Pensioen Seminar Hoe moet het pensioenstelsel er in de

advertisement
Pensioen
Nummer 4
december 2016
Pensioen Seminar
Hoe moet het pensioenstelsel
er in de toekomst uit zien? Is
een brede maatschappelijke
oplossing noodzakelijk? Een
korte terugblik op het Pensioen
Seminar van 30 november j.l.
Marktrentestaffels
Hoe kan de fiscale ruimte
worden benut bij het gebruik
van beschikbare-premiestaffels
die zijn gebaseerd op de
markrente?
Regeling voor vervroegde
uittreding
Recente ontwikkelingen rondom
de vrijwillige vertrekregeling en
het risico op een RVU die een
pseudo-eindheffing van 52%
met zich meebrengt.
Meldplicht datalek bij
pensioenfondsen
Een uiteenzetting van de
aandachtspunten rondom de
steeds verder toenemende
opslag en bescherming van data
in de pensioensector.
pagina 04
pagina 10
pagina 26
pagina 28
Pensioen | Inhoud
In dit nummer
18
05
03
Visie op pensioen
04
Vastgelopen pensioensector
vereist innovatie
10
Marktrentestaffels: hoe toch
de fiscale ruimte te benutten?
17
Kavelaars’ Column
18
Hoofdrol voor partner DGA
bij beëindiging pensioen in
eigen beheer?
2
22
Wat vinden de politieke
partijen van pensioen?
26
Regeling voor vervroegde
uittreding leidt tot pseudoeindheffing
28
Meldplicht datalek bij
pensioenfondsen
28
Pensioen | Redactioneel
Visie op pensioen
V
oor u ligt alweer de laatste editie van
het blad Pensioen voor het jaar 2016.
In deze editie wordt in verschillende
artikelen aandacht besteed aan de toekomst
van het Nederlandse pensioenstelsel. Dit
was eveneens het centrale thema van het
Pensioen seminar dat de redactie van dit
blad organiseerde op 30 november 2016.
Tijdens dit seminar hebben onder andere
Bernard Walschots, Michael Visser en
Arnoud Vossen hun visie gegeven op de
problematiek rondom de houdbaarheid
van het Nederlandse pensioenstelsel. Een
uitgebreid verslag van dit, in de ogen van de
redactie, geslaagde seminar leest u verderop
in deze editie. Aangezien de toekomst
en houdbaarheid van het Nederlandse
pensioenstelsel ook grotendeels in handen
liggen van de politiek en de verkiezingen in
aantocht zijn, zet Alexander Jordaan kort
de verschillende standpunten van de zes
grootste Nederlandse politieke partijen op
het gebied van pensioen op een rij.
Peter Kavelaars gaat daarnaast in zijn
column in op het einde van het pensioen
in eigen beheer in 2017. Zo besteedt hij
onder andere aandacht aan de verschillende
varianten voor een soepele afwerking van
het pensioen in eigen beheer. Ook Carina
Houwen en Bo Diederen behandelen het
pensioen in eigen beheer. Zij richten zich
specifiek op de rol van de partner van een
DGA bij het pensioen in eigen beheer.
Een geheel ander onderwerp in deze
editie van Pensioen is de steeds verder
toenemende opslag van data, ook in de
pensioensector, en de aandachtspunten
rondom een goede bescherming
van (pensioen)data. Onder andere
pensioenfondsen en uitvoerders vormen
een groot ecosysteem, waardoor het
belangrijk is goed overzicht te houden van
alle data. Wim Lagendijk en Peter Rozier
zetten daarom uiteen waar u op moet letten
en hoe het lekken van data kan worden
voorkomen.
Carolien Hommels en Sebastiaan de Leeuw
den Bouter gaan in op het benutten van
de fiscale ruimte met behulp van een
marktrentestaffel. Zij bekijken het verschil
tussen bestaande uniforme beschikbarepremiestaffels op basis van 4% en 3%
rekenrente. Tot slot zal Léonie Stooker
de recente ontwikkelingen rondom de
Regeling voor vervroegde uittreding (RVU)
en de bijbehorende pseudo-eindheffing
bespreken.
Kortom, voor u ligt weer een goedgevulde
editie van het blad Pensioen met
aandacht voor verschillende belangrijke
pensioenthema’s die de redactie graag nog
dit jaar met u wil delen.
Veel leesplezier, en alvast fijne feestdagen
en een goede jaarwisseling gewenst!
Reacties: [email protected]
3
Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie
Vastgelopen
pensioensector
vereist innovatie
Verder kijken was het thema. Verder kijken dan de
dingen van de dag en samen reflecteren over hoe ons
pensioenstelsel van morgen er op hoofdlijnen moet
uitzien. Een thema waar de 44ste verdieping van de
Rotterdamse Maastoren zich bij uitstek voor leent; de
wijde blik komt hier vanzelf, zeker als de zon schijnt. De
ruim 100 professionals uit de pensioensector kregen
onder leiding van Robert-Jan Hamersma (Managing
Partner Deloitte Benefits & Pension Advisory) en Evert
van der Steen (Partner en Sectorleider Pensioenfondsen)
een gevarieerd interactief programma gepresenteerd,
waarbij ideeën over stelselhervorming kwamen uit de
hoek van pensioenfondsen, toezichthouder, wetenschap
en sociale partners. Leidend idee: innovatie is vereist
om de vastgelopen pensioensector weer een toekomst
te verschaffen.
4
Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie
5
Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie
De uitdaging
De houdbaarheid van het huidige
pensioenstelsel staat sterk onder druk,
trapt Evert van der Steen af. Hier liggen
drie centrale problemen aan ten grondslag.
Allereerst is de sector onvoldoende in
staat om een coherente en onder alle
stakeholders gedragen visie te formuleren
op de toekomst van het stelsel. Er steekt
gejuich op als we horen dat het Nederlandse
stelsel in de mondiale top drie staat, maar
eensluidendheid ten aanzien van de dag van
morgen ontbreekt. Ten tweede: als er wordt
nagedacht over stelselhervorming, gebeurt
dat niet in de volle breedte, maar binnen een
(politiek) veel te beperkte oplossingsruimte.
Ten derde is de sector te veel bezig met
bestrijding van symptomen, waardoor
het stelsel complexer wordt en – nog
belangrijker richting achterban – niet langer
bestuurbaar en niet langer uitlegbaar is.
Doordat de pensioensector zich zo
heeft vastgedraaid, is een fundamentele
stelselwijziging nodig om het stelsel weer
levensvatbaar en toekomstvast te maken.
Maar dan begint de discussie pas. Want
vervolgens moeten er keuzes worden
gemaakt. Keuzes over het aantal toegestane
6
contracten, over contractsoort(en), over
de mogelijkheid van individualisering, het
al of niet verplichtstellen van pensioen,
het cappen van de pensioenopbouw, het
al dan niet behouden van de kracht van
collectiviteit (met name de veelbesproken
intergenerationele risicodeling) en hoe
je dat insteekt, het bepalen van de
pensioenleeftijd, het stroomlijnen van
de pensioenuitvoering, en het eventueel
koppelen van pensioen met andere
domeinen.
Momentum benutten
Hoe dan ook, er zal iets moeten gebeuren,
betoogt Van der Steen. “Blijft echte
innovatie uit en houdt de sector vast aan
symptoombestrijding, dan lopen de kosten
op en zal de systeemcomplexiteit alleen
maar toenemen. De maatschappelijke
onrust over het niet nakomen van wat men
als harde toezeggingen beschouwt, zal
toenemen, resulterend in een verdere erosie
van de koopkracht.” Wel lijkt de sector klaar
om knopen door te hakken en haar visie
en ideeën naar de politiek uit te dragen,
constateert hij. “Laten we dit momentum
benutten.”
Hoe moet het
pensioenstelsel er in de
toekomst uit zien? Is een
brede maatschappelijke
oplossing noodzakelijk?
Een korte terugblik op het
Pensioen Seminar van 30
november j.l. Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie
Bernard Walschots
Ouderwetse Defined Benefit-contracten
waarbij alle risico’s worden afgewenteld
op de werkgever zijn passé, stelt Bernhard
Walschots, algemeen directeur van het
Rabobank pensioenfonds. We moeten
aanvaarden dat er aan pensioencontracten
risico’s zitten. Dat onderstreept dat
alle contracten voorwaardelijk moeten
zijn. Ze moeten ook duidelijkheid geven
aan het individu. Dat is nodig om het
vertrouwen terug te winnen, maar tevens
om inzicht te geven in wat nu werkelijk
van hem/haar is. De arbeidsmarkt vraagt
om flexibiliteit; ook daar moeten we ook
rekening mee houden met de nieuwe
contracten. Steeds meer deelnemers
vragen ook om handelingsperspectief;
ze willen keuzes maken inzake de risico’s
die ze lopen, het eerder of later opnemen
van pensioen, individuele waarde- en
eigendomsoverdracht. En als ze daarin niet
willen kiezen, dan moet er een degelijke
default-optie zijn.
Uitsluitend kiezen voor het oprukkende
Collectief Defined Contribution, waar
sommigen in de sector toe neigen, gaat
hem te ver. Waarom zou je bedrijfstakken
en ondernemingen waar andere varianten
passen, die vrijheid ontnemen? Ook
is hij tegen verdere verlaging van de
pensioenopbouw, want het is belangrijk dat
ook meerverdieners stevig verankerd zijn
in de tweede pijler. Een verdere verlaging
van het maximale pensioengevende salaris
is Walschots dus ook tegenstander van.
Tevens pleit hij voor een drastische reductie
van kosten binnen de uitvoering, hoewel dat
wellicht een keerzijde zal blijken te hebben:
“aan kwaliteit van dienstverlening hangt een
prijskaartje.”
Vertrouwen
Het lage vertrouwen in het pensioenstelsel
acht Walschots een groot probleem. Niet
alleen voor de sector zelf, maar ook voor
de opdrachtgevers, de sociale partners.
“Betere communicatie om het vertrouwen
te herwinnen is goed, maar niet voldoende.
De schijn van belangenverstrengeling
moet vermeden worden. De
functies van cao-onderhandelaar en
pensioenfondsbestuurder combineren in
één persoon is niet verstandig. Bestuurders
moeten regelingen objectief kunnen
beoordelen.” Hij ziet bij sociale partners
ook weinig consensus. “Vakbonden vechten
met werkgevers, ze vechten onderling,
werkgevers zien pensioen steeds meer als
kostenpost. Dit holt het vertrouwen bij het
publiek uit.”
