Informele vertaling van de CEIOPS handleiding: Manual for the completion of QIS5 spreadsheet by solo undertakings Handleiding bij het invullen van het QIS5 werkblad (voor solo verzekeraars) Wij attenderen u er nadrukkelijk op dat deze handleiding geen deel uitmaakt van de formele QIS5 documentatie zoals uitgevaardigd door de Europese Commissie. De handleiding is niet bedoeld – en doet dat ook niet – ter vervanging van de QIS5 Technische Specificaties of welk ander onderdeel ook van de QIS5 documentatie. De documentatie zoals uitgevaardigd door de Europese Commissie is leidend. Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................3 Doel van deze handleiding...................................................................................................4 De uitgangspunten van Solvency II ....................................................................................6 Solvency II: 3-pijler structuur...............................................................................................6 Pijler 1: marktconsistente waardering en risicogevoelige kapitaaleisen ..............................6 Opstellen van de balans .....................................................................................................8 Discontering bij QIS5........................................................................................................11 Vereiste solvabiliteit..........................................................................................................14 SCR: modulaire benadering en equivalent scenario .........................................................17 Winstdeling en uitgestelde belastingen.............................................................................18 Eigen vermogen ...............................................................................................................20 Deelnemingen ..................................................................................................................21 De QIS5 werkbladen...........................................................................................................23 Overzicht van de QIS5 werkbladen...................................................................................23 Opzet van het QIS5 werkblad: waar staan de kern concepten in het werkblad? ...............23 Invullen van het QIS5 werkblad.........................................................................................29 Tabblad Participant .......................................................................................................29 Tabblad Valuation .........................................................................................................30 Tab SF MCR_G...............................................................................................................54 Resultaten...........................................................................................................................55 Indiening van de werkbladen.............................................................................................56 2/56 Inleiding 1. Al enkele jaren wordt in Europees verband gewerkt aan een sterk herzien en verbeterd stelsel van eisen aan verzekeraars en het verzekeringstoezicht: Solvency II. De ontwikkeling van Solvency II wordt regelmatig getoetst aan en ondersteund door zogeheten ´Quantitative Impact Studies`- kortweg QIS. In 2010 wordt de vijfde Quantitative Impact Study uitgevoerd: QIS5. 2. De QIS5 studie wordt uitgevoerd door CEIOPS (Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors), op verzoek van de Europese Commissie. Dit verzoek is geformuleerd als een zogeheten ‘Call for Advice’ van de Europese Commissie aan CEIOPS. CEIOPS heeft een belangrijke adviserende rol bij de totstandkoming van Solvency II. De Technische Specificaties die dienen te worden gebruikt voor QIS5 zijn echter uitgevaardigd door de Europese Commissie. 3. De documenten voor de QIS5 studie zijn beschikbaar op de website van de Europese toezichthouders: www.ceiops.eu. Vanuit technisch oogpunt zijn de belangrijkste documenten een uitgebreide Technische Specificaties, met bijlagen, en een aantal werkbladen en kwalitatieve vragenlijsten die dienen te worden ingevuld door (her)verzekeraars en groepen. 4. QIS5 toetst de financiële positie van individuele verzekeraars (‘solo’) die voor de berekening van de solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR: solvency capital requirement) gebruik maken van de Standaard Formule. QIS5 strekt zich ook uit tot verzekeringsgroepen en tot individuele verzekeraars en verzekeringsgroepen die voornemens zijn om goedkeuring te vragen voor het gebruik van een volledig of partieel intern model voor de bepaling van de SCR. 5. Uit eerdere QIS exercities is gebleken dat de omvang van de bijbehorende documenten en het feit dat volledige vertaling daarvan niet haalbaar was, deelname aan QIS minder aantrekkelijk heeft gemaakt voor sommige verzekeraars, vooral waar maar beperkte capaciteit beschikbaar is. Tegelijkertijd is brede deelname, door een ruim scala aan verzekeraars, buitengewoon wenselijk, voor zowel de verdere ontwikkeling en uitwerking van Solvency II als een tijdige voorbereiding door alle verzekeraars die onder de reikwijdte van Solvency II vallen. 6. Het is om die reden dat CEIOPS heeft aangeboden een ‘QIS5 handleiding’ op te stellen: een beknopt document dat eenvoudiger kan worden vertaald en dat hopelijk kan bijdragen aan een geslaagde QIS5. 7. Wij attenderen u er nadrukkelijk op dat deze handleiding geen deel uitmaakt van de formele QIS5 documentatie zoals uitgevaardigd door de Europese Commissie. De handleiding is niet bedoeld – en doet dat ook niet – ter vervanging van de QIS5 Technische Specificaties of welk ander onderdeel ook van de QIS5 documentatie. De documentatie zoals uitgevaardigd door de Europese Commissie is leidend. 3/56 Doel van deze handleiding 8. Doel van deze handleiding is om ondersteuning te bieden bij deelname aan QIS5, in het bijzonder aan die verzekeraars die niet eerder aan een QIS studie hebben meegedaan. Deze handleiding is in het bijzonder bedoeld voor kleinere verzekeraars die relatief eenvoudige producten voeren, en geen complexe beleggingen hebben. Gegeven deze doelstelling beperkt deze handleiding zich tot de ‘solo’ aspecten van het werkblad, voor verzekeraars die de standaard formule gebruiken bij de bepaling van de SCR. 9. Deze handleiding is bedoeld als aanvulling op de Technische Specificaties, en biedt praktische ondersteuning door: • beknopt de belangrijkste concepten van Solvency II te bespreken; en • op hoofdlijnen de invoerbladen van het ‘solo’ werkblad door te nemen. 10. De handleiding beoogt dit waar mogelijk te toen in toegankelijke, niettechnische bewoordingen, in een beknopte vorm. Dit reduceert echter in aanzienlijke mate de detaillering en nuancering die is vervat in de Technische Specificaties. 11. Wij wijzen u er daarom nadrukkelijk op dat deze handleiding uitsluitend is bedoeld als een aanvullende praktisch document. Het is belangrijk dat verzekeraars zelf de Technische Specificaties raadplegen bij het invullen van de werkbladen. 12. De grote lijnen van Solvency II zijn vervat in de Europese Solvency II Richtlijn (2009/138/EC1). De uitwerking hiervan is nog onderhanden werk. Deze zal plaatsvinden in twee fasen. Een eerste vervolgstap is het opstellen van zogeheten ‘niveau 2 uitvoeringsmaatregelen’ (level 2 implementing measures). Deze zullen worden gevolgd, op een aantal onderdelen, door zogeheten ‘niveau 3 richtsnoeren’ (level 3 guidance). 13. QIS5 is een test. Verzekeraars dienen dit steeds in gedachte te houden. Een belangrijke doelstelling van QIS5 is beoordelen wat de gevolgen zijn voor de balans en solvabiliteitspositie van verzekeraars van het introduceren van niveau 2 uitvoeringsmaatregelen onder Solvency II, in vergelijking met Solvency I (het huidige regime). De Technische Specificaties dienen echter niet te worden beschouwd als, en lopen ook niet vooruit op het uiteindelijke resultaat van de discussies over de ‘niveau 2’ uitvoeringsmaatregelen2. 14. QIS5 toetst ook de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de berekeningen. Solvency II benadrukt het beginsel van proportionaliteit. QIS5 bevat daarom een aantal vereenvoudigde berekeningswijzen (‘simplifications’). Ook verzekeraars die voldoen aan de voorwaarden om gebruik te mogen maken van deze vereenvoudigingen worden uitgenodigd om 1 Zie ook de website van de Europese Commissie. Deze website bevat overigens een schat aan informatie over Solvency II. 2 Zie ook de brief van 5 juli 2010 van de Europese Commissie aan CEIOPS, beschikbaar op de CEIOPS website. 4/56 desalniettemin te proberen, waar mogelijk, de standaard berekeningen uit te voeren, opdat de praktische uitvoerbaarheid daarvan afdoende wordt getest. 15. De kwalitatieve vragenlijst bevat mede een aantal algemene vragen over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van QIS5. U wordt verzocht deze vragen zorgvuldig te beantwoorden. 16. QIS5 wordt ook gebruikt om aanvullende gegevens te verzamelen over verzekeringstechnisch risico voor schadeverzekeringen en zorgverzekeringen met een schadekarakter. Deze zullen worden gebruikt voor een verdere calibratiestudie. U wordt verzocht ook deze aanvullende gegevens aan te leveren. 5/56 De uitgangspunten van Solvency II Solvency II: 3-pijler structuur 17. Net als het huidige regime voor verzekeraars bestrijkt het komende Solvency II regime zowel de gehele bedrijfsvoering van verzekeraars als het toezicht op verzekeraars. De kwantitatieve financiële aspecten – opstellen van een prudentiële balans, bepalen aanwezig eigen vermogen, bepalen van de kapitaaleisen, vergelijken aanwezige en vereiste solvabiliteit – zijn ingebed in een breder kader van adequaat risicobeheer, toetsing van deskundigheid en betrouwbaarheid, rapportages aan de toezichthouder etc. 18. Onder Solvency II worden de verschillende aspecten geschikt onder drie ´pijlers´ of ´pilaren´ (‘pillars’). In de kern: 19. • Pijler 1 formuleert de financiële eisen, ten aanzien van zowel de technische voorzieningen als de kapitaaltoereikendheid. • Pijler 2 omvat de meer kwalitatieve onderdelen als bedrijfsvoering en risicobeheer in brede zin van de verzekeraar, maar ook de rol van de toezichthouder en het toezichtproces. • Pijler 3 betreft informatieverstrekking aan de toezichthouder en de openbare verslaggeving. Uiteraard zijn de drie pijlers onlosmakelijk met elkaar verbonden en op elkaar afgestemd, om een evenwichtig en toereikend regime te vormen. Kern daarbij is het onderkennen, transparant maken en beheren van risico´s door de verzekeraar zelf. Pijler 1: marktconsistente waardering en risicogevoelige kapitaaleisen 20. Deze handleiding beperkt zich tot de kwantitatieve aspecten van QIS5, en dan alleen de ‘solo’ aspecten van het werkblad voor een verzekeraar die de standaard formule gebruikt voor de berekening van de solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR). Deze berekeningen zijn conform een voorgeschreven standaard benadering. 21. Pijler 1 van Solvency II berust in essentie op de volgende gedachte: • Het beste inzicht in de actuele financiële positie van een verzekeraar wordt verkregen bij waardering van de balansposten tegen marktwaarde dan wel, indien geen actuele marktprijs rechtstreeks kan worden waargenomen in een liquide markt, een modelmatige waardering die optimaal gebruik maakt van en consistent is met 6/56 actuele marktinformatie3. Marktwaarde wordt dus gezien als de meest relevante indicator van de economisch realistische waarde op enig moment. 