Pensioen Nummer 4 december 2016 Pensioen Seminar Hoe moet het pensioenstelsel er in de toekomst uit zien? Is een brede maatschappelijke oplossing noodzakelijk? Een korte terugblik op het Pensioen Seminar van 30 november j.l. Marktrentestaffels Hoe kan de fiscale ruimte worden benut bij het gebruik van beschikbare-premiestaffels die zijn gebaseerd op de markrente? Regeling voor vervroegde uittreding Recente ontwikkelingen rondom de vrijwillige vertrekregeling en het risico op een RVU die een pseudo-eindheffing van 52% met zich meebrengt. Meldplicht datalek bij pensioenfondsen Een uiteenzetting van de aandachtspunten rondom de steeds verder toenemende opslag en bescherming van data in de pensioensector. pagina 04 pagina 10 pagina 26 pagina 28 Pensioen | Inhoud In dit nummer 18 05 03 Visie op pensioen 04 Vastgelopen pensioensector vereist innovatie 10 Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? 17 Kavelaars’ Column 18 Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer? 2 22 Wat vinden de politieke partijen van pensioen? 26 Regeling voor vervroegde uittreding leidt tot pseudoeindheffing 28 Meldplicht datalek bij pensioenfondsen 28 Pensioen | Redactioneel Visie op pensioen V oor u ligt alweer de laatste editie van het blad Pensioen voor het jaar 2016. In deze editie wordt in verschillende artikelen aandacht besteed aan de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel. Dit was eveneens het centrale thema van het Pensioen seminar dat de redactie van dit blad organiseerde op 30 november 2016. Tijdens dit seminar hebben onder andere Bernard Walschots, Michael Visser en Arnoud Vossen hun visie gegeven op de problematiek rondom de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel. Een uitgebreid verslag van dit, in de ogen van de redactie, geslaagde seminar leest u verderop in deze editie. Aangezien de toekomst en houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel ook grotendeels in handen liggen van de politiek en de verkiezingen in aantocht zijn, zet Alexander Jordaan kort de verschillende standpunten van de zes grootste Nederlandse politieke partijen op het gebied van pensioen op een rij. Peter Kavelaars gaat daarnaast in zijn column in op het einde van het pensioen in eigen beheer in 2017. Zo besteedt hij onder andere aandacht aan de verschillende varianten voor een soepele afwerking van het pensioen in eigen beheer. Ook Carina Houwen en Bo Diederen behandelen het pensioen in eigen beheer. Zij richten zich specifiek op de rol van de partner van een DGA bij het pensioen in eigen beheer. Een geheel ander onderwerp in deze editie van Pensioen is de steeds verder toenemende opslag van data, ook in de pensioensector, en de aandachtspunten rondom een goede bescherming van (pensioen)data. Onder andere pensioenfondsen en uitvoerders vormen een groot ecosysteem, waardoor het belangrijk is goed overzicht te houden van alle data. Wim Lagendijk en Peter Rozier zetten daarom uiteen waar u op moet letten en hoe het lekken van data kan worden voorkomen. Carolien Hommels en Sebastiaan de Leeuw den Bouter gaan in op het benutten van de fiscale ruimte met behulp van een marktrentestaffel. Zij bekijken het verschil tussen bestaande uniforme beschikbarepremiestaffels op basis van 4% en 3% rekenrente. Tot slot zal Léonie Stooker de recente ontwikkelingen rondom de Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) en de bijbehorende pseudo-eindheffing bespreken. Kortom, voor u ligt weer een goedgevulde editie van het blad Pensioen met aandacht voor verschillende belangrijke pensioenthema’s die de redactie graag nog dit jaar met u wil delen. Veel leesplezier, en alvast fijne feestdagen en een goede jaarwisseling gewenst! Reacties: [email protected] 3 Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie Vastgelopen pensioensector vereist innovatie Verder kijken was het thema. Verder kijken dan de dingen van de dag en samen reflecteren over hoe ons pensioenstelsel van morgen er op hoofdlijnen moet uitzien. Een thema waar de 44ste verdieping van de Rotterdamse Maastoren zich bij uitstek voor leent; de wijde blik komt hier vanzelf, zeker als de zon schijnt. De ruim 100 professionals uit de pensioensector kregen onder leiding van Robert-Jan Hamersma (Managing Partner Deloitte Benefits & Pension Advisory) en Evert van der Steen (Partner en Sectorleider Pensioenfondsen) een gevarieerd interactief programma gepresenteerd, waarbij ideeën over stelselhervorming kwamen uit de hoek van pensioenfondsen, toezichthouder, wetenschap en sociale partners. Leidend idee: innovatie is vereist om de vastgelopen pensioensector weer een toekomst te verschaffen. 4 Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie 5 Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie De uitdaging De houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel staat sterk onder druk, trapt Evert van der Steen af. Hier liggen drie centrale problemen aan ten grondslag. Allereerst is de sector onvoldoende in staat om een coherente en onder alle stakeholders gedragen visie te formuleren op de toekomst van het stelsel. Er steekt gejuich op als we horen dat het Nederlandse stelsel in de mondiale top drie staat, maar eensluidendheid ten aanzien van de dag van morgen ontbreekt. Ten tweede: als er wordt nagedacht over stelselhervorming, gebeurt dat niet in de volle breedte, maar binnen een (politiek) veel te beperkte oplossingsruimte. Ten derde is de sector te veel bezig met bestrijding van symptomen, waardoor het stelsel complexer wordt en – nog belangrijker richting achterban – niet langer bestuurbaar en niet langer uitlegbaar is. Doordat de pensioensector zich zo heeft vastgedraaid, is een fundamentele stelselwijziging nodig om het stelsel weer levensvatbaar en toekomstvast te maken. Maar dan begint de discussie pas. Want vervolgens moeten er keuzes worden gemaakt. Keuzes over het aantal toegestane 6 contracten, over contractsoort(en), over de mogelijkheid van individualisering, het al of niet verplichtstellen van pensioen, het cappen van de pensioenopbouw, het al dan niet behouden van de kracht van collectiviteit (met name de veelbesproken intergenerationele risicodeling) en hoe je dat insteekt, het bepalen van de pensioenleeftijd, het stroomlijnen van de pensioenuitvoering, en het eventueel koppelen van pensioen met andere domeinen. Momentum benutten Hoe dan ook, er zal iets moeten gebeuren, betoogt Van der Steen. “Blijft echte innovatie uit en houdt de sector vast aan symptoombestrijding, dan lopen de kosten op en zal de systeemcomplexiteit alleen maar toenemen. De maatschappelijke onrust over het niet nakomen van wat men als harde toezeggingen beschouwt, zal toenemen, resulterend in een verdere erosie van de koopkracht.” Wel lijkt de sector klaar om knopen door te hakken en haar visie en ideeën naar de politiek uit te dragen, constateert hij. “Laten we dit momentum benutten.” Hoe moet het pensioenstelsel er in de toekomst uit zien? Is een brede maatschappelijke oplossing noodzakelijk? Een korte terugblik op het Pensioen Seminar van 30 november j.l. Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie Bernard Walschots Ouderwetse Defined Benefit-contracten waarbij alle risico’s worden afgewenteld op de werkgever zijn passé, stelt Bernhard Walschots, algemeen directeur van het Rabobank pensioenfonds. We moeten aanvaarden dat er aan pensioencontracten risico’s zitten. Dat onderstreept dat alle contracten voorwaardelijk moeten zijn. Ze moeten ook duidelijkheid geven aan het individu. Dat is nodig om het vertrouwen terug te winnen, maar tevens om inzicht te geven in wat nu werkelijk van hem/haar is. De arbeidsmarkt vraagt om flexibiliteit; ook daar moeten we ook rekening mee houden met de nieuwe contracten. Steeds meer deelnemers vragen ook om handelingsperspectief; ze willen keuzes maken inzake de risico’s die ze lopen, het eerder of later opnemen van pensioen, individuele waarde- en eigendomsoverdracht. En als ze daarin niet willen kiezen, dan moet er een degelijke default-optie zijn. Uitsluitend kiezen voor het oprukkende Collectief Defined Contribution, waar sommigen in de sector toe neigen, gaat hem te ver. Waarom zou je bedrijfstakken en ondernemingen waar andere varianten passen, die vrijheid ontnemen? Ook is hij tegen verdere verlaging van de pensioenopbouw, want het is belangrijk dat ook meerverdieners stevig verankerd zijn in de tweede pijler. Een verdere verlaging van het maximale pensioengevende salaris is Walschots dus ook tegenstander van. Tevens pleit hij voor een drastische reductie van kosten binnen de uitvoering, hoewel dat wellicht een keerzijde zal blijken te hebben: “aan kwaliteit van dienstverlening hangt een prijskaartje.” Vertrouwen Het lage vertrouwen in het pensioenstelsel acht Walschots een groot probleem. Niet alleen voor de sector zelf, maar ook voor de opdrachtgevers, de sociale partners. “Betere communicatie om het vertrouwen te herwinnen is goed, maar niet voldoende. De schijn van belangenverstrengeling moet vermeden worden. De functies