Rente
Een blijvend lage rente zal ons stelsel – elk
kapitaal gedekt stelsel – ernstig schaden.
Waar komt die lage rente vandaan? Een lage
bevolkingsgroei, lage productiviteitsgroei en
lage inflatie zijn hier vanuit de aanbodzijde
van de economie debet aan. Maar er is
meer aan de hand. Walschots verwijst naar
monetair en budgettair beleid, te weinig
investeringen en, last but not least, hoge
schulden, zowel bij bedrijven en overheden
als bij gezinnen. Met name het opkopen
van schulden door de ECB (Quantitative
Easing) werkt niet. Op korte termijn is het
effect op de groei nul en op lange termijn is
het effect negatief. Daarbij is het Europese
begrotingsbeleid vastgelopen: hervormen
is lastig voor de zuidelijke landen en de
druk om de staatsschuld naar de 60%norm terug te brengen beperkt hen om
via de begroting te stimuleren. Walschots
suggereert dat genoemde landen overgaan
tot hervorming in ruil voor gedeeltelijke
verlaging van hun staatsschuld, te realiseren
door het wegstrepen van deze schuld van
de balansen van de centrale banken in
het Europese Stelsel van Centrale Bank (zij
hebben destijds de staatsschuld opgekocht
in het kader van eerdergenoemde QE).
Hierdoor ontstaat ruimte om belastingen
te verlagen of uitgaven te verhogen, of
een combinatie van beide. Dit leidt tot
een enorme bestedingsimpuls en dus tot
hogere groei, zowel op korte als op lange
termijn. “Ik noem dat het ‘doe-de-dingengoed-beleid’. Het is ook gunstig voor
pensioenfondsen, want de lange rente stijgt
hierdoor. Een stijging van 3% resulteert al in
dekkingsgraden van 130% of hoger.”
7
Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie
Arnoud Vossen
De boodschap van Arnoud Vossen,
Afdelingshoofd toezicht grote
pensioenfondsen bij De Nederlandsche
Bank, was niet minder urgent of minder
duidelijk: sector, wees voorbereid op
een onzekere toekomst. Want dat de
toekomst onzeker is en blijft, is een feit.
“Een feit waarmee we als sector moeten
omgaan, want, waar gaat het om? Dat
pensioenfondsen hun werk integer doen,
dat ze in control zijn, dat ze prudent
beleggen, dat ze hun deelnemers op een
open wijze informeren. Dit mag je eisen
van een sector waar 1.200 miljard in
omgaat en waar mensen wat betreft hun
oudedagsvoorziening zwaar op leunen.”
Deze onzekerheid heeft vele gezichten: de
hoogte van de uitkering, de mogelijkheid van
indexatie, de mogelijkheid om misgelopen
indexatie in te halen. Contracten en
toezeggingen op lange termijn, waarin veel
kan gebeuren. Vele externe ontwikkelingen
en factoren, zoals de innovaties op IT-vlak
(FinTech). Daarnaast zijn er de politieke
partijen, die vaak zeer verschillend tegen
pensioen aankijken. Vossen: “Hoe de nieuwe
contracten eruit gaan zien, weet niemand.
Wel, dat we afstevenen op een transitie.
Dus moet je je als sector voorbereiden. Niet
alleen voor de korte termijn, waarbij het
8
nodig kan zijn een herstelplan te schrijven,
maar ook en vooral voor de lange termijn.
Je strategisch risico goed managen en
hierin proactief zijn. Verandervermogen
ontwikkelen. Zodat je klaar bent voor welke
contractsoort dan ook.”
Risicogestuurd toezicht
De Nederlandsche Bank gaat hier in
2017 op een risicogestuurde manier veel
aandacht aan besteden, uitgaande van een
twaalftal indicatoren, kondigt Vossen aan.
De aard van de regeling is zo’n indicator.
“Heb je als fonds bijvoorbeeld een oude
DB-regeling met veel overgangsmaatregelen
en een hoge complexiteitsgraad? Dan
is je strategisch risico hoger. Heb je de
uitvoering uitbesteed aan een instantie
met een beperkt repertoire en veel legacy
op IT-gebied? Ook dat verhoogt je risico.
Hoe gaat je bestuur te werk: heeft het een
veranderagenda, of wacht het tot de sociale
partners zeggen wat er moet gebeuren?
Wat is je budget for change? Heb je dat
überhaupt? Welk scenario hanteer je en
hoe positioneer je jezelf in de historie: ga je
liëren met een grotere partij, of zeg je: na mij
de zondvloed? DNB heeft geen glazen bol.
Maar elk pensioenfonds kan nagaan wat de
verschillende risico’s zijn en hoe je daarop
moet acteren om je toekomst te maken.”
Michael Visser
Michael Visser (zelfstandig ondernemer via
Pensioen GeMi en pensioenonderzoeker
bij het Competence Centre for Pension
research (CCP) van Tilburg University
en Netspar) besprak, op persoonlijke
titel, een aantal hete hangijzers in
pensioendiscussies.
Eén regeling
“Kijkend naar nieuwe contractvarianten op
basis van de Wet verbeterde premieregeling
en de zoektocht naar een nieuw contract
door de SER en politiek, lijkt het te gaan
om alternatieve contracten naast de
bestaande. We zijn dus weer aan het
stapelen, complexiteit aan het creëren.
Hopelijk is het een tussenfase. Het voorstel
van één regeling voor alle werkenden klinkt
mij aantrekkelijk in de oren als stip op de
horizon. Het inbouwen van voldoende
flexibiliteit in die regeling is dan wel een
belangrijke randvoorwaarde.”
Individualisering
“Een interessant begrip. Ideologisch
beladen, maar je kunt het ook koppelen aan
de in verschillende studies geconstateerde
heterogeniteit. Mensen verschillen steeds
meer en hebben andere wensen en
behoeften, ook qua vermogensopbouw.
Het lijkt me goed dat te faciliteren, maar het
systeem wel beheersbaar en behapbaar te
houden met beperkte keuzes.”
Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie
Collectiviteit
“Verschillende mensen hanteren hier
vaak verschillende aannames, niet zelden
resulterend in spraakverwarring. Collectief
beleggen levert natuurlijk schaalvoordeel
op, dat is een no-brainer. Dan het delen
van risico’s, welke zijn rationeel? Het delen
van individuele risico’s levert evident
welvaartswinst op en staat volgens mij
niet ter discussie. Zo is er breed draagvlak
voor het delen van het zogenoemde
micro langlevenrisico. Populair gezegd:
daar kun je als individuele deelnemer niet
tegenop sparen. Nabestaandenpensioen
en arbeidsongeschiktheid vallen voor mij
eveneens onder de individuele rationele
risico’s die je, al dan niet verplicht, zou
willen verzekeren. Over het delen van
risico’s met toekomstige generaties
is meer discussie. Voor mij wegen de
nadelen van intergenerationeel risicodelen
echter zwaarder dan de voordelen.
Rekenmeesters laten zien dat er vooral
voor de lange termijn welvaartswinst te
behalen is, maar er ook risico’s zijn. groei,
veroorzaakt door de herverdeling van jong
naar oud. Denk aan bestuurlijke risico’s en
discontinuïteitsrisico’s. En met buffers haal
je weer complexiteit binnen.”
Pensioen koppelen aan domeinen als
wonen en zorg
“Dit thema leeft al heel lang. Bij Netspar
hebben we dit thema recent bekeken
vanuit het perspectief van de financiële
planning. Op het niveau van huishoudens
wordt duidelijk hoe deze drie domeinen op
elkaar inwerken. We signaleren daarbij ook
een een paar belangrijke maatschappelijke
ontwikkelingen. Lenen voor een huis wordt
moeilijker, onder andere door strengere
leennormen, een hypotheekrenteaftrek die
wordt uitgefaseerd en studieschulden onder
starters.
Tegelijkertijd versobert de WW, dynamiseert
de arbeidsmarkt en veranderen
relatievormen, waardoor de zogeheten
idiosyncratische risico’s – onverzekerde
persoonlijke schokken zoals werkloosheid
en scheiding – toenemen. Als mensen veel
vermogen oppotten in hun huis en pensioen
– vermogen waar ze niet mogen aankomen
– en ze geen buffer hebben, kunnen ze
gemakkelijker in de knel komen en zijn
ze minder wendbaar. Is zo veel verplicht
illiquide vermogen wel verstandig? Integratie
van domeinen maakt het mogelijk vermogen
liquide te maken vanuit het perspectief van
financiële planning, en komt zo tegemoet
aan behoeften van huishoudens in
verschillende levensfasen. Los daarvan een
oproep aan de overheid: denk bij het maken
van beleid integraal over domeinen heen.”
Semih Eski
Tijdens de afsluitende paneldiscussie
reageerde Semih Eski (CNV Jongeren) op
de vraag waarom jongeren zeer beperkt
in besturen vertegenwoordigd zijn. “We
willen jongeren graag klaarstomen voor
deze rol, maar het thema pensioen leeft
te weinig onder hen. Als je het hebt over
de doorsneesystematiek en dat dit een
impliciete subsidie van jong naar oud
betekent, merk je dat ze het allemaal ver van
hun bed vinden.”
Hoe denkt hij over het idee van een
verplicht pensioen? “Als vakbondsman vind
ik dit een stap in de goede richting. Deze
verplichtsteling moet dan zeker ook gelden
voor zzp’ers, die nu tussen de wal en het
schip vallen. Veel zzp’ers zouden ook liever
een vast dienstverband hebben waarbij ze
als werknemers hun oudedagsvoorziening
opbouwen. Een grote groep zzp’ers bevindt
zich in de leeftijdscategorie van 35 tot 55
jaar, een periode waarin het cruciaal is
om pensioen op te bouwen. Dit gebeurt
bij voorkeur op basis van hun behoefte
en wensen. Daarom zet CNV Jongeren de
ramen en deuren open. Luisteren naar de
mensen, en niet de belangenbehartiging van
bepaalde groepen – dat is onze drijfveer.”