22. • De balans op basis van marktwaardegrondslagen is een momentopname, d.w.z. een weergave van de financiële positie van de verzekeraar op een bepaald tijdstip. De financiële positie van een verzekeraar is echter onderhevig aan een reeks van risico´s, zoals verzekeringstechnische en marktrisico´s (beleggingsrisico). Om ervoor te zorgen dat een verzekeraar aan zijn verplichtingen jegens zijn polishouders kan (blijven) voldoen, is het nodig deze risico´s te identificeren en inzicht te hebben in de mogelijke invloed van het manifest worden van deze risico´s op de balansposten, en daarmee op de aanwezige solvabiliteit, en mogelijkerwijs ook vereiste solvabiliteit, van de verzekeraar. • Naast adequaat vastgestelde technische voorzieningen heeft een verzekeraar kapitaal (in aanmerking komend eigen vermogen) nodig om de gevolgen van het optreden van deze risico´s op te vangen. Aanwezige solvabiliteit werkt als een buffer, zodat ook nadat zulke risico´s zich zouden hebben voorgedaan ten minste de technische voorzieningen nog zijn gedekt door de marktwaarde op dat moment van de nu aanwezige beleggingen. Dit zou de verzekeraar in staat moeten stellen de verzekeringsportefeuille over te dragen of zich te herkapitaliseren. Onder Solvency II wordt de invloed van een reeks van risico´s op de vermogenspositie van de verzekeraar vastgesteld, en gecombineerd tot een solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR: Solvency Capital Requirement). Daarnaast is er een minimumkapitaalvereiste (MCR: Minimum Capital Requirement). Het invullen van het QIS5 werkblad komt daarbij in essentie neer op het toepassen van de bovenbeschreven gedachtegang: • Stel een balans op, gebaseerd op marktwaarde of ten minste tegen marktconsistente waardering. Dit geeft dan ook een ´surplus´ of net asset value (kortweg: de waarde van de activa minus passiva) op marktconsistente grondslagen. • Bereken voor elk van de aangegeven risico´s de invloed van een voorgeschreven scenario (´schok´) op de net asset value, het surplus. De verslechtering van de net asset value onder een scenario voor een specifiek deelrisico kan ook worden gezien als de partiële kapitaaleis die de financiële gevolgen van dat scenario zou kunnen opvangen. Deze partiële kapitaaleisen worden vervolgens gecombineerd tot een SCR kapitaaleis. 3 Dit laatste is daarbij niet in tegenspraak met het gebruik van bedrijfsspecifieke parameters (undertaking specific parameters (USP)), zoals voorzien in de Technische Specificaties (hoofdstuk 10). 7/56 Opstellen van de balans 23. Het concept van marktwaardering wordt daarbij op hoofdlijnen als volgt uitgewerkt. • Wat betreft de activa geldt dat voor althans een deel van de beleggingen rechtstreeks waarneembare actuele marktprijzen beschikbaar zijn; denk aan de koersen van staatsobligaties of beursgenoteerde aandelen. Voor andere beleggingen zijn wellicht waarderingsmodellen nodig. Voor onroerend goed kan een recente taxatiewaarde worden gebruikt. Vorderingen uit herverzekering worden gepresenteerd aan de actiefzijde van de balans; de technische voorzieningen aan de passiefzijde zijn dan opgenomen vóór herverzekering. Dit vergroot de inzichtelijkheid van het regime en de rapportage. Als de bruto technische voorzieningen onder QIS5 een andere waarde hebben dan onder het huidige regime, kan dat uiteraard consequenties hebben voor de waarde van de vordering op de herverzekeraar. • Ook voor deelnemingen (zie ook de Technische Specificaties SCR15.2) dient een marktwaardering te worden gebruikt, of althans zo goed mogelijk te worden benaderd. Zie ook de aparte sectie in deze handleiding over deelnemingen, waarin de waardering en de behandeling van deelnemingen in aanwezige en vereiste solvabiliteit worden besproken. • Bij de passiva zijn de bruto technische voorzieningen veelal dominant. Het huidige Europese regime vereist toereikende en prudente technische voorzieningen, zonder veel nadere detaillering. In essentie wordt hieraan voldaan door – zeer kort gezegd – enige ruimte te houden in elk van de gehanteerde grondslagen. Onder Solvency II dienen ook de technische voorzieningen marktconsistent te worden bepaald: als beginsel maar ook omdat anders geen consistent gewaardeerde balans zou resulteren. Er bestaat echter geen liquide markt die direct waarneembare transactieprijzen levert voor portefeuilles verzekeringsverplichtingen. De technische voorzieningen worden daarom onder Solvency II opgebouwd uit twee elementen: een zogeheten `Best Estimate` (´beste schatting´) van de waarde van de verplichtingen plus een Risicomarge4. • De Best Estimate (van de huidige verzekeringsportefeuille) is de wiskundige verwachtingswaarde van de uitgaande kasstromen minus de nog te ontvangen kasstromen5. Deze worden geschat met inachtneming van realistische kansstelsels voor de factoren die deze kasstromen kunnen beïnvloeden, waarbij wordt gedisconteerd met de relevante risicovrije rentetermijnstructuur6. Kort gezegd: wat is de 4 In specifieke gevallen mogen de technische voorzieningen ook als een geheel (‘as a whole’) worden berekend. Dit zal naar verwachting voor de meeste verzekeraars niet het geval zijn. Verder zij opgemerkt dat de waardering van unit-linked verplichtingen buiten het bestek van deze handleiding valt. 5 Zie ook de opmerkingen bij het toetsen van de ‘expected profits included in future premiums’ (verwachte winsten in toekomstige premies), in de sectie over aanwezige solvabiliteit. 6 Het onderwerp discontering wordt verderop in deze handleiding besproken. 8/56 beste schatting van wat het nakomen van de verplichtingen in de portefeuille de verzekeraar nog gaat kosten, met inachtneming van naar verwachting nog te ontvangen premies. Kernpunt is hier dat deze Best Estimate geen prudentie bevat, geen ruimte om mogelijke tegenslag te helpen opvangen7. Bij het berekenen van de Best Estimate zit er dus geen impliciete ruimte in de gehanteerde grondslagen. Een ander verschil met het huidige regime is dat discontering van toepassing is bij de waardering van alle verzekeringsverplichtingen en wel tegen de relevante risicovrije rentetermijnstructuur. Schadeverzekeraars dienen aparte Best Estimates te berekenen voor de schadevoorziening en voor de premievoorziening. De Best Estimate van de premievoorziening zal in het algemeen verschillen van de onverdiende premie; de verzekeraar zal immers proberen een premie in rekening te brengen die hoger is dan de (contante waarde van de) verwachte schade van het desbetreffende verzekeringscontract. Verwachte toekomstige nog te ontvangen premies uit hoofde van lopende polissen dienen te worden meegenomen bij de berekening van de premievoorziening. • Een Risicomarge dient te worden opgeteld bij de Best Estimate om te komen tot een marktconsistente waardering van de technische voorzieningen. De Risicomarge wordt berekend volgens de Cost-ofCapital methode: CoC. Deze methode berust op de idee dat een verzekeraar (of kapitaalverstrekker) wenst te worden beloond voor het dragen van risico. De CoC methode komt daarbij op het volgende neer. Veronderstel dat een verzekeraar een portefeuille zou willen overdragen, of juist overnemen. Een overnemende verzekeraar zal een portefeuilleoverdracht niet accepteren als daarbij activa worden mee overgedragen ter waarde van alleen de Best Estimate van de desbetreffende portefeuille. De toekomstige uitkeringen uit hoofde van de portefeuille kunnen immers anders zijn, en wellicht hoger, dan de verwachte kasstromen van de Best Estimate, en de overnemende verzekeraar wil dit risico niet lopen zonder een verwacht positief rendement. De overnemende verzekeraar zal dus een additioneel bedrag aan activa, boven de Best Estimate, mee overgedragen willen zien: een Risicomarge. De omvang van de Risicomarge wordt bepaald op basis van de volgende gedachtegang. Een verzekeraar dient niet alleen technische voorzieningen aan te houden, maar ook kapitaal, risicodragend vermogen. De verzekeraar, of kapitaalverstrekker, wil vergoed worden voor het beschikbaar stellen van dit risicodragend vermogen. De Risicomarge wordt nu bepaald door de kapitaaleis te vermenigvuldigen met een ‘Cost of Capital’-voet. De kapitaaleis in de berekening van de Risicomarge betreft alleen de SCR-en voor de risico’s die inherent zijn aan de portefeuille verzekeringsverplichtingen; deze omvatten ook het operationele risico en het tegenpartijkredietrisico van vorderingen uit hoofde van herverzekering8. Cruciaal is dat ‘vrijwillig’ (of ‘vermijdbaar’) marktrisico niet is inbegrepen. De omvang van de Risicomarge wordt bepaald door de kenmerken van de verzekeringsportefeuille. Risico’s 7 Verder zij opgemerkt dat de afkoopwaardevloer zoals gehanteerd bij Solvency I niet van toepassing is onder Solvency II. 8 Er kan ook een resterend marktrisico zijn. 9/56 die hedgebaar zijn (kunnen worden afgedekt) meegenomen in de berekening van de Risicomarge. worden niet De CoC-voet is bepaald op 6%. De Best Estimate zal, naar gemiddelde verwachting, precies voldoende zijn om de portefeuille af te wikkelen; de Risicomarge zal dan in de tijd vrijvallen. Het bedrag van deze vrijval is dan precies genoeg om de kapitaalverstrekker een rendement van 6% (boven de risicovrije rente) op te leveren. Alleen de rente boven de risicovrije rentevoet wordt meegenomen in de berekening van de Risicomarge; het ter beschikking gestelde kapitaal kan immers zelf worden uitgezet tegen de risicovrije rente. Gestileerd voorbeeld van de berekening van de Risicomarge. Omwille van de inzichtelijkheid wordt discontering buiten beschouwing gelaten. Een verzekeraar heeft een portefeuille die in 1 jaar uitloopt, zonder verdere premie-ontvangsten. De Best Estimate is 200. Het aan te houden kapitaal voor onvermijdbare risico’s – ook voor slechts 1 jaar – is 100. De CoC-voet is 6% boven de risicovrije rente. De Risicomarge bedraagt nu 100x6%= 6. De technische voorzieningen zijn 200+6= 206. De verzekeraar belegt de 100 kapitaal tegen de risicovrije rente: stel deze is 3%. Na uitloop van de portefeuille, na 1 jaar, heeft de verzekeraar (naar gemiddelde verwachting) 200 uitbetaald. Er is een vrijval in de voorziening van 6. Verder heeft het uitgezette kapitaal van 100 een rente van 3 opgeleverd. De kapitaalverstrekker kan nu het geïnvesteerde kapitaal van 100 terugkrijgen, plus de risicovrije rente van 3 plus het rendement van 6. Bij een langere uitloop dient uiteraard kapitaal te worden aangehouden over een langere periode. Deze (gedisconteerde) kapitaalskosten – vereist rendement komen dan op dezelfde manier tot uiting in de Risicomarge. De Risicomarge zal, opnieuw naar gemiddelde verwachting, vrijvallen in samenloop met het uitlooppatroon van de portefeuille. • De technische voorzieningen zoals op deze wijze bepaald zullen dus in het algemeen verschillen van de huidige Solvency I technische voorzieningen; de Risicomarge is niet gelijk aan het verschil tussen de huidige Solvency I technische voorzieningen en de QIS5 Best Estimate. • Verzekeringsverplichtingen dienen te minimaal te worden onderscheiden naar branches (‘line of business’, LoB). Deze segmentatie geldt voor beide componenten van de technische voorzieningen, de Best Estimate en de Risicomarge. Een meer gedetailleerde indeling in homogene risicogroepen dient te worden uitgevoerd waar dit nodig is voor een meer accurate vaststelling van de technische voorzieningen. Verzekeringsverplichtingen dienen te worden ingedeeld (gesegmenteerd) naar de branche die het beste de aard van 10/56 de onderliggende risico’s weerspiegelt. Merk op dat dit uitgangspunt betekent dat de segmentatie in deze branches (LoBs) niet de indeling volgt in de branches voor het schade- en levenbedrijf zoals opgenomen in de wetgeving voor de vergunningverlening, of de classificatie voor financiële verslaggeving. Verzekeringsverplichtingen die in de bedrijfsvoering worden behandeld op dezelfde technische (actuariële) basis als levensverzekeringen dienen te worden beschouwd als levensverzekeringverplichtingen, ook indien zij in juridisch opzicht schadeverzekeringen zijn. Evenzo dienen verzekeringsverplichtingen die in de bedrijfsvoering worden behandeld op dezelfde technische (actuariële) basis als schadeverzekeringen, te worden beschouwd als schade, ook indien zij in juridisch opzicht levensverzekeringen zijn. In het bijzonder geldt dat annuïteiten uit hoofde van schadeverzekeringen als levensverzekering dienen te worden aangemerkt. Zorgverzekeringen worden onderscheiden in twee typen, op grond van hun technische karakteristieken: • o SLT Health (SLT: similar to life technique): zorgverzekeringen die worden gevoerd op eenzelfde technische basis als levensverzekeringen o Non-SLT Health: zorgverzekeringen die niet worden gevoerd op eenzelfde technische basis als levensverzekeringen U wordt aangeraden zelf de Technische Specificaties te bestuderen voor een meer uitgebreide beschrijving van de segmentatie in QIS5. De segmentatie is uiteraard ook opgenomen in het werkblad. De aard van de onderliggende risico’s bepaalt niet alleen de segmentatie in de technische voorzieningen; zij komt ook tot uiting bij de bepaling van de vereiste solvabiliteit (zie ook de sectie over vereiste solvabiliteit verderop in deze handleiding). Discontering bij QIS5 24. NB: U wordt aangeraden zelf de relevante secties van de Technische Specificaties te bestuderen9. 25. Onder Solvency II wordt gedisconteerd met de ‘risicovrije’ rentetermijnstructuur (rentekromme). De bepaling van deze risicovrije rente en de manier van disconteren zijn in QIS5 anders dan in QIS4, met een aantal gevolgen voor de vereiste berekeningen en opgevraagde informatie. 