Schotland en de eenwording van Duitsland en Italië Daan den Braven 4165381 12-6-2015 OS-III: Nationalisme Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 1. Het Schotse zelfbeeld ...................................................................................................................... 5 Acts of Union ....................................................................................................................................... 5 Identiteitsvorming ............................................................................................................................... 6 2. Eenwording: Italië en Duitsland ...................................................................................................... 9 Italië: Cavour en Garibaldi ................................................................................................................... 9 Risorgimento ..................................................................................................................................... 10 Duitsland: de autocratische Otto von Bismarck ................................................................................ 12 Duitsland en Italië: vergelijking ......................................................................................................... 13 3. Schotten en de Duitse en Italiaanse eenwording.......................................................................... 15 Betrokkenheid bij Italië ................................................................................................................. 15 De houding tegenover de Duitse eenwording .................................................................................. 17 4. Verklaring van verschillen ................................................................................................................. 20 Verschil in betrokkenheid.................................................................................................................. 20 Het Schotse zelfbeeld en de Garibaldi-cultus.................................................................................... 21 Conclusie ............................................................................................................................................... 24 Literatuur ............................................................................................................................................... 25 2 Inleiding In de negentiende eeuw, de eeuw van het nationalisme, konden bewegingen die streden voor natievorming veelal op sympathie rekenen in Europa. Dat gold in de eerste helft voor onder meer de Griekse en Belgische onafhankelijkheidsstrijd en in de tweede helft voor het Italiaanse Risorgimento: de beweging die de Italiaanse laars als een verenigd koninkrijk wilde laten herrijzen tot macht van betekenis. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden in het hart van het Europese continent echter twee nieuwe eenheidsstaten: Italië en Duitsland, respectievelijk in 1861 en 1871. De bewegingen die de unificatie van de verschillende landen hadden weten te bewerkstelligen waren verschillend in aard, maar beide werden ze geleid door grote namen. In Italië was de eenwording een complexe wisselwerking van de conservatieve graaf van Cavour en de revolutionair Giuseppe Garibaldi. Van die twee geniet de laatste de grootste bekendheid, vanwege zijn iconische, romantische imago. De belangrijkste figuur in de Duitse eenwording van 1871 is Otto von Bismarck, de briljante realpolitiker die vanuit Pruisen de gefragmenteerde Duitse gebieden wist te verenigen onder één keizer. Opmerkelijk is de sterke betrokkenheid van het Schotse volk bij het Italiaanse streven. Die liet zich reeds bij het uitbreken van de oorlog in 1859 merken. In de grote steden werden lijsten voor inschrijving geopend, de Ladies’ Garibaldi Benevolent Association leverde medische spullen, arbeiders in Glasgow werkten op zaterdag onbetaald om munitie voor Garibaldi te maken en de firma Henderson Brothers verkocht onder meer wapens tegen kostprijs aan de revolutionairen. Daarnaast leverden alleen Glasgow en Edinburgh al meer dan een kwart van de totale Britse financiële donaties. Maar waarom? Waarom niet diezelfde betrokkenheid bij een andere, min of meer gelijktijdige, beweging, namelijk de Duitse? Over een dergelijk engagement met betrekking tot de Duitsers en massale sympathie-uitingen voor Bismarck in Schotland is weinig tot niets te vinden. Het antwoord ligt deels in de aard van de bewegingen. Bismarck was een conservatieve politicus die de verschillende Duitse staten vanuit het machtige Pruisen wist te verenigen. Zijn tegenhanger in Italië was niet Garibaldi, maar Cavour, en die stond minder hoog in aanzien bij de Schotten. Het ging ze vooral om de romantische figuur Garibaldi, die met een klein legertje roodhemden heldhaftige daden verrichtte. Die sympathie is in de romantische negentiende eeuw niet verrassend, maar de vraag die ik wil stellen is tweeledig: waarom voelden juist de Schotten zich juist bij Garibaldi en het Risorgimento zo betrokken? Om die vraag te beantwoorden wordt eerst gekeken naar het zelfbeeld van de Schotse natie, zoals dat in de negentiende eeuw geconstrueerd werd. Schotland worstelde destijds met de erfenis 3 van de Acts of Union van 1707, toen het samen was gegaan met Engeland in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië. Dat veranderde in de loop van 130 jaar het Schotse zelfbeeld volledig. Een belangrijk element in dat zelfbeeld was de dertiende-eeuwse Schotse vrijheidsstrijder William Wallace (beter bekend als Braveheart). Het idee was dat Schotland dankzij diens heldhaftige daden een zekere mate van onafhankelijkheid kende, die andere landen, zonder hun ‘eigen William Wallace’, nooit hadden gekend. Volgens James Coleman had Wallace van de Schotse nationaliteit wereldwijd een krachtig symbool van vrijheid gemaakt: hij was een baken voor onderdrukte volkeren. Zo zagen de Schotten het althans, en Garibaldi begrepen ze in dit licht als een moderne William Wallace.1 We zullen zien dat zulke herkenning geen toeval is, vanwege het sterk internationale karakter van nationalisme in de negentiende eeuw. Daarna volgt een bespreking van allebei de nationale eenwordingsbewegingen. Dat is noodzakelijk om de vergelijking te maken die nodig is om uitspraken over verschillen in betrokkenheid bij de bewegingen te kunnen doen. Voor die vergelijking maak ik gebruik van de typologie van nationalistische bewegingen van de Britse historicus John Breuilly. Die typologie vereenvoudigt de vergelijking en verheldert de resultaten ervan. In het derde hoofdstuk de houding van Schotland tegenover de twee bewegingen centraal. Over het Schotse enthousiasme voor het Risorgimento en Garibaldi is veel geschreven, over Schotland en de Duitse eenwording is daarentegen vrijwel niets te vinden. Enerzijds is het feit dat er weinig over geschreven is een moeilijkheid, anderzijds is het juist een interessante aanwijzing: het enthousiasme voor Duitsland zal in Schotland beduidend minder zijn geweest. 1 James Coleman, Remembering the Past in Nineteenth Century Scotland (Oxford 2014) 74. 