van cao-onderhandelaar en pensioenfondsbestuurder combineren in één persoon is niet verstandig. Bestuurders moeten regelingen objectief kunnen beoordelen.” Hij ziet bij sociale partners ook weinig consensus. “Vakbonden vechten met werkgevers, ze vechten onderling, werkgevers zien pensioen steeds meer als kostenpost. Dit holt het vertrouwen bij het publiek uit.” Rente Een blijvend lage rente zal ons stelsel – elk kapitaal gedekt stelsel – ernstig schaden. Waar komt die lage rente vandaan? Een lage bevolkingsgroei, lage productiviteitsgroei en lage inflatie zijn hier vanuit de aanbodzijde van de economie debet aan. Maar er is meer aan de hand. Walschots verwijst naar monetair en budgettair beleid, te weinig investeringen en, last but not least, hoge schulden, zowel bij bedrijven en overheden als bij gezinnen. Met name het opkopen van schulden door de ECB (Quantitative Easing) werkt niet. Op korte termijn is het effect op de groei nul en op lange termijn is het effect negatief. Daarbij is het Europese begrotingsbeleid vastgelopen: hervormen is lastig voor de zuidelijke landen en de druk om de staatsschuld naar de 60%norm terug te brengen beperkt hen om via de begroting te stimuleren. Walschots suggereert dat genoemde landen overgaan tot hervorming in ruil voor gedeeltelijke verlaging van hun staatsschuld, te realiseren door het wegstrepen van deze schuld van de balansen van de centrale banken in het Europese Stelsel van Centrale Bank (zij hebben destijds de staatsschuld opgekocht in het kader van eerdergenoemde QE). Hierdoor ontstaat ruimte om belastingen te verlagen of uitgaven te verhogen, of een combinatie van beide. Dit leidt tot een enorme bestedingsimpuls en dus tot hogere groei, zowel op korte als op lange termijn. “Ik noem dat het ‘doe-de-dingengoed-beleid’. Het is ook gunstig voor pensioenfondsen, want de lange rente stijgt hierdoor. Een stijging van 3% resulteert al in dekkingsgraden van 130% of hoger.” 7 Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie Arnoud Vossen De boodschap van Arnoud Vossen, Afdelingshoofd toezicht grote pensioenfondsen bij De Nederlandsche Bank, was niet minder urgent of minder duidelijk: sector, wees voorbereid op een onzekere toekomst. Want dat de toekomst onzeker is en blijft, is een feit. “Een feit waarmee we als sector moeten omgaan, want, waar gaat het om? Dat pensioenfondsen hun werk integer doen, dat ze in control zijn, dat ze prudent beleggen, dat ze hun deelnemers op een open wijze informeren. Dit mag je eisen van een sector waar 1.200 miljard in omgaat en waar mensen wat betreft hun oudedagsvoorziening zwaar op leunen.” Deze onzekerheid heeft vele gezichten: de hoogte van de uitkering, de mogelijkheid van indexatie, de mogelijkheid om misgelopen indexatie in te halen. Contracten en toezeggingen op lange termijn, waarin veel kan gebeuren. Vele externe ontwikkelingen en factoren, zoals de innovaties op IT-vlak (FinTech). Daarnaast zijn er de politieke partijen, die vaak zeer verschillend tegen pensioen aankijken. Vossen: “Hoe de nieuwe contracten eruit gaan zien, weet niemand. Wel, dat we afstevenen op een transitie. Dus moet je je als sector voorbereiden. Niet alleen voor de korte termijn, waarbij het 8 nodig kan zijn een herstelplan te schrijven, maar ook en vooral voor de lange termijn. Je strategisch risico goed managen en hierin proactief zijn. Verandervermogen ontwikkelen. Zodat je klaar bent voor welke contractsoort dan ook.” Risicogestuurd toezicht De Nederlandsche Bank gaat hier in 2017 op een risicogestuurde manier veel aandacht aan besteden, uitgaande van een twaalftal indicatoren, kondigt Vossen aan. De aard van de regeling is zo’n indicator. “Heb je als fonds bijvoorbeeld een oude DB-regeling met veel overgangsmaatregelen en een hoge complexiteitsgraad? Dan is je strategisch risico hoger. Heb je de uitvoering uitbesteed aan een instantie met een beperkt repertoire en veel legacy op IT-gebied? Ook dat verhoogt je risico. Hoe gaat je bestuur te werk: heeft het een veranderagenda, of wacht het tot de sociale partners zeggen wat er moet gebeuren? Wat is je budget for change? Heb je dat überhaupt? Welk scenario hanteer je en hoe positioneer je jezelf in de historie: ga je liëren met een grotere partij, of zeg je: na mij de zondvloed? DNB heeft geen glazen bol. Maar elk pensioenfonds kan nagaan wat de verschillende risico’s zijn en hoe je daarop moet acteren om je toekomst te maken.” Michael Visser Michael Visser (zelfstandig ondernemer via Pensioen GeMi en pensioenonderzoeker bij het Competence Centre for Pension research (CCP) van Tilburg University en Netspar) besprak, op persoonlijke titel, een aantal hete hangijzers in pensioendiscussies. Eén regeling “Kijkend naar nieuwe contractvarianten op basis van de Wet verbeterde premieregeling en de zoektocht naar een nieuw contract door de SER en politiek, lijkt het te gaan om alternatieve contracten naast de bestaande. We zijn dus weer aan het stapelen, complexiteit aan het creëren. Hopelijk is het een tussenfase. Het voorstel van één regeling voor alle werkenden klinkt mij aantrekkelijk in de oren als stip op de horizon. Het inbouwen van voldoende flexibiliteit in die regeling is dan wel een belangrijke randvoorwaarde.” Individualisering “Een interessant begrip. Ideologisch beladen, maar je kunt het ook koppelen aan de in verschillende studies geconstateerde heterogeniteit. Mensen verschillen steeds meer en hebben andere wensen en behoeften, ook qua vermogensopbouw. Het lijkt me goed dat te faciliteren, maar het systeem wel beheersbaar en behapbaar te houden met beperkte keuzes.” Pensioen | Vastgelopen pensioensector vereist innovatie Collectiviteit “Verschillende mensen hanteren hier vaak verschillende aannames, niet zelden resulterend in spraakverwarring. Collectief beleggen levert natuurlijk schaalvoordeel op, dat is een no-brainer. Dan het delen van risico’s, welke zijn rationeel? Het delen van individuele risico’s levert evident welvaartswinst op en staat volgens mij niet ter discussie. Zo is er breed draagvlak voor het delen van het zogenoemde micro langlevenrisico. Populair gezegd: daar kun je als individuele deelnemer niet tegenop sparen. Nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheid vallen voor mij eveneens onder de individuele rationele risico’s die je, al dan niet verplicht, zou willen verzekeren. Over het delen van risico’s met toekomstige generaties is meer discussie. Voor mij wegen de nadelen van intergenerationeel risicodelen echter zwaarder dan de voordelen. Rekenmeesters laten zien dat er vooral voor de lange termijn welvaartswinst te behalen is, maar er ook risico’s zijn. groei, veroorzaakt door de herverdeling van jong naar oud. Denk aan bestuurlijke risico’s en discontinuïteitsrisico’s. En met buffers haal je weer complexiteit binnen.” Pensioen koppelen aan domeinen als wonen en zorg “Dit thema leeft al heel lang. Bij Netspar hebben we dit thema recent bekeken vanuit het perspectief van de financiële planning. Op het niveau van huishoudens wordt duidelijk hoe deze drie domeinen op elkaar inwerken. We signaleren daarbij ook een een paar belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen. Lenen voor een huis wordt moeilijker, onder andere door strengere leennormen, een hypotheekrenteaftrek die wordt uitgefaseerd en studieschulden onder starters. Tegelijkertijd versobert de WW, dynamiseert de arbeidsmarkt en veranderen relatievormen, waardoor de zogeheten idiosyncratische risico’s – onverzekerde persoonlijke schokken zoals werkloosheid en scheiding – toenemen. Als mensen veel vermogen oppotten in hun huis en pensioen – vermogen waar ze niet mogen aankomen – en ze geen buffer hebben, kunnen ze gemakkelijker in de knel komen en zijn ze minder wendbaar. Is zo veel verplicht illiquide vermogen wel verstandig? Integratie van domeinen maakt het mogelijk vermogen liquide te maken vanuit het perspectief van financiële planning, en komt zo tegemoet aan behoeften van huishoudens in verschillende levensfasen. Los daarvan een oproep aan de overheid: denk bij het maken van beleid integraal over domeinen heen.” Semih Eski Tijdens de afsluitende paneldiscussie reageerde Semih Eski (CNV Jongeren) op de vraag waarom jongeren zeer beperkt in besturen vertegenwoordigd zijn. “We willen jongeren graag klaarstomen voor deze rol, maar het thema pensioen leeft te weinig onder hen. Als je het hebt over de doorsneesystematiek en dat dit een impliciete subsidie van jong naar oud betekent, merk je dat ze het allemaal ver van hun bed vinden.” Hoe denkt hij over het idee van een verplicht pensioen? “Als vakbondsman vind ik dit een stap in de goede richting. Deze verplichtsteling moet dan zeker ook gelden voor zzp’ers, die nu tussen de wal en het schip vallen. Veel zzp’ers zouden ook liever een vast dienstverband hebben waarbij ze als werknemers hun oudedagsvoorziening opbouwen. Een grote groep zzp’ers bevindt zich in de leeftijdscategorie van 35 tot 55 jaar, een periode waarin het cruciaal is om pensioen op te bouwen. Dit gebeurt bij voorkeur op basis van hun behoefte en wensen. Daarom zet CNV Jongeren de ramen en deuren open. Luisteren naar de mensen, en niet de belangenbehartiging van bepaalde groepen – dat is onze drijfveer.” Deloitte hoopt dat de discussie wordt voortgezet, uiteindelijk leidend tot de fundamentele hervorming die voor de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel onontbeerlijk is. 9 Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? Een aantal verzekeraars biedt sinds kort standaard beschikbare-premiestaffels op basis van een rekenrente lager dan 3%. Hoe lager de rekenrente, hoe hoger de premiepercentages. Wat is het verschil met bestaande uniforme staffels op basis van 4% en 3% rekenrente, en beantwoorden deze marktrentestaffels aan de vraag vanuit de markt. 