26. Voor QIS5 worden de te gebruiken rentevoeten beschikbaar gesteld in de werkbladen. Deze zijn onderdeel van de QIS5 documenten zoals uitgevaardigd door de Europese Commissie: • 9 QIS5: Relevant risk-free interest rate term structures Zie in het bijzonder sectie V2.3 over discontering en sectie SCR 5.11 over illiquiditeitspremierisico. 11/56 27. Deze rentekrommen zijn afgeleid, in eerste instantie, van swaprentes, met een kleine aanpassing voor kredietrisico. De langere rentes zijn bepaald onder de veronderstelling dat er stabiele zeer lange rente is10; de rentes worden vervolgens bepaald door ‘een lijn te trekken’ tussen het laatste punt waar de markt nog wordt verondersteld liquide te zijn, en deze zeer lange rente, in de verre toekomst. De beschikbaar gestelde QIS5 rentekrommen bevatten ook een ‘illiquiditeitspremie’11. De illiquiditeitspremie is niet van toepassing op het langere – geëxtrapoleerde – einde van de rentekromme. 28. In totaal stellen de QIS5 werkbladen, in eerste instantie, een viertal volledige rentekrommen ter beschikking, voor een aantal valuta, met respectievelijk: • Een 100% illiquiditeitspremie • Een 75% illiquiditeitspremie • Een 50% illiquiditeitspremie • Geen illiquiditeitspremie 29. Voor looptijden van minder dan een jaar dient voor discontering de eenjarige rentevoet te worden gebruikt. 30. De gekozen benadering, en meer in het bijzonder de opname van een illiquiditeitspremie, heeft consequenties voor: • De bepaling van de (Best Estimate) technische voorzieningen: o • te De bepaling van de kapitaaleis (SCR): o 31. Verschillende typen van verzekeringsverplichtingen dienen worden gedisconteerd met verschillende rentekrommen. De scenario’s (deelmodules) voor marktrisico’s bevatten nu niet alleen ‘ algemeen’ renterisico– de rente kan hoger of lager zijn – maar ook specifiek illiquiditeitspremierisico – het risico dat de illiquiditeitspremie afneemt. In het kort: − Het scenario voor renterisico betreft een verandering van de swaprente component; de illiquiditeitspremie blijft gelijk − Het scenario voor illiquiditeitspremierisico betreft een verandering in de illiquiditeitspremie component; de swaprente component blijft gelijk De Technische Specificaties geven aan welke verplichtingen dienen te worden gedisconteerd met welke rentekromme zoals aangegeven in paragraaf 28. Verzekeraars dienen aan te geven welke verplichtingen (d.w.z. verzekeringsverplichtingen die tot uiting komen in de technische voorzieningen) zij disconteren met welke van de verschillende 10 Voor de meeste valuta is deze rente 4.2%. Deze bestaat uit een veronderstelde lange termijn reële rente van 2,2 % en een veronderstelde lange termijn inflatie van 2%. 11 Zie ook het rapport ‘Task Force report on the Liquidity premium’, van 3 maart 2010, op de CEIOPS website. 12/56 rentekrommen, en de desbetreffende vragen in de kwalitatieve vragenlijst te beantwoorden. 32. De Technische Specificaties bepalen het volgende: • Voor QIS5 dienen deelnemers te bepalen welke verplichtingen mogen worden gedisconteerd met de risicovrije rentetermijnstructuur met een 100% illiquiditeitspremie, door na te gaan of deze voldoen aan alle van de navolgende criteria: o de enige verzekeringstechnische risico’s verbonden aan de polissen zijn langlevenrisico en kostenrisico; o de verzekeraar draagt geen enkel risico in geval van welke vorm dan ook van polisopzegging (onnatuurlijk verval); en o de premies zijn al betaald en geen inkomende kasstromen zijn meegenomen bij de bepaling van de technische voorzieningen voor de polissen. De beoordeling van deze vereisten dient plaats te vinden op het niveau van elke polis afzonderlijk, waarbij alle kasstromen van een polis gelijk worden behandeld. • Voor QIS5 dienen deelnemers te bepalen welke verplichtingen dienen te worden gedisconteerd met de risicovrije rentetermijnstructuur met een 75% illiquiditeitspremie, uitgaande van het volgende: o • levensverzekeringspolissen met bovengenoemde criteria voldoen. winstdeling die niet aan Alle verplichtingen die niet onder een van de twee bovenstaande paragrafen vallen, worden gedisconteerd met de risicovrije rentetermijnstructuur met een 50% illiquiditeitspremie12. 33. De disconteringvoeten zoals aangeleverd in het QIS5 pakket dienen te worden gebruikt voor de discontering, bij de berekening van de Best Estimate en de Risicomarge. De Risicomarge wordt berekend met gebruikmaking van de rentekromme die geen illiquiditeitspremie bevat. 34. Aangezien er een illiquiditeitspremie is opgenomen in de disconteringsvoet, bevat QIS5, zoals eerder opgemerkt, ook een illiquiditeitspremierisico: het risico van een toename van de waarde van de technische voorzieningen als gevolg van een lagere illiquiditeitspremie. Een illiquiditeitspremierisico ‘schok’ is derhalve opgenomen bij de scenario’s, onder de marktrisico’s. Het voorgeschreven scenario bestaat uit en vermindering met 65% van de illiquiditeitspremie13. Deze vermindering met 65% beperkt zich tot de illiquiditeitspremie die wordt gebruikt bij de berekening van de technische voorzieningen (zie ook de CEIOPS Q&A over illiquiditeitspremierisico). 35. CEIOPS is voornemens eveneens de rentekrommen na dit scenario – dus met de verlaagde illiquiditeitspremie – op te nemen in de Helper tabs. 12 Unit-linked verzekeringen vallen buiten het bestek van deze handleiding. Zie hiervoor de Technische Specificaties. 13 Zie ook de Technische Specificaties sectie SCR.5.11. 13/56 36. De QIS5 Technische Specificaties beschrijven voorts, onder andere, de overgangsmaatregel met betrekking tot de disconteringvoet. Vereiste solvabiliteit 37. Solvency II kent twee verschillende kapitaaleisen, de solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR: Solvency Capital Requirement) en de minimumkapitaalvereiste (MCR: Minimum Capital Requirement). Hoewel een precieze vergelijking met het huidige Solvency I regime niet opgaat, kan de rol van de SCR grosso modo worden vergeleken met die van de huidige vereiste solvabiliteitsmarge en de MCR met het huidige garantiefonds (1/3 van de vereiste solvabiliteitsmarge). Daarnaast zal Solvency II, net als het huidige regime, een absolute ondergrens aan de vereiste solvabiliteit bevatten, de absolute minimumkapitaalvereiste (AMCR: Absolute Minimum Capital Requirement). 38. Het bedrag van de SCR wordt in Solvency II wel heel anders vastgesteld dan de huidige vereiste solvabiliteitsmarge. Kerngedachte is dat alle potentieel belangrijke en goed kwantificeerbare risico´s tot uiting moeten komen in de kapitaaleis, aangezien al deze risico’s de financiële positie van de verzekeraar kunnen beïnvloeden. 39. Bij de berekening van de SCR wordt systematisch en stapsgewijs een aantal risico´s bekeken. Dit wordt geïllustreerd door onderstaande figuur, ontleend aan de QIS5 Technische Specificatie. 14/56 SCR Adj Market BSCR Health Interest rate SLT Health Equity Mortality Op Default CAT Non-SLT Health Life Non-life Mortality Premium Reserve Longevity Premium Reserve Lapse Property Disability Morbidity Longevity Spread Disability Morbidity Lapse Currency Lapse Expenses Concentration Expenses Revision Illiquidity Revision CAT Lapse 40. 41. Intang CAT = included in the adjustment for the lossabsorbing capacity of technical provisions under the modular approach Het is het eenvoudigste te beginnen met de zes ‘hoofd’-risicocategorieën: • Market • Health : Verzekeringstechnisch risico voor verplichtingen uit hoofde van zorgverzekeringen • Default : Tegenpartijkredietrisico, met inbegrip van die uit hoofde van herverzekering • Life : Verzekeringstechnisch risico voor verplichtingen uit hoofde van levensverzekeringen • Non-life : Verzekeringstechnisch risico voor verplichtingen uit hoofde van schadeverzekeringen • Intang : Marktrisico : Risico gerelateerd aan de waarde van immateriële activa De figuur laat zien dat op een na alle hoofdcategorieën kunnen worden onderverdeeld in verschillende componenten of deelmodules. Marktrisico bijvoorbeeld bestaat uit: • Interest rate rentekromme • Equity (aandelen): het risico van lagere aandelenkoersen • Property (onroerend goed): het risico van lagere prijzen van onroerend goed (rente): het 15/56 risico van een verandering in de • Spread (‘spread’, renteopslag): het risico van een hogere ‘spread‘ (bijvoorbeeld de opslag op de rente van een bedrijfsobligatie boven de risicovrije rente); een hogere ‘spread’ leidt tot lagere prijzen • Currency (valuta, wisselkoers): veranderingen in wisselkoersen • Concentration (concentratie): het risico van een geconcentreerde in plaats van goed gespreide beleggingsportefeuille • Illiquidity (illiquiditeit): het risico van veranderingen in de liquiditeit van de markt (zie ook de eerdere sectie over discontering en de illiquiditeitspremie) het risico van – nadelige – 42. Zoals hierboven opgemerkt zijn het de kenmerken van de verzekeringsverplichtingen, en niet hun juridische classificatie, die hun toewijzing aan een bepaalde branche (LoB) bepalen. Zij bepalen ook welke verzekeringstechnische risico’s en deelrisico’s, en hun mogelijke gevolgen, de verzekeraar dient te betrekken bij de bepaling van de SCR14. De segmentatie van de technische voorzieningen en de toepassing van de SCR modules dienen consistent te zijn; beide aspecten berusten immers op dezelfde onderliggende kenmerken. 43. De werkwijze voor de bepaling van de SCR is nu in het kort als volgt15. 44. Bereken voor elk van de relevante deelrisico´s het gevolg van de voorgeschreven scenario´s op het surplus (net asset value) van de verzekeraar (in sommige gevallen levert toepassing van een eenvoudige formule de uitkomst). Een verslechtering van de net asset value door het optreden van een specifiek deelrisico, in de vorm van het voorgeschreven scenario, kan ook worden gezien als de hoeveelheid kapitaal die nodig is om de gevolgen van dat scenario op te vangen – en vormt daarmee een partiële kapitaaleis. Deze partiële kapitaaleisen worden nu in stappen gecombineerd, werkend ´van onder naar boven´. Eerst worden de deeluitkomsten gecombineerd tot de uitkomsten voor de hoofdcategorieën. Deze worden op hun beurt geaggregeerd tot een kernsolvabiliteitskapitaalvereiste (BSCR: Basic Solvency Capital Requirement). Hier wordt een kapitaaleis voor operationeel risico bij opgeteld. Eventueel zijn er nog correcties in verband met discretionaire winstdeling en uitgestelde belastingen. 45. Bij dit combineren van de verschillende partiële kapitaaleisen wordt rekening gehouden met zogeheten diversificatie-effecten, in zowel de eerste als tweede stap. De gedachte hierbij is dat niet alle risico´s (in de vorm van de gespecificeerde scenario´s) zich noodzakelijkerwijs tegelijkertijd voordoen. De totale kapitaaleis kan in die gedachtegang daarom minder zijn dan de som van de partiële kapitaaleisen. Rekentechnisch wordt dit bereikt door bij de aggregatie gebruik te maken van voorgeschreven correlatiematrices in de verschillende stappen (deze 14 De aangehouden beleggingen bepalen uiteraard welke deelmodules van marktrisico van toepassing zijn. Winstdelende polissen worden hier niet besproken. Zie ook de volgende sectie. Voor de erkenning van risicomitigatie wordt u verwezen naar de Technische Specificatie. 15 16/56 berekeningen worden automatisch uitgevoerd door het QIS5 werkblad). Het is van belang te benadrukken dat de uiteindelijke SCR eis in belangrijke mate wordt bepaald door de gehanteerde correlaties – veronderstelde mate van samenhang tussen de risico´s – naast de specificatie van de scenario’s voor de afzonderlijke risico's. 46. De bepaling van de MCR lijkt wel op de bepaling van de vereiste solvabiliteitsmarge in het huidige Solvency I regime: een relatief eenvoudige formule gebaseerd op een aantal indicatoren voor de omvang van het verzekeringsbedrijf. Voor levensverzekeraars wordt de MCR afgeleid uit de omvang van de technische voorzieningen en het risicokapitaal. Bij schadeverzekeraars is de MCR gebaseerd op de technische voorzieningen en de jaarlijkse premieomzet. Om een koppeling te waarborgen tussen de MCR en de SCR is verder bepaald dat de MCR dient te liggen binnen een bandbreedte van 25-45% van de SCR. Een dergelijke koppeling is nodig omdat toezicht moet kunnen worden geïntensiveerd naarmate de financiële positie van een verzekeraar, waarvan de MCR en SCR indicatoren zijn, verslechtert. SCR: modulaire benadering en equivalent scenario 47. In QIS5 worden twee berekeningswijzen voor de SCR getest: de modulaire benadering en het equivalente scenario. 