4 1. Het Schotse zelfbeeld Op 18 september 2014 trok de Schotse bevolking naar de stembus om voor of tegen onafhankelijkheid van het Verenigd Koninkrijk te stemmen, waar het sinds 1707 samen met Engeland en Wales (en later Noord-Ierland) onderdeel van uitmaakt. De Schotse bevolking stemde uiteindelijk tegen afscheiding, maar het loutere feit dat er een referendum werd gehouden tekent de kracht van het huidige Schotse nationalisme. Dat nationalistische gevoel is in korte tijd sterk gegroeid: de motor achter het referendum, de Scottish National Party (SNP) won in 1970 pas haar eerste zetel in Westminster, maar is inmiddels de grootste partij van Schotland en vormt daar bovendien de regering. Dit Schotse nationalisme is echter zeker niet nieuw. De recente ontwikkelingen vormen slechts een variant op vroegere uitingen van nationalistische sentimenten in Schotland.2 In de negentiende en een deel van de twintigste eeuw was het Schots nationalisme ingebed in het bredere raamwerk van Britishness, een hybride vorm van nationale identiteit die de Schotse historicus Graeme Norton aanduidt als unionist-nationalism. In dit hoofdstuk laat ik zien wat dat nationalisme inhoudt en hoe het tot stand kwam, welke rol romantische figuren als William Wallace hierin speelden en wat het betekende voor het Schotse zelfbeeld tegenover de buitenwereld. Acts of Union Toen de Acts of Union in 1707 definitief bekrachtigd werden, trokken in Schotland de mensen woedend de straten op. Het tekenen van het verdrag dat voorzag in de opheffing van het Schotse parlement (en ook het Engelse) en de vorming van een gezamenlijk Brits parlement werd gezien als het doodvonnis van de Schotse identiteit en eigenheid. Men kon zich op taalkundig en religieus gebied al niet onderscheiden van de Engelsen en nu verdween ook nog het staatkundige onderscheid. Nationalistische historici, schrijvend aan het eind van de negentiende eeuw en overtuigd van de historische onvermijdelijkheid en het nut van de Unie, deden deze onvrede af als gebrek aan visie van de achttiende-eeuwse Schotse bevolking. De houding van deze historici weerspiegelt een omslag in de Schotse houding tegenover de Unie, die zich in de loop van ongeveer een eeuw voltrok. Uit de hoop en vrees die de Unie in Schotland in de achttiende eeuw omgaf, groeide in de negentiende eeuw een nieuw zelfbegrip en een ongekend vertrouwen in de eigen kwaliteiten. Waarom kwam de Unie van Engeland en Schotland, ondanks de vijandigheid tegenover het idee, toch tot stand? Dat is een complex verhaal en is bovendien nog steeds onderwerp van debat, maar drie belangrijke factoren, die hierin een belangrijke rol speelden, zijn aanwijsbaar.3 Eerst en vooral was er een economische kwestie: Schotland was eind zeventiende eeuw economisch aan lager 2 3 Colley, Acts of Union and Disunion, 79. Voor een bespreking, zie: Michael Keating, Plurinational Democracy (2002) 37. 5 wal geraakt. Een unie met Engeland bood de mogelijkheid tot vrijhandel met een enorm koloniaal rijk en zou ook voor Engelse koopmannen de handel met Schotland vergemakkelijken. Een tweede factor was de onderlinge vrede tussen Engeland en Schotland: sinds 1603 waren de beide landen verenigd onder één monarch. Dit bracht verschillende constitutionele problemen met zich mee, die alleen opgelost konden worden via ofwel een nauwere samenwerking ofwel een volledige breuk, waarvan deze laatste optie het minst aantrekkelijk was. Tot slot, de derde factor van belang voor de totstandkoming, zou een unie de integriteit van het Schotse protestantisme kunnen beschermen. Dat laatste was niet direct duidelijk: de invloedrijke Schotse Kirk was fel tegen een unie, juist omdat het vreesde voor inmenging. Met de Act of Security van 1706 werd de presbyteriaanse kerk echter tegen die inmenging verzekerd. Het nieuwe Verenigd Koninkrijk kwam zo in de uitzonderlijke positie dat het twee officiële religies erkende: de Anglicaanse kerk in Engeland, en de Kirk in Schotland, die presbyteriaans in organisatie en calvinistisch in doctrine was.4 Deze drie kwesties van economie, staat en kerk werden door de totstandkoming van de Unie enigszins opgelost, zonder dat daarbij de soevereiniteit van een van beide staten serieus werd aangetast. Identiteitsvorming De Unie met Engeland bracht een revolutie teweeg in het Schotse zelfbeeld. De Schotten moesten zichzelf en Schotland nu op een nieuwe manier begrijpen, niet langer als soeverein, maar als onderdeel van de Britse staat. Een belangrijk element in de vorming van de Schotse identiteit is het concept van ‘de Ander’. Stereotyperingen zijn vaak een middel om het ‘wij’ van een ‘zij’ te onderscheiden en daarmee de eigen identiteit te versterken.5 Dit gebeurde in de Schotse identiteitsvorming op twee niveaus. Allereerst uitten anti-Schotse sentimenten in Engeland zich vooral in stereotyperingen van de Schot als armoedig, achterlijk en barbaars. Een van de prominentste anti-Schotse criticasters was de Engelsman John Wilkes, die jarenlang fulmineerde tegen ‘de Schotse invasie’ van Engeland. Door te hameren op het uitheemse karakter van de Schotten, probeerde hij zijn meer intolerante landgenoten te verzekeren dat ze niet in een niet-anglocentrisch Groot-Brittannië zouden komen te leven. Dit was precies wat zijn publiek wilde horen, maar het saillante is dat hij er naast zat: de Schotten waren juist wél de Britse staat aan het ‘overlopen’. 6 Dat gebeurde op verschillende vlakken. In militair opzicht sprak de staatssecretaris van Oorlog, Lord Barrington, zich in 1751 uit voor zoveel mogelijk Schotten in het leger, omdat ze moediger, taaier en trouwer zijn dan alle andere soldaten. 4 Michael Keating, 105; Het was uitzonderlijk in de zin dat het rijk het Westfaalse principe van cuius regio, eius religio schond. 5 Billig, 81. 6 Colley, 117. 6 Schotland veranderde zo van een perifere kostenpost in het arsenaal van het rijk.7 En de Schotse economie groeide na 1750 sneller dan ooit tevoren, de mate van verstedelijking verdubbelde in de laatste helft van de achttiende eeuw. In politiek opzicht kwamen steeds meer Schotten hogerop en ze overspoelden de koloniën, waar ze steeds meer de dienst uitmaakten. Het hoogtepunt van Schotse ontwikkeling was echter wel de Schotse Verlichting, een samenballing van intellectuele reuzen, waaronder de filosoof David Hume en de econoom Adam Smith. Tegenover dit geweld staken de Engelsen flets af.8 Het mag dus niet verrassen dat Schotten beledigd waren door Wilkes’ karikaturen. Ze stuurden hem boze brieven, schreven pamfletten en Schots-Gaelische liederen. Een Schotse marinier werd zelfs betrapt bij het voorbereiden van een moordpoging. Veel Schotten zagen Wilkes als de verpersoonlijking van Engels chauvinisme en zetten zich daar tegen af. De essentie is paradoxaal genoeg echter dat Wilkes’ extremisme juist het gevolg was van de toenemende verbondenheid van Schotland en Engeland. In de achttiende en begin-negentiende eeuw raakte Groot-Brittannië verwikkeld in een lange reeks oorlogen die de staat bedreigden, zonder echter dat het eiland zelf het gevaar liep om binnengevallen te worden. De voornaamste dreiging ging uit van Frankrijk, waar Groot-Brittannië tussen 1689 en 1815 talloze keren mee in conflict kwam. Linda Colley betoogt dat Frankrijk ‘de Ander’ was waartegenover het Britse ‘Wij’ geconstrueerd werd. Religie speelde in de kwestie een grote rol: Groot-Brittannië was een protestants land, tegenover het katholieke Frankrijk. Telkens weer bracht oorlog met Frankrijk de Britten – Schots, Welsh of Engels – in conflict met een vijandige Ander. Ze definieerden zichzelf als protestanten die vochten om te overleven tegen de machtigste katholieke staat ter wereld. Zo werd in de 130 jaar na de Unie een gevoel van Britishness geconstrueerd, niet door culturele consensus, maar als reactie op de Ander.9 Dit betekende echter niet dat de Schotse identiteit verdween, integendeel, die werd in dezelfde periode juist sterker. Loyaliteit aan de staat (Brits patriottisme) ging hand in hand met een Schotse nationale identiteit.10 Die kwam vooral in de negentiende eeuw tot uitdrukking, net als in de rest van Europa. De Schotten omringden zich met alle symboliek die bij een historische natie horen: een nationaal museum, nationale monumenten en architectuur, een pantheon vol helden, en meer.11 De belangrijkste van deze helden waren Robert the Bruce, de eerste Schotse koning, en vooral William Wallace, de vrijheidsstrijder die zo gruwelijk ter dood gebracht was door de Engelsen. Schotland 7 Colley, Britons: Forging the Empire, 120. Colley, 123. 9 Colley, 6. 10 Oxford, 442. 11 James Coleman, Remembering the Past in Nineteenth-Century Scotland (Oxford 2014) 21. 