Deloitte hoopt dat de discussie wordt
voortgezet, uiteindelijk leidend tot de
fundamentele hervorming die voor de
toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel
onontbeerlijk is.
9
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
Marktrentestaffels:
hoe toch de fiscale
ruimte te benutten?
Een aantal verzekeraars biedt sinds kort standaard
beschikbare-premiestaffels op basis van een
rekenrente lager dan 3%. Hoe lager de rekenrente,
hoe hoger de premiepercentages. Wat is het
verschil met bestaande uniforme staffels op basis
van 4% en 3% rekenrente, en beantwoorden deze
marktrentestaffels aan de vraag vanuit de markt.
10
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
11
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
Het is een veelvoorkomend probleem:
werkgevers die vandaag de dag een
meerjarige uitvoeringsovereenkomst voor
een eindloon- of middelloonregeling willen
vernieuwen, worden geconfronteerd met
een forse stijging van de tarieven door de
in de tussentijd sterk gedaalde marktrente.
Voor werkgevers die niet fors meer willen
gaan betalen, maar wel de ruimte van het
fiscale kader willen blijven benutten, is een
beschikbare-premieregeling vaak het enige
alternatief.
Fiscale ruimte
Artikel 18a, lid 3, Wet op de loonbelasting
1964 (hierna: Wet LB 1964) beschrijft
de fiscale ruimte voor een beschikbarepremieregeling als volgt:
‘Een op een beschikbare-premiestelsel
gebaseerd ouderdomspensioen wordt
tijdsevenredig opgebouwd en is gericht op
een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet
meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde
pensioengevend loon tot dat tijdstip.’
Omdat bij het pensioen ook een
volledige AOW-uitkering wordt
verondersteld, gaat de praktijk uit van
het pensioengevend loon na aftrek van
de franchise (‘pensioengrondslag’). Het
fiscale kader voor een beschikbarepremieregeling is afgeleid van het fiscale
kader voor een middelloonregeling:
veertig dienstjaren vermenigvuldigd
met een opbouwpercentage voor het
ouderdomspensioen van 1,875% van
de gemiddelde pensioengrondslag is
gelijk aan 75% van de gemiddelde totale
pensioengrondslag. In praktijk kan dit
afwijken door extra/minder rendement of
indexatie.
12
Premiestaffels
De maandelijkse beleggingspremie
wordt bepaald aan de hand van een
leeftijdsafhankelijke premiestaffel.
De meest recente fiscale regels voor
premieovereenkomsten zijn nader
uitgewerkt in het staffelbesluit van de
staatssecretaris van Financiën per 17
december 2014. Er zijn vier staffels
gepubliceerd die onderling verschillen als
het gaat om het beoogde partnerpensioen.
De meest gangbare staffel is staffel II. Deze
staffel beoogt de opbouw van een kapitaal
waarmee op pensioendatum een levenslang
ouderdomspensioen en een uitgesteld
opgebouwd partnerpensioen kunnen
worden aangekocht in de verhouding
100:70. In de rest van dit artikel gaan we
telkens uit van staffel II.
Volgens de Wet LB 1964 moet de premie
actuarieel worden vastgesteld per
leeftijdsklasse van vijf jaar en gebaseerd
zijn op een rekenrente van 4%. De
premiepercentages van een staffel
gebaseerd op 4% rekenrente lopen van
4,1% (leeftijdsgroep 15 tot en met 19 jaar)
tot 27,7% (leeftijdsgroep 65 tot en met 66
jaar) van de pensioengrondslag. Premies
van jongere deelnemers kunnen langer
renderen en daardoor is de benodigde
beleggingspremie op jonge leeftijd lager dan
op oudere leeftijd. Met leeftijdsafhankelijke
premiepercentages wordt een
tijdsevenredige pensioenopbouw beoogd.
3%-staffel
Het staffelbesluit bevat ook premiestaffels
op basis van 3% rekenrente. De
premiepercentages van een 3%-staffel
liggen voor alle leeftijdsgroepen hoger: van
7,2% (leeftijdsgroep 15 tot en met 19 jaar)
tot 31,5% (leeftijdsgroep 65 tot en met 67
jaar) van de pensioengrondslag. De staffel
veronderstelt een jaarlijks gemiddeld
rendement van 3% in plaats van 4% en
een hogere inkoopprijs van het pensioen
op pensioendatum (hoe lager de rente,
hoe hoger de inkoopprijs). Daarom moet
een hogere premie worden ingelegd om
uiteindelijk hetzelfde beoogde pensioen
aan te kunnen kopen als op basis van de
4%-staffel.
Bij gebruik van een 3%-staffel worden
aanvullende voorwaarden gesteld
om overschrijding van de fiscale
pensioengrenzen te voorkomen. Het
ouderdomspensioen mag volgens
de Wet LB 1964 maximaal 100% van
het laatste pensioengevend loon
bedragen (‘100%-grens’), uitzonderingen
daargelaten. Daarom moet fiscaal worden
getoetst, bijvoorbeeld op het moment
van uitdiensttreding, echtscheiding
of pensionering. Een eventueel
kapitaaloverschot vervalt niet aan de
deelnemer.
Marktrente
De marktrente is al tijden lager dan 4% en
ook lager dan 3%. Een aantal verzekeraars
biedt daarom sinds enkele maanden in hun
beschikbare-premieregeling(en) de keuze
voor een premiestaffel die niet is gebaseerd
op 4% of 3%, maar op 2,5% of lager.
Het idee op zich is niet nieuw. In bijlage V
van het staffelbesluit wordt de mogelijkheid
geboden een premiestaffel te hanteren
op basis van de kostprijs van een fiscaal
maximaal middelloonpensioen. De
nieuwigheid van de marktrentestaffels die
nu door een aantal verzekeraars worden
aangeboden, ligt besloten in het praktische
gemak ervan.
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
In een beschikbare-premieovereenkomst
met een op kostprijs gebaseerde staffel
moet de verzekeraar jaarlijks de kostprijs
bepalen die voor een maximale nominale
middelloonregeling zou gelden. De
beleggingspremies mogen niet hoger zijn
dan deze kostprijs. De werkelijke kosten
van de beschikbare-premieregeling kan de
verzekeraar separaat in rekening brengen.
Op het moment dat de kostprijs van een
fiscaal maximale middelloonaanspraak
wijzigt, bijvoorbeeld omdat de rente
stijgt, moet de premiestaffel worden
aangepast. In praktijk komt een dergelijke
marktrentestaffel dan ook weinig voor.
Het huidige aanbod van marktrentestaffels
heeft betrekking op een standaard
premiestaffel die vaststaat gedurende de
looptijd van de uitvoeringsovereenkomst.
Door deze standaardisering worden de
uitvoeringskosten per pensioenregeling
lager ingeschat. Overigens geldt ook voor
marktrentestaffels dat getoetst moet
worden of het pensioen geen fiscale
grenzen overschrijdt. Idealiter heeft de
uitvoerder de marktrentestaffel voorgelegd
aan de Belastingdienst en is fiscale toetsing
afgestemd op productniveau.
In tabel 1 is een overzicht opgenomen
van de op het moment van schrijven
(14 november 2016) bij ons bekende
marktrentestaffels.
Tabel 1: overzicht staffels algemeen
Staffelbesluit 17 december 2014 Staatssecretaris* 4% staffel
3% staffel
2% staffel
15 t/m 19
4.10%
7.20%
13.00%
20 t/m 24
4.70%
8.00%
14.00%
25 t/m 29 5.70%
9.30%
15.50%
30 t/m 34 6.90%
10.80%
17.10%
35 t/m 39 8.40%
12.50%
18.90%
40 t/m 44 10.20%
14.60%
21.00%
45 t/m 49 12.50%
17.00%
23.30%
50 t/m 54 15.40%
19.80%
25.90%
55 t/m 59 18.90%
23.30%
29.00%
60 t/m 64 23.60%
27.70%
32.90%
65 t/m 66 27.70%
31.50%
36.10%
Voor- en nadelen
De meningen verschillen erover of een
beschikbare-premiestaffel op basis van
4% rekenrente leidt tot het beoogde
pensioenresultaat. Door de lage marktrente
is het inkopen van een pensioenuitkering
op pensioendatum relatief duur. Hogere
inlegpercentages helpen dan om de
pensioenambitie te realiseren. Het kan
op die manier een overgang van een
(gegarandeerde) eind- of middelloonregeling
naar een beschikbare-premieregeling
gemakkelijker maken.
Een nadeel van een marktrentestaffel is dat
de beleggingspremie hoger wordt voor alle
deelnemers. Niet voor alle werkgevers (en
deelnemers) zal een relatief hoge inleg voor
een beschikbare-premieregeling opwegen
tegen bijvoorbeeld een versoberde
gegarandeerde middelloonregeling.
Een hogere inleg in een beschikbarepremieregeling is immers nog steeds geen
garantie dat het beoogde pensioenresultaat
wordt behaald. En als blijkt dat de fiscale
pensioengrenzen worden overschreden,
vervalt het kapitaaloverschot aan de
verzekeraar (of werkgever).
Het niet volledig benutten van een
marktrentestaffel, bijvoorbeeld door
als collectieve pensioenregeling te
kiezen voor 50% van de maximale
premiepercentages, brengt als voordeel
met zich mee dat deelnemers met een
hoge pensioenspaarbehoefte fiscale ruimte
hebben om op vrijwillige basis extra premie
in te leggen.
* De Staatssecretaris van Financiën heeft in de Nota naar aanleiding van het verslag inzake de fiscale
pensioenmaatregelen op 26 oktober 2016 ter indicatie een 2%-staffel opgenomen die is berekend op
basis van de standaard grondslagen uit het staffelbesluit.
13
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
Vlakke premie
In plaats van een beschikbarepremieregeling met leeftijdsafhankelijke
beleggingspremies is het ook toegestaan
om voor alle deelnemers eenzelfde
leeftijdsonafhankelijke beleggingspremie
te hanteren. Het voordeel van een
vlakke premie is dat het eenvoudig is en
gemakkelijk verdedigbaar (alle werknemers
krijgen dezelfde pensioenpremie van de
werkgever).
De vlakke premie mag ten hoogste gelijk zijn
aan het fiscaal maximale premiepercentage
voor de jongste deelnemer, omdat
anders de fiscale grenzen voor de jongste
deelnemer worden overschreden. In
praktijk maakt dit het aanbieden van een
vlakke premie onaantrekkelijk. We proberen
dit te verduidelijken aan de hand van
een voorbeeld.