48. Het berekenen van de SCR conform de standaard formule zoals hiervoor beschreven heet ook wel de modulaire benadering. Deze aanpak berust immers op de berekening van een aantal modules, waarvan de uitkomsten vervolgens worden geaggregeerd. Bij deze aggregatie wordt rekening gehouden met diversificatie-effecten, gebaseerd op de veronderstelling dat risico’s – zoals weergegeven in de scenario’s – zich niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig zullen voordoen. De SCR is minder dan de som van de SCR-en voor de afzonderlijke deelrisico’s. 49. De onderliggende idee van het equivalente scenario is in de kern de volgende. Onder de benadering van het equivalente scenario wordt een nieuw ‘pakket’ van scenario’s – het equivalent scenario – berekend die zouden leiden tot dezelfde oorspronkelijke uitkomst als al deze schokken zich tegelijkertijd zouden voordoen. Diversificatie-effecten in de modulaire benadering worden als het ware ‘toebedeeld’ aan de afzonderlijke risico’s: de ‘omvang’ van het onderliggende scenario, of schok, en de gevolgen daarvan zijn onder het equivalente scenario minder, voor een bepaald deelrisico, dan onder de modulaire benadering. De nBSCR is dan de vermindering van de net asset value als alle scenario’s zich tegelijkertijd zouden voordoen. 50. Uit rekenkundig oogpunt bouwt het equivalente scenario voort op de uitkomsten onder de modulaire benadering. Het werkblad berekent de 17/56 gereduceerde schokken onder het equivalente scenario. Het werkblad neemt de ‘modulaire risico’s’ die bijdragen aan de BSCR, maar reduceert vervolgens de afzonderlijke schokken door rekening te houden met de diversificatie-effecten zoals weerspiegeld in de correlatiematrices. Deze benadering kan in het bijzonder worden gebruikt bij het bepalen van het verliesabsorberende vermogen van toekomstige winstdeling en uitgestelde belastingen. Het geeft ook nader inzicht in de risico’s die bijdragen aan de SCR. Door vervolgens het gehele equivalente scenario toe te passen op hun balans kunnen verzekeraars rekening houden met niet-lineaire effecten van ‘schokken’ (negatieve scenario's) op hun balans, bijvoorbeeld als gevolg van afdekkingstrategieën. 51. U wordt verder verwezen naar de Technische Specificaties, in het bijzonder hoofdstuk SCR2. Verzekeraars dienen in het bijzonder nota te nemen van paragraaf 2.8. De aanpassing voor het verliesabsorberende vermogen van de technische voorzieningen en uitgestelde belastingen (zie ook hieronder) dienen te worden berekend volgens beide methoden. 52. Voor berekeningen die afhangen van de SCR (zoals de Risicomarge of het in aanmerking te nemen aanwezige eigen vermogen) dient het resultaat van het equivalente scenario te worden gebruikt. Winstdeling en uitgestelde belastingen 53. De ‘SCR-boom’ laat zien dat de uitkomsten van de zes ‘tussenliggende’ risico’s worden gecombineerd tot een kernsolvabiliteitskapitaalvereiste (BSCR: Basic Solvency Capital Requirement). Deze BSCR wordt dan enerzijds verhoogd met een kapitaaleis voor operationeel risico, en anderzijds verlaagd door aanpassingen uit hoofde van het verliesabsorberende vermogen van de technische voorzieningen en uitgestelde belastingen. 54. Wat betreft de technische voorzieningen houdt de aanpassing voor winstdeling rekening met het risicomitigerende effect van toekomstige discretionaire winstdeling in zoverre verzekeraars kunnen aantonen dat een verlaging van zulke winstdeling kan worden gebruikt voor het opvangen van onverwachte verliezen, mochten deze zich voordoen. Het onderwerp winstdeling valt buiten het bestek van deze handleiding, aangezien deze handleiding met name is bedoeld voor kleinere verzekeraars die relatief recht-toe-recht-aan producten aanbieden, en geen complexe beleggingen aanhouden. Desalniettemin is het zinvol enkele woorden te wijden aan het onderwerp winstdeling, met het oog op een goed begrip en juiste invulling van het werkblad door alle verzekeraars. Verzekeraars die winstdelende polissen voeren worden verder verwezen naar de Technische Specificaties. 55. Allereerst dient u er nota van te nemen dat winstdeling (toekomstige discretionaire winstdeling) zowel ‘contractuele’ als ‘pure’ discretionaire winstdeling omvat, zoals uiteengezet in de Technische Specificatie TP.2.88. 18/56 56. Winstdeling heeft betrekking op zowel de bepaling van de Best Estimate als de berekening van de SCR deelmodules. Bij het berekenen van de Best Estimate bevatten de uitgaande kasstromen een verwacht bedrag aan winstdeling. In essentie bestaat de Best Estimate dus uit een gegarandeerd deel en een tweede deel met een meer voorwaardelijke aard, dat daarom als potentieel verliesabsorberend kan worden gezien. Dit gedeelte wordt ook wel de FDB genoemd, de waarde van de toekomstige discretionaire winstdeling (FDB: Future Discretionary Benefits). Bij het berekenen van de SCR deelmodules dienen twee berekeningen te worden gemaakt: een berekening die er van uit gaat dat het bedrag aan winstdeling ongewijzigd blijft ten opzichte van de oorspronkelijke berekening van de Best Estimate, en een berekening die rekening houdt met een wijziging (in casu verlaging) van het bedrag aan winstdeling, als gevolg van het desbetreffende scenario. De eerste uitkomst wordt de ‘bruto’ uitkomst genoemd, de tweede uitkomst de ‘netto’ uitkomst, met als notatie steeds nSCR voor het desbetreffende risico. Aggregatie van deze uitkomsten geeft dan een ‘bruto’ BSCR en een ‘netto’ nBSCR. Het verschil tussen deze twee getallen is een eerste indicator voor het verliesabsorberende vermogen van de technische voorzieningen. Dit verschil heeft echter een ‘plafond’ ter grootte van de FDB: het totale verliesabsorberende vermogen kan niet groter zijn dan het ‘voorwaardelijke’ deel van de technische voorzieningen. 57. Bij het invullen van het tabblad SF.SCR_G in het werkblad dienen alle verzekeraars de invoercellen voor zowel de ‘bruto’ als ‘netto’ uitkomsten in te vullen. Verzekeraars die geen winstdelende polissen voeren vullen dezelfde getallen in; anders werkt het werkblad niet naar behoren. Het werkblad voert de aggregatie uit. Voor het equivalente scenario berekent het werkblad zowel ‘bruto’ als ‘netto’ scenario parameters. 58. Het verliesabsorberende vermogen van uitgestelde belastingen wordt in het kort als volgt bezien. Mochten de risico’s, zoals weerspiegeld in de scenario’s om de SCR te bepalen, zich daadwerkelijk voordoen, dan kan dat een wijziging met zich brengen in de fiscale positie van de verzekeraar. Deze fiscale positie kan een verliesabsorberend vermogen hebben. Hiermee wordt rekening gehouden in de QIS5 berekeningen. 59. In essentie is de aanpassing voor het verliesabsorberende vermogen van uitgestelde belastingen gelijk aan de verandering in de uitgestelde belastingen van een verzekeraar die zou resulteren bij een onmiddellijk verlies ten bedrage van de BSCR + de aanpassing in de technische voorzieningen uit hoofde van winstdeling (een negatief bedrag) + de kapitaaleis voor operationeel risico. U wordt verwezen naar de Technische Specificaties voor een volledige beschrijving van dit onderwerp. Gelieve er verder nota van te nemen dat bij deze berekening een vermindering van uitgestelde belastingverplichtingen of een toename van belastingvorderingen leidt tot een negatieve aanpassing voor het verliesabsorberende vermogen van uitgestelde belastingen: de BSCR wordt verlaagd bij deze aanpassing. 19/56 Eigen vermogen 60. Het huidige regime maakt al onderscheid tussen verschillende kapitaalsbestanddelen. Sommige vormen van kapitaal mogen volledig meetellen, andere alleen in beperkte mate of onder bepaalde aanvullende voorwaarden. Daarnaast zijn, in het huidige regime, de eisen aan kapitaalsbestanddelen tegenover het garantiefonds strenger dan die aan kapitaal tegenover de vereiste solvabiliteit. 61. Ook Solvency II rangschikt kapitaal naar kwaliteit. Het kernvermogen (‘Basic own funds’) zijn de kapitaalbestanddelen op de balans van de verzekeraar; zij bestaan uit het overschot van activa boven passiva (‘net assets’) en achtergestelde verplichtingen. Het kernvermogen wordt ingedeeld in drie ‘klassen’ (tiers), gebaseerd op hun mate van beschikbaarheid om verliezen te absorberen, hetzij in een going concern situatie, hetzij bij liquidatie (winding up). De hoogste kwaliteit kapitaal (gebaseerd op de criteria in de Technische Specificaties, OF 8) vormt het Tier 1 kernvermogen. Andere own fund bestanddelen worden, afhankelijk van hun kwaliteit, aangemerkt als tier 2 of 3. 62. Aanvullend eigen vermogen (ancillary own funds) zijn kapitaalbestanddelen anders dan kernvermogen, en die kunnen worden opgeroepen om verliezen op te vangen. Dit zijn ‘off-balance’ posten, terwijl kernvermogen op de balans aanwezig is. Voor QIS5 geldt dat alleen bestanddelen die op het ogenblik al worden gebruikt om te voldoen aan de kapitaaleisen van Solvency I mogen worden geclassificeerd als Tier 2 of 3 (afhankelijk van in welke tier dit bestanddeel zou worden opgenomen als het zou worden opgeroepen en betaald) aanvullend eigen vermogen, voor het bedrag waarop zij op dit moment worden erkend. 63. Onder Solvency II zijn de eisen aan het eigen vermogen ter dekking van de MCR anders dan aan die ter dekking van de SCR. Zo tellen bijvoorbeeld Tier 3 kernvermogen en aanvullend eigen vermogen niet mee ter dekking van de MCR. Sectie OF.3 van de QIS5 Technische Specificaties behandelt de erkenning/toelaatbaarheid (eligibility) van eigen vermogen en de limieten die gelden voor de Tiers 1, 2 en 3. Kortweg: • Ter dekking van de SCR: o het aandeel van Tier 1 bestanddelen dient ten minste 50% van de SCR te zijn; o het bedrag aan Tier 3 bestanddelen moet minder zijn dan 15% van de SCR. • Ter dekking van de MCR zijn alleen Tier 1 bestanddelen en Tier 2 kernvermogen toegelaten. Ten minste 80% van de MCR dient te zijn gedekt door Tier 1 bestanddelen. • Binnen deze limieten mogen andere al gestorte kapitaalsinstrumenten (zie ook paragraaf OF.4(1)(g)) niet meer zijn dan 20% van de totale Tier 1 bestanddelen. 20/56 Deelnemingen 64. De QIS5 Technische Specificaties wijden een apart hoofdstuk (SCR 15) aan deelnemingen, waarin hun waardering, behandeling onder eigen vermogen en de bepaling van de kapitaaleis (SCR) worden besproken, vanuit solo perspectief. QIS5 deelnemers wordt aangeraden zelf de Technische Specificaties te raadplegen. 65. Enkele belangrijke Specificaties zijn: punten - niet uitputtend - uit de Technische • Definitie: Deelneming betekent eigendom, rechtstreeks of door middel van zeggenschap, van 20% of meer van de stemrechten of het eigen vermogen van de onderneming. • Waardering: Deelnemingen dienen op de balans te worden opgenomen tegen een marktconsistente waarde. Dit kan, afhankelijk van de omstandigheden, een rechtstreeks waarneembare marktprijs zijn, of een waardering met gebruik van de ‘adjusted equity method’ (aangepaste eigen vermogen methode). In essentie betekent dit de net asset value van de deelneming. Dit dient te worden bepaald op marktconsistente grondslagen, d.w.z. in overeenstemming met de uitgangspunten van waardering van Solvency II. De term ‘adjusted’ (aangepast) wordt gebruikt omdat de activa en passiva worden aangepast naar hun Solvency II (marktconsistente) waarden. Een pro rata aanpassing dient nog te worden toegepast als de deelneming minder dan 100% is. Als een laatste mogelijkheid mag ‘mark to model’ (een modelmatige waardering) worden gebruikt. • Benadering bij het bepalen van het eigen vermogen: Voor deelnemingen in financiële en kredietinstellingen (bijv. banken en beleggingsondernemingen, maar niet verzekeraars) wordt de waarde van de deelnemingen niet erkend bij het eigen vermogen; daarom dient hun waarde in mindering te worden gebracht op het Tier 1 kapitaal. Een belegging in Tier 2 kapitaal van de deelneming dient in mindering te worden gebracht op het Tier 2 kernvermogen. • Andere soorten deelnemingen (bijv. in entiteiten die geen bank of beleggingsonderneming zijn) worden meegenomen via de SCR (zie ook SCR15.3 van de Technische Specificaties voor een meer precieze beschrijving). • Benadering bij de SCR kapitaaleis: o Voor deelnemingen in financiële en kredietinstellingen is er geen verdere kapitaaleis, aangezien hun waarde al in mindering is gebracht op het eigen vermogen. 21/56 o Deelnemingen worden uiteenlopend behandeld, afhankelijk van of het een strategische deelneming betreft of niet. Strategische deelnemingen zijn onderworpen aan een lagere kapitaaleis voor aandelenrisico, van 22%; niet-strategische deelnemingen zijn onderworpen aan de standaard aandelenschok in QIS5, van 30% of 40%. U wordt verzocht de Technische Specificaties te raadplegen voor de kapitaaleisen die gelden voor deelnemingen, hun behandeling in de deelmodule voor concentratierisico, en voor aanvullende informatie over deelnemingen die wordt verzameld. o Waar het effect van het houden van een deelneming gelijk is aan dat van het direct houden van onroerend goed, dient de deelneming ook te worden behandeld als onroerend goed, en te worden opgenomen in de deelmodule voor onroerend goed risico (zie ook SCR15.7 van de Technische Specificaties). 