8 7 raakte in de negentiende eeuw geobsedeerd door de eigen middeleeuwse onafhankelijkheidsoorlogen, in de herinnering waarvan Wallace een cruciale rol toebedeeld kreeg. De cultus rondom hem kwam tot uiting in boeken en kunst, maar vooral ook in monumenten: op verschillende plekken werden kolossale standbeelden opgericht.12 Het lijkt opmerkelijk dat in deze situatie van unionisme juist een figuur verheerlijkt werd die zijn leven gewijd had aan het vechten tegen Engeland, maar cruciaal is dat Wallace een historiografische ‘blank space’ was. Er was en is vrijwel niets over hem en zijn motieven bekend, wat het eenvoudiger maakt om die motieven naar believen te vormen, en in negentiende eeuws Schotland was dat een complex samenspel van een Schotse en een Britse identiteit.13 Hierop doelde de Schotse historicus Graeme Morton met zijn term unionist-nationalism. De Schotse identiteit bestond onafhankelijk van, maar tegelijkertijd juist ook binnen het kader van de Britse identiteit. De kern van deze gedachte is dat Schotland zich tegenover het Engelse imperialisme nooit gewonnen had gegeven – de Unie van 1707 was op vrijwillige basis aangegaan. Schotland was onafhankelijk dankzij William Wallace, die de Engelsen ooit verslagen had bij Stirling Bridge. Daarmee gaf hij weliswaar de aanzet tot Schotse onafhankelijkheid, maar de vraag is: uit welk motief? Niet uit haat tegenover Engeland, maar uit onvoorwaardelijke vrijheidsliefde. Die liefde werd in de negentiende eeuw geconstrueerd als iets dat überhaupt niet anti-Engels was, maar eerder als een kwaliteit die de Schotten aan Britishness toevoegden. Zo werd de overwinning bij Stirling niet herdacht als de nederlaag van een Engels leger, maar als het begin van de Schotse onafhankelijkheid – een historisch moment dat Schotland groot had gemaakt en daarmee uiteindelijk Groot-Brittannië, want zonder Schotland zou Groot-Brittannië niet zijn wat het was. 14 Na de Unie met Engeland moest het zelfbeeld van Schotten herijkt worden. Ze maakten nu immers onderdeel uit van een groter geheel en leken hun onafhankelijkheid verloren te hebben. Dit zelfbeeld kwam op twee niveaus tot stand: een Britse identiteit ontstond naast een Schotse, de een net zo legitiem als de andere, samengebonden door William Wallace. 12 Brockliss, A Union of Multiple Identities (…) 120. Coleman, Remembering the Past, 40. 14 Ibidem. 13 8 2. Eenwording: Italië en Duitsland Om te begrijpen waarom de Schotten zich meer betrokken voelden bij de eenwording van Italië dan bij die van Duitsland een decennium later, is het noodzakelijk om eerst de hoofdlijnen van deze twee historische processen uiteen te zetten. De verklaring waarnaar we zoeken schuilt namelijk niet alleen in de identiteit van het Schotse volk, maar ook in de aard van de bewegingen waar zij al dan niet mee sympathiseerden en zich identificeerden. In dit deel beschrijf ik daarom eerst de unificatie van Italië, daarna van Duitsland, om af te sluiten met een vergelijking van de wezenlijke elementen in die processen. Die vergelijking dient vooral het belichten van de verschillen, omdat juist daarin, in die verschillen, een deel van de verklaring gezocht dient te worden. Italië: Cavour en Garibaldi Aan het begin van de negentiende eeuw was Italië een vlechtwerk van kleine staten die veelal deel uitmaakten van verschillende Europese grootmachten. Die situatie verleidde de Oostenrijkse staatsman Metternich tot de uitspraak dat Italië niets meer was dan een geografische constructie. Hij doelde met die kwalificatie op de versnipperde geschiedenis van het schiereiland, dat al een millennium niet verenigd was geweest en sinds 1494 overheerst werd door onder meer Frankrijk, Spanje en Oostenrijk. De laatste machtswisseling voor de eenwording voltrok zich op het Congres van Wenen in 1815, na afloop van de Napoleontische oorlogen. Italië werd gereorganiseerd: Lombardije en Venetië kwamen onder Oostenrijks gezag, Sardinië en Piedmont onder een Italiaanse monarch en Toscane deelde het noorden met een aantal andere stadstaten.15 De Pauselijke Staten regeerden Midden-Italië met inbegrip van de stad Rome. In het zuiden bleven Napels en Sicilië in onder controle van een tak van de Bourbon-familie, zoals dat al eeuwen het geval was geweest.16 Staatkundig gezien had Metternich met zijn geringschattende kwalificatie misschien een punt, maar voor veel geleerde Italianen vormde Italië in cultureel opzicht wel een reële grootheid. De Latijnse klassieken, de dichter Dante en vijf eeuwen universeel bewonderde Italiaanse kunst droegen allemaal bij aan een gevoel van culturele italianità.17 Dit ‘elitaire’ idee was lange tijd beperkt tot een groep geleerde Italianen, maar raakte geleidelijk aan ook onder de bredere bevolking verspreid, mede onder invloed van uit Frankrijk overgenomen revolutionaire ideeën met betrekking tot de ‘natie’ en ‘het vaderland’, en vervolgens omgekeerd door Oostenrijkse repressie van de politieke uiting van dat soort ideeën. De Oostenrijkers zagen echter de groeiende populariteit van het idee van Italië zoals dat levend was in de kunsten over het hoofd.18 Juist in de werken van romantische 15 Lucy Riall, Garibaldi: Invention of a Hero (Yale 2007) 24. Beliën, H.M., et al., Europa in de wereld, een geschiedenis vanaf 1815 (Bloemendaal 1984) 89-101; John P. McKay, et al., A History of Western Society, 10e editie (Palgrave Macmillan 2011) 752-758. 17 Riall, 23. 18 Riall, 24. 16 9 kunstenaars als Rossini en Verdi werd de verbindende symboliek gecreëerd waarmee nationalisten als Mazzini en later Garibaldi de wind in de zeilen konden krijgen. Het lag aan de basis van het nationaal-patriottisch discours van dit Risorgimento, de wederopstanding van Italië, dat een verenigd Italie een eigen identiteit gaf, en brandstof aan de politieke strijd.19 Risorgimento Een voortrekker in deze beweging was de idealistische patriot Giuseppe Mazzini. Hij wilde een gecentraliseerde democratische republiek stichten met universeel stemrecht voor mannen als basis. Het despotische bewind van de Oostenrijkers in Noord-Italië wakkerde het verlangen naar eenheid constant aan. In 1848 bereikte de situatie een kookpunt en verklaarden enkele Italiaanse staten in een vlaag van revolutionaire geestdrift de oorlog aan Oostenrijk. Ondanks een hoopgevend begin wisten ze niet door te zetten. Wantrouwen tussen Mazzini’s republikeinse volgelingen en koning Karel-Albert van Sardinië gaf Oostenrijk een beslissend voordeel in de strijd. Mazzini verdween van het toneel en Karel-Albert trad af ten gunste van zijn zoon Victor Emmanuel II. De laatste liet de pas ingestelde liberale grondwet – Sardinië was een van de weinige staten waar de revolutiegolf van 1848 meer constitutionele vrijheid had gebracht20 – in stand. Dit bood aan Camillo Benso di Cavour, eerste minister vanaf 1852, de noodzakelijke ruimte om Italië onder de heerschappij van Sardinië te kunnen verenigen. Ondanks de nederlaag tegen Oostenrijk bleef de hoop van Italiaanse nationalisten gevestigd op Sardinië. Cavour zag wel mogelijkheden voor een groter Sardinië, maar hij was realistisch. Wijs geworden door het falen in 1848 waren zijn doelstellingen beperkt: hij wilde slechts de noordelijke staten verenigen. Cavour ontpopte zich hiermee als een ware Realpolitiker. Om Oostenrijk te verdrijven had hij buitenlandse steun nodig. Dat gaf hem een reden om deel te nemen aan de Krimoorlog, met als uiteindelijk doel om op een later congres aandacht te kunnen vragen voor de Italiaanse kwestie. In het geheim zegde Napoleon III van Frankrijk hem zijn steun toe. Sardinië zou Oostenrijk tot een oorlogsverklaring provoceren, waarna Frankrijk te hulp zou schieten. Het gebeurde zoals gepland, maar toen Frankrijk zich ondanks twee overwinningen plotseling terugtrok, moest Cavour genoegen nemen met de overname van Lombardije.21 Voor de verovering van Venetië - en daarmee de totale verdrijving van Oostenrijk - was een nieuwe oorlog nodig en die durfde hij niet alleen te voeren, daarom wachtte hij de situatie af. Plotseling echter verscheen de Sardijnse republikein Giuseppe 19 Riall, 25. Beliën, 76. 21 Napoleon III moest zich terugtrekken vanwege onvoorziene publieke onrust. De overwegend katholieke Franse bevolking was fel gekant tegen een alliantie met Sardinië, omdat Cavour gezien werd als vijand van de Pauselijke Staten. 