10 Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? 11 Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? Het is een veelvoorkomend probleem: werkgevers die vandaag de dag een meerjarige uitvoeringsovereenkomst voor een eindloon- of middelloonregeling willen vernieuwen, worden geconfronteerd met een forse stijging van de tarieven door de in de tussentijd sterk gedaalde marktrente. Voor werkgevers die niet fors meer willen gaan betalen, maar wel de ruimte van het fiscale kader willen blijven benutten, is een beschikbare-premieregeling vaak het enige alternatief. Fiscale ruimte Artikel 18a, lid 3, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) beschrijft de fiscale ruimte voor een beschikbarepremieregeling als volgt: ‘Een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde pensioengevend loon tot dat tijdstip.’ Omdat bij het pensioen ook een volledige AOW-uitkering wordt verondersteld, gaat de praktijk uit van het pensioengevend loon na aftrek van de franchise (‘pensioengrondslag’). Het fiscale kader voor een beschikbarepremieregeling is afgeleid van het fiscale kader voor een middelloonregeling: veertig dienstjaren vermenigvuldigd met een opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen van 1,875% van de gemiddelde pensioengrondslag is gelijk aan 75% van de gemiddelde totale pensioengrondslag. In praktijk kan dit afwijken door extra/minder rendement of indexatie. 12 Premiestaffels De maandelijkse beleggingspremie wordt bepaald aan de hand van een leeftijdsafhankelijke premiestaffel. De meest recente fiscale regels voor premieovereenkomsten zijn nader uitgewerkt in het staffelbesluit van de staatssecretaris van Financiën per 17 december 2014. Er zijn vier staffels gepubliceerd die onderling verschillen als het gaat om het beoogde partnerpensioen. De meest gangbare staffel is staffel II. Deze staffel beoogt de opbouw van een kapitaal waarmee op pensioendatum een levenslang ouderdomspensioen en een uitgesteld opgebouwd partnerpensioen kunnen worden aangekocht in de verhouding 100:70. In de rest van dit artikel gaan we telkens uit van staffel II. Volgens de Wet LB 1964 moet de premie actuarieel worden vastgesteld per leeftijdsklasse van vijf jaar en gebaseerd zijn op een rekenrente van 4%. De premiepercentages van een staffel gebaseerd op 4% rekenrente lopen van 4,1% (leeftijdsgroep 15 tot en met 19 jaar) tot 27,7% (leeftijdsgroep 65 tot en met 66 jaar) van de pensioengrondslag. Premies van jongere deelnemers kunnen langer renderen en daardoor is de benodigde beleggingspremie op jonge leeftijd lager dan op oudere leeftijd. Met leeftijdsafhankelijke premiepercentages wordt een tijdsevenredige pensioenopbouw beoogd. 3%-staffel Het staffelbesluit bevat ook premiestaffels op basis van 3% rekenrente. De premiepercentages van een 3%-staffel liggen voor alle leeftijdsgroepen hoger: van 7,2% (leeftijdsgroep 15 tot en met 19 jaar) tot 31,5% (leeftijdsgroep 65 tot en met 67 jaar) van de pensioengrondslag. De staffel veronderstelt een jaarlijks gemiddeld rendement van 3% in plaats van 4% en een hogere inkoopprijs van het pensioen op pensioendatum (hoe lager de rente, hoe hoger de inkoopprijs). Daarom moet een hogere premie worden ingelegd om uiteindelijk hetzelfde beoogde pensioen aan te kunnen kopen als op basis van de 4%-staffel. Bij gebruik van een 3%-staffel worden aanvullende voorwaarden gesteld om overschrijding van de fiscale pensioengrenzen te voorkomen. Het ouderdomspensioen mag volgens de Wet LB 1964 maximaal 100% van het laatste pensioengevend loon bedragen (‘100%-grens’), uitzonderingen daargelaten. Daarom moet fiscaal worden getoetst, bijvoorbeeld op het moment van uitdiensttreding, echtscheiding of pensionering. Een eventueel kapitaaloverschot vervalt niet aan de deelnemer. Marktrente De marktrente is al tijden lager dan 4% en ook lager dan 3%. Een aantal verzekeraars biedt daarom sinds enkele maanden in hun beschikbare-premieregeling(en) de keuze voor een premiestaffel die niet is gebaseerd op 4% of 3%, maar op 2,5% of lager. Het idee op zich is niet nieuw. In bijlage V van het staffelbesluit wordt de mogelijkheid geboden een premiestaffel te hanteren op basis van de kostprijs van een fiscaal maximaal middelloonpensioen. De nieuwigheid van de marktrentestaffels die nu door een aantal verzekeraars worden aangeboden, ligt besloten in het praktische gemak ervan. Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? In een beschikbare-premieovereenkomst met een op kostprijs gebaseerde staffel moet de verzekeraar jaarlijks de kostprijs bepalen die voor een maximale nominale middelloonregeling zou gelden. De beleggingspremies mogen niet hoger zijn dan deze kostprijs. De werkelijke kosten van de beschikbare-premieregeling kan de verzekeraar separaat in rekening brengen. Op het moment dat de kostprijs van een fiscaal maximale middelloonaanspraak wijzigt, bijvoorbeeld omdat de rente stijgt, moet de premiestaffel worden aangepast. In praktijk komt een dergelijke marktrentestaffel dan ook weinig voor. Het huidige aanbod van marktrentestaffels heeft betrekking op een standaard premiestaffel die vaststaat gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst. Door deze standaardisering worden de uitvoeringskosten per pensioenregeling lager ingeschat. Overigens geldt ook voor marktrentestaffels dat getoetst moet worden of het pensioen geen fiscale grenzen overschrijdt. Idealiter heeft de uitvoerder de marktrentestaffel voorgelegd aan de Belastingdienst en is fiscale toetsing afgestemd op productniveau. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de op het moment van schrijven (14 november 2016) bij ons bekende marktrentestaffels. Tabel 1: overzicht staffels algemeen Staffelbesluit 17 december 2014 Staatssecretaris* 4% staffel 3% staffel 2% staffel 15 t/m 19 4.10% 7.20% 13.00% 20 t/m 24 4.70% 8.00% 14.00% 25 t/m 29 5.70% 9.30% 15.50% 30 t/m 34 6.90% 10.80% 17.10% 35 t/m 39 8.40% 12.50% 18.90% 40 t/m 44 10.20% 14.60% 21.00% 45 t/m 49 12.50% 17.00% 23.30% 50 t/m 54 15.40% 19.80% 25.90% 55 t/m 59 18.90% 23.30% 29.00% 60 t/m 64 23.60% 27.70% 32.90% 65 t/m 66 27.70% 31.50% 36.10% Voor- en nadelen De meningen verschillen erover of een beschikbare-premiestaffel op basis van 4% rekenrente leidt tot het beoogde pensioenresultaat. Door de lage marktrente is het inkopen van een pensioenuitkering op pensioendatum relatief duur. Hogere inlegpercentages helpen dan om de pensioenambitie te realiseren. Het kan op die manier een overgang van een (gegarandeerde) eind- of middelloonregeling naar een beschikbare-premieregeling gemakkelijker maken. Een nadeel van een marktrentestaffel is dat de beleggingspremie hoger wordt voor alle deelnemers. Niet voor alle werkgevers (en deelnemers) zal een relatief hoge inleg voor een beschikbare-premieregeling opwegen tegen bijvoorbeeld een versoberde gegarandeerde middelloonregeling. Een hogere inleg in een beschikbarepremieregeling is immers nog steeds geen garantie dat het beoogde pensioenresultaat wordt behaald. En als blijkt dat de fiscale pensioengrenzen worden overschreden, vervalt het kapitaaloverschot aan de verzekeraar (of werkgever). Het niet volledig benutten van een marktrentestaffel, bijvoorbeeld door als collectieve pensioenregeling te kiezen voor 50% van de maximale premiepercentages, brengt als voordeel met zich mee dat deelnemers met een hoge pensioenspaarbehoefte fiscale ruimte hebben om op vrijwillige basis extra premie in te leggen. * De Staatssecretaris van Financiën heeft in de Nota naar aanleiding van het verslag inzake de fiscale pensioenmaatregelen op 26 oktober 2016 ter indicatie een 2%-staffel opgenomen die is berekend op basis van de standaard grondslagen uit het staffelbesluit. 