Communicatiebeleid en Communicatiemarkt Hoofdstuk 2: Communicatievrijheid Over het grondrecht van de vrijheid van communicatie Media en democratie De media gelden als construerend deel van de democratie, omdat zij de burgers informeren en over politieke besluiten hun mening geven. Daarbij kan men 3 verschillende functies onderscheiden. De media hebben een informatiefunctie (burger informeren over beleid), een expressiefunctie (informeren wat onder de bevolking gebeurd) en een kritiekfunctie (politieke commentaren). Grondrechten, universele mensenrechten Mensenrechten voor het eerst verklaard in de universele verklaring tijdens de franse revolutie. Korte geschiedenis van de vrijheid van de drukpers De uitvinding van de drukpers had een veeltal belangrijke gevolgen voor onder andere de vrijheid van de drukpers en het bereiken van publiek. Miltons Areopagitica verzet zich verder ook voor het eerst tegen het licensed printing (vergunning voor boeken) en strijd voor onbeperkte persvrijheid. In Nederland vond een minder heftige strijd staat , mede door een situatie die al veel vrijheid bod en door het missende centrale gezag (uiteindelijk 1815 in het grondwet opgenomen). Freedom House: de statistiek van persvrijheid Verzameld gegevens over een viertal zaken: wetten/regels die media inhoud beinvloeden; politieke druk op media inhoud; economische invloed op de inhoud van media; economische invloed; repressieve acties. Voor elk land wordt zo een score berekend op basis waarvan het land ingedeeld wordt. Communicatievrijheid De definitie houdt het vermogen in boodschappen te zenden en te ontvangen die niet door derden worden gecontroleerd. Daarbij behort ook de vrijheid om gewoon niks te doen en niet te communiceren (ongevraagde boodschappen). Communicatievrijheid: zendersrecht en ontvangersrecht Zenderkant: - onder woorden brengen wat je denkt (meningsuiting) - vrije informatiegaring (vrij op zoek gaan naar nieuws) - recht op informatie (Wet openbaarheid van bestuur --> voor overheid) - vrije verspreiding via diverse kanalen (verspreidingsmiddel) Ontvangerskant: - vrijheid van ontvangst en niet ontvangst (geen censuur etc) Mediavrijheid: voor wie, tegenover wat, voor wat? Onderscheiden wordt negatieve vrijheid (verschoond blijven van censuur), positieve vrijheid (deel hebben aan communicatie). Daarbij kan men nog de economische perspectief op vrijheid (vooraal van de eigenaren van mediabedrijven) en communicatievrijheid uitgaand van het publiek onderscheiden. Het communicatierecht regelt verder het auteursrecht en het recht van kunstenaren. Grenzen aan de communicatievrijheid Vrijheid bestaat zo lang als niet de vrijheid van iemand anders wordt beperkt. Deze uitspraak dient als discussiepunt of bijvoorbeeld ook roddel en obsceniteiten eronder vallen (VS: Conservaties voor/Absolutisten tegen). Hoofdstuk 3: Vrijheid van drukpers en omroep in Nederland Over vrijheid van communicatie in het nederlandse recht Juridische vindplaatsen voor de vrijheid van communicatie in Nederland Directe werking van internationaal recht --> internationalde verdragen hebben in nederland voorrang voor national recht. Vrijheid van drukpers: artikel 7.1 van de grondwet Verschill van positieve en negatieve vrijheid bestaat in 1) communicatie als klassieke grondrecht (onthoudingsplicht van de overheid) en 2) communicatie als sociaal grondrecht (zorgplicht overheid) en 3) derden werking van de communicatievrijheid tegenover medeburgers (onthoudingsplicht van burgers). WIe wordt beschermd en hoe is de vraag die in het vervolg nagegaan wordt en onderverddeld wordt in: Drukpers: Alleen de drukpers valt onder het grondwet (het eerst in 1848) en voor internet en