20 10 Garibaldi op Sicilië, samen met 1150 volgelingen, met het doel om daar het koninkrijk omver te werpen. Garibaldi was een romantische figuur die precies in het discours van het Risorgimento paste. De natie vormde hierin de uitdrukking van een vrijwillig pact tussen vrije broeders met een gedeelde geschiedenis, eerst van grootsheid, later van onderdrukking, en uiteindelijk van vrijheid.22 Een sleutelthema hierin was dat van de held, zijn eigen pad volgend, bereid tot het opofferen van het eigen geluk voor vrijheid en rechtvaardigheid. Garibaldi was van dit romantische beeld de belichaming – en dat was geen toeval. Al in de revolutiejaren van 1848-49 was hij onder Mazzini’s mentorschap uitgegroeid tot symbool van het ‘nieuwe’ Italië (hoewel dat er in die periode uiteindelijk niet zou komen). Zijn faam was het resultaat van een uitgekiende, moderne strategie waarin Mazzini een beeld van Garibaldi naar buiten bracht dat precies aansloot bij de ideale held van het Risorgimento: viriel, aantrekkelijk, broederlijk, moedig, opstandig! Maar ondanks dat alles toch vooral ook: bescheiden.23 Na de mislukte revolutie van 1849 had Garibaldi Italië enkele jaren verlaten, in de wetenschap dat de politieke doelen die hij nastreefde onhaalbaar waren. Toen Sardinië voor de tweede maal tegen Oostenrijk ten strijde trok was hij echter al teruggekeerd en vocht hij mee in de strijd. Toen hij begin april hoorde van onrusten in het Koninkrijk Sicilië verzamelde hij duizend man (i Mille) en reisde hij af, om het zuiden voor Sardinië te winnen. Cavour vreesde Garibaldi’s populariteit en bovendien had hij niets op met republikeinen.24 Hij steunde Garibaldi’s vrijheidsstrijd echter wel – zij het heimelijk – zolang diens verrichtingen in lijn lagen met Cavours eigen belangen. Zo gebeurde het dat Garibaldi met speels gemak Palermo innam en naar het vaste land overstak om daar Napels te veroveren. Dat was minder indrukwekkend dan het op het eerste gezicht lijkt: Sicilië verkeerde in een financiële crisis, had geen bondgenoten behalve het verslagen Oostenrijk – en de regering was zwak. Garibaldi trof in essentie een machtsvacuüm aan. Dit betekent niet dat Garibaldi en de zijnen geen eer toekomt, want het is zo dat juist de gebruikte guerrilla-tactieken de doorslag gaven.25 Toen Garibaldi echter, met dit succes op zak, op Rome wilde marcheren, greep Cavour in. Hij begreep dat het bezetten van Rome een oorlog met Frankrijk zou ontketenen, wat alle inspanningen ongedaan zou maken, en bovendien wilde hij niet dat de radicale Garibaldi de overhand in de strijd zou krijgen. In allerijl bezette hij de Pauselijke Staten en blokkeerde hij Garibaldi de weg. Deze stemde vervolgens in met het plan om Italië te 22 Riall, 25. Riall, 56-58 24 Riall, 26. 25 Riall, 212. 23 11 vormen onder de koning van Sardinië. Op 17 maart 1861 werd het koninkrijk, onder Victor Emmanuel II, uitgeroepen. Duitsland: de autocratische Otto von Bismarck Net als Italie vormde Duitsland halverwege de negentiende eeuw een lappendeken van kleine staten. Nadat in 1850 de poging van koning Frederik-Willem om de Duitse staten van bovenaf te verenigen geblokkeerd was door Oostenrijk en Rusland, die beide niet zaten te wachten op een nieuwe grootmacht, was een patstelling ontstaan. De in 1834 opgerichte Zollverein was in de loop der tijd het grootste deel van de Duitse staten gaan omvatten, en Oostenrijk maakte hier van alle staten in de Duitse Confederatie in 1853 als enige nog geen deel van uitmaak. Het zorgde voor groeiende spanningen met Pruisen, de leider van de lucratieve Zollverein. Niet alleen stimuleerde de tolunie de handel en vergrootte het de inkomsten van deelstaten, ook vormde het voor de profiterende middenklasse een flinke stimulans om het idee van de nationale eenwording te steunen. In de machtsstrijd tussen Oostenrijk en Pruisen kreeg Pruisen een duidelijk voordeel door haar leiderschap in de Zollverein. Voor Pruisen was de erfenis van 1848 gelegen in een parlement dat tien jaar later vrijwel volledig in handen van de rijke liberale middenklasse was gekomen. Maar het streven van die middenklasse om met het parlement het hoogste woord in de Pruisische politiek te kunnen voeren kwam in conflict met een corresponderende machtswens van koning Willem I. Dit conflict kwam in 1862 tot een hoogtepunt toen de koning het budget voor defensie wilde verdubbelen en het parlement dit voornemen met succes blokkeerde en verwierp. De gefrustreerde ambities vormden voor Willem I de aanleiding om Otto von Bismarck aan te stellen als hoofd van een nieuw ministerie, met als doel om via de laatste de macht van het parlement te doorbreken. Bismarck was een meesterlijk politicus, flexibel en pragmatisch, maar zijn ontvangst in het parlement was allerminst positief. Dat verbeterde niet met zijn beroemd geworden aankondiging in en tegenover het parlement dat de grote vragen van de tijd niet door preken of resoluties, maar door ‘bloed en ijzer’ bepaald zouden worden. Gedurende een aantal jaren voerde Bismarck een beleid waar het parlement volledig buiten werd gehouden en geen toestemming voor werd gevraagd. Hij reorganiseerde onder meer het leger. De stemgerechtigden van Pruisen uitten hun ongenoegen door liberale meerderheden naar het parlement te sturen. Deze binnenlandse tegenstand motiveerde Bismarck vervolgens om zijn aandacht te verleggen en succes na te streven voorbij de landsgrenzen. De complexe situatie van Sleeswijk-Holstein bood hem de gelegenheid om zich te laten gelden op het internationale toneel. Sleeswijk en Holstein waren twee provincies die onderdeel uitmaakten van Denemarken, maar tegelijkertijd ook van de Duitse Confederatie. Toen Denemarken beide provincies in 1864 meer bij de Deense staat probeerde te betrekken, trok Pruisen samen met Oostenrijk ten 12 strijde tegen Denemarken. Op basis van de overwinning die volgde wist Bismarck bovendien een oorlog te beginnen tegen Oostenrijk zonder aan Oostenrijkse zijde alliantievorming uit te lokken. De strijd was vervolgens snel gewonnen. Met oog op toekomstige plannen legde hij Oostenrijk echter geen sancties of herstelbetalingen op. Wel moesten de Oostenrijkers het Venetië afstaan aan Italië en zich terugtrekken uit Duitse zaken. De Duitse Confederatie werd opgeheven en Pruisen werd baas gemaakt over een nieuw gevormde Noord-Duitse Confederatie. In die confederatie behield elke staat zijn eigen regering, maar de koning van Pruisen was de president. En de kanselier – Bismarck – legde alleen verantwoording af aan de koning. Met deze overwinning op zak vroeg Bismarck aan het parlement, dat zich voorheen zo ingespannen had om zicht te laten gelden, om goedkeuring voor al zijn uitgaven, met terugwerkende kracht. Met Duitse eenwording in het zicht stemde het parlement gretig toe. Bismarcks volgende stap was het betrekken van de Zuid-Duitse staten bij zijn rijk. Hij hoopte dat te bereiken door een oorlog met Frankrijk te beginnen. Zijn plan werkte: hij wist Frankrijk te verleiden tot een oorlogsverklaring, en toen deze Frans-Duitse oorlog in 1870 begon, schaarden alle Zuid-Duitse staten zich aan zijn zijde. Andere staten hielden zich buiten deze strijd, bleven neutraal, en binnen een jaar was Frankrijk verslagen. In de tussentijd, terwijl de strijd gaande was, hadden de Zuid-Duitse staten toegezegd om zich bij het nieuwe Duitse rijk te voegen. Wilhelm I werd tot keizer gekroond in de Spiegelzaal van Versailles en Duitsland was in het tijdsbestek van een enkel decennium uitgegroeid tot de machtigste staat van Europa. Duitsland en Italië: vergelijking In een klassiek onderzoek naar nationalisme oppert de Britse historicus John Breuilly een eenvoudige typologie van nationalistische bewegingen. Hij beperkt zich hierbij tot die bewegingen die op grond van een nationalistische ideologie de macht willen grijpen in, of juist los van de staat waar ze deel van uitmaken. Zulke oppositiebewegingen kunnen zich volgens Breuilly op drie manieren tot de bestaande staat verhouden: ze kunnen zich proberen af te scheiden (separatisme), de staat over te nemen en te hervormen (hervorming), of de staat met andere staten proberen te verenigen (eenwording). Een tweede onderscheid dat hij maakt is gelegen in de wijze waarop de bestaande staat zich identificeert: ziet zij zichzelf als natiestaat of niet. Volgens Breuilly vallen zowel Duitsland als Italië in de categorie van een eenwordingsbeweging ten opzichte van een staat die zich niet als natie identificeert.26 De vraag is echter of de Italiaanse beweging tegelijkertijd niet ook in de categorie van separatisme valt. In het Italiaanse eenwordingsproces valt immers duidelijk een 26 John Breuilly, Nationalism and the State (Manchester 1982) 11-12. 