13 Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? Vlakke premie In plaats van een beschikbarepremieregeling met leeftijdsafhankelijke beleggingspremies is het ook toegestaan om voor alle deelnemers eenzelfde leeftijdsonafhankelijke beleggingspremie te hanteren. Het voordeel van een vlakke premie is dat het eenvoudig is en gemakkelijk verdedigbaar (alle werknemers krijgen dezelfde pensioenpremie van de werkgever). De vlakke premie mag ten hoogste gelijk zijn aan het fiscaal maximale premiepercentage voor de jongste deelnemer, omdat anders de fiscale grenzen voor de jongste deelnemer worden overschreden. In praktijk maakt dit het aanbieden van een vlakke premie onaantrekkelijk. We proberen dit te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. Stel, de jongste werknemer in de pensioenregeling is 18 jaar en de pensioenregeling is een beschikbarepremieregeling met een 3%-staffel. De fiscaal maximaal toegestane vlakke premie voor alle deelnemers in deze pensioenregeling is dan 7,2% van de pensioengrondslag. Een deelnemer die op 18-jarige leeftijd in dienst komt en veertig jaar aan deze pensioenregeling deelneemt, bouwt in deze periode maar ongeveer de helft aan pensioenkapitaal op van waar sprake van zou zijn geweest in geval van leeftijdsafhankelijke premiepercentages (uitgaande van 3% rendement, zie grafiek 1). Voor een oudere deelnemer is dit effect nog groter. Om met een vlakke premie eenzelfde kapitaal op te bouwen is een vlakke premie van ongeveer 13% van de pensioengrondslag nodig. Grafiek 1: ontwikkeling kapitaalopbouw op basis van 3%-staffel (aangenomen rendement 3%) verworven kapitaal (index = 100) 35,000 30,000 25,000 20,000 15,000 10,000 5,000 – 0 05 10 15 20 25 30 35 Projectiejaren vlakke premie: 7,2% van de pensioengrondslag 14 3% staffel: leeftijdsafhankelijke premies Wanneer de vlakke premie is gebaseerd op een marktrentestaffel, bijvoorbeeld op basis van 2% rekenrente, kan een veel hoger premiepercentage worden gekozen dat wel tot de beoogde pensioenopbouw zou kunnen leiden. Een mogelijke beperking daarbij is wel dat als de rente van het inkooptarief stijgt, de marktrentestaffel aangepast zal moeten worden (al dan niet met vertraging in verband met de contractperiode). Degressieve opbouw Wanneer de beleggingspremie een voor alle leeftijden gelijk percentage van de pensioengrondslag is, zorgt dat ervoor dat in jonge jaren relatief veel kapitaal wordt verworven en op latere leeftijd juist relatief weinig. Dit is niet verboden. Met het huidige maatschappelijke debat over het afschaffen van de doorsneepremie en over of degressieve opbouw is toegestaan volgens Europese richtlijnen/de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wet GBLA) heeft de beschikbarepremieregeling vooralsnog dan ook niets van doen. Als in een beschikbare-premieregeling een vlakke premie wordt gecombineerd met de mogelijkheid tot directe inkoop van pensioenaanspraken, biedt dit praktisch gezien een toegestane vorm van degressieve opbouw. Wel moet daarbij de kanttekening worden geplaatst dat met het verwachte rendement op de beleggingspremie extra pensioen zou kunnen worden ingekocht en dat directe inkoop van aanspraken dus naar verwachting tot een lager pensioen zal leiden dan de staffel beoogt. Nu de marktrente erg laag is, is het maar zeer de Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? vraag of directe inkoop verstandig is. De tendens om langer door te beleggen wordt ondersteund door het van kracht worden van de Wet verbeterde premieregeling per september 2016. Juridische discussie Enkele jaren geleden heeft de Commissie Gelijke Behandeling (later opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens) een oordeel gegeven over of een premiestaffel op basis van een rekenrente van lager dan 3% een verboden onderscheid op basis van leeftijd maakt, of niet. De leeftijdsafhankelijke premies zijn toegestaan als met de verschillende premies voor alle leeftijdscategorieën hetzelfde pensioen kan worden bereikt. In 2005 vond de Commissie dit van toepassing voor een 4%- en 3%-staffel, omdat ze de langetermijnrente van 4% (beschreven in Wet LB 1964) en 3% (voorgeschreven aan verzekeraars door de Pensioen- en Verzekeringskamer) realistisch achtte. Een langetermijnrente lager dan 3% werd destijds niet reëel geacht. Inmiddels ziet de markt er anders uit. Uit het bovenstaande oordeel volgt wel dat een staffel op basis van 1% waarschijnlijk meer vragen zal oproepen dan een staffel op basis van bijvoorbeeld 2,5%. Een oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling (of het College voor de Rechten van de Mens) is overigens niet bindend. Er is bij ons weten op dit moment nog geen jurisprudentie over leeftijdsdiscriminatie bij marktrentestaffels. Ontwikkelingen Een premiepensioeninstelling (hierna: PPI) mag volgens het huidige staffelbesluit geen markrentestaffel aanbieden, omdat zij zelf geen actuariële premie kunnen vaststellen. In praktijk hebben PPI’s samenwerkingsverbanden met verzekeraars voor het aanbieden van risicoverzekeringen. Na een succesvolle PPI-lobby zal het alsnog mogelijk worden gemaakt dat PPI’s marktrentestaffels aanbieden. De termijn waarop dit mogelijk gemaakt wordt, is bij het schrijven van dit artikel nog onbekend. Er zal een tijdelijke maatregel komen waarna het staffelbesluit wordt aangepast. De staatssecretaris van Financiën heeft in de nota naar aanleiding van het verslag inzake de fiscale pensioenmaatregelen op 26 oktober 2016 ter indicatie een 2%-staffel opgenomen die is berekend op basis van de standaardgrondslagen uit het staffelbesluit (zie tabel 2). Het signaal is dat de Belastingdienst vooralsnog zelf geen uniforme 2%-staffels of andere marktrentestaffels zal gaan publiceren. De premiepercentages van de aangeboden marktrentestaffels in de markt zullen dan blijven verschillen. Artikel 18a van de Wet LB 1964 schrijft voor hoe de staffelpercentages dienen te worden bepaald en het staffelbesluit bevat aanvullende voorwaarden. De verschillen tussen de aanbieders ontstaan dus vooral door een verschil in de gehanteerde overlevingstafels. Het kabinet bracht in september een wetsvoorstel uit waarin wordt voorgesteld de 100%-grens voor het pensioen te laten vervallen 15 Pensioen | Marktrentestaffels: hoe toch de fiscale ruimte te benutten? Brand New Day/a.s.r. leeftijdsgroep/staffel Aegon PPI Delta Lloyd/BeFrank a.s.r. 1,5% 2% 2% 2% 2,5% 1% 15 t/m 19 18.10% 13.40% 15.30% 15.10% 11.20% 24.50% 20 t/m 24 19.20% 14.50% 16.30% 16.40% 12.40% 25.50% 25 t/m 29 20.70% 16.00% 18.10% 18.10% 14.00% 26.80% 30 t/m 34 22.30% 17.70% 19.90% 20.00% 15.80% 35 t/m 39 24.00% 19.50% 22.00% 22.10% 40 t/m 44 26.00% 21.60% 24.40% 45 t/m 49 28.00% 23.90% 50 t/m 54 30.30% 55 t/m 59 60 t/m 64 65 t/m 66 2,5% Zwitserleven 2% 2,5% 1,5% 2% 9.90% 15.10% 11.30% 17.60% 13.10% 11.00% 16.20% 12.30% 18.60% 14.10% 12.40% 17.90% 13.90% 20.00% 15.50% 28.20% 14.00% 19.80% 15.70% 21.60% 17.20% 17.90% 29.70% 15.90% 21.90% 17.80% 23.30% 19.00% 24.40% 20.30% 31.30% 18.00% 24.20% 20.20% 25.20% 21.00% 27.00% 27.00% 23.00% 33.00% 20.40% 26.80% 22.90% 27.20% 23.20% 26.50% 30.00% 29.90% 26.20% 34.80% 23.20% 29.80% 26.10% 29.50% 25.80% 33.00% 29.60% 33.40% 33.30% 29.80% 36.90% 26.50% 33.20% 29.80% 32.10% 28.80% 36.10% 33.20% 37.60% 37.10% 34.10% 39.40% 30.50% 37.30% 34.30% 35.10% 32.30% 38.70% 36.10% 40.80% 40.70% 38.10% 41.50% 33.70% 40.60% 38.10% 37.50% 35.00% Het kabinet bracht in september een wetsvoorstel uit waarin wordt voorgesteld de 100%-grens voor het pensioen te laten vervallen. Tijdens de parlementaire bespreking van het voorstel heeft de staatssecretaris van Financiën verduidelijkt dat het vervallen van de 100%-grens ook zal gelden voor de 3%-staffel en marktrentestaffels. De belangrijkste reden hiervoor is het voor verzekeraars verminderen van de administratieve last van het uitvoeren van de fiscale toets. Een logisch gevolg is dat een eventueel kapitaaloverschot niet meer kan vervallen aan de verzekeraar (uitzonderingen daargelaten). Tot slot Door de lage marktrente, de invoering van de Wet verbeterde premieregeling en geholpen door geplande wijzigingen in de wet- en regelgeving komen uitvoerders met nieuwe producten. De markt voor beschikbare-premieregelingen wordt daardoor gevarieerder en aan werkgevers biedt dit extra keuzemogelijkheid. Een marktrentestaffel is een bestaand element dat ruimte biedt om een hogere beleggingspremie in te leggen en ervoor kan gaan zorgen dat de overgang naar een beschikbare-premieregeling of vlakke premie wordt vergemakkelijkt. Carolien Hommels Benefits & Pension Advisory [email protected] Sebastiaan de Leeuw den Bouter Benefits & Pension Advisory [email protected] 16 Nationale-Nederlanden Pensioen | Kavelaars’ Column Kavelaars’ Column Pensioen in eigen beheer ter ziele D e mogelijkheid tot het opbouwen van pensioen in eigen beheer sneuvelt met ingang van 2017. Op het moment dat ik dit schrijf, is dat weliswaar nog niet helemaal zeker – het wetsvoorstel moet de parlementaire sluis nog passeren – maar er is geen twijfel dat het daar zonder kleerscheuren doorheen komt. Staatssecretaris Wiebes is er ongeveer twee jaar mee bezig geweest om tot dit resultaat te komen. In die tijd heeft hij diverse varianten van afbouw de revue laten passeren, maar hij kon steeds maar niet de handen van alle belanghebbenden op elkaar krijgen. Nu is het dan toch zover. Daarbij heeft hij ten behoeve van een soepele afwikkeling een tweetal varianten ontwikkeld, waarbij het evident is dat zijn voorkeur uitgaat naar de afkoopvariant. De afkoopvariant moet in 2017 maar liefst € 2 