dergelijks bestaan andere wetten voor de persvrijheid. Schrijver: Het object persvrijheid wordt hier aangeduid met gedachten en gevoelens maar wordt eerder ruim verstaan onder het begrip informatie en freedom of information. Verder bestaan er een viertal wetten, die de vrijheid van de drukpers beperken en in het strafrecht opgenomen zijn: Art. 137 beleidiging volksgroep; Art 137d aanzetting tot discriminatie; Art 240b kinderporno. Daarnaast bestaan ook in het burgelijk wetboek dergelijk regelingen als bv. de onrechtmatige daad (privacy; schaden door journalisten; beleidigen). Vrijheid van drukpers en andere rechten Internationaal verdrag van 1975 berschermt de vrijheid van informatiegaring door journalisten. Verder bestaat ten minste (voor een deel) het recht van journalisten om aantwoorden van de overheid te verkrijgen(documenten inzicht bij de overheid). Dit recht bestaat niet bij burgers. Als het gaat om bescherming van bronnen hebben artsen en advocaten het recht om niks prijs te geven. Voor een deel geldt dit recht soms ook voor journalisten (meer vanaf 1996). De vrijheid om informatie te ontvangen wordt echter niet beschermd, zo bestaat er ook geen recht voor niet ontvangen (alleen bij pornografisch materiaal). Zorgplicht van de overheid Kwam vooral eind jaren 60 naar voren, en wordt in samenhang gezien met het sociaal grondrecht, het waarborgen van de vrijheid van de drukpers. Botsing van grondrechten Voorbeelden voor gevallen, waar grondrechten geen absolute waarde hebben en elkaar tegenspreken (geval van meningsuiting en godsdienst etc.) Omroepvrijheid Meer beperkingen bij televisie en radio (mede door etherfrequenties) en ook door politieke argwaan tegenover deze media. Toezicht vooraf op televisie inhouden is verder vooraf verboden in nederland. Er is ook sprake van een ontvangstvrijheid, wat betekent dat in tijden van kabel alle zenders en omroepen worden toegelaten. Commercieele communicatie, handelsreclame Niet commercieele campagnes als bijvoorbeeld de Sire campagne worden wel door het wet berschermd. Reclames als bijvoorbeeld voor tabak worden daarbij niet beschermd door het grondwet. Grondrechten in het digitale tijdperk Hoofdstuk 4: Mediabeleid, Telecommunicatiebeleid en Communicatiebeleid Over beleid en beleid maken, en over beleid voor de communicatiesector Communicatievrijheid vraagt om communicatiebeleid Communicatiebeleid is een jong onderdeel van overheidbeleid, die gericht is op het inrichten van het maatschappelijke communicatiebestel, en werd pas met de opkomst van de verzorgingsstaat in de jaren 60 en 70 van belang geacht. Beleid als plan Beleid wordt gedefineerd als een samenstel van gekozen doelen, middelen/wegen en tijdstippen en heeft anders dan politiek een positieve conotatie (policy). Een voorbeeld van beleid is de nederlandse bedrijfsfond voor de pers (subsidies/leningen voor persinstituties --> pluriformiteit). Verder spelen ook actoren (beleidsvoerder) en factoren (economie, technologie etc. een rol). Beleid als proces Beleidsvorming gebeurd in 5 fasen: Probleem: spanning tussen erkelijkheid en wat hoort te zijn afhankelijk van bv. nieuwe ontwikkelingen en ideologieen (ideologie, issue, agenda) Beleidsontwikkeling: uitdenken van een oplossing (vaak in samenhang met mission statement) en bedenken van een beleidstheorie (dan wel vanuit de praktijk). De beleidstheorie wordt daarbeij op basis van normatieve ideologieen, finale doeleinden en waarden en uiteindelijk causale veronderstellingen gevormd. Besluitvorming: Het leiden van een plan tot besluit is afhankelijk van de steun die ervoor bestaat. De plan moet eerst een lijn passeren, die afhankelijk van de organisatie korter of langer