examenvragen KLOP

advertisement
Examen klop januari 2015
Academiejaar 2014-2015
Eerste zittijd
(Let op : deze vragen heb ik na het examen genoteerd, wat ik ervan onthouden heb. Soms ben ik een
antwoordalternatief vergeten en wanneer iets exact de juiste oplossing is weet ik niet. Soms weet ik
wel nog wat ik zelf had aangeduid )
Stel : in een klasje zitten drie leerlingen die impulsief en storend gedrag vertonen. Jaren later worden
ze nogmaals onderzocht. Een van hen had een drugsverslaving , een andere zeer ernstige
gedragsproblemen en het derde kind vertoonde geen enkel probleem meer. Ondanks dat alle ouders
hulp hadden gezocht. Waar is dit een voorbeeld van?
A.
B.
C.
D.
Multifinaliteit in een omgevingsmodel
Multifinaliteit in een transactioneel model (  )
Equifinaliteit in een omgevingsmodel
Equifinaliteit in een transactioneel model
Een meisje van 5 jaar heeft last van nachtmerries en kruipt dan bij haar moeder in bed. Haar moeder
maakt zich zorgen en vraagt daarom raad. Wat is volgens jou het beste advies?
A. Laten opnemen in een slaapkliniek en scannen met infrarood
B. Slaapstoornissen bij jonge kinderen zijn normaal, je wacht best even af en nog wachten om
medicatie voor te schrijven
C. Bij de ouders in bed kruipen is een leerprobleem en moet afgeleerd worden , met en
psycholoog
D. Bij nachtmerries spelen stress een rol , een grondige anamnese is aangewezen (  )
Welke modellen gaan uit van een invloed van kind en omgeving in de levensloop?
A.
B.
C.
D.
Goodness of fit , diathese stress, ecologisch model van bronfenbrenner
Goodness of fit , littekenmodel , of ecologisch model van bronfenbrenner
Model van Pennington , littekenmodel en goodness-of fit
…. ( hier geen idee wat het moest zijn )
Bij het Fast Track programma worden kinderen opgenomen maar niet alle kinderen. Welke wel en/of
niet?
A. Geen vals positieven en geen vals negatieven
B. Vals positieve voorspellingen moesten vermeden worden : kwamen erin voor maar moesten
dan uit het programma gehaald worden
C. Vals negatieve voorspellingen niet opgenomen : kinderen die gedragsproblemen
ontwikkelden ondanks ze niet door de screening kwamen : dit waren er relatief weinig
D. Vals negatieve voorspellingen wel opgenomen : kinderen met gedragsproblemen maar die
niet door de screening kwamen : dit waren er relatief weinig (  )
Kinderen die vroeg uit het schoolsysteem vallen hebben later veel kans op werkloosheid. Om het
probleem van werkloosheid aan te pakken wordt voorgesteld om meer jobs en werkgelegenheid aan
te bieden voor laaggeschoolden en mensen zonder opleiding. Van welke aard is deze aanpak?
A.
B.
C.
D.
KLOP
OPP
Klinische psychologie (  dit want klop pleit voor preventie, klinische ps voor interventie )
Alle bovenstaande
Welke uitspraak is zeker waar over de ruminatieve stoornis ?
A. Gedrag is controleerbaar ()
B. het is een vorm van reflux : lichamelijke aandoening waarbij eten terug naar boven komt
C. stoornis waarbij men onaangepaste dingen eet (bv. zand )
C. nog iets
Met follow-back studies vinden we dat velen met een alcoholprobleem vroeger spijbelaars waren.
Welke uitspraak is correct
A. Hiermee kunnen we geen uitspraak doen over spijbelaars en hun kans op een
alcoholprobleem (  )
B. Dit wil zeggen dat we moeten zoeken naar onderliggende factor van beide problemen
C. Dit wil zeggen dat we spijbelaars moeten aanpakken blabla
D. …
Wanneer een kind een klasgenoot ziet wuift hij naar hem maar deze wuift niet terug. Een kind zou
kunnen denken “die heeft mij waarschijnlijk niet gezien” maar een depressief kind zal waarschijnlijk
denken “die zwaait niet terug want die vindt me vast niet leuk”. Dit verklaren we obv het :
A.
B.
C.
D.
competentiemodel
informatieverwerkingsmodel (  )
hopeloosheidsmodel
littekenmodel
Een van de meest recente modellen over ADHD zegt dat we deze stoornis bij kinderen het best
kunnen verklaren door :
A.
B.
C.
D.
Executieve functies : het is voornamelijk door een probleem met de zelfregulatie (  )
Ouder-kind interacties : vooral een opvoedingsprobleem door coërcieve interacties
…
…
Welke uitspraak is correct in verband met kinderen met een depressie vs. kinderen zonder depressie.
A. Kinderen met depressie herinneren meer negatieve en minder positieve woorden in taken,
dan controlekinderen
B. Kinderen met depressie herinneren even veel negatieve woorden, maar minder positieve
woorden dan controlekinderen (  )
C. Kinderen met depressie en controlekinderen herinneren even veel negatieve als positieve
woorden
D. Kinderen met depressie herinneren even veel positieve woorden , maar meer negatieve
woorden als controlekinderen.
Welke uitspraak in verband met kinderangsten is fout :
A. Volwassenen kunnen geen nuttige informatie geven over kinderangsten (  )
B. Bang zijn voor het donker is normaal tot en met 6 jaar
C. ….
D. ….
Als we kinderen met een separatie-angststoornis en een gegeneraliseerde angststoornis, van
eenzelfde leeftijd vergelijken zien we dat kinderen met een separatieangststoornissen vaak minder
cognitief rijp zijn. Wat kunnen we hieruit besluiten?
A. Kinderen met separatie-angststoornissen moeten extra getraind worden (ofzoiets )
B. Kinderen met een separatie-angststoornis hebben meestal een achterstand
C. De inhoud van kinderangsten is vaak afhankelijk van de sociaal-cognitieve ontwikkeling van
het kind (  )
D. ….
Open vraag :
Bespreek het normale ontwikkelingsverloop van normale kinderangsten. Zowel qua inhoud,
frequentie , intensiteit en prognose. ( 4pt)


Geef het volledig schema ( van alle angsten bijhorend bij leeftijd )
Extra informatie :
- van specifiek naar abstract



verschillen tussen jongens en meisjes (door sekse stereotypen )
algemene thema’s : dood en …
afhankelijk van de cognitieve rijpheid
Frequentie neemt af
Intensiteit neemt af ( meestal terug piek in adolescentie )
Prognose : normaal niet ernstig maar specifieke angsten toch verhoogd risico op
angststoornis
( zie handboek voor volledig antwoord)
Download