miljard in het overheidslaatje brengen en vormt daarmee een essentieel deel van de belastingopbrengsten. De andere variant – waarover hierna meer – is de onderhoudsverplichting. Die lijkt bepaald niet onaantrekkelijk en het is dan ook zeer de vraag of de afkoopmogelijkheid wel zo’n succes zal worden. De afkoopvariant ontleent zijn aantrekkelijkheid aan de fiscale korting die met name het eerste jaar – 2017 – betrekkelijk hoog is: 34,5% van de fiscale waarde blijft geheel onbelast. In de daaropvolgende twee jaren neemt de korting af en in 2020 leidt afkoop helemaal niet meer tot een korting. Uitgangspunt vormt zoals gezegd de fiscale waarde. Dat komt omdat eerst de veel hogere commerciële waarde wordt afgestempeld tot de fiscale waarde. Daaraan kleven geen fiscale gevolgen, hoewel op zich de loonbelastingclaim over de pensioenuitkeringen de facto drukt op die commerciële waarde. Men is voor het verschil van de fiscale en de commerciële waarde zijn pensioen kwijt, maar dus ook de daarop rustende fiscale claim. Overigens kan afkoop alleen plaatsvinden voor de volle waarde. Vereist is dan dus wel dat liquiditeiten beschikbaar zijn. Indien dat niet het geval is, is de afkoopvariant geen optie. Men valt dan terug op handhaving van het pensioen in eigen beheer, dat dus echter niet meer verder mag worden opgebouwd. Maar er kan ook worden gekozen voor de onderhoudsverplichting: de pensioenverplichting wordt daarbij omgezet in een spaarsaldo dat vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd gedurende twintig jaar wordt uitgekeerd. De verplichting mag nog wel jaarlijks met de marktrente worden opgewaardeerd. Bij overlijden vererft het spaarbedrag. Men zou nu gelet op de hoge korting bij afkoop in 2017 veronderstellen dat dit zonder meer aantrekkelijk is, maar berekeningen wijzen uit dat dit bepaald niet het geval is. De onderhoudsverplichting lijkt in de meeste situaties aantrekkelijker te zijn. In de eerste plaats komt dit doordat de fiscale claim gemiddeld ruim tien jaar wordt uitgesteld. Daarenboven is het belastingen premietarief voor AOW-gerechtigden relatief laag, doordat zij veel minder premies volksverzekeringen zijn verschuldigd dan anderen. En tot slot is geen box 3-heffing verschuldigd zolang nog geen uitkering uit de vennootschap heeft plaatsgevonden. Dat laatste is dus ook een belangrijk verschil met de afkoopvariant: het netto vrijkomende bedrag wordt immers in dat geval belast in box 3. Tenzij men het natuurlijk gelijk consumeert, maar ook dan hangt men in de ‘fiscale prijzen’: 6% of 21% btw. Gelet hierop is het dan ook niet verwonderlijk als de afkoopvariant minder populair zal worden dan de bewindsman verwacht en dus de opbrengst tegenvalt: dat is zijn zorg dan echter niet meer, maar komt op het bord van zijn opvolger terecht. Ik acht het weinig waarschijnlijk dat die opvolger Wiebes heet. Prof. dr. P. Kavelaars is hoogleraar Fiscale Economie aan de Erasmus School of Economics, buitengewoon hoogleraar aan de University of Caraçao en directeur van het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte Belastingadviseurs te Rotterdam 17 Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer? Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer? Er is al veel gezegd en geschreven over de afschaffing van het pensioen in eigen beheer. Bij de keuze hoe het pensioen in eigen beheer wordt beëindigd, speelt de partner van de directeur-grootaandeelhouder (hierna: DGA) een belangrijke rol. Was bij de toekenning of wijziging van de pensioenregeling de instemming van de partner slechts een formaliteit, bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is de handtekening van de partner één van de belangrijkste vereisten. Zonder instemming en handtekening van de partner kan de DGA geen beroep doen op de omzetting of gunstige afkoop van zijn of haar pensioen in eigen beheer. 18 Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer? 19 Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer? Informatie Juiste en volledige informatie zijn voor de partner belangrijk om tot een goede beslissing te kunnen komen. Moet de partner wel of niet instemmen met het verdwijnen van het pensioen in eigen beheer? En welke afwegingen moeten de DGA en diens partner hierbij maken? Belangrijk is dat in begrijpelijke taal en cijfers duidelijk wordt gemaakt hoe de huidige pensioensituatie eruit ziet. Daarbij moet uiteraard rekening worden gehouden met het feit dat de opbouw van het pensioen uiterlijk op 31 maart 2017 wordt stopgezet. Welke pensioenaanspraken zijn er dan opgebouwd en wanneer komen die tot uitkering? Wat zijn de gevolgen bij overlijden en bij een eventuele echtscheiding? Wellicht speelt ook het vraagstuk van arbeidsongeschiktheid van de DGA een rol. Daarnaast is informatie over en inzichtelijkheid in de financiële positie van het eigenbeheerlichaam belangrijk. Staat het pensioen ‘onder water’ of ‘boven water’? En wat zijn de verwachtingen voor de toekomst hierover? Vervolgens moet inzichtelijk worden gemaakt welke gevolgen een keuze voor afkoop of omzetting kan hebben. Wat zijn de gevolgen bij overlijden, een eventuele echtscheiding of arbeidsongeschiktheid? Wat zijn de gevolgen voor de financiële positie van het eigenbeheerlichaam? En wat gebeurt er met de waarde van de aandelen? Een partner moet zich realiseren wat hij of zij kwijtraakt als het pensioen in eigen beheer verdwijnt, maar ook wat ervoor in de plaats komt. U kunt zich voorstellen dat menig adviseur hier een zware dobber aan zal hebben. Pensioenmaterie wordt vaak als ingewikkeld ervaren. En als er ook onderwerpen als overlijden en echtscheiding moeten worden besproken, dan wordt het ook nog emotioneel. Daarnaast is de partner meestal niet betrokken bij de bedrijfsvoering of de administratie van het eigenbeheerlichaam en is het cijfermatig inzicht vaak gering. Compensatie Wat de partner kwijtraakt, zal meestal niet in balans zijn met wat ervoor terugkomt. De partner geeft bij afkoop of omzetting vaak het partnerpensioen en de helft van het ouderdomspensioen prijs1. Wordt gekozen voor omzetting, dan bestaat er nog kans op een uitkering aan de partner bij overlijden van de DGA, mits de partner als erfgenaam kwalificeert. De hoogte van de uitkering zal echter lager zijn dan die van het partnerpensioen, niet alleen vanwege het feit dat er een afstempeling en omzetting heeft plaatsgevonden, maar ook vanwege het feit dat de uitkering aan de erfgenamen toekomt. Zijn er meer erfgenamen, dan zal de uitkering moeten worden verdeeld. En blijkt de partner op het moment van overlijden van de DGA niet of niet meer als erfgenaam te kwalificeren, dan heeft hij of zij helemaal geen recht op een uitkering meer. Afhankelijk van het Een partner moet zich realiseren wat hij of zij kwijtraakt als het pensioen in eigen beheer verdwijnt, maar ook wat ervoor in de plaats komt. 20 huwelijksgoederenregime en de feiten en omstandigheden kan de partner nog wel profiteren van het wegvallen van de dividendklem, het vrijkomen van liquide middelen of de waardestijging van de aandelen, ter compensatie van wat is prijsgegeven. De vraag is: hoe om te gaan met deze onevenwichtigheid? Moet er een (gehele of gedeeltelijke) compensatie plaatsvinden of niet? De wetgever veronderstelt dat de partner op de een of andere manier compensatie kan ontvangen voor de afkoop of de omzetting. Het is niet wettelijk verplicht dat de partner wordt gecompenseerd. Evenmin is bepaald hoe een eventuele compensatie zou moeten worden berekend. Of en hoe er onderling gecompenseerd gaat worden, is dus aan de DGA en diens partner. Hierbij moet nog wel de kanttekening worden geplaatst dat als er een compensatie wordt afgesproken, de DGA hiervoor dient te zorgen en niet het pensioenlichaam. De compensatie moet dus vanuit het privévermogen van de DGA berekend en verrekend dan wel betaald worden. Het is heel goed mogelijk dat de gewenste afkoop of omzetting, rekening houdend met verschuldigde belasting en/of compensatie, vanuit financieel oogpunt niet of nog niet haalbaar is. Schenking Bij compensatie moet rekening worden gehouden met de schenkingsregels. Hierbij merken we op dat het helaas nog 1 Procentueel gezien heeft de partner in dat geval recht op een hogere waarde van de pensioenverplichting dan de DGA zelf. Pensioen | Hoofdrol voor partner DGA bij beëindiging pensioen in eigen beheer? niet volledig duidelijk is hoe het precies zit met het schenkingsvraagstuk. Voorlopig heeft de wetgever opgemerkt dat door compensatie kan worden voorkomen dat er een schenking door de ene partner aan de andere partner ontstaat. Zorgt de DGA niet voor een passende compensatie, dan kan sprake zijn van een belaste schenking van de partner aan de DGA. Dit is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld het door de echtgenoten gekozen huwelijksvermogensrecht. Is sprake van een algehele gemeenschap van goederen, dan zal niet snel sprake zijn van een belastbare schenking. Is geen sprake van een algehele gemeenschap van goederen, dan kan er wel sprake