is en waarin ''wheelen & dealen'' een belangrijke rol spelen (onderhandelen). Beleidsuitvoering en beleidsevaluatie: Hier is sprake van operationeel beleid die laag dus op niveau van de werkvloer gebeurd (uitvoeren).Bij evaluatie zijn de factoren doeltreffendheid (bijdrage middel aan doelstelling) en doemlatigheid (verhpuding opbrengst en kosten) die nogal van elkaar verschillen. Bv schieten met de kanon op de mug = doeltreffend maar niet doelmatig. Overheidssturing, beleidsinstrumenten De overheid beschikkt (behalve dan aan de markt overlaten) over 3 middelen: Juridische sturing: handhaven van verboden en aanspraken ; rechten van burgers Economische sturing: heffingen; subsiedies en dergelijks Communicatieve sturing: voorlichting, public relations. kortom wenselijk gedrag bij de burgers bevorderen. Vaak als aanvullend middel. Nogmaals het gelaagde, trifunctionele communicatiebestel Communicatiebestel bestaat uit 3 lagen: Communicatie-infrastructuur met satelieten en zenders Distributie van communicateboodschappen met uitgeverijen en kabelbedrijven informatie en communicatiediensten met nieuws informatie en amusement Verder bestaan er een trifunctionaliteit van politiek, sociaal en economisch belang (bijdrage die het bestel aan deze 3 factoren heeft moet ook meegenomen worden). Paradigmas in communicatiebeleid Basics waarop beldied ontwikkeld wordt, waarover de makers eens zijn. Daarbij zijn historisch 3 paradigmas te onderscheiden. -1949: Opkomend communicatie industriebeleid (Zie aantekeningen) 1945 - 1980: Public service mediabeleid. Sturen vanuit sociaal politieke overwegingen (meer taken aan de overheid) 1980- hedendaags: Nieuw communicatebeleid. Meer concurrentie op alle 3 lagen leidt tot meer sociale en politieke ingreep. Communicatiebeleid: verschillende fora en veel actoren Er bestaan een veeltal organisaties die maatregels nemen en bij het nemen van maatregels bestaan er weer een veeltal actoren (als bv. omroepen, producenten etc.) met die een legitimiteit van acties verhandeld moet worden. Het opkomend nieuwe paradigma van communicatiebeleid nader bezien De hedendaagse ontwikkeling is eerder liberaal van aard. Er bestaan echter 4 oude paradigmaonderdelen nocg steeds, daaronder de bescherming van de publieke sfeer, positieve discriminatie van nationale cultuur, media ethische overwegingen en beperking van private monopolies. Hoofdstuk 5: Historische Hoofdlijnen van het Nederlandse Communicatiebeleid Over de opkomst en ontwikkeling van het Nederlandse persbeleid, omroepbeleid en telecommunicatiebeleid. Tijdsbalk 1848-2000 Historische ontwikkeling ging van afweer naar zorg voor vrije media. Het nederlandse persbeleid Heeft een lange traditie met als gevolg het verankern van de persvrijheid in het grondwet. In het 19de eeuw was er sprake van een dagbladzegel (belasting) die als gevol had dat kranten niet voor een brede publiek toegankelijk waren. Verder ontstaat in het verloop de massapers, die ook door politieke issues tijdens de industrieele revolutie bevordert wordt. In het verloop ontstaan ook zogenaamde richtingsbladen die voor ele stroming toepasselijke informatei leveren. De persconcentratie ging in de jaren 60 omhoog mede door de ontzuiling en de komst van televisie (grotere uitgeverijen; aanbieders- en redactionele concentratie). Steunmaatregeln worden gehanteerd en de bedrijfsfonds opgericht om ook de kleine ondernemingen te houden. Daaronder valt uiteindelijk ook de persfusiecontrole die opgericht wordt in 1988, waardoor ondernemingen alleen 1/3 van de marktaandeel mochten houden. Uitgedrukkt in paradigmas is een ontwikkeling van afbouw van persbeleid naar zorg te zien (pluriformiteit en steun). Het nederlandse telecommunicatiebeleid 19de eeuw: Belang van inhoud speelde ondergeschikte rol, omdat het op die tijd voornamelijk 1 to 1 communicatie was. Het Telegraad en telefoonwet gaaf voor het eerst aan dat de overheid een centrale rol in het beheer van het telefoonsysteem moest spelen. 