13 element van afscheiding te onderkennen, namelijk de losmaking van Lombardije, en later Venetië, van Oostenrijk. Breuilly zelf bespreekt ook al de beperkingen van een dergelijke categorisering, maar de kwestie is voor dit onderzoek alleen relevant in zoverre dat het laat zien dat de historische lotgevallen van Duitsland en Italië in belangrijke mate hetzelfde, overeenkomstig, zijn, maar dat zij toch op één cruciaal vlak verschillen.27 De overeenkomsten mogen na het voorgaande duidelijk zijn. Zoals de lappendeken van Italiaanse staten bijeengebracht werd door de acties van Sardinië, werden de Duitse staten door de daadkracht van de Pruisische staat onder één keizer verenigd. Die eenwording werd in beide gevallen bereikt door het voeren van een aantal oorlogen onder leiding van een sterke staatsman. Cavour en Bismarck waren beiden Realpolitiker van het zuiverste soort. Zij manoeuvreerden hun staten van de ene overwinning naar de andere, altijd handelend op basis van een realistische inschatting van de situatie, en de op grond daarvan te verwachten resultaten, nooit op gevoel. Een andere, toevallige, en daarom wellicht niet relevante, overeenkomst is dat Oostenrijk voor zowel Pruisen als Sardinië de belangrijkste externe ‘tegenspeler’ was. Maar het grote verschil tussen de Duitse en Italiaanse situatie bevindt zich op precies ditzelfde vlak: de rol van Oostenrijk, of eigenlijk, in meervoud, de rollen van Oostenrijk. Het essentiële verschil zit hem in de verschillende rollen l die Oostenrijk speelde in beide processen. Daar ligt de sleutel van de verklaring. Hoewel de oorlog met Frankrijk de grootste oorlog was die Bismarck voerde tijdens het Duitse eenwordingsproces, was Frankrijk niet de werkelijke antagonist in het proces zelf – de oorlog met Frankrijk vormde, zoals we gezien hebben, slechts een vooraf gecalculeerde zet die tot doel had de Zuid-Duitse staten bij het Rijk te betrekken. Voor Bismarck was Oostenrijk vanaf het begin de staat die het grootste gevaar vormde voor de beoogde Pruisische machtsuitbreiding. In de Duitse gebieden was sprake van een machtsstrijd tussen twee grote staten, die uiteindelijk door Pruisen in het eigen voordeel beslecht werd. In Italië was de situatie geheel anders: Oostenrijk kende in de Italiaanse gebieden geen gelijke, dat had de overwinning op Sardinië in 1848 overtuigend aangetoond. Waar Oostenrijk in de Duitse kwestie slechts een tegenstrever was, speelde het in de Italiaanse kwestie de rol van despoot. Dit is een cruciaal inzicht. Voor de beeldvorming van buitenaf geeft de rol van Oostenrijk in het ene geval aanleiding tot een expansieoorlog, in het andere geval is het de tegenstander in een vrijheidsstrijd. En dit laatste is precies waar Giuseppe Garibaldi in beeld komt. Garibaldi stond 27 Breuilly, 15. 14 symbool voor de strijd die de Italianen voerden, tegen Oostenrijk, voor Italie. Voor de betrokkenheid in het buitenland, en meer specifiek in Schotland, bij deze strijd en de beeldvorming die daarin een rol speelt, maakt dit alle verschil. Daarop zal de blik in het volgende hoofdstuk gericht worden. 3. Schotten en de Duitse en Italiaanse eenwording Betrokkenheid bij Italië De in het vorige hoofdstuk beschreven processen van eenwording voltrokken zich niet in een isolement. Meer dan ooit tevoren waren Europese volkeren in de negentiende betrokken bij de gebeurtenissen buiten de eigen landsgrenzen. Gevoed door romantiek en nationalisme was men bijvoorbeeld al in de jaren twintig internationaal begaan met het lot van de Grieken in hun strijd tegen hun Osmaanse overheersers.28 Hier moet worden gezegd, met het gevaar vooruit te lopen op hoofdstuk 4, dat zulk engagement mede mogelijk werd gemaakt door de ontwikkeling van de massamedia. Het gedrukte woord was goedkoper dan ooit en de geletterdheid groeide explosief. Bovendien was het voortaan mogelijk om illustraties af te drukken, wat de immersie van verhalen vergrootte. Ten tijde van de Italiaanse eenwording stelde de pas uitgevonden telegraaf correspondenten in staat om dagelijks verslagen naar het thuisland te sturen, waardoor de strijd internationaal op de voet gevolgd kon worden.29 De ogen van de wereld waren dus gericht op Italië, met natuurlijk speciale aandacht voor Garibaldi. In de internationale pers werden precies die eigenschappen geprezen waar hij al in 1848 bekend om was komen te staan: een geboren leider, onvermoeibaar en een soldaat die gewijd was aan het ideaal van Italiaanse vrijheid. In de Franse pers bood zijn revolutionaire verleden een probleem, omdat hij in 1849 ook tegenover Frankrijk had gestaan. Dit probleem werd omzeild door hem te depolitiseren en hem te presenteren als een universele held.30 De meeste indruk maakte het Italiaanse nationalisme echter in Groot-Brittannië. Daar was het lezend publiek verreweg het grootst, maar belangrijker was een bezoek van Mazzini. Hij maakte gebruik van zijn bekendheid door aandacht te vragen voor de Italiaanse kwestie. Bovendien richtte hij in 1851 de ‘Society of the Friends of Italy’ op. Die viel om verschillende redenen al snel weer uiteen, maar al gauw werden nieuwe comités opgericht die zich inzetten voor Italië.31 28 John P. McKay, et al., A History of Western Society, 10e editie (Palgrave Macmillan 2011) 701. Lucy Riall, Garibaldi: Invention of a Hero (Yale 2007) 128-131, 185-86. 30 Riall, 188. 31 Riall, 143. 29 15 Volgens Lucy Riall, een Britse historicus die een boek over de ‘constructie’ van Garibaldi schreef, moet niet te veel van het Britse enthousiasme gemaakt worden. Het was volgens haar vooral een relatief veilige manier voor liberale Britten uit de midden- en arbeidersklasse om uiting te geven aan hun overtuigingen en identiteit. Brits enthousiasme ging bovendien gepaard met, of verhulde zelfs, een gevoel van culturele of politieke minachting tegenover een ooit groots land dat zichzelf nu niet eens op eigen kracht zou kunnen bevrijden.32 In haar bespreking van het enthousiasme in GrootBrittannië voor Italië en Garibaldi, maakt Riall echter geen onderscheid tussen Engeland, Wales en Schotland. De relevante vraag voor dit onderzoek is in hoeverre haar kanttekening ook opgaat voor de Schotse bevolking. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. De Canadese historicus Janet Fyfe betoogt in ieder geval dat het Risorgimento in het algemeen en Garibaldi in het bijzonder in Schotland een mate van betrokkenheid opwekte die de rest van Groot-Brittannië ver achter zich liet.33 In internationaal opzicht liep Groot-Brittannië echter zelf al voorop, waaruit af te leiden valt dat Schotland uitzonderlijk geëngageerd was met het Italiaanse streven. Hoe uitte dit enthousiasme zich in Schotland? Dat gebeurde op verschillende manieren toen in 1859 de oorlog uitbrak. In heel Groot-Brittannië werden direct inzamelingen gehouden, maar alleen al in Glasgow en Edinburgh werd meer dan een kwart van het totale Britse bedrag verzameld. Fabrieksarbeiders in Glasgow werkten op hun vrije zaterdag onbetaald om munitie te maken voor Garibaldi. Ene Donald Miller van de firma Henderson Brothers verkocht militaire spullen tegen kostprijs en voer bovendien op een gehuurd schip naar Italië om vrijwilligers van Genua naar Palermo te verschepen. Vervolgens zette hij daar Garibaldi en tweeduizend van zijn Roodhemden over van Sicilië naar de laars van Italië. De overvaart naar het vasteland, die Garibaldi in staat stelde om ZuidItalië snel in te nemen, werd zo gemaakt op het Schotse schip de ‘City of Aberdeen’.34 Donald Miller was op die manier al vrij nauw betrokken bij de strijd van Garibaldi, maar andere Schotten zaten nog dichter bij het front. Ongeveer 500 Schotse vrijwilligers reisden af naar Italië om daar aan de zijde van de revolutionairen te vechten. Het begon met individuen of kleine groepen die bemiddeld genoeg waren om zich op eigen initiatief aan te sluiten bij Garibaldi’s troepen. Later werd inschrijving vanuit het thuisland georganiseerd. In samenwerking met een centraal kantoor in Londen werden in Edinburgh en Glasgow wervingskantoren opgezet, waar men zich kon inschrijven voor het pas opgerichte Britse Legioen. Garibaldi had de hulptroepen uit Groot-Brittannië echter helemaal niet nodig. Het enthousiasme en daarmee het aantal vrijwillige strijders binnen Italië was al ruim voldoende voor zijn intenties. Dat 32 Riall, 143-144. Janet Fyfe, ‘Scottish Volunteers With Garibaldi’, The Scottish Historical Review, Vol. 57, No. 164, Deel 2 (Oktober 1978) 168. 