22/56 De QIS5 werkbladen Overzicht van de QIS5 werkbladen 66. Alle werkbladen die nodig zijn voor QIS5 zijn beschikbaar op de website van CEIOPS. Nationale toezichthouders kunnen deze ook beschikbaar stellen op hun eigen website, eventueel aangevuld met praktische informatie over de aanlevering, cursussen etc. Verder is er zowel een nationale als een Europese Vragen en Antwoorden (Questions and Answers, Q&A) procedure. De Europese Q&A is beschikbaar op het speciale QIS5 gedeelte van de CEIOPS website. CEIOPS biedt ook een QIS5 Email-alert dienst aan. U wordt aangeraden regelmatig de website te bezoeken voor eventuele updates. 67. Wat betreft deze handleiding is het belangrijkste werkblad het QIS5 werkblad: • QIS5 spreadsheet 68. Dit werkblad is bedoeld voor de QIS5 inzending van individuele verzekeraars, maar moet ook worden gebruikt door verzekeringsgroepen. Verzekeraars die onderdeel zijn van een groep dienen ook voor elke verzekeraar afzonderlijk het werkblad in te vullen. Het werkblad wordt gebruikt om de balans en solvabiliteitspositie weer te geven onder QIS5, ook in vergelijking met die onder Solvency I. 69. Bij het invullen van het werkblad kunt u gebruik maken van een aantal hulpprogramma’s, welke CEIOPS ter beschikking stelt: • QIS5 Simplification tabs (vereenvoudigingen) • QIS5 Helper tabs (hulpprogramma’s) 70. Simplification tabs (vereenvoudigingen) helpen om de vereenvoudigde berekeningen uit te voeren zoals beschreven en toegestaan in de Technische Specificaties. Helper tabs (hulpprogramma’s) zijn geen onderdeel van de Technische Specificaties, maar aanvullende rekenprogramma’s die CEIOPS op eigen initiatief beschikbaar stelt. 71. De uitkomsten van de berekeningen in deze extra rekenprogramma’s dienen vervolgens te worden ingevuld in het hoofdwerkblad. Opzet van het QIS5 werkblad: waar staan de kern concepten in het werkblad? 72. Het QIS5 werkblad is verdeeld in een aantal tabbladen, zoals weergegeven in onderstaand overzicht. 23/56 Werkblad Tips In het tabblad ‘0.Language’ kan de taalinstelling worden gekozen. Deze taalkeuze is nog niet operationeel in de eerste versie van het werkblad, maar zal zo snel mogelijk worden toegevoegd. Het werkblad is beveiligd met een blanco wachtwoord, zodat u eenvoudig de geprogrammeerde formules kunt bekijken en eventuele aanvullende berekeningen kunt uitvoeren. Wilt u zo goed zijn er wel op te letten dat u voor de inzending aan de toezichthouder een ongewijzigd werkblad gebruikt? Alle tabbladen bevatten blokken met beveiligde cellen. Onbeveiligde cellen kunnen worden gebruikt voor eigen berekeningen bij het invullen van het werkblad. Het werkblad bevat zogeheten hyperlinks naar de Technische Specificaties, zodat u rechtstreeks kunt doorklikken naar de relevante alinea’s van de Technische Specificaties. Het is een omvangrijk werkblad. Voor een vlotte invulling kan er voor worden gekozen om de doorrekening (in het werkblad) op handmatig te zetten. Via functietoets F9 kan dan herberekening plaatsvinden. Sommige invoercellen dienen te worden ingevuld met behulp van een ‘keuzemenu’ (‘drop down menu’). Door te klikken op een dergelijke cel verschijnt een pijltje. Door op het pijltje te klikken verschijnt een aantal keuzemogelijkheden, waaruit u de gewenste optie selecteert. 73. Het tabblad Index geeft een overzicht van de tabbladen van het werkblad, met een kleurcode die het type tabblad aangeeft. Solo verzekeraars, die geen onderdeel zijn van een groep, en die de standaard formule gebruiken voor de berekening van de SCR hoeven slechts een deel van het werkblad in te vullen. Een grijs inleidend tabblad Lichtblauwe tabbladen (I: Input) 24/56 P. Index I. Participant I. Valuation I. Assets I. Participations I. Own funds items details I. Current situation I. Premiums I. QIS5 insurance obligations I. Geographical diversification I. SCR Adjusted Verzekeraars die geen onderdeel zijn van een groep mogen het tabblad SCR.Adjusted buiten Donkerblauwe tabbladen (SF: Standard Formula) Paarse tabbladen die betrekking hebben op interne modellen (IM: Internal Models) Oranje tabbladen die betrekking hebben op groepen (G: Group) Een grijs tabblad dat alle gebruikte invoergegevens en uitkomsten opslaat in één lange datakolom Grijze tabbladen die alle in het werkblad gebruikte termen bevatten 74. beschouwing laten. SF.SCR_G SF.RFF SF.MCR_G O.Overview Verzekeraars die de standaard formule gebruiken voor de berekening van de SCR mogen deze tabbladen buiten beschouwing laten. Interne modellen vallen buiten het bestek van deze handleiding. Deze tabbladen worden in deze handleiding niet verder besproken. CEIOPS zal een aparte handleiding beschikbaar stellen voor het invullen van deze tabbladen. Solo verzekeraars die geen onderdeel zijn van een groep kunnen deze tabbladen buiten beschouwing laten. Deze tabbladen worden in deze handleiding niet verder besproken. D.Datasets 0.Language Tabbladen met vertaalde termen, in de talen waarvoor die beschikbaar zijn gesteld. Deze tabbladen geven dus ook een overzicht van de technische termen die worden gebruikt in QIS5, met hun vertaling. Het werkblad gebruikt ook een kleurcode voor de individuele cellen. • De lichtblauwe cellen zijn invoercellen. Deze lichtblauwe cellen treft u aan in zowel de lichtblauwe als donkerblauwe tabbladen. • Terracotta cellen bevatten de uitkomsten van tussenberekeningen. • Paarse cellen berekening. • Ook gele cellen zijn uitvoercellen; vaak bevatten deze eenvoudige formules. bevatten de einduitkomst van de desbetreffende 75. NB: verschillende ‘type’ cellen kunnen voorkomen in een tabblad, ongeacht de kleur van het tabblad zelf. 76. Het vorige hoofdstuk besprak de kernconcepten van Solvency II: 25/56 77. Balans • Opstellen van een balans, met marktconsistente waardering • Bepalen van risicogevoelige kapitaaleisen Deze onderdelen zijn, grosso modo, als volgt terug te vinden in het werkblad. In het volgende hoofdstuk vindt u een meer gedetailleerde toelichting op elk der tabbladen. Informatie over de balans, met inbegrip van eigen vermogen, is vooral opgenomen in de lichtblauwe tabbladen. Er is geen apart uitvoer-tabblad met een overzicht van alleen de balans en de samenstelling van het eigen vermogen. Het lichtblauwe tabblad ‘Valuation’ vervult die rol. Het donkerblauwe uitvoer- tabblad ‘Overview’ bevat ook een overzicht van deze gegevens, maar dan in samenhang met de kapitaaleisen. Het lichtblauwe tabblad ‘Valuation’ bevat de balans. De actiefzijde van de balans dient te worden ingevuld in sectie 1; de passiefzijde in sectie 2. De balansposten worden opgevraagd op drie waarderingsgrondslagen: huidige basis, Solvency I en QIS5. Om de vergelijking – de veranderingen als gevolg van de overgang van Solvency I naar QIS5 - te vergemakkelijken, wordt nog aanvullende informatie opgevraagd: welk deel van een wijziging berust op een mogelijk andere classificatie van een balanspost, en welk deel komt door een waardeverandering als gevolg van een andere waarderingsgrondslag. Uiteraard zal een wijziging in waarderingsgrondslag in het algemeen een verandering in het in aanmerking te nemen aanwezige eigen vermogen met zich meebrengen. Sommige onderdelen van de balans kunnen pas worden ingevuld nadat de gedetailleerde tabbladen (bijvoorbeeld ‘Current situation’ en ‘QIS5 insurance obligations’ zijn ingevuld. Het lichtblauwe tabblad ‘Valuation’ vraagt ook, in sectie 3, nadere informatie over het eigen vermogen. Dit omvat ook informatie over overgangsmaatregelen. Onder zowel Solvency I als Solvency II dienen kapitaalbestanddelen te voldoen aan bepaalde voorwaarden om mee te kunnen tellen als aanwezig eigen vermogen, d.w.z. als kapitaal dat mag dienen ter dekking van een kapitaaleis (onder Solvency I de vereiste solvabiliteitsmarge of het garantiefonds, onder Solvency II de SCR en MCR). Deze voorwaarden verschillen echter tot op zekere hoogte tussen Solvency I en QIS5. Kapitaalbestanddelen die nu al worden aangehouden en die meetellen als aanwezig kapitaal onder Solvency I, en die normaal gesproken niet als zodanig zouden kwalificeren onder QIS5, mogen in sommige gevallen toch worden beschouwd als aanwezig (toegelaten) eigen vermogen, om de overgang naar Solvency II te vergemakkelijken. Sectie 4 van dit tabblad vraagt informatie over de gebruikte waarderingsmethoden om de QIS5/Solvency II waarden te bepalen. Het lichtblauwe tabblad ‘Assets’ vraagt nadere informatie over sommige activa en daaraan verbonden risico’s. De 26/56 Kapitaalseisen: SCR en MCR totaalbedragen in de balans dienen uiteraard te corresponderen met de gedetailleerde gegevens in dit tabblad. Het lichtblauwe tabblad ‘Participations’ vraagt om nadere gegevens over de aard en waarde van eventuele deelnemingen. Gelieve er nota van te nemen dat dit tabblad ook van toepassing is op solo verzekeraars die geen onderdeel zijn van een groep. De aard van de deelneming kan worden aangegeven door middel van een code die kan worden gekozen uit een keuzemenu. Het lichtblauwe tabblad ‘Own funds items details’ bevat een overzicht van de bestanddelen van het eigen vermogen die al zijn gerapporteerd in het tabblad ‘Valuation’. Daarnaast wordt nadere informatie gevraagd over eventuele andere kapitaalbestanddelen. Het lichtblauwe tabblad ‘Current situation’ vraagt een gedetailleerde indeling van de technische voorzieningen, op de huidige Solvency I basis. Dit tabblad gebruikt dan ook de Solvency I segmentatie. De totalen in de balans dienen uiteraard te corresponderen met de gedetailleerde informatie die hier wordt verstrekt. Dit tabblad vraagt ook naar de huidige (Solvency I) vereiste en aanwezige solvabiliteitsmarge, en het garantiefonds. Het lichtblauwe tabblad ‘QIS5 insurance obligations’ vraagt, op overeenkomstige wijze, een gedetailleerde indeling van de technische voorzieningen op QIS5 basis. Dit tabblad gebruikt de QIS5 segmentatie. Ook nu dienen de totalen in de balans te corresponderen met de meer gedetailleerde informatie die hier wordt verstrekt. Het donkerblauwe tabblad SF.SCR_G bevat zowel de meeste invoercellen om de SCR te bepalen als de resultaten. De term SF heeft betrekking op de standaard formule. Voor elk van de risico’s die zijn opgenomen in QIS5 dienen de gevolgen van een voorgeschreven scenario op de net asset value van de verzekeraar te worden berekend. De gevraagde invoer bestaat in het algemeen uit de waarde van de activa en passiva zowel voor als na het desbetreffende voorgeschreven scenario. Voor elk scenario hoeft alleen de waarde van die activa en passiva die gevoelig zijn voor het desbetreffende scenario te worden beschouwd. Voor sommige risico’s – bijvoorbeeld premie- en schadevoorzieningrisico voor schade – zijn de uitkomsten van zo’n scenario niet van toepassing; het werkblad gebruikt een andere formule om de kapitaaleis te berekenen. De berekening van de SCR berust ook, zij het in mindere mate, op informatie die in andere tabbladen wordt verzameld. Het lichtblauwe tabblad ‘Premiums’ vraagt naar de premie-omzet; deze wordt gebruikt bij de berekening van de SCR voor premierisico voor schade en zorg met een schadekarakter. Het lichtblauwe tabblad ‘Geographical diversification’ wordt gebruikt om mogelijke diversificatieeffecten te bereken, bij de berekening van de SCR voor verzekeringstechnisch risico voor schade en zorg met een schadekarakter. Het tabblad SF.MCR_G vraagt aanvullende informatie die nodig is voor de berekening van de MCR. Veel van deze gegevens zijn elders al beschikbaar. De verhoudingsgewijs 27/56 Totale financiële positie: balans en kapitaalspositie eenvoudige formule voor de MCR geeft een goed inzicht in de berekening. Het donkerblauwe tabblad SF.RFF heeft betrekking op zogeheten ‘ring fenced funds’. Een bespreking van ‘ring fenced funds’ valt buiten het bestek van deze handleiding. Naar verwachting is dit onderwerp niet van toepassing op de meeste kleinere verzekeraars. Het donkerblauwe tabblad ‘Overview’ geeft een overzicht van de financiële positie onder QIS5, met een vergelijking met Solvency I. Solvency II betekent, zoals hierboven uiteengezet, veranderingen in zowel het opstellen van de balans als het bepalen van de solvabiliteitspositie. Deze dienen in samenhang te worden bezien. Dit overzichtstabblad is dan ook gewijd aan beide. Het tabblad ‘Overview’ bevat ook informatie over de toepassing van de criteria over de toelaatbaarheid van bestanddelen van het eigen vermogen in relatie tot de SCR en MCR. 28/56 Invullen van het QIS5 werkblad 78. In dit hoofdstuk wordt in meer detail beschreven hoe het QIS5 werkblad kan worden ingevuld. De rapportagedatum is voor alle deelnemers 31 december 2009. In het onderstaande worden alleen de invoer-tabbladen beschouwd, voor verzekeraars die de standaard formule gebruiken. 