van verhoging;
vanaf 38 °C heb je koorts; boven de 40 °C heb je zware koorts; 32 °C en 44 °C zijn de
grenzen van lichaamstemperatuur.
Het is -10 °C, is het dan lente, zomer, herfst of winter? ; het is buiten 35 °C. Is het dan warm
of valt het mee?; bij een buitentemperatuur van 60 °C of van -60 °C is geen leven mogelijk
(de beperktheid van temperatuur).
Temperatuursituaties op internet lezen (buienradar, weersverwachting)
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
7,8
7,8
7,8
8
24
Doelenlijst 9: Meten, onderdeel lengte, inhoud, gewicht en oppervlakte
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Enkele referentiematen mbt. lengte en inhoud kennen en kunnen gebruiken
Lengte: een hele grote stap ≈ een meter; de hoogte van een deur is ruim 2 meter; een
verdieping van een huis is ≈ 3 meter; de lengte van een gemiddelde man is ≈ 1 meter 85;
hoe lang is een bed ongeveer?
Inhoud: in een gewoon pak melk zit 1 liter.;in een grote fles frisdrank zit 1½ liter; in een
emmer kan 10 liter; in een ligbad gaat ongeveer 200 liter; er gaan ongeveer 5
limonadeglazen uit een fles van 1 liter.
Kennis van referentiematen gebruiken, bv: mijn bed is ongeveer 2 meter lang, dan is mijn
kamer dus ongeveer … meter lang.
4,5
6
6
Schattingen maken over afmetingen
Voorstelbaar kunnen maken van afstanden, lengtematen, bv: het wereldrecord verspringen
staat op 8,95 m. Hoe ver is dat ongeveer?; een bruinvis kan ongeveer 30 meter lang zijn. Hoe
lang is dat ongeveer?
Schatten hoe hoog een object is door gebruik te maken van een bekende referentiemaat (bijvoorbeeld
je eigen lichaam).
(6)
6
Een meting met behulp van een meetinstrument uitvoeren: resultaat aflezen
en noteren
Kunnen meten van de lengte door gebruik te maken van een liniaal, duimstok, rolmaat of
centimeter.
Kunnen bepalen van de inhoud door gebruik te maken van een maatbeker (‘mooie’
hoeveelheden).
Kunnen bepalen van een gewicht: Door gebruik te maken van een personenweegschaal of en
keukenweegschaal (digitaal en analoog).
3,4,5
6
7
Een meetstrategie bedenken als het instrument niet direct toereikend is
Begrijpen en toepassen dat je je centimeter (of duimstok) moet verleggen om het geheel te
kunnen meten.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
5
25
Doelenlijst 9: Meten, onderdeel lengte, inhoud, gewicht en oppervlakte
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
De leerling is bekend met standaardmaten en kent de gangbare afkorting
daarvan
Lengte: meter, decimeter, centimeter, millimeter, en kilometer, hectameter
decameter
Inhoud: liter en milliliter, deciliter en centiliter
Kubieke meter
Kubieke decimeter, kubieke centimeter
Gewicht: kilogram, gram, milligram
Ton
4,5,6
7
6
(7,8)
6
6
7
In betekenisvolle situaties samenhang tussen enkele (standaard)maten
kennen
km  m
m  cm
cm  mm
l  dl
l  cl
l  ml
Tussen g en kg
Tussen g en mg
Tussen ton en kg
5
4
5
6
6
(6)
(6)
6
6
7,8
Inzicht hebben in de structuur van de verschillende maatstelsels
Lengte: van de meest gangbare lengtematen; km naar m en m naar mm
Inhoud: van liter tot milliliter
Gewicht: van kg tot g en van g tot mg
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
5
(6)
6
26
Doelenlijst 9: Meten, onderdeel lengte, inhoud, gewicht en oppervlakte
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Veel voorkomende mateenheden omrekenen
Lengte: hoeveel stukjes touw van 25 cm kun je uit 1 meter halen?