zijn van een belastbare schenking. Instemming Wordt er na inzicht in de financiële gevolgen en het vaststellen van een eventuele compensatie besloten tot afkoop of omzetting, dan is de feitelijke instemming van de partner noodzakelijk. Immers, zonder deze instemming wordt niet voldaan aan de fiscale voorwaarden. Een besluit zonder instemming heeft tot gevolg dat de volledige pensioenaanspraak wordt belast en een revisierente van 20% is verschuldigd. De heffing loopt zo al vlug op tot 72%. De DGA heeft er dus belang bij dat de partner instemt met de afkoop of omzetting. Maar daarbij moet ook de zekerheid bestaan dat niet wordt teruggekomen op deze instemming. Voor de Belastingdienst is het voldoende dat het benodigde formulier wordt voorzien van de handtekeningen van de partner en de DGA. Ook moet een aantal vragen met ‘ja’ of ‘nee’ worden beantwoord. Maar er wordt niet geïnformeerd naar de wijze waarop een eventuele verdeling of compensatie heeft plaatsgevonden. De vraag is dan natuurlijk wat er gebeurt als de partner op de beslissing terugkomt. Tot op heden heeft de staatssecretaris hier nog geen oplossing voor gevonden. Vanuit de civielrechtelijke invalshoek kan de partner niet zomaar terugkomen op de eerder verleende instemming. Bij bijvoorbeeld een beroep op dwaling is het onder andere relevant hoe de partner is geïnformeerd en of, en zo ja hoe, de compensatie is vastgesteld. Ontbreekt een passende compensatie of is de informatievoorziening niet duidelijk genoeg geweest, dan kan de partner sneller stellen dat sprake is geweest van dwaling. De vraag is in hoeverre deze civielrechtelijke aspecten meewegen in het fiscale vraagstuk. Zolang hier geen duidelijkheid over bestaat, is het raadzaam ervoor te zorgen dat de kans dat de partner terugkomt op een eerder genomen besluit zo klein mogelijk is. Informatie en compensatie lijken hierbij de belangrijkste aspecten. Het betrekken van een externe adviseur door de partner of het notarieel vastleggen van het besluit kan hier ook een positieve bijdrage aan leveren. Speciale aandacht voor de gewezen partner Het betrekken van een externe adviseur is zeker aan te raden als in het verleden een echtscheiding heeft plaatsgevonden of als er wellicht op dit moment een scheiding op handen lijkt te zijn. Wat hiervoor is beschreven, geldt namelijk ook voor de gewezen partner. Ook die moet instemmen met de afschaffing van het pensioen in eigen beheer. Alleen als de gewezen partner recht heeft op een geconverteerde aanspraak of als de aan de gewezen partner toekomende pensioenaanspraak volledig is afgestort bij een verzekeraar, is instemming niet noodzakelijk. De belangen tussen de DGA en de gewezen partner lopen meestal niet parallel (vaak verre van) en afkoop en omzetting kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Zorgplicht voor adviseurs Zoals uit het voorgaande al blijkt, is de adviseur een belangrijke rol toebedeeld. Iedere adviseur heeft vanuit zijn of haar beroepsethiek te maken met een zorgplicht. Zorg is extra belangrijk als het gaat om de beëindiging van het pensioen in eigen beheer. Er bestaan immers geen standaardoplossingen, er is sprake van een potentiële belangentegenstelling, de kennis over pensioen is vaak gering en financieel inzicht ontbreekt vaak. Het is daarom belangrijk dat de adviseur zich ervan overtuigt dat alle informatie en de gevolgen van keuzes worden begrepen en dat gemaakte keuzes en de daaruit voortvloeiende gevolgen goed worden vastgelegd. Het inschakelen van een onafhankelijke adviseur naast de bestaande adviseur is niet noodzakelijk, maar in sommige gevallen wel aan te bevelen. Een volledig dossier is noodzakelijk als op een later tijdstip, bijvoorbeeld bij overlijden of een echtscheiding, moet worden aangetoond dat aan de zorgplicht is voldaan. De partnerproblematiek wordt steeds meer erkend, maar een gewaarschuwd adviseur telt voor twee. Conclusie Het mag duidelijk zijn dat de partner van de DGA een heel belangrijke rol en wellicht zelfs wel de hoofdrol speelt bij de keuze voor omzetting of afkoop. Een rol die echter alleen ingevuld kan worden in samenspraak met anderen, onder wie de adviseur. De adviseur heeft de belangrijke taak om de partner (en de DGA) zo goed als mogelijk bij te staan in de besluitvorming. ‘Inzicht’, ‘begrip’, ‘compensatie’, ‘zorgplicht’ en ten slotte ‘instemming’ zijn de kernwoorden die in het script van de partner en de betrokken adviseur moeten worden opgenomen. Bo Diederen Benefits & pension advisory [email protected] Carina Houwen Benefits & pension advisory [email protected] 21 Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen? Wat vinden de politieke partijen van pensioen? De Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 naderen met rasse schreden. In de aanloop naar de verkiezingen publiceren de politieke partijen hun partijprogramma’s, die de meest uiteenlopende onderwerpen beslaan. In dit artikel zullen we de pensioenstandpunten van de politieke partijen uiteenzetten. We bespreken collectiviteit, AOW-leeftijd, opbouw van pensioen, het pensioen van de zelfstandige en het toezicht. Voor het overzicht hebben we ervoor gekozen alleen de standpunten van de huidige zes grootste politieke partijen te belichten. Collectiviteit De mening van de partijen over de collectiviteit van pensioenen verschilt enigszins. Zowel VVD als CDA meent dat het pensioen persoonlijker moet worden. Het CDA wil voor iedereen een persoonlijk pensioen, dat mensen ook kunnen overdragen bij het veranderen van baan. D66 is eveneens voor een individueel pensioen, maar met behoud van solidariteit. D66 spreekt in het partijprogramma, net als het CDA, over een nieuw pensioenstelsel. In dat pensioenstelsel zal het eigendom van het gespaarde pensioen duidelijk vastliggen. De PvdA daarentegen is van mening dat de collectiviteit in het pensioenstelsel behouden moet blijven door de werkenden samen te laten sparen, beleggen en gezamenlijk de risico’s te dragen. 22 AOW-leeftijd Eind 2012 is de wet inzake de AOW- en pensioenrichtleeftijd verhoogd. In 2013 is besloten de ingangsleeftijd voor het ouderdomspensioen te verhogen naar 66 jaar in 2016 en naar 67 jaar in 2023. Alle partijprogramma’s schrijven iets over de AOW-leeftijd. Alleen de PVV verkiest een AOW-leeftijd van 65 jaar. D66, SP, VVD en PvdA zijn voorstander van een flexibele AOW-leeftijd. De VVD wil het mensen mogelijk maken hun AOW-uitkering op een latere leeftijd te laten beginnen, in ruil voor een hogere maandelijkse AOWuitkering. Ondanks dat het CDA en de VVD geen concrete standpunten innemen over verlaging van de AOW-leeftijd, willen zij de ouderen op een andere manier tegemoetkomen. VVD is voor een gerichte belastingverlaging voor ouderen en ook het CDA wil ouderen met een klein pensioen compenseren. Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen? 23 Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen? Partij Collectiviteit AOW-leeftijd Opbouw pensioen Zelfstandigen Toezicht & Regels VVD Pensioen dient persoonlijker te worden Flexibele AOWleeftijd Werkgever niet meer verplicht laten aansluiten bij bedrijfstakpensioenfonds, maar vrije keuze voor de werknemer. Daarnaast pensioenpremie als een vast percentage aan salaris koppelen Zelfstandigenaftrek in ruil voor minimuminleg + keuze om aan te sluiten bij collectief pensioen PvdA Collectiviteit dient behouden te blijven Flexibele AOWleeftijd Pensioenzekerheid opbouwen: hoe dichter bij de pensioenleeftijd, hoe zekerder de uitkering zou moeten zijn Pensioenopbouw tot sociale premiegrens Nominaal gegarandeerde uitkering afschaffen om te voldoen aan dekkingseisen Flexibele AOWleeftijd Aftrek pensioenpremie maximeren SP Geen kunstmatig lage rente gebruiken voor toekomstige verplichtingen CDA Pensioen dient persoonlijker en overdraagbaar te worden Flexibele AOWleeftijd Pensioenzekerheid opbouwen: hoe dichter bij de pensioenleeftijd, hoe zekerder de uitkering zou moeten zijn Zelfstandigenaftrek in ruil voor minimuminleg D66 Individueel pensioen met behoud solidariteit Flexibele AOWleeftijd Persoonlijke pensioenpot, inleg is een percentage van het inkomen Deelname aan pensioenfonds waarin zelfstandigen spaarden als werknemer mogelijk maken Uitbreiding mogelijkheden van uitkering van pensioen PVV AOW-leeftijd 65 jaar Indexatie pensioenen CDA en VVD willen zelfstandigenaftrek voorbehouden aan zelfstandigen die een minimumbedrag opzij leggen voor hun eigen pensioenvoorziening 24 Pensioen | Wat vinden de politieke partijen van pensioen? Opbouw pensioen Voordat het pensioen kan worden uitgekeerd, moet eerst een bedrag zijn opgebouwd. De partijen hebben verschillende gedachten voor de totstandkoming van dit bedrag. D66 kiest voor persoonlijke pensioenpotten waarbij iedere pensioendeelnemer een bepaald percentage van zijn inkomen inlegt. De VVD wil werkgevers niet meer verplichten zich aan te sluiten bij bedrijfstakpensioenfondsen en wil dat werknemers zelf kunnen kiezen bij welke pensioenuitvoerder zij hun pensioen opbouwen. De pensioenpremie zal op haar beurt