34 Janet Fyfe, 168. 33 16 feit werd in Schotland echter pas bekend toen zich al ruim 400 man had aangemeld om naar Italië te verschepen, genoeg om meerdere compagnieën te vormen, maar zelfs in de wetenschap van overbodigheid bleven vijftig mannen over die niet van wijken wilden weten. Met het geld van de fondsenwerving sloten ze zich aan bij het Britse Legioen in Londen, om daarna verscheept te worden naar Italië. Op 19 oktober 1860 ondergingen ze hun vuurdoop bij de slag bij Capua. Enkele maanden streden ze aan Garibaldi’s zijde, maar de strijd om Italië was feitelijk al beslecht. In februari 1861 keerden de Britten huiswaarts, zonder serieuze invloed op de stand der zaken gehad te hebben, maar niet zonder de complimenten van Garibaldi, die hen dankbaar was voor hun hulp als een teken van de goede wil die hun natie droeg tegenover de vrijheid en onafhankelijkheid van Italië’.35 De houding tegenover de Duitse eenwording Waar betrokkenheid bij de Italiaanse eenwording vooral een verhaal is over populaire steun en volksinitiatieven, gaat het verhaal van de betrokkenheid bij Duitsland vooral over de verhouding tussen staten. In het Duitse geval was namelijk, zoals in hoofdstuk 2 gebleken is, geen sprake van een populaire nationalistische beweging waar buitenlandse romantici op in konden haken. De relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en Pruisen was voor de eenwording vrij goed. Zo was de dochter van koningin Victoria in 1854 getrouwd met Frederik Willem, de tweede zoon van de koning van Pruisen. De Britse regering stond destijds positief tegenover een Duitse eenheidsstaat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar het idee van een sterke staat aan de oostgrens verafschuwd werd.36 Voor de Britten stond de stabiliteit van Europa voorop: the balance of power. Pruisen kon daar in hun mening aan bijdragen, terwijl de machtigere staten Oostenrijk en Rusland juist een bedreiging vormden. De Britse houding ten opzichte van Europa valt samen te vatten als ‘keep quiet’.37 De Duitse kwestie was dan ook alleen van belang voor zover het die stabiliteit bedreigde. Zowel in de jaren na 1830 als in 1849 vreesden de Britten dat Duitse revolutionairen zich bij Franse republikeinen zouden voegen en daarmee Centraal-Europa zouden destabiliseren.38 Het voorkomen van dergelijke revoluties door het versterken van de Duitse staten genoot dus steun van de Britten. Zo werd de oprichting van de Zollverein in 1834 onder leiding van Pruisen toegejuicht, vooral ook omdat Oostenrijk er geen deel van uitmaakte. Het liberale economische leiderschap van Pruisen maakte de Zollverein aantrekkelijk voor de Britse economie, maar diezelfde unie zou onder leiding van het 35 Fyfe, 180. Christopher Clark, The Sleepwalkers: How Europe Went to War in 1914 (Allen Lane 2012) 124. 37 Eric Hobsbawm, The Age of Empire: 1875-1914 (Londen 1987) 330. 38 Frank Lorenz Müller, Britain and the German Question. Perceptions of Nationalism and Political Reform, 1830-1863 (Palgrave/Macmillan 2002) 203. 36 17 protectionistische Oostenrijk een commerciële bedreiging vormen. Hetzelfde principe gold voor de Britse houding inzake de Duitse eenwording. Een Groot-Duitsland, inclusief het niet-liberale en multinationale Oostenrijk, kon nooit zo stabiel en liberaal zijn als de Britse regering het graag zou zien. Toen Bismarck in 1866 Oostenrijk versloeg en zo de mogelijkheid opende voor een liberaal verenigd Duitsland zonder Oostenrijk, groeide de steun voor Pruisisch leiderschap dan ook aanmerkelijk.39 Onder de Britse bevolking lag dat anders. De houding tegenover Pruisen was door de oorlogen met Denemarken en Oostenrijk bijzonder negatief. Reeds in 1864 merkte koningin Victoria dat op in een brief aan haar dochter, Victoria van Saksen-Coburg en Gotha, inmiddels de kroonprinses van Pruisen: ‘I am grieved and distressed to say that the feeling against Prussia has become most violent in England…’.40 De Britse bevolking bekeek de zetten van Bismarck vol argwaan. Niet alleen zijn agressie in de kwestie Sleeswijk-Holstein, maar ook zijn autoritaire handelen in Pruisen zelf werd hem kwalijk genomen. Vooral het inperken van de vrije pers in 1863 werd gezien als despotisch. De Britse regering zag het echter door de vingers, omdat het liever een sterk Pruisen zag dat enigszins over de schreef ging, dan een zwak Pruisen dat samen met de rest van Duitsland door Rusland of Oostenrijk zou worden overgenomen. Dat zou immers pas echt de Europese balans verstoren.41 Eind december 1864 voorspelde de Schotse krant de Caledonian Mercury dat de SleeswijkHolsteiners weldra zouden merken dat ze niet bevrijd waren, maar dat het Deense juk (yoke) slechts was verruild voor Pruisisch of Oostenrijks juk.42 Kritiek op Pruisische expansie klinkt in dit artikel al door, maar twee jaar later, na de Oostenrijks-Pruisische oorlog van 1866, klinkt de kritiek in een andere Schotse krant, de Aberdeen Journal nog veel sterker: ‘The doctrine of non-intervention, which is so sedulously preached, is a practical recognition of the old doctrine that might is right’.43 Dit is in de eerste plaats kritiek op het Verenigd Koninkrijk zelf, maar afkeuring van het Pruisisch expansionisme klinkt er in door. Als de grote machten hun plicht verzuimen om de zwakkeren te beschermen, dan hebben ‘ambitious Ministers’ vrij spel – bedoeld wordt duidelijk Otto von Bismarck. Aan het begin van de Frans-Duitse oorlog vond een opmerkelijke verschuiving plaats in de Britse publieke opinie. Anders dan men op grond van het voorgaande zou verwachten, was de Britse bevolking sterk op de hand van Pruisen. Blijkbaar was de herinnering aan de eeuwenlange reeks twisten met Frankrijk, met als laatste vrucht de Napoleontische oorlogen, sterker dan de 39 Frank Lorenz Müller, Britain and the German Question, 204-205. G.E. Buckle (ed.), The Letters of Queen Victoria, Second Series (Londen 1927) 206-207. Nadruk in het origineel. 41 F.L. Carsten, Britain and Prussia, Essays in German History (Londen 1985) 187. 42 ‘Our German Letter’, Caledonian Mercury, 24 december 1864 (The British Newspaper Archive). 43 ‘Notes on the News of the Week’, Aberdeen Journal, 15 augustus 1866 (The British Newspaper Archive). 40 18 werkelijkheid van Pruisische machtspolitiek. In december 1870, toen de strijd al lang en breed gestreden was, bewierookte de Aberdeen Journal, dezelfde krant die eerder nog zo fel tegen expansionisme gekant was, de Pruisische overwinning: ‘that enemy, victorious beyond all example in history, has over-ran France and laid it desolate without mercy…’.44 De teneur van het artikel is zeer revanchistisch – de Schotse auteur lijkt te delen in de voldoening over de overwinning op het arrogante Frankrijk, dat toch, zoals in het eerste hoofdstuk bleek, de echte ‘Ander’ was voor de Britten. De pro-Pruisische stemming sloeg echter al snel weer om door de wijze waarop Pruisen omging met de overwinning. Parijs werd bezet, gebombardeerd en uitgehongerd, het keizerrijk werd in de Spiegelzaal van Versailles uitgeroepen, en bovenal werden Elzas en Lotharingen geannexeerd. Dit laatste was in de publieke opinie een schande – het maakte duurzame vrede onmogelijk omdat de Fransen nooit zouden rusten totdat ze de gebieden terug hadden, zo was de gedachte. Vanaf dit moment werden de verhoudingen tussen Groot-Brittannië en Duitsland gestaag slechter. Hoewel de stemming van de bevolking wispelturiger is dan de houding van de staat, kan voor beide aspecten van de Britse houding ten opzichte van Pruisen een algemene tendens herkend worden van tamelijk goed aan het begin, naar slecht aan het eind van de eenwording van Duitsland.45 44 45 The Aberdeen Journal, 28 december 1870 (The British Newspaper Archive). Carsten, Britain and Prussia, 189. 