Inhoud: hoeveel bekers van 200 ml kun je vullen als je 4 liter melk hebt?
Gewicht: hoeveel stukken kaar van 250 gram kun je uit een stuk van 3 kg halen?
5
(6,7)
(6,7)
Gewichtsmaten in verband brengen met decimale getallen
Voorbeeld: welke betekenis/waarde heeft de 5 in 2,5 kg (lijn met kommagetallen); kies uit 5
gram, 50 gram, 500 gram en 5000 gram; 500 gram is ….. kg (3 deze laatste wellicht wel)
7
Alledaagse taal en enkele voorvoegsels kennen
De klant bestelt 15 kuub zand bij het tuincentrum. Hoeveel is dat, een kuub?
Een snufje, een mespuntje, een theelepel, een scheutje
Betekenis van voorvoegsels: kilo (kilo betekent duizend: dus 1 kilobyte is 1000 byte
Betekenis van voorvoegsels: centi, deci
Betekenis van voorvoegsels: giga, mega
(8)
7
7
(7)
(7)
Afmetingen bepalen met behulp van afpassen, schaal, rekenen
Voorbeeld: op een kaart met een schaallijn afpassen hoe ver het is van de ene naar de andere
plaats.
Hoe lang en hoe breed in het echt? (let ook op taalgebruik: 1 cm is in werkelijkheid 100 cm
Doelenlijst 9: Meten, onderdeel lengte, inhoud, gewicht en oppervlakte
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
7
(7)
leerroute 2
27
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
De begrippen ‘oppervlakte’ en ‘omtrek’ (lengte en breedte) kennen en in de
juiste situaties gebruiken
Weten wat een oppervlakte en een omtrek is (begripsvorming, handelend inoefenen);
aanwijzen van omtrek en oppervlakte van je tafel, de deur, een schotel; een A4tje, een
vouwblaadje
Kunnen bepalen (tekenen) wat oppervlakte en omtrek is, vb: maak de omtrek van een grillige
figuur rood en de oppervlakte van de figuur groen
Kunnen benoemen van de omtrek, vb: weten dat het om de omtrek gaat, als je wilt weten
hoeveel meter hek je moet bestellen om een tuin te omheinen.
Kunnen benoemen van de oppervlakte, vb: tapijt bestellen voor een kamer. Wat moet je dan
weten?
6
6
6,7
7
Een vierkante meter hoeft geen vierkant te zijn
De oppervlakte van een tafelblad kunnen uitdrukken in een natuurlijke maat, bijvoorbeeld
aantallen A4-tjes.
Inzicht ontwikkelen in het feit, dat de oppervlakte hetzelfde blijft, ondanks dat je de vorm van
een figuur verandert (begripsvorming), vb: een A4-tje doormidden knippen en de twee
stukken achter elkaar plakken. Veel aandacht aan de begripsvorming besteden.
Idem, maar nu gekoppeld aan een maat, vb: twee uitgeslagen kranten is bij elkaar 1 m².
dezelfde kranten achter elkaar hebben nog steeds dezelfde oppervlakte en is dus nog steeds 1
m². (3 handelend).
5
6
6
Enkele referentiematen mbt. oppervlakte kennen en gebruiken (incl.
uitspreken en noteren)
Twee uitgeslagen kranten naast elkaar is 1 m²; de oppervlakte van een hand (volw.) is
ongeveer 1 dm²; de oppervlakte van een vingernagel is ongeveer 1 cm²; de oppervlakte van
een potloodpunt is ongeveer 1mm².
Verbanden kunnen leggen, voorbeeld: op de verfpot staat dat er voldoende verf in zit om een
oppervlakte van 2 m² mee te verven. Hoeveel potten heb je voor deze kamer nodig?