20ste eeuw: De PTT geeft steeds meer veraantwoording af en wordt uiteindelijk met hulp van het wet op de TCVoorzieniningen meer tot een onafhankelijke bedrijf, de KPN (1989). Het telecommunicatiewet van 1998 biedt uiteindelijk een open toegang tot de markt en bevordering van concurrentie, waar echter nog steeds regels voor privee aandbieders gelden. De bijhorende paradigmaontwikkeling kan men beschrijven in 3 fasen (meer belang overheid, veranderd denken en technologie --> open toegang tot de markt) Het nederlandse omroepbeleid 1930 werd de zendtijdbesluit gevormd die evenveel zendtijd aan HDO en KRO en AVRO toespreekt. Het doel was dat de zenders behoeften van het volk bevredigen en een algemene nut uitrstralen (begin van stromingsbeginsel). Met de opkomst van televisie gaat het omroepwet samen (1967) dat inhoudt, dat advertentiemogelijkheiden bestaan voor TV (hanteerd door de STER), het bestel opengaat voor nieuwe zenders die een stroming vertegenwoordigen en meer zendtijd voor het publieke omroep. Interne concurrente (vertrossing) ging als gevolg samen met het tonen van amusmentprogrammas om leden over te halen. Externe concurrentie ontstond door de komst van satelliten en de ontvang van internationale programmas. Het mediawet van 1987 biedt terwijl aalleen een anscherping van het geheel (meer eigen producties etc) en het commisariaat voor de media. 1989 kwam uiteindelijk het duaale bestel van publieke en commercieele omroepen. Het mediawet werd weer gewijzijd in dat reclamemogelijkheiden verruimd worden, en ook publieke omroepen moesten toekomstig een concessie aanvragen. De paradigmawisseling verloopt ook bij dem omroepen van berperking door overherid, naar nogal omvattende regelingen qua cultuur tot een toelating van commercieele omroepen. Hoofdstuk 6: Europa, Europese Unie, Europees Communicatiebeleid Korte chronologie van Europees samenwerking Europese Unie is de belangrijkste instelling naast de Raad van Europa. Met het verdrag van Rome kwam voor het eerst een coalitie op economisch gebied tot stand, die de vrije verkeer tussen Benelux, Duitsland, Frankrijk en Italie garandeerde. Het schengenafkomen schafft uiteindelijk de grenzcontrolen af. De Europeese Unie bestaat uit een zogenaamde tempelstructuur, waarbij men 3 pijlers kan onderscheiden. De economische en monetaire pijler, een veiligheids en buitenlandsbeleid en een afspraak op gebied van justitie. Instellingen van Europeese Unie Er is sprake van een demokratisch tekort, omdat EUropeese Raad en europeese commissie de belangrijkste instellingen zijn, maar alleen het Europaparlament direct door de burgers gekozen wordt. (Raad van de EU > Europese Commissie > Europees Parlament) Verder bestaat nog de Hof van Justitie die ingebonden is in rechtszaken en ook op het gebied van communicatierecht meer te zeggen heeft. Europees recht gaat daarbij altijd over national recht. Europees Unie: besluiten en besluitvorming Bij besluitvorming zijn 2 dingen van belang, subsidiariteit en proportionaliteit. Van proportionaliteit spreekt man erbij, als middelen (die ingezet worden) een redelijke verhoudingen moeten hebben met de doelen. Subsidiariteit betekent dat besluiten op een zo laag mogelijk nieveau moeten worden genomen, behalve als de lagere overheden zich nicht zelf kunnne voorzien. Er wordt verder een verschill gemaakt tussen bindende en niet bindende besluiten: Bindend veordeningen: zonder reserve bindend voor alle lidstaten richtlijnen: overheiden kunnen zelf middelen kiezen maar moeten het doel bereiken beschikkingen: gericht op actoren (lidstaten, ondernemingen) Niet bindend Aanbevelingen: niet bindende besluiten groenboek: nota waarin beleidsvoornemens bekend gemaakt worden die nog veranderd kunnen worden richtsnoeren: uiteenzetten hoe men op deelterrein uitwerken kan Raad van Europa De raad is een internationaal forum die als doel de vreedzame samenwerking op cultureel, juridisch en sociaal terrein heeft. Audiovisueel beleid Europese Unie: Televisie zonder Grenzen Drie uitgangspunten zijn in dit context van belang, daaronder liberlisering, harmonisatie (vergemakkeling van verkeer in Unie) en pluralisme. Televisie zonder grenzen (1989) zrogde voor een europese omroepsbeleid, en garandeerde ook commerciele televisie in enkel land (ddorgifte van media inhoud uit andere landen). In het punt van harmonisatie ging het vooral om een quotaregeling, om vooral europeese en landelijkse content te stimuleren tegenover de almacht van hollywood. Deze regeling werd echter door de VS gecritiseerd, en vooral de commercieele omroepen bleven producten uit de VS zenden. Telecommunicatiebeleid Europese Unie Hier werd als doel vooral de harmonisering (schaffen van standaard en liberalisering van demakrt). Mededingingsbeleid Europese Unie Mededingingsbeleid heeft vooral te maken met het bevorderen van de europese concurrentiemogelijkheid. Handelingen die concurrentie verhinderen of beperken zijn daarbij verboden. Om dit te garanderen werd onder andere het europese concentratieverordening geformuleerd (1989) om de concentratie te verkleinen en de pluriformiteit te verhogen. De Europese commisie heeft daarbij de mogelijkheid om fusies af te keuren. Daarbij kan men verschillende vormen van convergentie onderscheiden. Onder andere network convergentie (verbinding satelieten, zenders, telefoon), service convergentie (shopping, search en andere diensten in een) en corporate convergentie (cross ownership). Hoofdstuk 10: Diversiteit, Pluralisme, Pluriformiteit en Kwaliteit Over verscheidenheid en kwaliteit van media als oogmerk van mediabeleid, en over de dreiging van predominante opiniemacht. Waarom diversiteit? Popper: diversiteit = enige mogelijkheid tot democratische waarheidsvinding Maatschappelijke diversiteit, mediadiversiteit, opiniediversiteit Diversiteit is de basis van een liberale democratieopvatting en verwijst naar onderscheid en verschill. M.b.t. media maakt de free competition of opinions het mogelijk voor burgers een rationale beslissing te nemen. Er bestaat de volgende onderscheid tussen maatschappelijke diversiteit en mediadiversiteit: maatschappelijk: verschill van mensen in samenleving op politiek, sociaal cultureel etc gebied media: de heterogeniteit van mediainhoud naar bepaalde kenmerken Onder pluriformiteit wordt daarbij de veelheid van media verstaan, bijvoorbeeld het aantal media in een samenleving en de verscheidenheid van de inhoud. Mediadiversiteit in de verenigde Staten In de VS gaat het om een free marketplace of ideas. Het recht te kiezen vanuit een brede verscheidenheid van ideen (content diversity) en een grote verscheidenheid aan bronnen (source diversity). er worden 4 bronnen onderscheiden: verscheidenheid in eigendom van de programmering; diversiteit in eigendom van distributiekanalen en diversiteit in personeel. ALs het gaat om media inhoud is de overheid bezig om alleen indirect garantie voor diversiteit te bieden zonder direct te beinvloeden. DIt kan onder andere door een diversity of ideas te garandeeren en genoeg bronnen beschikbaar te stellen. Verder wordt ook het publieksbereik