19 4. Verklaring van verschillen Om de onderzoeksvraag in het vervolg helder te beantwoorden, bestaat dit hoofdstuk uit twee delen. Dat correspondeert met de tweeledigheid van de onderzoeksvraag, namelijk, (i) waarom was er in Schotland meer sympathie voor de Italiaanse dan voor de Duitse eenwording? En, (ii) waarom waren juist de Schotten zo bij het Risorgimento betrokken? Verschil in betrokkenheid In de vergelijking in hoofdstuk 2 kwamen enkele betekenisrijke verschillen naar voren die een verklaring voor het verschil in betrokkenheid zeer goed mogelijk maken. Tegelijkertijd blijven er genoeg overeenkomsten over om dit onderzoek te verantwoorden, waaronder in de eerste plaats de onderlinge nabijheid in tijd van de processen – voor een groot deel zelfs in hetzelfde decennium. Zonder die nabijheid zou dit onderzoek nutteloos zijn. Aan de hand van Breuilly’s typologie van nationalistische oppositiebewegingen bleek dat beide processen te plaatsen zijn in de categorie van eenwordingsbewegingen die zich tegen een staat afzetten die zich niet als natie identificeert. Beide bewegingen werden bovendien door een sterk staatsman geleid. Cruciaal is echter het feit dat de Italiaanse eenwordingsbeweging ook deels separatistisch was, wat het in internationale ogen een onafhankelijkheidsbeweging maakte. De Italianen konden alleen al daarom internationaal op sympathie rekenen in haar strijd tegen de Oostenrijkse onderdrukker. Met de Pruisische eenwording ligt dat ingewikkelder. De houding van de Britse bevolking in het algemeen was voorafgaand aan de eenwording bijzonder goed. Een dynastiek huwelijk verbond sinds 1858 de koninklijke families van Groot-Brittannië en Pruisen en bovendien hadden de twee staten geen geschiedenis van oorlog. De oorlogen van 1864 en 1866 brachten verandering in deze houding, maar de negatieve gevoelens ebden grotendeels weg toen Pruisen in 1870 in conflict kwam met Frankrijk, de aartsvijand van de Britten. Perceptie speelde hierbij een grote rol: Frankrijk begon de oorlog en Pruisen leek genoodzaakt tot het voeren van een defensieve strijd.46 Met de kennis van nu is het overduidelijk dat de hele diplomatieke crisis die aan de oorlog vooraf ging een typisch Bismarckiaanse intrige was. Zijn rookscherm misleidde ook de Britse krant The Spectator, waar men de situatie dacht te hebben doorzien: ‘…in a short time all England will believe the truth, - that the Emperor of the French did <…> propose the seizure of Belgium, and consequent war’.47 Ongeveer zes weken later was de defensieve oorlog voorbij, maar Pruisen streed verder, omdat het oorlogsdoel van de regering niet defensie, maar expansie was. Langzaam werd dat 46 47 Michael Walzer, Just and Unjust Wars: A Moral Argument with Historical Illustrations (Basic Books 2006) 65. ‘News of the Week’, The Spectator, 30 juli 1870 (The Spectator Archive). 20 ook de Britten duidelijk. Tot die tijd was de publieke opinie tegenover Pruisen echter overwegend positief. Bovendien was Pruisen in de beeldvorming het slachtoffer van Franse agressie. De vraag is daarom waarom dit zich niet vertaalde in het soort betrokkenheid dat tegenover de Italianen getoond was. In mijn onderzoek ben ik in kranten noch boeken enige verwijzing tegen gekomen van Schotse liefdadigheid, vrijwilligerswerk of militaire inzet voor de Pruisische zaak. Datzelfde gaat op voor Groot-Brittannië in het algemeen. Andersom is echter, voor zover mijn bronnenonderzoek strekte, ook nergens melding gemaakt van de afwezigheid van zulke betrokkenheid. Het probleem voor dit onderzoek is dat de afwezigheid van bewijs geen bewijs van afwezigheid is. Desalniettemin zijn er toch enkele zinnige opmerkingen over Duitsland te maken. Allereerst is het waarschijnlijk dat er tijdens de Frans-Duitse oorlog (de enige oorlog waar het Britse volk achter Pruisen stond) geen inschrijvingskantoren zijn opgezet voor vrijwillige dienst in Pruisen, omdat de Britse regering kort na het begin van de oorlog een strenge Foreign Enlistment Act in had gevoerd die dat verbood. Voor die tijd was dat ook al verboden geweest, maar toen was de wet nog eenvoudig te omzeilen door inschrijvingskantoren te openen voor ‘excursies’ – zo verzorgden verschillende Garibaldi-verenigingen in 1860 een opmerkelijk groot aantal ‘excursies’ naar Zuid-Italië.48 Een tweede punt betreft de liefdadigheid. De Schotse (en Engelse) inzamelingsacties waren niet bedoeld voor de Sardijnse staat, maar voor Garibaldi en zijn leger van vrijwilligers. Dat blijkt wel uit de naam van dergelijke verenigingen, bijvoorbeeld The Ladies’ Garibaldi Benevolent Association en de Glasgow Garibaldi Fund Committee.49 Pruisen was aan het begin van haar eenwordingsproces al een van de machtigere staten in Europa. Gezien die macht, samen met de expansionistische (en niet onderdrukte) aard van dit proces, lijkt het tamelijk veilig om te stellen dat er in dit geval waarschijnlijk geen liefdadigheidscomités zijn opgericht. Kortom, de Britse en (specifiek) de Schotse houding was bij tijd en wijlen misschien wel overwegend positief, maar de aard van het Duitse proces leende zich niet voor dezelfde soort en mate van betrokkenheid als het Risorgimento. Het Schotse zelfbeeld en de Garibaldi-cultus Schotland was misschien niet zo uniek in haar grotere betrokkenheid bij de Italiaanse dan bij de Duitse eenwording, maar dat is ook niet erg verrassend: een strijd om vrijheid wekt vanzelfsprekend meer sympathie op dan een uitbreidingsoorlog. In hoofdstuk 3 bleek echter wel dat van alle landen de steun voor Italië in Schotland verreweg het grootste was. In dit deel betoog ik dat dit Schotse 48 Lucy Riall, Garibaldi: Invention of a Hero (Yale 2007) 301. Janet Fyfe, Scottish volunteers with Garibaldi, The Scottish Historical Review, Vol. 57, No. 164, Deel 2 (Okt. 1978) 168, 179. 49 21 enthousiasme voor het Risorgimento te maken heeft met het in elkaar haken van het Schotse zelfbeeld met de cultus van Garibaldi. In de 130 jaar na de Unie van 1707 ontstond in Schotland naast een Schotse identiteit ook een gevoel van Britishness – een protestantse Britse identiteit in oppositie met het katholieke Frankrijk. De twee identiteiten bestonden naast elkaar in elke Schot: Brits patriotisme ging hand in hand met een Schotse nationale identiteit. De manier waarop de Schotten vorm gaven aan dit complexe samenspel van identiteiten noemt de Schotse historicus Graeme Morton unionistnationalism, zoals we in hoofdstuk 1 al zagen. Een kerngedachte in deze vorm van nationale trots was het idee dat Schotland de unie met Engeland als gelijke had betreden, niet als onderworpen natie. Dat was in het nationalistisch discours te danken aan de verrichtingen van de historische held William Wallace. Hij was de figuur die het unionist-nationalism bij elkaar kon houden. Dat is op het oog paradoxaal. Zijn historische heldendaden waren immers juist overwinningen op Engelse legers. In het unionist-nationalism werden deze overwinningen echter geherinterpreteerd als fundament van de Schotse natie – hij had de Engelsen alleen maar verslagen omdat ze zijn vrijheid frustreerden, niet omdat hij de Engelse haatte. Schotse nationalisten hechtten aan providential unionism, het idee dat Schotland en Engeland tot een unie voorbestemd waren, met Wallace aan het beginpunt. Ze waren tevreden met de unie. Hun plaats erin was zeker, ze maakten onderdeel uit van een wereldrijk, en hadden het gevoel dat zij daar zelf voor een belangrijk deel aan hadden bijgedragen.50 In een artikel over de vorming van nationale identiteiten, bespreekt de Franse historicus Anne-Marie Thiesse de zogenaamde identity checklist, een lijst van kenmerken die alle naties gemeenschappelijk hebben, waaronder bijvoorbeeld monumenten, gedenkplaatsen, een eigen taal, een eigen geschiedenis en helden. Thiesse betoogt dat deze lijst in de loop van de negentiende eeuw ontstaan is in een internationaal proces van culturele uitwisseling onder invloed van het ontstaan van de massamedia. In de loop van deze intensieve culturele uitwisseling veranderde de identity checklist van descriptief in prescriptief – het werd in feite een beoordelingscriterium voor nieuwe naties.51 Schotland zag zichzelf halverwege de negentiende eeuw als volwaardige natie. Met de identity checklist als criterium blijkt dat het inderdaad veel aspecten af zou kunnen strepen: een eigen geschiedenis, een nationale held, monumenten en gedenkplaatsen.52 Dit robuuste en heldere zelfbeeld stelde de Schotten in staat om zich te bekommeren om naties die het minder goed 50 James Coleman, Remembering the Past in Nineteenth-Century Scotland (Oxford 2014) 41-42, 80. Anne-Marie Thiesse, ‘National identities. A transnational paradigm’, in: A. Dieckhoff en C. Jaffrelot (ed.), Revisiting Nationalism. Theories and Processes (Parijs 2005) 124. 