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
6
7
28
Doelenlijst 9: Meten, onderdeel lengte, inhoud, gewicht en oppervlakte
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
groep
beheerst
Schattingen maken over oppervlaktes
Voorbeeld: voorwerpen en veelvouden daarvan: oppervlakte van een deur
is zoeken/aanwijzen van ≈ 1m . ; oppervlakte van de klas is ≈ 100m²≈ 2m
6
Oppervlakte benaderen via rooster
Uitdrukken en vergelijken van de oppervlakte van tafels van verschillende vormen met een
natuurlijke maat (bijvoorbeeld A4tjes).
5
Omtrek en oppervlakte berekenen van rechthoekige figuren
Omtrek: de omtrek van de zandbak (of het schoolplein) berekenen.
Oppervlakte: aantal tegels voor schoolplein bepalen (hoeveel tegels nodig?)
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
6
6
29
Doelenlijst 10: Meetkunde
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Oriëntatiebegrippen kennen
Toepassen van ruimtelijke oriëntatiebegrippen zoals: links, rechts, onder boven, ver weg,
dicht bij, vooraan, achteraan, horizontaal, verticaal, tegenover, gedraaid, enz.
groep
beheerst
3,4
Meetkundige vlakken en figuren herkennen
Namen kennen van enkele vlakken en ruimtelijke figuren zoals: driehoek, rechthoek, vierkant,
cirkel, kubus en bol: Welke voorwerpen /gebouwen / enz. uit het dagelijks leven hebben de
vorm van een bol/kubus?
Herkennen en toepassen van veelgebruikte meetkundige begrippen in het dagelijks leven
zoals plat, rond, recht, vierkant, midden, hoek. Voorbeeld: wijs de hoek van de kamer aan.
Ga in het midden van de kamer staan.
Kunnen aangeven wat een rechthoek en een vierkant is.
3,4
4
(4)
Kunnen lokaliseren (waar iets of iemand zich bevindt, gebruiken van
lokaliseergegevens: kaarten, plattegronden, coördinaten, enz.
Kunnen lezen van de legenda bij kaart of plattegrond, waardoor je je kunt oriënteren.
Voorbeeld: wat betekent het dubbele zwarte lijntje op de kaart? Hoe herken je het station op
de kaart (Gebruik moderne middelen zoals Google Earth en Tom Tom) De leerling moet
dergelijke informatie kunnen interpreteren).
Aanwijzen van herkenningspunten op een kaart of plattegrond (ook door gebruik te maken
van een legenda: wijs het ziekenhuis aan; je moet iets naar de St. Jan straat brengen, waar
ligt dat op de kaart?
Vertellen hoe je gelopen bent of hoe iemand moet lopen (actief gebruik), vb: iemand vraagt je
de weg naar een winkel. Vertel hoe hij moet lopen.
Het volgen van een routebeschrijving of plattegrond, vb: beschrijving van de ANWB, of een
Iphone, lezen van een plattegrond, kaarten (schriftelijk).
5
5,6
6
7
Innemen van een positie in de ruimte
Innemen van een positie door uit te zoeken: vanaf welke plek een foto is genomen; waar je
moet gaan staan (dicht bij of ver weg).
Je realiseren dat verschillende voorwerpen eenzelfde aanzicht kunnen hebben (beker, vaas,
prullenbak, kast, tafel).
Zelf kunnen tekenen van verschillende aanzichten, zoals (blokken)bouwsels, voorwerpen in de
klas.
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
4,5
5
6
30
Doelenlijst 10: Meetkunde
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Construeren van ruimtelijke en platte vlakken
Construeren met papier waarbij de leerling de instructies volgt (mondeling of op papier):
maken van een object uit een bouwplaat (op alle leeftijden, afh. van de moeilijkheidsgraad).
Maken van een vierkant, cirkel enz (2 dimensionaal).
Maken van een cilinder, punthoed, enz. (3-D).
Construeren op papier: tekenen van een vierkant, driehoek enz.
Tekenen van een plattegrond, bijv. van de slaapkamer, tekenen van een route.