79. Voor een beperkt aantal onderdelen in QIS5: • worden twee alternatieve benaderingen getest; of • wordt één benadering getest, maar worden data verzameld die een beoordeling van de gevolgen van een alternatieve benadering mogelijk maken. 80. Dit wordt steeds aangegeven in de handleiding. Verzekeraars worden dringend verzocht beide benaderingen in te vullen en de gevraagde gegevens te verstrekken. Zulke informatie is buitengewoon nuttig bij verdere discussies. 81. De volgorde van invullen van het werkblad is belangrijk. In het algemeen dient u te starten met de meer gedetailleerde informatie. Daarnaast geldt dat de Risicomarge pas kan worden berekend nadat de desbetreffende SCR deelmodules zijn ingevuld. Waar dit relevant is wordt in het onderstaande de volgorde van invullen aangegeven. 82. Het werkblad bevat een aantal controlecellen om de consistentie bij het invullen te controleren. U wordt verzocht ook zelf de consistentie van het ingevulde werkblad en eventuele hulpprogramma’s te controleren voordat u het werkblad verzendt. Tabblad Participant Sectie 1 Informatie over deelnemer In deze sectie wordt algemene informatie gevraagd over de deelnemende verzekeraar. U hoeft alleen de lichtblauwe invoercellen in te vullen. De eerste sectie geeft ook een overzicht van de kleurcode die in dit tabblad wordt gebruikt. De meeste invoercellen spreken voor zich. In cel D9 vult u de naam van de verzekeraar in. In cel D10 wordt gevraagd om een (door u te kiezen) afkorting van de naam. Cel D11: de juridische vorm van de verzekeraar kunt u aangeven in het Nederlands. Cel D13 betreft de verslaggevingsbasis, door middel van een keuzemenu. Voor solo verzekeraars is de verslaggevingsbasis ‘legal entity’. De toelichtende tekst in de cellen G-I in deze rij geeft aan dat de tabbladen die betrekking hebben op groepsaspecten dan mogen worden verwijderd, of simpelweg buiten beschouwing kunnen blijven. In cel D14, onder ‘Hoofd verzekeringstype, kiest u door middel van een keuzemenu het type verzekeraar: life, non-life, composite, reinsurance, captive (leven, schade, composietverzekeraar, herverzekering, captive). In cel D15 geeft u aan of de activa ook beleggingen in deelnemingen of 29/56 groepsmaatschappijen betreffen. Indien dit niet het geval is, kan het tabblad Participations buiten beschouwing blijven (dan wel worden verwijderd). U dient er hierbij wel bij stil te staan dat ook verzekeraars die niet worden gezien als onderdeel van een groep toch deelnemingen kunnen hebben, bijvoorbeeld een schadeverzekeraar die voor 100% eigenaar is van een technisch expertisebureau. Dergelijke deelnemingen moet worden gerapporteerd in het tabblad ‘Participations’. In cel D16 kunt u aangeven of schade- of zorgverzekeringen worden gevoerd in meer dan één geografische regio. Indien dit niet het geval is, kan het tabblad ‘Geographical Diversification’ buiten beschouwing blijven (dan wel worden verwijderd). Indien het antwoord bevestigend luidt, dient u het tabblad ‘Geographical Diversification’ wel in te vullen. Zie echter ook de toelichting op dit tabblad elders in deze handleiding. Hetzelfde geldt voor cellen D17 en D18. Cell D17 betreft ‘ring fenced funds’ . Ring fenced funds vallen buiten het bestek van deze handleiding. Naar verwachting is dit onderwerp niet van toepassing op veel kleinere verzekeraars. Cel D18 betreft interne modellen. Het rapportagejaar is al ingevuld op 2009 (cel D19). Cel D20 heeft als standaard datum 31-12-2009. U wordt verzocht deze datum te overschrijven als een andere rapportagedatum van toepassing is. In de volgende cellen kunt u aangeven welke valuta wordt gebruikt voor de rapportage (D21) en of er wordt gerapporteerd in eenheden van duizenden of miljoenen. Het werkblad bepaalt dan zelf een conversiefactor, zodat de uitkomsten van de verschillende verzekeraars goed kunnen worden opgeteld. De resterende vragen spreken voor zich. De ‘1e niveau EER toezichthouder’ is de nationale toezichthouder. In cel D29 kunt u aangeven of de verzekeraar onderdeel is van een groep. Indien het antwoord bevestigend is, verschijnen er enkele vervolgvragen. Deze hoeven alleen te worden beantwoord door verzekeraars die onderdeel zijn van een groep. De cellen D35-D37 zijn gereserveerd voor gebruik door de toezichthouder. Sectie 2 Contact informatie U wordt verzocht de contactgegevens van twee contactpersonen voor QIS5 bij uw verzekeraar te vermelden. Tabblad Valuation Sectie 1 Balans - Activa In deze sectie wordt informatie gevraagd over de waarde van de activa, op drie grondslagen: o Huidige accounting basis o Solvency I waarderingsprincipes o QIS5 waarderingsprincipes ‘Huidige accounting basis’ kan het beste worden vergeleken met de jaarrekening. ‘Solvency I waarderingsprincipes’ is voor Nederland de waardering in de huidige Wft verslagstaten. ‘QIS5 waarderingsprincipes’ betreft een marktconsistente waardering, zoals hiervoor uiteengezet. Zie bij het invullen ook de opmerking in kolom G. Het werkblad kopieert automatische de waarden ingevuld in kolom F, de huidige grondslagen, naar kolom G, de Solvency I waarderingsprincipes. U wordt verzocht voor elke balanspost na te gaan of deze bedragen inderdaad gelijk zijn. Indien dit niet het geval is dient de formule in de desbetreffende cel in kolom G te worden overschreven, met het juiste bedrag onder de Solvency I waarderingsprincipes. U wordt verzocht niet de gele cellen aan te passen; de totalen worden berekend 30/56 door het werkblad. Het is belangrijk dat u zich inspant om voor de QIS5 waarderingsprincipes inderdaad zo goed als mogelijk marktconsistente waarden in te vullen. Zie verder ook sectie 4 van dit tabblad over de gebruikte waarderingsmethode. De kolommen J, K en L zijn opgenomen om meer inzicht te bieden in de gevolgen van een verandering in waarderingsgrondslag, en een mogelijk andere classificatie van balansposten. In kolom J kunt u aangeven of er een andere classificatie heeft plaatsgevonden van Solvency I naar QIS5; het bedrag van een post met een andere classificatie dient u aan te geven op een Solvency I waarderingsgrondslag. Een andere classificatie die leidt tot een verhoging moet worden ingevuld als een positief bedrag; een verlaging als een negatief bedrag. De kolommen K en L betreffen informatie over verschillen in waardering als gevolg van een overgang van Solvency I (na mogelijke herclassificatie) naar QIS5. Voor balansposten met een toename in waarde onder QIS5, rapporteert u de toename (dus niet de uiteindelijke waarde) in kolom K, als een positief getal. Als de balanspost in waarde afneemt, gebruikt u kolom L, en vult u de afname als een negatief getal in. De waarde van goodwill onder QSI5 is nul. Overige immateriële activa kunnen een waarde hebben onder QIS5. Zie hiervoor sectie V1.4 van de Technische Specificaties. Als beleggingen worden aangehouden in collectieve beleggingsfondsen, dient een ‘doorkijkbenadering’ (‘look through’) te worden toegepast, d.w.z. het beschouwen van de aard van de onderliggende activa en dienovereenkomstig rapporteren. Analoog worden bij de berekening van de SCR zulke activa dan meegenomen in de relevante deelmodules. Zie voor de waardering van deelnemingen de Technische Specificaties, hoofdstuk 15, en de eerdere sectie over deelnemingen in deze handleiding. Hypotheken met onroerend goed als onderpand dienen te worden gerapporteerd onder ‘leningen met onderpand’. Bij QIS5 dient herverzekering te worden gerapporteerd op een ‘bruto’ basis. Aan de passiefzijde van de balans worden de technische voorzieningen bruto opgenomen: vorderingen uit hoofde van herverzekering worden vermeld aan de actiefkant van de balans. U wordt verzocht deze benadering ook te gebruiken bij het invullen van de kolommen F en G, ook indien u momenteel rapporteert op een ‘netto’ basis, omwille van de vergelijkbaarheid. De QIS5 waarde van de vordering uit hoofde van herverzekering kan pas worden ingevuld na de vaststelling van de technische voorzieningen op QIS5 basis, aangezien het verwachte bedrag van vorderingen uit hoofde van herverzekering in beginsel afhangt van de waardering van de technische voorzieningen. De berekening van de waarde van de vorderingen uit hoofde van herverzekering vindt plaats in twee stappen, als volgt: o Bepaal de Best Estimate van deze vorderingen, dus zonder Risicomarge. o De uitkomst van die berekening moet nog worden bijgesteld om rekening te houden met verwachte verliezen als gevolg van default van de tegenpartij (onverwachte verliezen worden weerspiegeld in de SCR). De bijstelling dient te zijn gebaseerd op een beoordeling van de kans op wanbetaling en het gemiddelde verlies dat dan resulteert (loss-given-default). o CEIOPS is voornemens een hulpprogramma uit te brengen dat kan worden gebruikt bij deze berekening. Geactiveerde eerste kosten (uitgestelde eerste kosten) worden niet erkend onder QIS5. Solvency II is immers gebaseerd op een schatting van verwachte kasstromen; geactiveerde eerste kosten hebben betrekking op een uitgaande kasstroom die in het verleden heeft plaatsgevonden. De (toekomstige) premies kunnen uiteraard een kostenopslag voor deze eerste kosten bevatten; dit wordt dan betrokken bij de bepaling van de technische voorzieningen. Wanneer u deze rij invult op huidige en Solvency I grondslagen wordt u verzocht het bedrag aan geactiveerde eerste kosten expliciet te vermelden aan de actiefkant van de 31/56 balans, en niet in mindering te brengen aan de passiefkant. Dit verbetert de vergelijkbaarheid van de uitkomsten. Sectie 2 Balans – Passiva De passiva dienen op basis van dezelfde drie waarderingsgrondslagen te worden gerapporteerd als de activa: o Huidige accounting basis o Solvency I waarderingsprincipes o QIS5 waarderingsprincipes Ook hier zijn extra kolommen opgenomen om meer inzicht te bieden in de gevolgen van een verandering in waarderingsgrondslag, en een mogelijk andere classificatie van balansposten. U wordt verzocht zorgvuldig na te gaan of herclassificaties hebben plaatsgevonden en deze te rapporteren, aangezien de QIS5 segmentatie tot op zekere hoogte afwijkt van de Solvency I segmentatie. De toelichting bij sectie 1 is ook van toepassing op deze sectie. Ook hier bevatten de lichtblauwe invoercellen in kolom G een formule die ze gelijkstelt aan de waarde in kolom F. U wordt verzocht weer voor elke balanspost na te gaan of deze bedragen inderdaad gelijk zijn. Indien dit niet het geval is, dient de formule in de desbetreffende cel in kolom G te worden overschreven met het juiste bedrag onder de Solvency I waarderingsprincipes. Ga echter eerst naar de tabbladen ‘Current situation’ en ‘QIS5 insurance obligations’ en vul daar de relevante secties in, want de gevraagde informatie over de technische voorzieningen kan pas worden verstrekt als deze meer gedetailleerde tabbladen zijn ingevuld. Let op: hier wordt gevraagd om de bruto bedragen. De Solvency I bedragen moeten worden gerapporteerd als ‘berekend als een geheel’. Zoals eerder uiteengezet, worden onder Solvency II de technische voorzieningen – in de meeste gevallen – bepaald als de som van de Best Estimate en de Risicomarge. De waarde onder QIS5 zal in de regel dus ook afwijken van het Solvency I bedrag. De Risicomarge wordt bepaald aan de hand van de Cost-of-Capital methode en is dus niet eenvoudigweg het verschil tussen de huidige Solvency I technische voorzieningen en de QIS5 Best Estimate. De Risicomarge hangt af van de berekening van de relevante SCR componenten en kan dus pas in een later stadium worden bepaald. Bij de waardering van financiële verplichtingen (bijvoorbeeld senior verplichtingen en achtergestelde verplichtingen) is de kredietwaardigheid bij het aangaan van de verplichting van toepassing. Latere veranderingen in de kredietwaardigheid worden bij de waardering niet in aanmerking genomen. Anderzijds werken wijzigingen in de algemene risicovrije rente wel door in de waardering. Rijen 100-102 zijn niet van toepassing op solo verzekeraars die geen onderdeel uitmaken van een groep. Deze cellen moeten echter wel worden ingevuld bij de solo inzending door verzekeraars die onderdeel vormen van een groep. Rij 104 berekent de waarde van de activa minus de passiva; dit is de ‘saldopost’. Sectie 3 Informatie over vermogen U wordt dringend aangeraden zelf de sectie in de Technische Specificaties over eigen vermogen te bestuderen, inclusief