Stel, de jongste werknemer in de
pensioenregeling is 18 jaar en de
pensioenregeling is een beschikbarepremieregeling met een 3%-staffel. De fiscaal
maximaal toegestane vlakke premie voor
alle deelnemers in deze pensioenregeling is
dan 7,2% van de pensioengrondslag. Een
deelnemer die op 18-jarige leeftijd in dienst
komt en veertig jaar aan deze pensioenregeling
deelneemt, bouwt in deze periode maar
ongeveer de helft aan pensioenkapitaal op
van waar sprake van zou zijn geweest in geval
van leeftijdsafhankelijke premiepercentages
(uitgaande van 3% rendement, zie grafiek 1).
Voor een oudere deelnemer is dit effect nog
groter. Om met een vlakke premie eenzelfde
kapitaal op te bouwen is een vlakke premie van
ongeveer 13% van de pensioengrondslag nodig.
Grafiek 1: ontwikkeling kapitaalopbouw op basis van 3%-staffel
(aangenomen rendement 3%)
verworven kapitaal (index = 100)
35,000
30,000
25,000
20,000
15,000
10,000
5,000
–
0
05
10
15
20
25
30
35
Projectiejaren
vlakke premie: 7,2% van de pensioengrondslag
14
3% staffel: leeftijdsafhankelijke premies
Wanneer de vlakke premie is gebaseerd
op een marktrentestaffel, bijvoorbeeld
op basis van 2% rekenrente, kan een veel
hoger premiepercentage worden gekozen
dat wel tot de beoogde pensioenopbouw
zou kunnen leiden. Een mogelijke beperking
daarbij is wel dat als de rente van het
inkooptarief stijgt, de marktrentestaffel
aangepast zal moeten worden (al dan
niet met vertraging in verband met de
contractperiode).
Degressieve opbouw
Wanneer de beleggingspremie een voor
alle leeftijden gelijk percentage van de
pensioengrondslag is, zorgt dat ervoor
dat in jonge jaren relatief veel kapitaal
wordt verworven en op latere leeftijd juist
relatief weinig. Dit is niet verboden. Met
het huidige maatschappelijke debat over
het afschaffen van de doorsneepremie en
over of degressieve opbouw is toegestaan
volgens Europese richtlijnen/de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de
arbeid (Wet GBLA) heeft de beschikbarepremieregeling vooralsnog dan ook niets
van doen.
Als in een beschikbare-premieregeling
een vlakke premie wordt gecombineerd
met de mogelijkheid tot directe inkoop
van pensioenaanspraken, biedt dit
praktisch gezien een toegestane vorm
van degressieve opbouw. Wel moet
daarbij de kanttekening worden geplaatst
dat met het verwachte rendement op
de beleggingspremie extra pensioen
zou kunnen worden ingekocht en dat
directe inkoop van aanspraken dus naar
verwachting tot een lager pensioen zal
leiden dan de staffel beoogt. Nu de
marktrente erg laag is, is het maar zeer de
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
vraag of directe inkoop verstandig is. De
tendens om langer door te beleggen wordt
ondersteund door het van kracht worden
van de Wet verbeterde premieregeling per
september 2016.
Juridische discussie
Enkele jaren geleden heeft de Commissie
Gelijke Behandeling (later opgegaan in het
College voor de Rechten van de Mens) een
oordeel gegeven over of een premiestaffel
op basis van een rekenrente van lager
dan 3% een verboden onderscheid
op basis van leeftijd maakt, of niet. De
leeftijdsafhankelijke premies zijn toegestaan
als met de verschillende premies voor alle
leeftijdscategorieën hetzelfde pensioen kan
worden bereikt. In 2005 vond de Commissie
dit van toepassing voor een 4%- en
3%-staffel, omdat ze de langetermijnrente
van 4% (beschreven in Wet LB 1964) en 3%
(voorgeschreven aan verzekeraars door de
Pensioen- en Verzekeringskamer) realistisch
achtte. Een langetermijnrente lager dan 3%
werd destijds niet reëel geacht.
Inmiddels ziet de markt er anders uit. Uit
het bovenstaande oordeel volgt wel dat
een staffel op basis van 1% waarschijnlijk
meer vragen zal oproepen dan een staffel
op basis van bijvoorbeeld 2,5%. Een oordeel
van de Commissie Gelijke Behandeling (of
het College voor de Rechten van de Mens) is
overigens niet bindend. Er is bij ons weten
op dit moment nog geen jurisprudentie over
leeftijdsdiscriminatie bij marktrentestaffels.
Ontwikkelingen
Een premiepensioeninstelling (hierna:
PPI) mag volgens het huidige staffelbesluit
geen markrentestaffel aanbieden, omdat
zij zelf geen actuariële premie kunnen
vaststellen. In praktijk hebben PPI’s
samenwerkingsverbanden met verzekeraars
voor het aanbieden van risicoverzekeringen.
Na een succesvolle PPI-lobby zal het
alsnog mogelijk worden gemaakt dat PPI’s
marktrentestaffels aanbieden. De termijn
waarop dit mogelijk gemaakt wordt, is bij het
schrijven van dit artikel nog onbekend. Er zal
een tijdelijke maatregel komen waarna het
staffelbesluit wordt aangepast.
De staatssecretaris van Financiën heeft
in de nota naar aanleiding van het verslag
inzake de fiscale pensioenmaatregelen
op 26 oktober 2016 ter indicatie een
2%-staffel opgenomen die is berekend op
basis van de standaardgrondslagen uit
het staffelbesluit (zie tabel 2). Het signaal
is dat de Belastingdienst vooralsnog zelf
geen uniforme 2%-staffels of andere
marktrentestaffels zal gaan publiceren. De
premiepercentages van de aangeboden
marktrentestaffels in de markt zullen dan
blijven verschillen. Artikel 18a van de Wet LB
1964 schrijft voor hoe de staffelpercentages
dienen te worden bepaald en het
staffelbesluit bevat aanvullende
voorwaarden. De verschillen tussen de
aanbieders ontstaan dus vooral door een
verschil in de gehanteerde overlevingstafels.
Het kabinet bracht
in september een
wetsvoorstel uit waarin
wordt voorgesteld de
100%-grens voor het
pensioen te laten vervallen
15
Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten?
Brand New Day/a.s.r.
leeftijdsgroep/staffel
Aegon PPI
Delta Lloyd/BeFrank
a.s.r.
1,5%
2%
2%
2%
2,5%
1%
15 t/m 19
18.10%
13.40%
15.30%
15.10%
11.20%
24.50%
20 t/m 24
19.20%
14.50%
16.30%
16.40%
12.40%
25.50%
25 t/m 29 20.70%
16.00%
18.10%
18.10%
14.00%
26.80%
30 t/m 34 22.30%
17.70%
19.90%
20.00%
15.80%
35 t/m 39 24.00%
19.50%
22.00%
22.10%
40 t/m 44 26.00%
21.60%
24.40%
45 t/m 49 28.00%
23.90%
50 t/m 54 30.30%
55 t/m 59 60 t/m 64 65 t/m 66 2,5%
Zwitserleven
2%
2,5%
1,5%
2%
9.90%
15.10%
11.30%
17.60%
13.10%
11.00%
16.20%
12.30%
18.60%
14.10%
12.40%
17.90%
13.90%
20.00%
15.50%
28.20%
14.00%
19.80%
15.70%
21.60%
17.20%
17.90%
29.70%
15.90%
21.90%
17.80%
23.30%
19.00%
24.40%
20.30%
31.30%
18.00%
24.20%
20.20%
25.20%
21.00%
27.00%
27.00%
23.00%
33.00%
20.40%
26.80%
22.90%
27.20%
23.20%
26.50%
30.00%
29.90%
26.20%
34.80%
23.20%
29.80%
26.10%
29.50%
25.80%
33.00%
29.60%
33.40%
33.30%
29.80%
36.90%
26.50%
33.20%
29.80%
32.10%
28.80%
36.10%
33.20%
37.60%
37.10%
34.10%
39.40%
30.50%
37.30%
34.30%
35.10%
32.30%
38.70%
36.10%
40.80%
40.70%
38.10%
41.50%
33.70%
40.60%
38.10%
37.50%
35.00%
Het kabinet bracht in september een
wetsvoorstel uit waarin wordt voorgesteld
de 100%-grens voor het pensioen te
laten vervallen. Tijdens de parlementaire
bespreking van het voorstel heeft de
staatssecretaris van Financiën verduidelijkt
dat het vervallen van de 100%-grens
ook zal gelden voor de 3%-staffel en
marktrentestaffels. De belangrijkste
reden hiervoor is het voor verzekeraars
verminderen van de administratieve last
van het uitvoeren van de fiscale toets.
Een logisch gevolg is dat een eventueel
kapitaaloverschot niet meer kan vervallen
aan de verzekeraar (uitzonderingen
daargelaten).
Tot slot
Door de lage marktrente, de invoering
van de Wet verbeterde premieregeling en
geholpen door geplande wijzigingen in de
wet- en regelgeving komen uitvoerders
met nieuwe producten. De markt voor
beschikbare-premieregelingen wordt
daardoor gevarieerder en aan werkgevers
biedt dit extra keuzemogelijkheid. Een
marktrentestaffel is een bestaand
element dat ruimte biedt om een hogere
beleggingspremie in te leggen en ervoor
kan gaan zorgen dat de overgang naar
een beschikbare-premieregeling of vlakke
premie wordt vergemakkelijkt.
Carolien Hommels
Benefits & Pension Advisory
[email protected]
Sebastiaan de Leeuw den Bouter
Benefits & Pension Advisory
[email protected]
16
Nationale-Nederlanden
Pensioen | Kavelaars’ Column
Kavelaars’ Column
Pensioen in eigen beheer
ter ziele
D
e mogelijkheid tot het opbouwen
van pensioen in eigen beheer
sneuvelt met ingang van 2017.