naar diversiteit ingedeeld ( horizontal naar verdeling op zenders en verticaal naar consumptie van burgers) Mediadiversiteit in Europa Pluriformiteit verschillend geoperationaliseerd (bv. UK = heel breed begrip; houdt ook culturele smaak etc in). Er bestaan 4 empirische dimensies van diversiteit (formats and issues; inhoud; personen en groepen; geografische dekking en relevantie). Ijkpunten voor mediadiversiteit Er bestaan 2 ijkpunten (afspiegeling en openheid die hier uitgelegd worden). Afspiegeling (reflectieve diversiteit): Preferentieverdeling bevolking en media wordt vergeleken. Bij gedeeltelijke verdeling vallen zij niet helemaal samen. Dit wordt uitgedrukkt in een curve van Hoeveelheid aanbod na spectrum van voorkeuren. Het spectrum van kleine voorkeuren wordt er dan onderscheiden van bijvoorbeeld mainstream aanbod. Past meer bij het marketplace model. Openheid (open diversiteit): Omschrijvt de toegang tot het maatschappelijke communicatiebestel zonder rekening te houden met de samenstelling van het samenleving. Soort van steun voor innovatie. Past meer bij het public policy model. Maatschappelijk pluriformiteit en mediadiversiteit in Nederland Na de onzuiling wordt pluriformiteit tussen de zuilen vervangen door pluriformiteit binnen de zuilen. Samengaand met de tijdgeest werd 1975 dan de Medianota (Van Doorn) opgezet die vooral nadruk legde op de ernstige taak van informeren en opnieeren. Markt, Mediaconcentratie en mediapluriformiteit Predominante opiniemacht wordt vooral bevorderd door veel mediaconcentratie. Verder kan men hier 2 soorten concurrentie op de markt onderscheiden. Daarbij bestaat economische concurrentie (normale marktconcurrentie) en journalistieke concurrente (het trachten naar verschillen in werken van journalisten). Als tegenspraak kan concurrentie ook leiden tot ruinous competition. Dit betekent dat bedrijven zich nog maar met hun poupulairste producten beven het water houden, of er kan Hotelling ontstaan, wat betekent dat het voor makers een groot risiko stelt, op een markt met veel concurrentie onderscheidende producten te maken (excessive sameness). Naar van cuilenburg bestaan er twee wegen (p. 285) van scherpe en gematigde concurrentie op de markt. Bij scherpe concurrentie geldt, dat de markt rsponsief voor de meerderheid wordt. Gematigde concurrentie leidt tot openheid en de hoeveelheid ideen. Uiteindelijk komt naar voren dat mediaconcentratie niet altijd slecht is voor de mediadiversiteit. Kwaliteit in de omroep Met blik op de toemkomst wordt het defineren van een afspiegeling steeds moeilijker, omdat sinds het wegvallen van de ontzuiling ook de indelingen niet meer makkelijk navolgbaar zijn. (pluriformiteit zonder structuur). Ook door de toename van commercie is afspiegeling een minder populair probleem geworden. Met het begrip kwaliteit wordt tegenwoordig ook meer het pledooie voor de culturele componente in omroep gedaan. Een toekomst voor de publieke omroep? Het gaat om de vraag of de eigenlijke doeleinden van pluriformiteit nog van toepassing zijn in een omgeving, waarin sowieso een heel brede publiek bestaat, die verschillende informatie consumeert. Hier is ook psrake van het communicatieparadox, wat betekent dat meer communicatie = minder gemeenschappelijke communicatie bevordert. De taak zal verder nog steeds erin liggen om subculturen naar voren te brengen en ook de nationale cultuur te bewaren. De kritiek die opkomt vanuit commercieele kant gaat vooral over concurrentievervalsing (het maken van dure en kwalitatieve programmas). Productfinanciering is er een model wat de publieke omroep kan redden (het geven van subsidies voor publeiek programmas onafhankelijk van zender).