De visie van de autoconstructeurs over biobrandstoffen Volgens het rapport MIRA-T 2004, bedroeg het aandeel van de transportsector in de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen 16,4%. Meer dan 90% daarvan wordt geproduceerd door het wegtransport. Het is algemeen bekend dat de evolutie van het wegtransport sterk gerelateerd is aan de economische groei. Tijdens de studiedag Rail meets Road II, die plaats vond in de marge van de vakbeurs “Truck & Transport”, werd getoond dat een toename van het Bruto Binnenlands Product met 1%, een stijging veroorzaakt van het personentransport met 0,8% en van het goederentransport met 1,2%. Gezien het Vlaamse Gewest grote ambities koestert inzake de verdere uitbouw van zijn positie als logistieke toegangspoort van Europa, en gezien de beperkte capaciteit van spoor en binnenvaart, is het niet realistisch om te verwachten dat aan de groei van het wegverkeer een einde zal komen, wel integendeel. Dit betekent dat om onze economische groei, en daarmee onze welvaart, te kunnen bestendigen, er dringend behoefte is aan flankerende maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. De autoconstructeurs zijn zich terdege bewust van hun verantwoordelijkheid op dit vlak. Zij hebben een vrijwillig akkoord gesloten met de Europese Commissie om tegen het jaar 2008/2009 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenwagens terug te brengen tot 140g/km. Dat dit geen loze belofte is, tonen de Belgische cijfers aan. In 1995 bedroeg de gemiddelde CO2-uitstoot van de nieuw verkochte personenwagens nog 186 g/km. In 2004 was dit cijfer gedaald met 16,2% tot 156 g/km, wat overeenstemt met een gemiddeld verbruik van 6,9 l/100km voor benzinewagens en 5,7 l/100km voor dieselauto’s. Bovendien produceerde meer dan 10% van alle nieuwe auto’s, minder dan 120 g CO2/km. Ook de zware trucks bleven niet achter. In de jaren ’70 verbruikte een trekker –oplegger combinatie bijna 50 l/100 km. Nu zit dit cijfer al onder de grens van 30 l/100km. Deze prestaties moeten geplaatst worden in een context van steeds strengere technische veiligheidsnormen, en het streven naar een nuluitstoot van polluenten, gekoppeld aan de toenemende verwachtingen van de consument inzake comfort en uitrusting van zijn voertuig. Er zijn natuurlijk technische en economische grenzen aan de reductie van het brandstofverbruik en de daarmee gepaard gaande uitstoot van CO2. Arthur D. Little berekende in opdracht van ACEA, dat de prijs van een gemiddelde personenauto met €5.000 zou toenemen, indien Europa zou besluiten om de gemiddelde uitstoot in 2012 tot 120 g CO2/km te beperken. Dit is uiteraard onbetaalbaar voor consument als constructeur en een dergelijke ondoordachte maatregel zou de Europese automobielindustrie in een diepe recessie storten. Dit zou niet zonder gevolgen blijven voor onze Vlaamse assemblagefabrieken en de daaraan verbonden tewerkstelling. Vandaar dat we naast de technische aanpassing van het voertuig, op zoek moeten gaan naar andere manieren om de beoogde doelstelling te bereiken. Eén van de mogelijke pistes is het gebruik van biobrandstoffen. Studies tonen aan dat, afhankelijk van de bron en de productiemethode, emissiereducties van 30 tot 80% mogelijk zijn, bekeken vanuit een wellto-wheel perspectief. Bovendien vermindert het gebruik van biobrandstoffen onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en zijn ze op korte termijn makkelijker te commercialiseren dan andere alternatieve brandstoffen omdat ze geen of beperkte aanpassingen vereisen van de distributie-infrastructuur en de voertuigen. Bijkomend voordeel is dat ze geen zwavel bevatten en dus ook geen aanleiding geven tot de uitstoot van het verzurende zwaveldioxide. De toevoeging van ethanol aan benzine verhoogt het octaangetal en verbetert aldus de motorprestaties en -rendement. Biodiesel heeft dan weer een positief effect op het cetaangetal en de werking van dieselmotoren. Een veelbelovende piste is de productie van biogas uit biomassa. Om de distributie en de opslag te vergemakkelijken kan het biogas omgezet worden tot hoogwaardige benzine of diesel. Uit biomassa kan ook waterstof geproduceerd worden. Door onderzoek en ontwikkeling van dergelijke projecten te steunen, kan Vlaanderen een kleine, maar strategisch erg belangrijke stap zetten in de richting van de waterstofeconomie. FEBIAC dringt er daarom op aan dat de doelstellingen zoals voorzien in de Europese Richtlijn 2003/30, effectief gerealiseerd worden. Dit betekent dat tegen het einde van dit jaar het marktaandeel van biobrandstoffen 2% zal moeten bereiken. Op 31 december 2010 moet dit aandeel gestegen zijn tot 5,75%. Wij betreuren dat ons land achterop hinkt wat betreft de concrete realisatie van deze objectieven, en hopen dat deze rondetafel opgezet door Minister-President Leterme, een sterke impuls zal geven om deze achterstand weg te werken. Dit zal echter pas kunnen gebeuren als een aantal voorwaarden voldaan zijn. Ten eerste zullen biobrandstoffen van een accijnsreductie of – vrijstelling moeten genieten om competitief te zijn. FEBIAC wil er op wijzen dat de inkomsten van de federale overheid uit accijnzen en BTW op brandstoffen de laatste jaren sterk gestegen zijn. De accijnzen worden jaarlijkse systematisch verhoogd via het zogenaamde “cliquet” systeem en de BTW-inkomsten drijven mee op de stijgende curve van de internationale oliemarkten. Volgens ons is het dus niet nodig om verdere accijnsverhogingen door te voeren om het kostenplaatje van de biobrandstoffen te dekken. Ten tweede verdient het voor grootschalige toepassingen de voorkeur om biobrandstoffen te vermengen met fossiele brandstoffen. Als men het bioaandeel beperkt tot maximum 5%, en er voor zorgt dat het eindproduct voldoet aan de internationale normen voor benzine en diesel, dan kan het bestaande voertuigenpark zonder aanpassingen probleemloos op deze mix rijden. Hogere doseringen kunnen schade veroorzaken aan de motor of de brandstoftoevoer en zijn dus niet geschikt voor veralgemeende toepassing. Dit sluit niet uit dat er voor specifieke vloten, uitgerust met aangepaste voertuigen, proefprojecten worden gelanceerd waarbij het gehalte aan biobrandstoffen beduidend hoger is. De Vlaamse overheid, de Steden en Gemeenten en de Lijn kunnen hier een voorbeeldfunctie vervullen. Ten slotte wil FEBIAC het belang onderlijnen van een duidelijke voorlichtingscampagne gericht naar de modale automobilist en de transportsector. Hiermee kan de overheid fabels en vooroordelen uit de wereld helpen. Om het wat karikaturaal te stellen: “met biobrandstof rijden betekent immers niet zijn tanken vullen met frituurolie”. Men kan alleen maar het vertrouwen winnen van de consument met een kwalitatief hoogwaardig en professioneel product. Zelfs de meest conservatieve waarnemers, voorspellen dat in de 2de helft van de 21ste eeuw biobrandstoffen goed zullen voor één derde van het wereldwijde brandstofverbruik door het wegtransport. Met deze rondetafel zet Vlaanderen een eerste schuchtere, maar belangrijke stap in deze richting. Luc Bontemps afgevaardigd bestuurder