Op het moment dat ik dit schrijf, is dat
weliswaar nog niet helemaal zeker – het
wetsvoorstel moet de parlementaire sluis
nog passeren – maar er is geen twijfel dat
het daar zonder kleerscheuren doorheen
komt. Staatssecretaris Wiebes is er
ongeveer twee jaar mee bezig geweest om
tot dit resultaat te komen. In die tijd heeft
hij diverse varianten van afbouw de revue
laten passeren, maar hij kon steeds maar
niet de handen van alle belanghebbenden
op elkaar krijgen. Nu is het dan toch zover.
Daarbij heeft hij ten behoeve van een
soepele afwikkeling een tweetal varianten
ontwikkeld, waarbij het evident is dat zijn
voorkeur uitgaat naar de afkoopvariant.
De afkoopvariant moet in 2017 maar liefst
€ 2 miljard in het overheidslaatje brengen
en vormt daarmee een essentieel deel
van de belastingopbrengsten. De andere
variant – waarover hierna meer – is de
onderhoudsverplichting. Die lijkt bepaald
niet onaantrekkelijk en het is dan ook zeer
de vraag of de afkoopmogelijkheid wel
zo’n succes zal worden. De afkoopvariant
ontleent zijn aantrekkelijkheid aan de
fiscale korting die met name het eerste
jaar – 2017 – betrekkelijk hoog is: 34,5%
van de fiscale waarde blijft geheel
onbelast. In de daaropvolgende twee
jaren neemt de korting af en in 2020
leidt afkoop helemaal niet meer tot een
korting. Uitgangspunt vormt zoals gezegd
de fiscale waarde. Dat komt omdat eerst
de veel hogere commerciële waarde
wordt afgestempeld tot de fiscale waarde.
Daaraan kleven geen fiscale gevolgen,
hoewel op zich de loonbelastingclaim over
de pensioenuitkeringen de facto drukt op
die commerciële waarde. Men is voor het
verschil van de fiscale en de commerciële
waarde zijn pensioen kwijt, maar dus ook
de daarop rustende fiscale claim. Overigens
kan afkoop alleen plaatsvinden voor de
volle waarde. Vereist is dan dus wel dat
liquiditeiten beschikbaar zijn. Indien dat
niet het geval is, is de afkoopvariant geen
optie. Men valt dan terug op handhaving
van het pensioen in eigen beheer, dat
dus echter niet meer verder mag worden
opgebouwd. Maar er kan ook worden
gekozen voor de onderhoudsverplichting:
de pensioenverplichting wordt daarbij
omgezet in een spaarsaldo dat vanaf de
AOW-gerechtigde leeftijd gedurende twintig
jaar wordt uitgekeerd. De verplichting mag
nog wel jaarlijks met de marktrente worden
opgewaardeerd. Bij overlijden vererft
het spaarbedrag.
Men zou nu gelet op de hoge korting
bij afkoop in 2017 veronderstellen dat
dit zonder meer aantrekkelijk is, maar
berekeningen wijzen uit dat dit bepaald niet
het geval is. De onderhoudsverplichting
lijkt in de meeste situaties aantrekkelijker te
zijn. In de eerste plaats komt dit doordat de
fiscale claim gemiddeld ruim tien jaar wordt
uitgesteld. Daarenboven is het belastingen premietarief voor AOW-gerechtigden
relatief laag, doordat zij veel minder premies
volksverzekeringen zijn verschuldigd dan
anderen. En tot slot is geen box 3-heffing
verschuldigd zolang nog geen uitkering uit
de vennootschap heeft plaatsgevonden. Dat
laatste is dus ook een belangrijk verschil met
de afkoopvariant: het netto vrijkomende
bedrag wordt immers in dat geval belast
in box 3. Tenzij men het natuurlijk gelijk
consumeert, maar ook dan hangt men in de
‘fiscale prijzen’: 6% of 21% btw.
Gelet hierop is het dan ook niet
verwonderlijk als de afkoopvariant minder
populair zal worden dan de bewindsman
verwacht en dus de opbrengst tegenvalt: dat
is zijn zorg dan echter niet meer, maar komt
op het bord van zijn opvolger terecht. Ik acht
het weinig waarschijnlijk dat die opvolger
Wiebes heet.
Prof. dr. P. Kavelaars is hoogleraar Fiscale
Economie aan de Erasmus School of
Economics, buitengewoon hoogleraar aan
de University of Caraçao en directeur van
het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte
Belastingadviseurs te Rotterdam
17
Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer?
Hoofdrol voor partner DGA bij
beëindiging pensioen in eigen beheer?
Er is al veel gezegd en geschreven over de afschaffing van het pensioen
in eigen beheer. Bij de keuze hoe het pensioen in eigen beheer wordt
beëindigd, speelt de partner van de directeur-grootaandeelhouder
(hierna: DGA) een belangrijke rol. Was bij de toekenning of wijziging van de
pensioenregeling de instemming van de partner slechts een formaliteit,
bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is de handtekening van
de partner één van de belangrijkste vereisten. Zonder instemming en
handtekening van de partner kan de DGA geen beroep doen op de
omzetting of gunstige afkoop van zijn of haar pensioen in eigen beheer.
18
Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer?
19
Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer?
Informatie
Juiste en volledige informatie zijn voor
de partner belangrijk om tot een goede
beslissing te kunnen komen. Moet de
partner wel of niet instemmen met het
verdwijnen van het pensioen in eigen
beheer? En welke afwegingen moeten de
DGA en diens partner hierbij maken?
Belangrijk is dat in begrijpelijke taal en cijfers
duidelijk wordt gemaakt hoe de huidige
pensioensituatie eruit ziet. Daarbij moet
uiteraard rekening worden gehouden met
het feit dat de opbouw van het pensioen
uiterlijk op 31 maart 2017 wordt stopgezet.
Welke pensioenaanspraken zijn er dan
opgebouwd en wanneer komen die tot
uitkering? Wat zijn de gevolgen bij overlijden
en bij een eventuele echtscheiding?
Wellicht speelt ook het vraagstuk van
arbeidsongeschiktheid van de DGA
een rol. Daarnaast is informatie over en
inzichtelijkheid in de financiële positie van
het eigenbeheerlichaam belangrijk. Staat het
pensioen ‘onder water’ of ‘boven water’? En
wat zijn de verwachtingen voor de toekomst
hierover?
Vervolgens moet inzichtelijk worden
gemaakt welke gevolgen een keuze voor
afkoop of omzetting kan hebben. Wat zijn
de gevolgen bij overlijden, een eventuele
echtscheiding of arbeidsongeschiktheid?
Wat zijn de gevolgen voor de financiële
positie van het eigenbeheerlichaam? En wat
gebeurt er met de waarde van de aandelen?
Een partner moet zich realiseren wat hij
of zij kwijtraakt als het pensioen in eigen
beheer verdwijnt, maar ook wat ervoor
in de plaats komt. U kunt zich voorstellen
dat menig adviseur hier een zware dobber
aan zal hebben. Pensioenmaterie wordt
vaak als ingewikkeld ervaren. En als
er ook onderwerpen als overlijden en
echtscheiding moeten worden besproken,
dan wordt het ook nog emotioneel.
Daarnaast is de partner meestal niet
betrokken bij de bedrijfsvoering of de
administratie van het eigenbeheerlichaam
en is het cijfermatig inzicht vaak gering.
Compensatie
Wat de partner kwijtraakt, zal meestal niet
in balans zijn met wat ervoor terugkomt.
De partner geeft bij afkoop of omzetting
vaak het partnerpensioen en de helft van
het ouderdomspensioen prijs1. Wordt
gekozen voor omzetting, dan bestaat er
nog kans op een uitkering aan de partner
bij overlijden van de DGA, mits de partner
als erfgenaam kwalificeert. De hoogte
van de uitkering zal echter lager zijn dan
die van het partnerpensioen, niet alleen
vanwege het feit dat er een afstempeling
en omzetting heeft plaatsgevonden, maar
ook vanwege het feit dat de uitkering aan
de erfgenamen toekomt. Zijn er meer
erfgenamen, dan zal de uitkering moeten
worden verdeeld. En blijkt de partner op
het moment van overlijden van de DGA niet
of niet meer als erfgenaam te kwalificeren,
dan heeft hij of zij helemaal geen recht op
een uitkering meer. Afhankelijk van het
Een partner moet zich realiseren wat
hij of zij kwijtraakt als het pensioen in
eigen beheer verdwijnt, maar ook wat
ervoor in de plaats komt.
20
huwelijksgoederenregime en de feiten
en omstandigheden kan de partner nog
wel profiteren van het wegvallen van de
dividendklem, het vrijkomen van liquide
middelen of de waardestijging van de
aandelen, ter compensatie van wat is
prijsgegeven.
De vraag is: hoe om te gaan met deze
onevenwichtigheid? Moet er een (gehele
of gedeeltelijke) compensatie plaatsvinden
of niet? De wetgever veronderstelt dat
de partner op de een of andere manier
compensatie kan ontvangen voor de
afkoop of de omzetting. Het is niet
wettelijk verplicht dat de partner wordt
gecompenseerd. Evenmin is bepaald hoe
een eventuele compensatie zou moeten
worden berekend. Of en hoe er onderling
gecompenseerd gaat worden, is dus aan
de DGA en diens partner. Hierbij moet nog
wel de kanttekening worden geplaatst dat
als er een compensatie wordt afgesproken,
de DGA hiervoor dient te zorgen en niet het
pensioenlichaam. De compensatie moet
dus vanuit het privévermogen van de DGA
berekend en verrekend dan wel betaald
worden. Het is heel goed mogelijk dat de
gewenste afkoop of omzetting, rekening
houdend met verschuldigde belasting en/of
compensatie, vanuit financieel oogpunt niet
of nog niet haalbaar is.
Schenking
Bij compensatie moet rekening worden
gehouden met de schenkingsregels.
Hierbij merken we op dat het helaas nog
1
Procentueel gezien heeft de partner in dat
geval recht op een hogere waarde van de
pensioenverplichting dan de DGA zelf.
Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer?
niet volledig duidelijk is hoe het precies zit
met het schenkingsvraagstuk. Voorlopig
heeft de wetgever opgemerkt dat door
compensatie kan worden voorkomen dat er
een schenking door de ene partner aan de
andere partner ontstaat. Zorgt de DGA niet
voor een passende compensatie, dan kan
sprake zijn van een belaste schenking van de
partner aan de DGA. Dit is sterk afhankelijk
van de feiten en omstandigheden,
bijvoorbeeld het door de echtgenoten
gekozen huwelijksvermogensrecht. Is
sprake van een algehele gemeenschap
van goederen, dan zal niet snel sprake
zijn van een belastbare schenking. Is geen
sprake van een algehele gemeenschap van
goederen, dan kan er wel sprake zijn van een
belastbare schenking.