Tekenen van aanzichten (voorwerpen, bouwsels).
Construeren met meetkundig materiaal (blokken, knexx, lego, kapla) maken van een bouwsel
aan de hand van een 3-d tekening (afhankelijk van moeilijkheidsgraad).
Kunnen lezen, (bouwen) of tekenen van een figuur zodat een medeleerling dit kan natekenen
of vouwen (actief gebruik van meetkundige begrippen) (let op de moeilijkheidsgraad).
groep
beheerst
4-8
3,4
4
3
5,6
5
3-8
6
Meetkundige patronen kunnen voortzetten (spiegelen, mozaïek en
schaduw).
Een gegeven patroon voortzetten/afmaken, bv: van kralen aan een ketting; tegelvloer met
patroon leggen (afhankelijk van moeilijkheidsgraad) (spiegelen vooral in de bovenbouw).
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
4-7
31
Doelenlijst 11: Verbanden
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Kunnen uitleggen dat informatie overzichtelijk geordend kan worden in
bijvoorbeeld getallen en grafieken
Begrijpen dat tabellen en grafieken, zoekmachines, enz. bronnen van informatie zijn en
manieren om informatie overzichtelijk te ordenen (denk ook aan turven, laat denkpapier
gebruiken om te redeneren aan de hand van grafieken).
groep
beheerst
6,7
Informatie uit veel voorkomende tabellen aflezen en interpreteren
Voorbeelden: dagrooster, planbord, dienstregeling; lezen van de tv gids; speelschema van
een sporttoernooi; openingstijden van een winkel. (dwarsverbanden met de leerlijn tijd).
6,7
Kunnen verwerken van eenvoudige betekenisvolle gegevens in tebellen,
staaf-, cirkel-, en lijngrafieken (Alleen staafgrafiek wordt gevraagd door RK)
Staafgrafiek kunnen maken op basis van gegevens, bv: inventariseren van soorten huisdieren
in de klas, of kenmerken van kinderen. Eerst turven, daarna aantallen omzetten naar de
grafiek. (evt. Excel leren gebruiken.
Grafiek of tabel maken in ICT context.
6,8
7,8
Informatie uit veel voorkomende grafieken aflezen en interpreteren
Betekenis verlenen aan gegevens in een staafgrafiek, een cirkeldiagram (link leggen met
breuken, taarten en pizza’s verdelen, klokkijken).
8
Kunnen lezen van een legenda bij tabellen en grafieken
Interpreteren van gegevens (zie vorige grafiek) Van welke boeken zijn er het meest op
school; klopt het dat er meer rekenboeken zijn dan informatieve boeken?
Legenda bij grafieken kunnen lezen:
Waar staan de prentenboeken in de grafiek?
Wat betekent het witte stuk in de grafiek?
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
(8)
(8)
32
Doelenlijst 11: Verbanden
leerroute 2
Naam leerling:
begin
datum
Eenvoudige tabellen gebruiken om informatie uit een situatiebeschrijving te
ordenen
Vul de tabel eens in:
Voorbeeld: Lynn en Merel hebben gegevens verzameld;
groep
beheerst
(7)
groep 1: 16 jongens en 12 meisjes
groep 2: 15 jongens, 8 meisjes
groep 3: 8 jongens en 18 meisjes
groep 4: 11 jongens en 19 meisjes
Groep:
Aantal kinderen:
1
2
3
4
Kwantitatieve informatie uit tabellen en grafieken kunnen vergelijken,
combineren, interpreteren en conclusies trekken
Voorbeeld: informatie op etiketten van bijvoorbeeld een pot pindakaas vergelijken met pot jam
of appelstroop
Gegevens uit een tabel of grafiek vergelijken en conclusies trekken:
8
(8)
Wat is duurder, een retour 2e klas met reductie, of een enkele reis 1e klas met reductie?
Rekenplein bewerking passende perspectieven SLO leerroute 2
33
Download