52 James Coleman, 1-2. 51 22 getroffen hadden, bijvoorbeeld Italië. Van een echte Italiaanse natie was in 1859 misschien nauwelijks sprake, maar een rudimentair soort nationaal bewustzijn was door de schrijvers en muzikanten van het Risorgimento inmiddels wel aangewakkerd. In de klassieke Romeinse Oudheid had het een gemeenschappelijk verleden, in de kunsten een sterke gemeenschappelijke cultuur en bovendien in Giuseppe Garibaldi een echte held. In Groot-Brittannië had Mazzini de Italiaanse kwestie hoogstpersoonlijk op de kaart gezet. Hij zette verenigingen op en hield speeches. Zijn gebruik van de massamedia om een cultus rond Garibaldi op te richten was revolutionair.53 Garibaldi’s beroemdheid, zeker vroeger in zijn leven, was een schepping van Mazzini. Dat was geen toevallige creatie – Mazzini wist heel goed dat Garibaldi’s heroïsche imago zou werken, omdat het publiek, binnen en buiten Italië, al bekend was met zulke figuren.54 Hij sloot namelijk aan bij een moderne heldencultus die teruggaat tot de helden van de Franse Revolutie een eeuw eerder. De negentiende eeuw was de eeuw van de held.55 Voor de Schotten was de lange, viriele, vrijheidslievende Garibaldi een beeld dat precies aansloot bij het symbool dat in het hart van hun unionistische zelfbeeld stond. Zo noemde de Schotse prediker William Anderson, Garibaldi de William Wallace van Italië.56 De door Mazzini geconstrueerde cultus rond Garibaldi haakte zo in elkaar met de door unionistisch-nationalistische historici geconstrueerde cultus van William Wallace in Schotland. Nationalisme is een bijzonder brede en diverse beweging, maar zoals Thiesse met haar identity checklist laat zien, is het aantal elementen dat stelselmatig terugkomt maar beperkt. 53 Lucy Riall, Invention of a Hero, 30. Riall, 59. 55 John M. MacKenzie, ‘Heroic Myths of Empire’, Popular Imperialism and the Military: 1850-1950 (Manchester 1992) 111112. 56 Murray G.H. Pittock, Scottish Nationality (Palgrave Macmillan 2001) 80. 54 23 Conclusie Italië genoot in internationaal opzicht erg veel steun, in tegenstelling tot Duitsland. Hetzelfde geldt voor de steun en betrokkenheid vanuit Schotland, waar de Schotten sterk betrokken waren bij Italië, waren ze dat niet of nauwelijks bij Duitsland. Dit terwijl de eenwordingsprocessen in veel opzichten hetzelfde waren. Ze verschilden echter in twee cruciale en verbonden opzichten. Ten eerste streed Italië voor haar vrijheid tegenover een onderdrukker en ten tweede deed het dat (deels) onder leiding van een internationaal bewonderde en bewierookte man. Garibaldi was deels man, deels legende. Die legende was echter voor een groot deel zorgvuldig geconstrueerd door hemzelf en door zijn mentor Giuseppe Mazzini. Op deze manier wisten zij de wereld achter de Italiaanse kwestie te scharen. In het bijzonder raakten zij een snaar bij de bevolking van Schotland, die zichzelf na ruim een eeuw zoeken comfortabel gevonden had in een dubbelrol als Schot én Brit. Het bindmiddel in deze hybride identiteit was de flexibele dertiende-eeuwse vrijheidsstrijder William Wallace, die in de negentiende eeuw centraal kwam te staan in een nationale cultus. In principe overkwam de levende held Garibaldi dus hetzelfde als de dode held William Wallace. Beiden werden in de negentiende eeuw op een voetstuk geplaatst, maar niet alleen door hun eigen natie – ook door het buitenland. Nationalisme was namelijk in de negentiende eeuw bij uitstek een internationale onderneming. Naties ontstonden niet in een vacuüm, maar in een wisselwerking met elkaar. Dat kon op grond van een wij/zij-distinctie, zoals het gevoel van Britishness ontstond in oppositie met Frankrijk, maar het kon ook op een vriendelijkere manier: daarvan is de heldencultus een goed voorbeeld. De nationale held is één van de vakjes op de identity checklist van Anne-Marie Thiesse. Daarom was Garibaldi zo herkenbaar voor de Schotten; hij was precies het soort held dat zij zelf als onderdeel van hun identiteit verheerlijkten. Vanuit hun zelfbeeld van fervente vrijheidsliefhebbers en bovendien vanuit hun comfortabele positie in een wereldrijk, konden zij zich extra bekommeren om Italiaan, dat gesymboliseerd werd door een icoon dat bijzonder veel weg had van hun eigen nationale held. Duitsland was een geheel andere kwestie. In dit onderzoek was het eigenlijk de vreemde eend in de bijt. Het ging hier om zelfbeeld en identificatie met de ander, maar dat was lastig te onderzoeken met betrekking tot Duitsland, omdat het hele proces zuiver politiek was. Daar speelt de distinctie tussen de Schotse en de Britse identiteit op. Uiteindelijk is de Britse identiteit toch vooral de staatsidentiteit en de Schotse de culturele identiteit. Alles wat zich in verhouding tot het Verenigd Koninkrijk op zuiver politiek gebied afspeelde werd daarom al gauw een Britse kwestie, terwijl de bij uitstek massagerichte handelingen van Garibaldi meer bij de culturele identiteit aansluit. 24 Literatuur Beliën, H.M. e.a., Europa in de wereld, een geschiedenis vanaf 1815 (Bloemendaal 1984). Billig, M., Banal nationalism (Londen 1995). Breuilly, J., Nationalism and the state (Manchester 1982). Brockliss, L.W.B. en David Eastwood, A Union of Multiple Identities: The British Isles, c. 1750-c.1850 (Manchester 1997). Buckle, G.E. (ed.), The Letters of Queen Victoria, Second Series (Londen 1927). Carsten, F.L., ‘Britain and Prussia’, Essays in German History (Londen 1985) 177-192. Clark, Christopher, The Sleepwalkers: How Europe Went to War in 1914 (Allen Lane 2012). Coleman, James, Remembering the Past in Nineteenth Century Scotland (Oxford 2014). Colley, Linda, Britons: Forging the nation, 1707-1837 (Yale 1992). Colley, Linda, Acts of Union and Disunion (2014). Fyfe, Janet, Scottish Volunteers With Garibaldi, The Scottish Historical Review, Vol. 57, No. 164, Deel 2 (Okt. 1978) 168-181. Geiss, Imanuel, The Question of German Unification: 1806-1996 (Routledge 2013). Holborn, Hajo, A History of Modern Germany: 1840-1945, Volume 3 (Princeton 1982). Hobsbawm, Eric, The Age of Empire: 1875-1914 (Londen 1987). Keating, Michael, Plurinational Democracy (2002). Lynch, Michael, The Oxford Companion to Scottish History (Oxford 2001). McCrone, David, Understanding Scotland: The Sociology of a Nation (Psychology Press 2001). McKay, John P., e.a., A History of Western Society, 10e editie (Palgrave Macmillan 2011). Müller, Franz Lorenz, Britain and the German Question. Perceptions of Nationalism and Political Reform, 1830-1863 (Palgrave/Macmillan 2002). Morton, Graeme, Unionist-Nationalism: Governing Urban Scotland, 1830-1860 (Tuckwell Press 1999). Pittock, Murray G.H., Scottish Nationality (Palgrave Macmillan 2001). Riall, Lucy, Garibaldi: Invention of a Hero (Yale 2007). Scirocco, Alfonso, Garibaldi: Citizen of the World (Princeton 2007). Steinberg, Jonathan, Bismarck: A Life (Oxford 2011). 25 Thiesse, A.-M., ‘National identities. A transnational paradigm’, in: A. Dieckhoff en C. Jaffrelot (ed.), Revisiting Nationalism. Theories and Processes (Parijs 2005) 122-141. ‘Our German Letter’, Caledonian Mercury, 24 december 1864 (The British Newspaper Archive). ‘Notes on the News of the Week’, Aberdeen Journal, 15 augustus 1866 (The British Newspaper Archive). ‘News of the Week’, The Spectator, 30 juli 1870 (The Spectator Archive). 26