Instemming
Wordt er na inzicht in de financiële gevolgen
en het vaststellen van een eventuele
compensatie besloten tot afkoop of
omzetting, dan is de feitelijke instemming
van de partner noodzakelijk. Immers,
zonder deze instemming wordt niet voldaan
aan de fiscale voorwaarden. Een besluit
zonder instemming heeft tot gevolg dat de
volledige pensioenaanspraak wordt belast
en een revisierente van 20% is verschuldigd.
De heffing loopt zo al vlug op tot 72%. De
DGA heeft er dus belang bij dat de partner
instemt met de afkoop of omzetting. Maar
daarbij moet ook de zekerheid bestaan
dat niet wordt teruggekomen op deze
instemming.
Voor de Belastingdienst is het voldoende
dat het benodigde formulier wordt voorzien
van de handtekeningen van de partner en
de DGA. Ook moet een aantal vragen met ‘ja’
of ‘nee’ worden beantwoord. Maar er wordt
niet geïnformeerd naar de wijze waarop
een eventuele verdeling of compensatie
heeft plaatsgevonden. De vraag is dan
natuurlijk wat er gebeurt als de partner op
de beslissing terugkomt. Tot op heden heeft
de staatssecretaris hier nog geen oplossing
voor gevonden.
Vanuit de civielrechtelijke invalshoek
kan de partner niet zomaar terugkomen
op de eerder verleende instemming. Bij
bijvoorbeeld een beroep op dwaling is
het onder andere relevant hoe de partner
is geïnformeerd en of, en zo ja hoe, de
compensatie is vastgesteld. Ontbreekt
een passende compensatie of is de
informatievoorziening niet duidelijk genoeg
geweest, dan kan de partner sneller stellen
dat sprake is geweest van dwaling.
De vraag is in hoeverre deze civielrechtelijke
aspecten meewegen in het fiscale vraagstuk.
Zolang hier geen duidelijkheid over bestaat,
is het raadzaam ervoor te zorgen dat de
kans dat de partner terugkomt op een
eerder genomen besluit zo klein mogelijk is.
Informatie en compensatie lijken hierbij de
belangrijkste aspecten. Het betrekken van
een externe adviseur door de partner of het
notarieel vastleggen van het besluit kan hier
ook een positieve bijdrage aan leveren.
Speciale aandacht voor de
gewezen partner
Het betrekken van een externe adviseur is
zeker aan te raden als in het verleden een
echtscheiding heeft plaatsgevonden of als
er wellicht op dit moment een scheiding
op handen lijkt te zijn. Wat hiervoor is
beschreven, geldt namelijk ook voor de
gewezen partner. Ook die moet instemmen
met de afschaffing van het pensioen in eigen
beheer. Alleen als de gewezen partner recht
heeft op een geconverteerde aanspraak of
als de aan de gewezen partner toekomende
pensioenaanspraak volledig is afgestort
bij een verzekeraar, is instemming niet
noodzakelijk. De belangen tussen de DGA
en de gewezen partner lopen meestal
niet parallel (vaak verre van) en afkoop
en omzetting kunnen verstrekkende
gevolgen hebben.
Zorgplicht voor adviseurs
Zoals uit het voorgaande al blijkt, is de
adviseur een belangrijke rol toebedeeld.
Iedere adviseur heeft vanuit zijn of
haar beroepsethiek te maken met een
zorgplicht. Zorg is extra belangrijk als het
gaat om de beëindiging van het pensioen
in eigen beheer. Er bestaan immers geen
standaardoplossingen, er is sprake van
een potentiële belangentegenstelling, de
kennis over pensioen is vaak gering en
financieel inzicht ontbreekt vaak. Het is
daarom belangrijk dat de adviseur zich
ervan overtuigt dat alle informatie en de
gevolgen van keuzes worden begrepen
en dat gemaakte keuzes en de daaruit
voortvloeiende gevolgen goed worden
vastgelegd. Het inschakelen van een
onafhankelijke adviseur naast de bestaande
adviseur is niet noodzakelijk, maar in
sommige gevallen wel aan te bevelen. Een
volledig dossier is noodzakelijk als op een
later tijdstip, bijvoorbeeld bij overlijden
of een echtscheiding, moet worden
aangetoond dat aan de zorgplicht is voldaan.
De partnerproblematiek wordt steeds meer
erkend, maar een gewaarschuwd adviseur
telt voor twee.
Conclusie
Het mag duidelijk zijn dat de partner van
de DGA een heel belangrijke rol en wellicht
zelfs wel de hoofdrol speelt bij de keuze
voor omzetting of afkoop. Een rol die echter
alleen ingevuld kan worden in samenspraak
met anderen, onder wie de adviseur. De
adviseur heeft de belangrijke taak om de
partner (en de DGA) zo goed als mogelijk
bij te staan in de besluitvorming. ‘Inzicht’,
‘begrip’, ‘compensatie’, ‘zorgplicht’ en ten
slotte ‘instemming’ zijn de kernwoorden die
in het script van de partner en de betrokken
adviseur moeten worden opgenomen.
Bo Diederen
Benefits & pension advisory
[email protected]
Carina Houwen
Benefits & pension advisory
[email protected]
21
Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen?
Wat vinden de politieke
partijen van pensioen?
De Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 naderen
met rasse schreden. In de aanloop naar de verkiezingen
publiceren de politieke partijen hun partijprogramma’s,
die de meest uiteenlopende onderwerpen beslaan. In
dit artikel zullen we de pensioenstandpunten van de
politieke partijen uiteenzetten. We bespreken collectiviteit,
AOW-leeftijd, opbouw van pensioen, het pensioen van de
zelfstandige en het toezicht. Voor het overzicht hebben
we ervoor gekozen alleen de standpunten van de huidige
zes grootste politieke partijen te belichten.
Collectiviteit
De mening van de partijen over de
collectiviteit van pensioenen verschilt
enigszins. Zowel VVD als CDA meent dat
het pensioen persoonlijker moet worden.
Het CDA wil voor iedereen een persoonlijk
pensioen, dat mensen ook kunnen
overdragen bij het veranderen van baan.
D66 is eveneens voor een individueel
pensioen, maar met behoud van solidariteit.
D66 spreekt in het partijprogramma, net als
het CDA, over een nieuw pensioenstelsel.
In dat pensioenstelsel zal het eigendom van
het gespaarde pensioen duidelijk vastliggen.
De PvdA daarentegen is van mening dat
de collectiviteit in het pensioenstelsel
behouden moet blijven door de werkenden
samen te laten sparen, beleggen en
gezamenlijk de risico’s te dragen.
22
AOW-leeftijd
Eind 2012 is de wet inzake de AOW- en
pensioenrichtleeftijd verhoogd. In 2013
is besloten de ingangsleeftijd voor het
ouderdomspensioen te verhogen naar 66
jaar in 2016 en naar 67 jaar in 2023. Alle
partijprogramma’s schrijven iets over de
AOW-leeftijd. Alleen de PVV verkiest een
AOW-leeftijd van 65 jaar. D66, SP, VVD en
PvdA zijn voorstander van een flexibele
AOW-leeftijd. De VVD wil het mensen
mogelijk maken hun AOW-uitkering op
een latere leeftijd te laten beginnen, in
ruil voor een hogere maandelijkse AOWuitkering. Ondanks dat het CDA en de
VVD geen concrete standpunten innemen
over verlaging van de AOW-leeftijd, willen
zij de ouderen op een andere manier
tegemoetkomen. VVD is voor een gerichte
belastingverlaging voor ouderen en ook het
CDA wil ouderen met een klein pensioen
compenseren.
Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen?
23
Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen?
Partij
Collectiviteit
AOW-leeftijd
Opbouw pensioen
Zelfstandigen
Toezicht & Regels
VVD
Pensioen dient
persoonlijker te
worden
Flexibele AOWleeftijd
Werkgever niet meer
verplicht laten aansluiten bij
bedrijfstakpensioenfonds,
maar vrije keuze voor de
werknemer. Daarnaast
pensioenpremie als een
vast percentage aan salaris
koppelen
Zelfstandigenaftrek in
ruil voor minimuminleg +
keuze om aan te sluiten
bij collectief pensioen
PvdA
Collectiviteit dient
behouden te blijven
Flexibele AOWleeftijd
Pensioenzekerheid
opbouwen: hoe dichter bij
de pensioenleeftijd, hoe
zekerder de uitkering zou
moeten zijn
Pensioenopbouw tot
sociale premiegrens
Nominaal
gegarandeerde
uitkering afschaffen
om te voldoen aan
dekkingseisen
Flexibele AOWleeftijd
Aftrek pensioenpremie
maximeren
SP
Geen kunstmatig
lage rente gebruiken
voor toekomstige
verplichtingen
CDA
Pensioen dient
persoonlijker en
overdraagbaar te
worden
Flexibele AOWleeftijd
Pensioenzekerheid
opbouwen: hoe dichter bij
de pensioenleeftijd, hoe
zekerder de uitkering zou
moeten zijn
Zelfstandigenaftrek in ruil
voor minimuminleg
D66
Individueel pensioen
met behoud
solidariteit
Flexibele AOWleeftijd
Persoonlijke pensioenpot,
inleg is een percentage van
het inkomen
Deelname aan
pensioenfonds waarin
zelfstandigen spaarden
als werknemer mogelijk
maken
Uitbreiding
mogelijkheden
van uitkering van
pensioen
PVV
AOW-leeftijd 65
jaar
Indexatie pensioenen
CDA en VVD willen zelfstandigenaftrek
voorbehouden aan zelfstandigen die een
minimumbedrag opzij leggen voor hun eigen
pensioenvoorziening
24
Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen?