de overgangsbepalingen die gelden voor QIS5. Het overschot van activa boven passiva (minus aangehouden eigen aandelen) plus achtergestelde verplichtingen en aanvullend eigen vermogen leveren het Eigen Vermogen van een verzekeraar op. Op de volgende posten dienen aanpassingen (aftrek of verandering van Tier) te worden toegepast: o Deelnemingen – Deelneming betekent het eigendom, rechtstreeks of door middel van zeggenschap, van 20% of meer van de stemrechten of het eigen vermogen van een onderneming of het anderszins uitoefenen van invloed van 32/56 betekenis. De aanpak voor het bepalen van het eigen vermogen is eerder in deze handleiding uiteengezet. o Ring-fenced funds (RFF) – Als een kapitaalpost maar beperkt in staat is verliezen op going concern-basis te absorberen omdat dit kapitaal niet overdraagbaar is en alleen binnen het RFF kan worden aangewend, is een aanpassing vereist van het aanwezige eigen vermogen en de SCR. Er wordt een ´eigen’ SCR berekend voor elke RFF en een SCR voor de risico’s die voortvloeien uit de rest van de activiteiten buiten de RFF. Aan beperkingen onderhevig eigen vermogen (d.w.z. eigen vermogen in een ring-fenced fund) dat de nominale SCR van een RFF te boven gaat, wordt afgetrokken. o Restricted reserves – In bepaalde rechtsgebieden kunnen bij wet of op grond van de statuten van een verzekeraar bepaalde reserves worden vereist, die uitsluitend voor bepaalde doeleinden worden aangelegd en gebruikt. In het kader van QIS5 dienen deze reserves niet te worden beschouwd als ringfenced funds. Dergelijke reserves komen alleen in aanmerking voor opname in het eigen vermogen met betrekking tot de risico’s die zij dekken. Bedragen boven het bedrag dat het gerelateerde risico dekt, dienen daarom uitgesloten te worden van het eigen vermogen als zij helemaal niet beschikbaar zijn (Op het werkblad moeten de gegevens in de juiste cel onder Aftrek worden ingevuld) of afgetrokken worden van Tier 1 en opgenomen worden in Tier 2 als zij wel beschikbaar zijn voor alle verliezen in geval van liquidatie (Op het werkblad moeten de gegevens in de juiste cel onder Wijziging klasse (Tier) worden ingevuld). o Uitgestelde belastingvorderingen – Het bedrag dat de netto uigestelde belastingvorderingen uitmaakt, moet worden overgeheveld van Tier 1 naar Tier 3. Onder de overgangsmaatregelen is het toegestaan een bestaand kapitaalinstrument (of een instrument dat vóór de invoering van Solvency II zal worden uitgegeven) als kapitaal op te nemen onder Solvency II als het voldoet aan een minimum aantal criteria maar niet voldoet aan alle criteria van Solvency II. De criteria onder QIS5 beogen alleen de overgangsmaatregelen uitvoerbaar te maken in het kader van QIS5. Zij zijn geen indicatie van de inhoud van de definitieve overgangsbepalingen (zie ook sectie OF.4 van de Technische Specificaties). Verzekeraars moeten deze cellen invullen met gebruik van gegevens die zijn gebaseerd op de criteria in OF.40-OF.45 en Bijlage Q van de Technische Specificaties. Sectie 4 Informatie over waarderingsmethoden toegepast ter bepaling van de Solvency II balans In deze sectie wordt informatie gevraagd over de gebruikte waarderingsmethoden. Let op: alle waarden moeten worden gerapporteerd als een percentage van de totale QIS5/Solvency II balans. Sectie 5 Intragroepsactiva en -passiva, voor ondernemingen in een groep Solo verzekeraars (die geen onderdeel zijn van een groep) kunnen deze sectie overslaan. Tabblad Assets Sectie 1 Informatie over obligaties In deze sectie wordt gevraagd om een gedetailleerde uitsplitsing van beleggingen in leningen aan of aantoonbaar gegarandeerd door nationale overheden en posities in multilaterale organisaties en de Europese Centrale Bank. Van deze 33/56 posities moet de waarde worden gerapporteerd in de rapportagevaluta van de verzekeraar. Sectie 2 Informatie over valutarisico exposure (in valuta gebruikt bij invullen QIS5 werkblad). In deze sectie wordt gevraagd om meer bijzonderheden van valutarisico’s. Net zoals hiervoor moet van deze posities de waarde worden gerapporteerd in de rapportagevaluta van de verzekeraar. Sectie 3 Informatie over spreads – totalen In deze sectie wordt gevraagd om meer bijzonderheden van spread producten, uitgesplitst naar diverse soorten en ratingklasse. De informatie over de modified duration maakt een nadere gevoeligheidsanalyse mogelijk. Er kan gebruik worden gemaakt van de relevante Helper tab om de in de invoercellen vereiste getallen te bepalen. Sectie 4 Informatie over de concentratie van beleggingen gebruikt in de berekening van het concentratierisico Er kan gebruik worden gemaakt van de relevante Helper tab om de in de invoercellen vereiste getallen te bepalen. Sectie 5 Informatie over het tegenpartijkredietrisico Er kan gebruik worden gemaakt van de relevante Helper tab om de in de invoercellen vereiste getallen te bepalen. Tabblad Participations In deze sectie wordt gevraagd om een gedetailleerde uitplitsing naar de aard en de waarde van de deelnemingen die de verzekeraar heeft. Zoals eerder opgemerkt, dient u er wel bij stil te staan dat ook ‘solo’ verzekeraars (in het kader van QIS5 geen onderdeel van een groep) toch deelnemingen kunnen hebben, bijvoorbeeld een schadeverzekeraar die voor 100% eigenaar is van een technisch expertisebureau. Dergelijke deelnemingen moeten hier worden gerapporteerd. Dergelijke deelnemingen kunnen van elk in de rijen 16-18 beschreven type zijn. Als de deelneming van strategisch aard wordt geacht, is de categorie in rij 16 (RUS) van toepassing. Als de deelneming niet van strategische aard wordt geacht, is categorie 17 of 18 van toepassing. Deze categorieën zijn vergelijkbaar met de voor aandelen gebruikte categorieën: ‘wereldwijd’ (RUG) of ‘overig’ (RUO). Gebruik rij 27 e.v. om de gevraagde informatie te geven. De cellen in kolom C moeten worden gebruikt om de juiste categorie te selecteren. Rijen 7-19 geven een totaaloverzicht, gebaseerd op de gegevens die zijn ingevoerd in de invoercellen in rij 27 e.v. Tabblad Own fund items details Sectie 1 Informatie uit het tabblad waardering overige kapitaalelementen Deze sectie bevat geen invoercellen. De informatie in dit tabblad is al gegeven in de Valuation tab. 34/56 Sectie 2 Berekening gebaseerd op gedetailleerde lijst van kapitaalelementen Deze sectie bevat geen invoercellen. Deze sectie geeft een totaaloverzicht op basis van de in sectie 3 van dit tabblad verstrekte informatie. Sectie 3 Gedetailleerde lijst van kapitaalelementen In deze sectie wordt gevraagd om bijzonderheden van andere kapitaalbestanddelen. De kolommen C, D en E bevatten keuzemenu’s. De codes in kolom C verwijzen naar de categorieën die in eerder secties zijn beschreven. Raadpleeg de Technische Specificaties bij het invullen van deze sectie. Tabblad Current situation Sectie 1 Huidige Solvency I positie Let op: cel D14 heeft betrekking op het garantiefonds – d.w.z., in essentie een derde van de vereiste solvabiliteitsmarge, en niet het absolute minimumbedrag. Deze waarde kan natuurlijk wel worden beïnvloed door het absolute minimumbedrag (AMCR). Sectie 2 Voorzieningen gebaseerd op huidige waarderingsgrondslagen (accounting) – totalen De totalen in deze sectie worden door het werkblad berekend op basis van de meer gedetailleerde informatie die in sectie 3 moet worden verstrekt. Let op: deze gegevens hebben betrekking op de waarderingsgrondslag van Solvency I. Sectie 3 Detailinformatie over technische voorzieningen gewaardeerd op huidige grondslagen NB: de hier gevraagde informatie moet worden gerapporteerd volgens de waarderingsgrondslag van Solvency I. In deze sectie wordt gevraagd naar het bedrag van de technische voorzieningen, per branche. De segmentatie in dit tabblad geeft dus tevens de segmentatie volgens Solvency I weer. De bovenste helft van deze sectie betreft de bruto technische voorzieningen, de onderste helft de netto technische voorzieningen. Voor schadeverplichtingen wordt een onderscheid gemaakt tussen proportionele en niet-proportionele herverzekering. De kolommen H-R hebben betrekking op zowel directe verzekering als proportionele inkomende herverzekering. De kolommen S-V hebben betrekking op niet-proportionele inkomende herverzekering. De segmentatie van niet-proportionele inkomende herverzekering is meer geaggregeerd. Herverzekeraars rapporteren hun proportionele inkomende (schade) herverzekering dus in de kolommen H-R. U wordt verzocht te zorgen voor consistentie tussen de hier verstrekte (en in sectie 2 samengevatte) getallen en de in de balans in het tabblad ‘Valuation’ gerapporteerde bedragen. Tabblad Premiums Sectie 1 Premies per branche en volumemaatstaf voor verzekeringstechnisch risico Dit tabblad vraagt informatie over geboekte en verdiende premies, naar branche. Deze informatie wordt later gebruikt bij de berekening van de kapitaaleisen, in het bijzonder voor schade. Voer in de kolommen D en E de bruto geboekte respectievelijk verdiende premies 35/56 in, d.w.z. vóór premiebetaling aan herverzekeraars. In de kolommen F en H wordt gevraagd naar de gecedeerde premies, d.w.z. de aan herverzekeraars betaalde premies. Kolom G vraagt welk deel van de geboekte premie wordt gecedeerd voor ‘finite’ herverzekering. De netto geboekte en verdiende premies, in de kolommen I en J, worden door het werkblad berekend. Zie bij het invullen ook de opmerking in cel K11. Voor schadeverzekering en met schadetechnieken vergelijkbare zorgverzekering (Non-SLT Health) worden de blauwe invoercellen in de kolommen K, L en M ontleend aan het tabblad ‘Geographical diversification’ als dat tabblad is ingevuld. Indien dit niet het geval is, voert u in de kolommen K en L de verwachte netto premieomzet voor volgend jaar in; voor QIS5 is dat 2010. Deze getallen worden gebruikt bij de berekening van de kapitaaleisen, voor schade en Non-SLT Health (premierisico). Kolom M zal vaak niet van toepassing zijn voor veel kleinere schadeverzekeraars. P PP De term lob in kolom M wordt gedefinieerd als de contante waarde van de netto premies uit bestaande polissen die naar verwachting na het volgende jaar zullen worden verdiend (voor QIS5 is dat vanaf 2011) voor elke branche (‘line of business’, LoB)16. Deze term is alleen relevant voor polissen waaronder de dekking na volgend jaar doorloopt. Voor jaarpolissen zonder verlengingsopties is PlobPP nul. Verzekeraars hoeven PP niet te berekenen als deze term vergeleken Plob met t ,earned Plob waarschijnlijk niet van betekenis is. Sectie 2 Informatie premie en kosten nodig voor berekening SCR en MCR Voer in cel E66 de jaarlijkse kosten in met betrekking tot unit-linked polissen. Dit bedrag betreft de door de verzekeraar gemaakte kosten, en niet de aan polishouders doorberekende kosten. De bruto verdiende premiebedragen in de cellen H63-65 hebben betrekking op het jaar voorafgaand aan het rapportagejaar; voor QIS5 is dat 2008. Tabblad QIS5 insurance obligations Sectie 1 Toewijzing Zorg naar QIS5 segmentatie Zoals eerder uiteengezet in deze handleiding is de segmentatie onder Solvency II gebaseerd op de kenmerken van de onderliggende risico’s. Deze sectie vraagt naar informatie over hoe de activiteiten die momenteel als zorgverzekering worden beschouwd, aan de QIS5 segmentatie zullen worden toegewezen. De gevraagde bedragen zijn de technische voorzieningen op Solvency I basis, zowel bruto als netto. Let op: dit heeft alleen betrekking op verplichtingen die onder Solvency I worden gerapporteerd als zorgverzekering. Rapporteer in rij 8 de polissen die in QIS5 zullen worden toegewezen aan Health SLT. De bedragen in de rijen 9-11 hebben een non-SLT karakter en zullen aan schade worden toegewezen. Sectie 2 Gesegmenteerde berekening van Best Estimate en vorderingen (vóór Risicomarge) In deze sectie wordt gevraagd om bijzonderheden van de bruto Best Estimate en van de vorderingen uit hoofde van herverzekering. De kolommen G-J vragen naar de bruto bedragen van Best Estimates. In sommige gevallen kunnen de technische voorzieningen echter worden berekend 16 Zie sectie SCR.9.2 van de Technische Specificaties over premie- en schadevoorzieningrisico voor schade. 