als een vast percentage gekoppeld moeten worden aan het salaris. Zowel PvdA als CDA wil de pensioenzekerheid met de leeftijd opbouwen: hoe dichter bij de pensioenleeftijd, hoe zekerder de uitkering zou moeten zijn. De SP wil de aftrek van pensioenpremie maximeren. Zelfstandigen Zelfstandigen bouwen niet vanzelfsprekend een pensioen op. Uit recent onderzoek (SZW, 2013) is gebleken dat de pensioenopbouw van zzp’ers gevoelig is voor economische omstandigheden. Dit is wellicht aanleiding voor de partijen de zelfstandigen in hun partijprogramma’s specifiek te noemen. Zowel VVD als CDA legt een relatie tussen de zelfstandigenaftrek en de mogelijke pensioenopbouw. Deze twee partijen willen enkel zelfstandigenaftrek toekennen aan zelfstandigen die een minimumbedrag opzij leggen voor hun eigen pensioenvoorziening. De VVD wil daarnaast zelfstandigen de keuze geven om zich aan te sluiten bij een collectief pensioen. De PvdA wil de zelfstandigen zonder personeel pensioen laten opbouwen tot de sociale premiegrens. Zij is van mening dat een individuele pensioenpot de waarde van de onderneming aantast en daarom onverstandig is. D66 wil de mogelijkheden voor zelfstandigen uitbreiden om deel te blijven uitmaken van het pensioenfonds waarin zij spaarden toen zij nog werknemer waren. Toezicht en regels Ook over het toezicht en de regels hebben de partijen uiteenlopende gedachten. De PvdA wil dat de nominaal gegarandeerde uitkering verdwijnt als uitgangspunt in het toezicht, waardoor makkelijker voldaan zou moeten worden aan de dekkingseisen. Hierdoor wordt het afboeken van pensioenen mogelijk en is indexatie weer bereikbaar, aldus de PvdA. Een indexatie is een verhoging van het pensioen gebaseerd op een stijging van de prijzen. De PVV vermeldt in haar programma dat zij voorstander is van indexatie voor pensioenen. Als het aan de SP ligt, moeten pensioenfondsen niet langer verplicht worden een kunstmatig lage rente te gebruiken voor het berekenen van de toekomstige verplichtingen. D66 wil een uitbreiding van de regels voor de uitkering van het pensioen en het bijvoorbeeld mogelijk maken eenmalig een percentage van het pensioenvermogen op te nemen om bijvoorbeeld de hypotheek af te lossen. Alexander Jordaan Global Employer Services [email protected] 25 Pensioen | Regeling voor vervroegde uittreding leidt tot pseudo-eindheffing Regeling voor vervroegde uittreding leidt tot pseudoeindheffing Ruim tien jaar na het instellen van de fiscale strafheffing voor werkgevers die een Regeling voor vervroegde uittreding (hierna: RVU) aanbieden, zorgt de RVU-regelgeving voor veel hoofdbrekens bij werkgevers. De Belastingdienst heeft onlangs zelf nog de publiciteit weten te bereiken met de eigen vrijwillige vertrekregeling die duurder uitpakt dan op voorhand was voorzien. Dit komt niet uitsluitend doordat meer personeelsleden dan voorzien gebruik willen maken van de vrijwillige vertrekregeling, maar ook door de pseudo-eindheffing die de Belastingdienst verschuldigd is doordat de regeling deels kwalificeert als een RVU. Zo kunnen ambtenaren die kort voor hun pensioenleeftijd zitten, gebruikmaken van de regeling en zo nog een mooie beëindigingsvergoeding meekrijgen die kan worden aangewend om de periode tot de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd te overbruggen. B ij de invoering van de vrijwillige vertrekregeling is onvoldoende rekening gehouden met het risico op een RVU die een additionele belastingheffing van 52% voor de Belastingdienst met zich meebrengt. De Belastingdienst is niet de enige organisatie die bij een reorganisatie met een vrijwillige vertrekregeling onaangenaam verrast wordt door de pseudo-eindheffing. Als gevolg van de crisis hebben tal van organisaties een reorganisatie moeten doorvoeren waarbij de Belastingdienst het sociaal plan of een vrijwillige vertrekregeling deels als RVU aanmerkte. Hierover zijn dan ook diverse procedures gevoerd en met dit artikel stellen wij u op de hoogte van de recente ontwikkelingen. 26 Wat is een RVU? De RVU is met ingang van 1 januari 2005 in de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen. Indien sprake is van een RVU, is de werkgever een pseudo-eindheffing van 52% verschuldigd. Kenmerkend voor een pseudo-eindheffing is dat de werkgever deze heffing dient af te dragen en niet kan verhalen op de werknemer; de eindheffing komt naast de reguliere in te houden loonbelasting. Maar wat wordt nu verstaan onder een RVU? De wettekst luidt als volgt: ‘Een regeling die, of een gedeelte van een regeling dat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft voorafgaand aan het ingaan van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling of de Algemene Ouderdomswet te voorzien in een of meer uitkeringen of verstrekkingen ter overbrugging van de periode tot het ingaan van het pensioen of de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet dan wel tot het aanvullen van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling.’ Er is sowieso sprake van een RVU als alleen werknemers vanaf een bepaalde leeftijd met een financiële regeling kunnen uittreden Pensioen | Regeling voor vervroegde uittreding leidt tot pseudo-eindheffing De definitie in de wettekst is erg algemeen en ruim geformuleerd. Om de wettekst te verduidelijken, heeft de staatssecretaris van Financiën twee besluiten gepubliceerd op basis waarvan de wettekst nader wordt ingevuld. Het eerste besluit beschrijft wanneer een regeling al dan niet kwalificeert als een RVU op basis van de intentie van de werkgever om de regeling toe te kennen (de kwalitatieve toets). Het tweede besluit beschrijft wanneer al dan niet sprake is van een RVU op basis van de hoogte van de toegekende regeling (de kwantitatieve toets). Als tot de conclusie wordt gekomen dat de regeling kwalificeert als een RVU, dan is de werkgever een eindheffing verschuldigd van 52%. In het besluit van 8 december 2005 staat wanneer wordt voldaan aan de zogenoemde kwalitatieve toets. Als een reorganisatie plaatsvindt om het personeelsbestand op basis van objectieve criteria te verkleinen, waarbij niet de intentie bestaat ouderen vervroegd te laten uittreden, is er geen sprake is van een RVU. Onder objectieve criteria wordt onder andere verstaan het lifo-systeem (last in first out) of het afspiegelingsbeginsel. Er is in ieder geval sprake van een RVU als op grond van de regeling alleen werknemers vanaf een bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld 60 jaar) de mogelijkheid hebben om met een financiële regeling uit te treden en niet wordt voldaan aan de kwantitatieve toets. Doel van de pseudo-eindheffing op een RVU De regeling is in 2005 ingevoerd om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te bevorderen. Door deze regeling wordt het voor werkgevers duurder om een oudere werknemer te ontslaan, wat zou moeten leiden tot het in dienst houden van oudere werknemers. Samen met de invoering van de RVU is de fiscale facilitering van de VUTregeling afgeschaft. Recente ontwikkelingen De Hoge Raad heeft in het voorjaar van 2016 uitspraak gedaan in een zaak waarin de provincie Zeeland moest bezuinigen omdat de inkomsten aanzienlijk zouden gaan teruglopen. Als gevolg hiervan moest een reorganisatie worden doorgevoerd. Bij de opzet van de reorganisatie was het niet mogelijk om het afspiegelingsbeginsel te hanteren vanwege afspraken die in het verleden met de vakbonden en de ondernemingsraad waren gemaakt. Nadat de provincie advies had ingewonnen bij organisatiedeskundigen, besloot ze een non-activiteitsregeling in te voeren voor werknemers van 57 jaar en ouder. Hierbij konden werknemers die de leeftijd van 57 jaar hadden bereikt zich vrijwillig melden. Zij zouden dan in dienst blijven, maar vrijgesteld worden van werkzaamheden. Tot aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zouden zij een uitkering van de provincie Zeeland ontvangen. De vraag in deze casus was of de nonactiviteitsregeling kwalificeert als een RVU. De vraag richtte zich er specifiek op of getoetst moet worden op de intentie waarmee de werkgever een regeling aan een werknemer toekent of dat getoetst moet worden op de uitkomst van de regeling. De provincie Zeeland had de nonactiviteitsregeling ingevoerd vanwege de teruglopende inkomsten en de afspraken die in het verleden waren gemaakt met de vakbonden en de ondernemingsraad. Het doel was daarmee niet het laten afvloeien van oudere werknemers. Het resultaat van de reorganisatie was wel dat oudere werknemers, indien zij dat wensten, konden stoppen met werken en dat zij dan een uitkering zouden krijgen van de provincie Zeeland om de periode tot de AOW-leeftijd te overbruggen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beweegredenen van de werkgever om een regeling in te voeren niet van belang zijn. Gekeken moet worden of de uitkeringen die voortvloeien uit de regeling bedoeld zijn om de periode tot de AOW-gerechtigde of pensioengerechtigde leeftijd te overbruggen. Conclusie Het risico van een pseudo-eindheffing verdwijnt niet als er wordt gereorganiseerd vanwege de financiële situatie van een organisatie. Als uitkeringen ten doel hebben het overbruggen van de periode van ontslag/non-activiteit tot het bereiken van de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd, dan zal het standpunt van de Belastingdienst zijn dat sprake is van een RVU. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 december 2005 is de intentie van de werkgever inderdaad relevant, maar daarbij wordt ook de voorwaarde gesteld dat een reorganisatie plaatsvindt op basis van ‘objectieve criteria’. Hiermee wordt bedoeld dat de reorganisatie zo veel mogelijk leeftijdsonafhankelijk zou moeten zijn. De enkele intentie van een reorganisatie is niet voldoende en daarnaast dient de regeling voldoende leeftijdsonafhankelijk te zijn en niet tot gevolg te hebben dat alleen oudere werknemers uittreden. Léonie Stooker Global Employer Services [email protected] 27 Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen Meldplicht datalek bij pensioenfondsen De laatste tijd is er van alles van doen over de bescherming van data. Voorheen kon het management nog wel overwegen om een datalek niet te melden, maar dit is sinds de meldplicht niet meer toegestaan. Het recente datalek van persoonlijke gegevens van Philips-personeel laat zien dat de eigenaar van de data verantwoordelijk is, ongeacht waar in de ‘keten’ een datalek plaatsvindt. Pensioenfondsen, uitvoerders en allerlei uitbestedingsrelaties vormen een groot ecosysteem, waardoor pensioenfondsen voor een grote uitdaging staan om het overzicht te behouden waar alle data zijn. Naast negatieve publiciteit kan een datalek bij gebleken nalatigheid ook een boete opleveren. 28 Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen 29 Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen Welkom in de digitale wereld! Alles, iedereen, altijd en overal online. Vrijwel niemand gaat nog zonder smartphone de deur uit. Internet is altijd onder handbereik, ook via tablet en laptop. Zo heb je altijd toegang tot al je data. De digitale geneugten hebben echter ook een keerzijde; bij verlies of diefstal van je smartphone, tablet of laptop loop je het risico dat kwaadwillenden toegang krijgen tot je data, bestellingen doen vanuit je tegoed in de Appstore, foto’s of andere privégegevens openbaar maken of uit jouw naam e-mails sturen. Dit noemen we dan een datalek. Dat kan heel vervelend zijn, maar gelukkig zijn steeds meer mensen zich goed bewust van de risico’s en houden ze in de gaten welke data ze waar neerzetten en zorgen ze voor voldoende beveiliging van smartphones en dergelijke. Maar hoe is dat bij pensioenfondsen geregeld? Zij hebben immers de beschikking over heel veel data van bijna alle in Nederland gewerkt hebbende personen die vanaf de pensioendatum toch elke maand hun pensioenuitkering verwachten, en van werkenden die pensioen opbouwen voor later. Zo veel persoonlijke gegevens in een uitgebreid ecosysteem (zie figuur 1), dat roept vragen op. Om er een paar te noemen: •• Is het bestuur van het pensioenfonds voldoende bekend met de risico’s omtrent de persoonlijke gegevens? •• Over welke gegevens gaat het eigenlijk, waar staan die allemaal, bij welke partijen? •• Is de beveiliging op orde en de privacy geborgd? •• En als het dan toch een keer misgaat, ‘we hebben een datalek!’, wat dan? Dit zijn vragen waar we stiekem misschien wel vaker aan denken als gebruiker van een smartphone dan als verantwoordelijke voor (of beheerder van) privacygevoelige gegevens van miljoenen burgers. De parallel is zeker wel aanwezig, maar het verschil is enorm groot. Van een pensioenfonds verwacht je dat de (wettelijke) zorgplicht om de integriteit van de gegevens te beschermen en de vertrouwelijkheid te waarborgen binnen het hele ecosysteem actief en aantoonbaar wordt uitgevoerd. Van een pensioenfonds verwacht je zorg voor integriteit en vertrouwelijkheid. Figuur 1: Schematische weergave van voorbeeld pensioenuitvoeringsketen Voorlichting Communicatie (incl. UPO’s) Uitvoeringsorganisaties Belanghebbenden Fin. & Act. rapportage Toezichthouders Wet- en regelgeving Periodieke verantwoording Advies Uitvoeringsorganisaties ISAE 3402 Pensioenstaten Accountant uitvoeringsorganisaties Informatie m.b.t. toezichtthema’s SLA en mandaat Werkgevers en Werknemers Bestuur Pensioen Fonds Acc. verklaring basisgegevens Beleidsverantwoording Acc. verklaring jaarcijfers Actuariële rapportage Grondslagen jaarrekening Audit instructies Accountant Acc. verklaring en man. letter Externe actuaris Review controle Actuariële analyse 30 Advies Commissies en Adviseurs Pensioen | Meldplicht datalek bij pensioenfondsen Colofon Pensioen. is het kwartaalmagazine van Deloitte over actuariële, financiële, juridische, fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen. Meldplicht bij Autoriteit Persoonsgegevens Om het nog wat zwaarder aan te zetten: de overheid heeft wetten voorgeschreven zoals de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Hierin is onder andere opgenomen dat elke organisatie uiteraard (aantoonbaar) de persoonlijke gegevens behoort te beschermen. Sinds begin 2016 is ook de verplichting opgenomen om een ernstig datalek tijdig te melden bij de nieuw ingerichte Autoriteit Persoonsgegevens. Hierbij kunnen zelfs boetes worden opgelegd tot ruim € 800.000. Op Europees niveau is ondertussen ook nieuwe wetgeving op dit terrein opgesteld en die zal in het voorjaar van 2018 in werking treden (GDPR, General Data Protection Regulation). Ook bij de toezichthouder, De Nederlandsche Bank, staan beveiliging en privacy hoog op de agenda. De eindverantwoordelijkheid kan niet worden uitbesteed. Zijn persoonlijke data van deelnemers gelekt, dan is het de verplichting van het fonds om dat datalek te melden, ongeacht bij welke partij in het hele ecosysteem de data zijn gelekt. Van het fonds wordt dan ook verwacht dat het kan aantonen dat door alle betrokken partijen op de juiste wijze invulling is gegeven aan de zorgplicht. Hoe die invulling er dan uit moet zien, is niet eenvoudig, maar het fonds buigt zich in ieder geval over een actief beleid, monitoring van de toepassing ervan binnen de keten en over scenario’s voor ketenbrede crisisbeheersing. Deze uitdaging is complex, maar zal aangegaan moeten worden door het fonds. Globaal zijn het drie stappen: 1. Breng het ecosysteem in kaart en voer een nulmeting uit naar de huidige situatie van de beveiliging en de privacy in de gehele keten. 2. Definieer de ambitie, beschrijf de gewenste situatie met inachtneming van de nieuwe richtlijnen en wetten. 3. Stel een implementatieplan op om de gewenste situatie te bereiken. Besef vooral dat in onze digitale wereld beveiliging en privacy om continue aandacht vragen; en als het dan toch een keer mis gaat … Redactie Robert-Jan Hamersma, Deloitte Financial Advisory Services Johannes Penon, Deloitte Accountants Harm Prinsen, Deloitte Belastingadviseurs Roderik van Sluis, Deloitte Belastingadviseurs Evert van der Steen Risk Services Contactadres T.a.v. Krissie Brands Postbus 58110 1040 HC Amsterdam telefoon: 088 288 8972 e-mail: [email protected] www.deloitte.nl Coördinatie & realisatie Deloitte Communicatie, BCCR Eindredactie Paulina Damen, Willemstad Interview Vincent Peeters Een Datalek! “We hadden ons goed voorbereid. Ondanks dat, kan het toch een keer misgaan. Door tijdige detectie en reactie op het incident hebben we de schade kunnen beperken.” Wim Lagendijk Cyber Security & Privacy [email protected] Peter Rozier Risk Advisory [email protected] Ontwerp Brand, Communications & Corporate Social Responsibility Fotografie Sabine Bison, Bisonder Producties Rotterdam Aan dit nummer werkten mee Carolien Hommels, Sebastiaan de Leeuw den Bouter, Peter Kavelaars, Bo Diederen, Carina Houwen, Alexander Jordaan, Léonie Stooker, Wim Lagendijn, Peter Rozier Drukwerk Groen Media, Leiden Abonnement Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen? Mail naar: [email protected]. ISSN: 1873-3921 1601 2016 215 Er zijn honderden pensioenfondsen in Nederland en de meeste daarvan hebben vrijwel alle uitvoerende werkzaamheden uitbesteed; denk aan vermogensbeheer, administratie van deelnemers, automatisering, enzovoort. De mogelijkheden van de digitale wereld nemen constant toe, maar helaas ook de risico’s. De grote uitdaging voor de pensioenfondsen is hoe zij met deze risico’s om moeten gaan. Hoe kunnen zij hun eindverantwoordelijkheid nemen voor de toevertrouwde data, terwijl die zich wieweet-waar bevinden in het hele ecosysteem van de sector? Dat dit geen sinecure is, moge duidelijk zijn. 31 Employee benefits en pensioen Tijden veranderen en zo ook de manier waarop we leven en werken. Hoe bewegen arbeidsvoorwaarden zoals het pensioen hierin mee? Medewerkers hebben behoefte aan keuzevrijheid in hun benefitspakket. Wat betekent dit voor de werkgever? Deloitte Benefits & Pension Advisory adviseert ondernemingen over ontwerp, inhoud, financiering en uitvoering van employee benefits en pensioenen. www.deloitte.nl/pensioen © 2016 Deloitte The Netherlands