Opbouw pensioen
Voordat het pensioen kan worden
uitgekeerd, moet eerst een bedrag
zijn opgebouwd. De partijen hebben
verschillende gedachten voor de
totstandkoming van dit bedrag. D66
kiest voor persoonlijke pensioenpotten
waarbij iedere pensioendeelnemer een
bepaald percentage van zijn inkomen
inlegt. De VVD wil werkgevers niet
meer verplichten zich aan te sluiten bij
bedrijfstakpensioenfondsen en wil dat
werknemers zelf kunnen kiezen bij welke
pensioenuitvoerder zij hun pensioen
opbouwen. De pensioenpremie zal op haar
beurt als een vast percentage gekoppeld
moeten worden aan het salaris. Zowel
PvdA als CDA wil de pensioenzekerheid met
de leeftijd opbouwen: hoe dichter bij de
pensioenleeftijd, hoe zekerder de uitkering
zou moeten zijn. De SP wil de aftrek van
pensioenpremie maximeren.
Zelfstandigen
Zelfstandigen bouwen niet vanzelfsprekend
een pensioen op. Uit recent onderzoek
(SZW, 2013) is gebleken dat de
pensioenopbouw van zzp’ers gevoelig is
voor economische omstandigheden. Dit
is wellicht aanleiding voor de partijen de
zelfstandigen in hun partijprogramma’s
specifiek te noemen. Zowel VVD als CDA legt
een relatie tussen de zelfstandigenaftrek en
de mogelijke pensioenopbouw. Deze twee
partijen willen enkel zelfstandigenaftrek
toekennen aan zelfstandigen die een
minimumbedrag opzij leggen voor hun eigen
pensioenvoorziening. De VVD wil daarnaast
zelfstandigen de keuze geven om zich aan te
sluiten bij een collectief
pensioen. De PvdA wil de zelfstandigen
zonder personeel pensioen laten opbouwen
tot de sociale premiegrens. Zij is van mening
dat een individuele pensioenpot de waarde
van de onderneming aantast en daarom
onverstandig is. D66 wil de mogelijkheden
voor zelfstandigen uitbreiden om deel te
blijven uitmaken van het pensioenfonds
waarin zij spaarden toen zij nog
werknemer waren.
Toezicht en regels
Ook over het toezicht en de regels
hebben de partijen uiteenlopende
gedachten. De PvdA wil dat de nominaal
gegarandeerde uitkering verdwijnt als
uitgangspunt in het toezicht, waardoor
makkelijker voldaan zou moeten worden
aan de dekkingseisen. Hierdoor wordt
het afboeken van pensioenen mogelijk
en is indexatie weer bereikbaar, aldus de
PvdA. Een indexatie is een verhoging van
het pensioen gebaseerd op een stijging
van de prijzen. De PVV vermeldt in haar
programma dat zij voorstander is van
indexatie voor pensioenen. Als het aan de
SP ligt, moeten pensioenfondsen niet langer
verplicht worden een kunstmatig lage rente
te gebruiken voor het berekenen van de
toekomstige verplichtingen. D66 wil een
uitbreiding van de regels voor de uitkering
van het pensioen en het bijvoorbeeld
mogelijk maken eenmalig een percentage
van het pensioenvermogen op te nemen om
bijvoorbeeld de hypotheek af te lossen.
Alexander Jordaan
Global Employer Services
[email protected]
25
Pensioen | Regeling voor vervroegde uittreding leidt tot pseudo-eindheffing
Regeling voor vervroegde
uittreding leidt tot pseudoeindheffing
Ruim tien jaar na het instellen van de fiscale strafheffing voor werkgevers die een
Regeling voor vervroegde uittreding (hierna: RVU) aanbieden, zorgt de RVU-regelgeving
voor veel hoofdbrekens bij werkgevers. De Belastingdienst heeft onlangs zelf nog
de publiciteit weten te bereiken met de eigen vrijwillige vertrekregeling die duurder
uitpakt dan op voorhand was voorzien. Dit komt niet uitsluitend doordat meer
personeelsleden dan voorzien gebruik willen maken van de vrijwillige vertrekregeling,
maar ook door de pseudo-eindheffing die de Belastingdienst verschuldigd is doordat
de regeling deels kwalificeert als een RVU. Zo kunnen ambtenaren die kort voor
hun pensioenleeftijd zitten, gebruikmaken van de regeling en zo nog een mooie
beëindigingsvergoeding meekrijgen die kan worden aangewend om de periode tot de
AOW- of pensioengerechtigde leeftijd te overbruggen.
B
ij de invoering van de vrijwillige
vertrekregeling is onvoldoende
rekening gehouden met het
risico op een RVU die een additionele
belastingheffing van 52% voor de
Belastingdienst met zich meebrengt. De
Belastingdienst is niet de enige organisatie
die bij een reorganisatie met een vrijwillige
vertrekregeling onaangenaam verrast wordt
door de pseudo-eindheffing. Als gevolg van
de crisis hebben tal van organisaties een
reorganisatie moeten doorvoeren waarbij
de Belastingdienst het sociaal plan of een
vrijwillige vertrekregeling deels als RVU
aanmerkte. Hierover zijn dan ook diverse
procedures gevoerd en met dit artikel
stellen wij u op de hoogte van de recente
ontwikkelingen.
26
Wat is een RVU?
De RVU is met ingang van 1 januari 2005
in de Wet op de loonbelasting 1964
opgenomen. Indien sprake is van een RVU,
is de werkgever een pseudo-eindheffing
van 52% verschuldigd. Kenmerkend voor
een pseudo-eindheffing is dat de werkgever
deze heffing dient af te dragen en niet kan
verhalen op de werknemer; de eindheffing
komt naast de reguliere in te houden
loonbelasting. Maar wat wordt nu verstaan
onder een RVU? De wettekst luidt als volgt:
‘Een regeling die, of een gedeelte van een
regeling dat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
ten doel heeft voorafgaand aan het ingaan
van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling
of de Algemene Ouderdomswet te voorzien in
een of meer uitkeringen of verstrekkingen ter
overbrugging van de periode tot het ingaan
van het pensioen of de uitkering ingevolge
de Algemene Ouderdomswet dan wel tot
het aanvullen van uitkeringen ingevolge een
pensioenregeling.’
Er is sowieso sprake
van een RVU als
alleen werknemers
vanaf een bepaalde
leeftijd met een
financiële regeling
kunnen uittreden
Pensioen | Regeling voor vervroegde uittreding leidt tot pseudo-eindheffing
De definitie in de wettekst is erg algemeen
en ruim geformuleerd. Om de wettekst te
verduidelijken, heeft de staatssecretaris
van Financiën twee besluiten gepubliceerd
op basis waarvan de wettekst nader wordt
ingevuld. Het eerste besluit beschrijft
wanneer een regeling al dan niet kwalificeert
als een RVU op basis van de intentie van
de werkgever om de regeling toe te kennen
(de kwalitatieve toets). Het tweede besluit
beschrijft wanneer al dan niet sprake is van
een RVU op basis van de hoogte van de
toegekende regeling (de kwantitatieve toets).
Als tot de conclusie wordt gekomen dat de
regeling kwalificeert als een RVU, dan is de
werkgever een eindheffing verschuldigd
van 52%.
In het besluit van 8 december 2005 staat
wanneer wordt voldaan aan de zogenoemde
kwalitatieve toets. Als een reorganisatie
plaatsvindt om het personeelsbestand op
basis van objectieve criteria te verkleinen,
waarbij niet de intentie bestaat ouderen
vervroegd te laten uittreden, is er geen
sprake is van een RVU. Onder objectieve
criteria wordt onder andere verstaan
het lifo-systeem (last in first out) of het
afspiegelingsbeginsel. Er is in ieder geval
sprake van een RVU als op grond van de
regeling alleen werknemers vanaf een
bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld 60 jaar) de
mogelijkheid hebben om met een financiële
regeling uit te treden en niet wordt voldaan
aan de kwantitatieve toets.
Doel van de pseudo-eindheffing op
een RVU
De regeling is in 2005 ingevoerd om de
arbeidsparticipatie van oudere werknemers
te bevorderen. Door deze regeling wordt het
voor werkgevers duurder om een oudere
werknemer te ontslaan, wat zou moeten
leiden tot het in dienst houden van oudere
werknemers. Samen met de invoering van
de RVU is de fiscale facilitering van de VUTregeling afgeschaft.
Recente ontwikkelingen
De Hoge Raad heeft in het voorjaar van
2016 uitspraak gedaan in een zaak waarin
de provincie Zeeland moest bezuinigen
omdat de inkomsten aanzienlijk zouden
gaan teruglopen. Als gevolg hiervan moest
een reorganisatie worden doorgevoerd.
Bij de opzet van de reorganisatie was het
niet mogelijk om het afspiegelingsbeginsel
te hanteren vanwege afspraken die in
het verleden met de vakbonden en de
ondernemingsraad waren gemaakt. Nadat
de provincie advies had ingewonnen bij
organisatiedeskundigen, besloot ze een
non-activiteitsregeling in te voeren voor
werknemers van 57 jaar en ouder. Hierbij
konden werknemers die de leeftijd van 57
jaar hadden bereikt zich vrijwillig melden.
Zij zouden dan in dienst blijven, maar
vrijgesteld worden van werkzaamheden. Tot
aan het bereiken van de AOW-gerechtigde
leeftijd zouden zij een uitkering van de
provincie Zeeland ontvangen.
De vraag in deze casus was of de nonactiviteitsregeling kwalificeert als een
RVU. De vraag richtte zich er specifiek op
of getoetst moet worden op de intentie
waarmee de werkgever een regeling aan
een werknemer toekent of dat getoetst
moet worden op de uitkomst van de
regeling. De provincie Zeeland had de nonactiviteitsregeling ingevoerd vanwege de
teruglopende inkomsten en de afspraken
die in het verleden waren gemaakt met de
vakbonden en de ondernemingsraad. Het
doel was daarmee niet het laten afvloeien
van oudere werknemers. Het resultaat
van de reorganisatie was wel dat oudere
werknemers, indien zij dat wensten, konden
stoppen met werken en dat zij dan een
uitkering zouden krijgen van de provincie
Zeeland om de periode tot de AOW-leeftijd
te overbruggen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de
beweegredenen van de werkgever om een
regeling in te voeren niet van belang zijn.
Gekeken moet worden of de uitkeringen
die voortvloeien uit de regeling bedoeld
zijn om de periode tot de AOW-gerechtigde
of pensioengerechtigde leeftijd te
overbruggen.
Conclusie
Het risico van een pseudo-eindheffing
verdwijnt niet als er wordt gereorganiseerd
vanwege de financiële situatie van een
organisatie. Als uitkeringen ten doel
hebben het overbruggen van de periode
van ontslag/non-activiteit tot het bereiken
van de AOW- of pensioengerechtigde
leeftijd, dan zal het standpunt van de
Belastingdienst zijn dat sprake is van een
RVU.
In het besluit van de staatssecretaris
van Financiën van 8 december 2005 is
de intentie van de werkgever inderdaad
relevant, maar daarbij wordt ook de
voorwaarde gesteld dat een reorganisatie
plaatsvindt op basis van ‘objectieve criteria’.
Hiermee wordt bedoeld dat de reorganisatie
zo veel mogelijk leeftijdsonafhankelijk
zou moeten zijn. De enkele intentie van
een reorganisatie is niet voldoende en
daarnaast dient de regeling voldoende
leeftijdsonafhankelijk te zijn en niet tot
gevolg te hebben dat alleen oudere
werknemers uittreden.
Léonie Stooker
Global Employer Services
[email protected]
27
Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen
Meldplicht
datalek bij
pensioenfondsen
De laatste tijd is er van alles van doen over de bescherming
van data. Voorheen kon het management nog wel overwegen
om een datalek niet te melden, maar dit is sinds de meldplicht
niet meer toegestaan. Het recente datalek van persoonlijke
gegevens van Philips-personeel laat zien dat de eigenaar van
de data verantwoordelijk is, ongeacht waar in de ‘keten’ een
datalek plaatsvindt. Pensioenfondsen, uitvoerders en allerlei
uitbestedingsrelaties vormen een groot ecosysteem, waardoor
pensioenfondsen voor een grote uitdaging staan om het
overzicht te behouden waar alle data zijn. Naast negatieve
publiciteit kan een datalek bij gebleken nalatigheid ook een
boete opleveren.
28
Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen
29
Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen
Welkom in de digitale wereld!
Alles, iedereen, altijd en overal online. Vrijwel
niemand gaat nog zonder smartphone de
deur uit. Internet is altijd onder handbereik,
ook via tablet en laptop. Zo heb je altijd
toegang tot al je data. De digitale geneugten
hebben echter ook een keerzijde; bij verlies
of diefstal van je smartphone, tablet of
laptop loop je het risico dat kwaadwillenden
toegang krijgen tot je data, bestellingen
doen vanuit je tegoed in de Appstore, foto’s
of andere privégegevens openbaar maken
of uit jouw naam e-mails sturen. Dit noemen
we dan een datalek. Dat kan heel vervelend
zijn, maar gelukkig zijn steeds meer mensen
zich goed bewust van de risico’s en houden
ze in de gaten welke data ze waar neerzetten
en zorgen ze voor voldoende beveiliging van
smartphones en dergelijke.
Maar hoe is dat bij pensioenfondsen
geregeld? Zij hebben immers de beschikking
over heel veel data van bijna alle in
Nederland gewerkt hebbende personen die
vanaf de pensioendatum toch elke maand
hun pensioenuitkering verwachten, en van
werkenden die pensioen opbouwen voor
later. Zo veel persoonlijke gegevens in een
uitgebreid ecosysteem (zie figuur 1), dat
roept vragen op. Om er een paar te noemen:
•• Is het bestuur van het pensioenfonds
voldoende bekend met de risico’s omtrent
de persoonlijke gegevens?
•• Over welke gegevens gaat het eigenlijk,
waar staan die allemaal, bij welke partijen?
•• Is de beveiliging op orde en de privacy
geborgd?
•• En als het dan toch een keer misgaat, ‘we
hebben een datalek!’, wat dan?
Dit zijn vragen waar we stiekem misschien
wel vaker aan denken als gebruiker van
een smartphone dan als verantwoordelijke
voor (of beheerder van) privacygevoelige
gegevens van miljoenen burgers. De parallel
is zeker wel aanwezig, maar het verschil
is enorm groot. Van een pensioenfonds
verwacht je dat de (wettelijke) zorgplicht
om de integriteit van de gegevens te
beschermen en de vertrouwelijkheid te
waarborgen binnen het hele ecosysteem
actief en aantoonbaar wordt uitgevoerd.
Van een pensioenfonds
verwacht je zorg
voor integriteit en
vertrouwelijkheid.
Figuur 1: Schematische weergave van voorbeeld pensioenuitvoeringsketen
Voorlichting
Communicatie
(incl. UPO’s)
Uitvoeringsorganisaties
Belanghebbenden
Fin. & Act.
rapportage
Toezichthouders
Wet- en regelgeving
Periodieke
verantwoording
Advies
Uitvoeringsorganisaties
ISAE 3402
Pensioenstaten
Accountant
uitvoeringsorganisaties
Informatie m.b.t.
toezichtthema’s
SLA en mandaat
Werkgevers
en
Werknemers
Bestuur
Pensioen
Fonds
Acc. verklaring
basisgegevens
Beleidsverantwoording
Acc. verklaring
jaarcijfers
Actuariële
rapportage
Grondslagen
jaarrekening
Audit instructies
Accountant
Acc. verklaring en
man. letter
Externe actuaris
Review controle
Actuariële analyse
30
Advies
Commissies
en
Adviseurs
Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen
Colofon
Pensioen. is het kwartaalmagazine
van Deloitte over actuariële,
financiële, juridische, fiscale en
verzekeringsaspecten van pensioen.
Meldplicht bij Autoriteit
Persoonsgegevens
Om het nog wat zwaarder aan te zetten: de
overheid heeft wetten voorgeschreven zoals
de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
Hierin is onder andere opgenomen dat
elke organisatie uiteraard (aantoonbaar)
de persoonlijke gegevens behoort te
beschermen. Sinds begin 2016 is ook de
verplichting opgenomen om een ernstig
datalek tijdig te melden bij de nieuw
ingerichte Autoriteit Persoonsgegevens.
Hierbij kunnen zelfs boetes worden
opgelegd tot ruim € 800.000. Op Europees
niveau is ondertussen ook nieuwe wetgeving
op dit terrein opgesteld en die zal in het
voorjaar van 2018 in werking treden (GDPR,
General Data Protection Regulation). Ook
bij de toezichthouder, De Nederlandsche
Bank, staan beveiliging en privacy hoog op
de agenda.
De eindverantwoordelijkheid kan niet
worden uitbesteed. Zijn persoonlijke data
van deelnemers gelekt, dan is het de
verplichting van het fonds om dat datalek
te melden, ongeacht bij welke partij in het
hele ecosysteem de data zijn gelekt. Van het
fonds wordt dan ook verwacht dat het kan
aantonen dat door alle betrokken partijen
op de juiste wijze invulling is gegeven aan de
zorgplicht. Hoe die invulling er dan uit moet
zien, is niet eenvoudig, maar het fonds buigt
zich in ieder geval over een actief beleid,
monitoring van de toepassing ervan binnen
de keten en over scenario’s voor ketenbrede
crisisbeheersing.
Deze uitdaging is complex, maar zal
aangegaan moeten worden door het fonds.
Globaal zijn het drie stappen:
1. Breng het ecosysteem in kaart en voer
een nulmeting uit naar de huidige
situatie van de beveiliging en de privacy
in de gehele keten.
2. Definieer de ambitie, beschrijf de
gewenste situatie met inachtneming van
de nieuwe richtlijnen en wetten.
3. Stel een implementatieplan op om de
gewenste situatie te bereiken.
Besef vooral dat in onze digitale wereld
beveiliging en privacy om continue aandacht
vragen; en als het dan toch een keer
mis gaat …
Redactie
Robert-Jan Hamersma,
Deloitte Financial Advisory Services
Johannes Penon,
Deloitte Accountants
Harm Prinsen,
Deloitte Belastingadviseurs
Roderik van Sluis,
Deloitte Belastingadviseurs
Evert van der Steen
Risk Services
Contactadres
T.a.v. Krissie Brands
Postbus 58110
1040 HC Amsterdam
telefoon: 088 288 8972
e-mail: [email protected]
www.deloitte.nl
Coördinatie & realisatie
Deloitte Communicatie, BCCR
Eindredactie
Paulina Damen, Willemstad
Interview
Vincent Peeters
Een Datalek!
“We hadden ons goed voorbereid.
Ondanks dat, kan het toch een
keer misgaan.
Door tijdige detectie en reactie op
het incident hebben we de schade
kunnen beperken.”
Wim Lagendijk
Cyber Security & Privacy
[email protected]
Peter Rozier
Risk Advisory
[email protected]
Ontwerp
Brand, Communications & Corporate
Social Responsibility
Fotografie
Sabine Bison, Bisonder Producties
Rotterdam
Aan dit nummer werkten mee
Carolien Hommels, Sebastiaan de Leeuw
den Bouter, Peter Kavelaars, Bo Diederen,
Carina Houwen, Alexander Jordaan,
Léonie Stooker, Wim Lagendijn,
Peter Rozier
Drukwerk
Groen Media, Leiden
Abonnement
Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen?
Mail naar: [email protected].
ISSN: 1873-3921
1601 2016 215
Er zijn honderden pensioenfondsen
in Nederland en de meeste daarvan
hebben vrijwel alle uitvoerende
werkzaamheden uitbesteed; denk aan
vermogensbeheer, administratie van
deelnemers, automatisering, enzovoort.
De mogelijkheden van de digitale wereld
nemen constant toe, maar helaas ook
de risico’s. De grote uitdaging voor de
pensioenfondsen is hoe zij met deze risico’s
om moeten gaan. Hoe kunnen zij hun
eindverantwoordelijkheid nemen voor de
toevertrouwde data, terwijl die zich wieweet-waar bevinden in het hele ecosysteem
van de sector? Dat dit geen sinecure is,
moge duidelijk zijn.
31
Employee benefits en pensioen
Tijden veranderen en zo ook de manier waarop we leven en werken. Hoe
bewegen arbeidsvoorwaarden zoals het pensioen hierin mee? Medewerkers
hebben behoefte aan keuzevrijheid in hun benefitspakket. Wat betekent dit voor
de werkgever? Deloitte Benefits & Pension Advisory adviseert ondernemingen
over ontwerp, inhoud, financiering en uitvoering van employee benefits en
pensioenen.
www.deloitte.nl/pensioen
© 2016 Deloitte The Netherlands
Download