36/56 ‘als een geheel’, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen Best Estimate en Risicomarge. Dit zal vaak niet van toepassing zijn op kleinere verzekeraars17. Maar als deze aanpak wel van toepassing is, vult u in kolom G de juiste getallen in. Wat de segmentatie betreft moet elke polis worden toegewezen aan de branche die het onderliggende risico bij aanvang van de polis het beste weergeeft. Directe verzekeraars die schadeverzekeringen aanbieden, rapporteren directe verzekering in de rijen 21-32. Eventuele inkomende herverzekering die door directe verzekeraars is geaccepteerd, moet worden gerapporteerd in de rijen 3445 (voor proportionele herverzekering) of 47-50 (voor niet-proportionele herverzekering). Herverzekeraars rapporteren inkomende schadeherverzekeringspolissen als volgt. Herverzekeraars laten de rijen 21-32 buiten beschouwing. Proportionele inkomende herverzekering wordt gerapporteerd in de rijen 34-45. Inkomende niet-proportionele herverzekering wordt gerapporteerd in de rijen 47-50. Anders dan onder QIS4, worden technische voorzieningen die zijn gevormd voor annuïteiten uit hoofde van schadepolissen, maar worden bepaald met gebruik van actuariële levenmethoden, gerapporteerd onder levensverzekeringverplichtingen in rij 75. Rapporteer in rij 76 het eventuele bedrag daarvan (deelverzameling) dat is gebaseerd op zorgverzekering die op dezelfde basis als levensverzekering (SLT) wordt aangeboden. Voor schadepolissen zijn aparte Best Estimates vereist voor de premievoorziening en de schadevoorziening. Deze worden gerapporteerd in de kolommen I en J. Rapporteer het totaal in kolom H (inclusief eventuele bedragen van ‘als een geheel’ berekende technische voorzieningen, indien van toepassing). Voor levenpolissen is er geen onderscheid naar premie- en schadevoorzieningen. De kolommen K-V worden gebruikt om de vorderingen uit hoofde van herverzekering te rapporteren. Voor schadepolissen wordt een onderscheid gemaakt tussen vorderingen die betrekking hebben op ofwel de premievoorziening ofwel de schadevoorziening. Voor schadepolissen zijn ook speciale kolommen beschikbaar om vorderingen uit special purpose vehicles of ‘finite’ herverzekering te rapporteren. Deze vallen buiten het bestek van deze handleiding. Verzekeraars die dergelijke vorderingen niet hebben, kunnen zich beperken tot invulling van kolom R, voor vorderingen uit hoofde van de premievoorziening, en kolom V, voor vorderingen uit hoofde van de schadevoorziening. De totalen in de gele cellen worden berekend door het werkblad. Voor levenpolissen worden alleen de kolommen K-N gebruikt, aangezien er geen onderscheid wordt gemaakt naar premie- en schadevoorzieningen. Zoals eerder uiteengezet, vindt de berekening van de waarde van vorderingen uit hoofde van herverzekering plaats in twee stappen, en wel als volgt: o Bepaal de Best Estimate van de vorderingen, dus zonder Risicomarge. o De uitkomst van die berekening moet nog worden bijgesteld om rekening te houden met verwachte verliezen als gevolg van het in default raken van de tegenpartij (onverwachte verliezen worden weerspiegeld in de SCR). De bijstelling dient te zijn gebaseerd op een beoordeling van de probability of default en het gemiddelde verlies dat dan resulteert (loss-given-default). o CEIOPS is voornemens een hulpprogramma uit te brengen dat kan worden gebruikt bij deze berekening. Sectie 3 (a) Risicomarge, (b) Bruto en netto technische voorzieningen, (c) Volumemaatstaf, (d) Verwachte winsten in toekomstige premies (EPIFP) De kolommen G en H hebben betrekking op de Risicomarge, die voor elk van de geïdentificeerde segmenten afzonderlijk moet worden berekend. Rapporteer het 17 Zie sectie V.2.4 van de Technische Specificaties voor de voorwaarden voor deze berekeningsmethode. 37/56 berekende bedrag in kolom G; rapporteer in kolom H de gebruikte berekeningsmethode door een keuze te maken uit het keuzemenu. Let op: onder QIS5 wordt, anders dan onder QIS4, diversificatie tussen branches (lines of business) in de SCR wel erkend bij de berekening van de Risicomarge voor individuele verzekeraars. Aangezien de SCR voor een verzekeraar met meerdere branches kleiner is dan de som van de SCR’s voor elke branche, is de op basis van een dergelijke ‘gediversifieerde’ SCR berekende Risicomarge ook kleiner dan wanneer de Risicomarge voor elke branche zou worden berekend met gebruik van zijn ‘eigen’ SCR18. CEIOPS is voornemens een hulpprogramma uit te brengen dat kan worden gebruikt bij de berekening van de Risicomarge, voor zowel leven- als schadeverzekeraars. De Technische Specificaties voorzien in een aantal methoden ter berekening van de Risicomarge. Bij de eenvoudigste methode, voor schadeverzekeraars, wordt een vast percentage van de Best Estimate genomen als Risicomarge. Ook verzekeraars die voldoen aan de voorwaarden om gebruik te mogen maken van deze vereenvoudigingen worden uitgenodigd om desalniettemin te proberen, waar mogelijk, de standaardberekeningen uit te voeren, opdat de praktische uitvoerbaarheid daarvan afdoende wordt getest. De Helper tabs kunnen in dit geval van nut zijn. De kolommen O en P van deze sectie hebben betrekking op het onderwerp ‘verwachte winsten in toekomstige premies’ (EPIFP, expected profits in future premiums). De Solvency II waardering van de technische voorzieningen is gebaseerd op verwachtingen betreffende uitgaande (uitkeringen, enz.) en inkomende (premies) kasstromen van de bestaande (lopende) polissen. Hogere overeengekomen (toekomstige) premies impliceren – ceteris paribus – lagere technische voorzieningen en een stijging van de net asset value en het eigen vermogen. De zogenoemde ‘verwachte winsten in toekomstige premies’ wordt dus op de balansdatum ‘erkend’ (merk op dat ook nog een Risicomarge moet worden aangehouden). De vraag is gerezen of deze ‘erkenning’ van winstmarges in toekomstige premies wellicht leidt tot een weergave van de financiële positie van een verzekeraar die achteraf wellicht te optimistisch zou kunnen blijken te zijn, vooral in moeilijke omstandigheden. Om meer licht te werpen op dit onderwerp, vraagt QIS5 ook naar een berekening van de Best Estimate onder de veronderstelling van ‘100% onnatuurlijk verval’. Om nauwkeuriger te zijn, aangenomen moet worden dat in de toekomst verder geen premies meer zullen worden ontvangen (op de bestaande en lopende polissen). Voor sommige polissen houdt het voorgeschreven scenario beëindiging in, voor andere een wijziging tot premievrije status. Benadrukt moet worden dat het voorgeschreven scenario niet neerkomt op volledige polisopzegging met betaling van alle afkoopwaarden. Let op: deze aanpak is gelijkelijk van toepassing op zowel leven- als schadepolissen. Raadpleeg de Technische Specificaties (OF 2.4) voor een nauwkeurige beschrijving van het toe te passen scenario. De onder dit scenario berekende Best Estimate bedragen moeten in kolom O worden gerapporteerd. Het werkblad berekent dan de in kolom P gerapporteerde EPIFP component als het verschil tussen deze twee Best Estimates, met een minimumwaarde van nul. Sectie 4 Illiquiditeitspremie In de kolommen F-K wordt gevraagd de toewijzing van de verzekeringsverplichtingen aan de verschillende illiquiditeitsbuckets te rapporteren, naar het bedrag van de (Best Estimate) technische voorzieningen in elke bucket, voor elke branche. Rapporteer ook de corresponderende modified 18 Zoals eerder opgemerkt, zijn hier alleen de SCR componenten relevant die risico’s weergeven die inherent zijn aan de verzekeringsportefeuille. 38/56 durations. Deze aanvullende gegevens worden gevraagd om een eventuele verdere analyse van de gevoeligheid van de (Best Estimate) technische voorzieningen voor de gebruikte disconteringsvoet mogelijk te maken, meer in het bijzonder voor de illiquiditeitspremie als component daarvan. CEIOPS is voornemens een hulpprogramma uit te brengen dat de gevraagde (modified) duration berekent. De kolommen M-U hebben betrekking op overgangsbepalingen voor de disconteringsvoet, voor levenverplichtingen. Dit onderwerp valt buiten het bestek van deze handleiding. U wordt verder verwezen naar de Technische Specificaties. Sectie 5 Overige informatie nodig voor de SCR en de MCR De technische voorzieningen die hier moeten worden gerapporteerd, zijn wederom de Best Estimate bedragen. U wordt eraan herinnerd dat de gevraagde risicokapitaalgetallen ook op QIS5basis zijn, en dus waarschijnlijk verschillen van de getallen onder Solvency I. Tabblad Geographical diversification Sectie 1 Totalen en berekening van gediversifieerde volumemaatstaven van gemodelleerde verzekeringstechnische risico’s van schade en zorg (niet vergelijkbaar met leven) De informatie in dit tabblad wordt gebruikt ter berekening van een mogelijk diversificatievoordeel – verlaging van de kapitaaleis – op grond van geografische diversificatie19, voor premie- en schadevoorzieningrisico. De eerste sectie bevat geen invoercellen. Het werkblad gebruikt de in de tweede sectie verstrekte informatie om de totalen en de omvang van een mogelijk diversificatie-effect te berekenen. Sectie 2 Netto geboekte premie en verwachte premies, netto uitstaande schaden per geografische gebieden Deze sectie vraagt informatie over de bedragen van premies en schadevoorzieningen per branche en per geografisch gebied. Merk op dat hier gevraagd wordt naar netto premies en de netto (Best Estimate) voorzieningen voor uitstaande claims (netto PCO). De geografische segmenten zijn gedefinieerd in Bijlage M bij de Technische Specificaties. Om de berekening te vereenvoudigen, kunt u ervoor kiezen al uw polissen in een branche toe te wijzen aan het belangrijkste geografische gebied. Dit kan relevant zijn voor veel kleinere verzekeraars die grotendeels of uitsluitend actief zijn op hun thuismarkt. In de Technische Specificaties is bepaald dat de diversificatiefactor DIVlob op 1 moet worden gesteld voor de branche krediet en borgtocht en in geval de standaarddeviatie voor premie- of schadevoorzieningrisico van de branche afhankelijk is van een bedrijfsspecifieke parameter. Zie ook de secties in het tabblad SF.SCR_G over premie- en schadevoorzieningrisico. Tabblad SF.SCR _G Dit tabblad bevat de meeste van de invoercellen die nodig zijn om de SCR te berekenen plus de uitkomsten van de daarop volgende berekeningen. Let op: het werkblad kan worden ‘uitgeklapt’ of ‘ingeklapt’ door te klikken op het 19 Zie sectie SCR.9.33 van de Technische Specificaties. 39/56 ‘+’-teken of het ‘–‘-teken aan de linkerkant van het werkblad. Op deze manier kan de gebruiker de niet-relevante delen van het tabblad ‘verbergen’. De structuur van het tabblad kan goed worden vergeleken met de ’SCR-boom' die eerder in deze handleiding werd gepresenteerd. De secties 1-3 bevatten de ‘bovenkant’ van de boom: de SCR en hoe de SCR wordt afgeleid uit de BSCR, met inbegrip van het operationeel risico en mogelijke aanpassingen uit hoofde van toekomstige winstdelingen en uitgestelde belastingen. De secties 4 t/m 9 bevatten de ‘onderkant’ van de boom, waarbij elke sectie een verdere onderverdeling bevat zoals ook gesymboliseerd wordt in de SCR-boom: o Sectie 4: immaterieel actief risico o Sectie 5: marktrisico o Sectie 6: tegenpartijkredietrisico o Sectie 7: verzekeringstechnisch risico leven o Sectie 8: verzekeringstechnisch risico zorg o Sectie 9: verzekeringstechnisch risico schade Zoals eerder uiteengezet, moet voor de meeste deelmodules de consequentie van een voorgeschreven scenario op de net asset value worden berekend, waarbij mogelijke effecten op beide zijden van de balans in aanmerking worden genomen. Anders dan bij QIS4, verlangt QIS5 als invoerwaarden de waarde van zowel de activa als de passiva, zowel vóór als na de ‘schok’. Het werkblad berekent dan het verschil, eveneens vóór en na de schok. Dit geeft een beter inzicht in de effecten van een scenario dan alleen het nettoresultaat. Voor elk scenario hoeft alleen de waarde van die activa en passiva die gevoelig zijn voor het desbetreffende scenario te worden beschouwd. Let op: in de deelmodules gebruikt het werkblad de termen ‘initiële net asset value’ en ‘net asset value na schok’ enz. Dit heeft dan alleen betrekking op het verschil tussen de activa en passiva die onder het scenario vallen, en niet op de totale net asset value. Bij de beschrijving van de deelmodules gaat de handleiding uit van dezelfde interpretatie. Voor sommige risico’s – bijvoorbeeld premie- en schadevoorzieningrisico voor schade – zijn de uitkomsten van zo’n scenario niet van toepassing; het werkblad gebruikt een andere formule om de kapitaaleis te berekenen. Enkele voorbeelden: o In sectie 2, over uitgestelde belastingen, zijn uitgestelde belastingvorderingen (aan de actiefzijde) en uitgestelde belastingverplichtingen (aan de passiefzijde) de bedragen die moeten worden gerapporteerd. Deze bedragen moeten worden ingevoerd tegen initiële waarde en tegen de waarde na het relevante scenario. Zowel het equivalente scenario als de modulaire benadering worden getest. o In sectie 5, over renterisico, moeten allereerst de initiële waarden worden gerapporteerd: aan de actiefzijde de totale waarde van alle activa die onderhevig zijn aan renterisico (en dus zijn opgenomen in het scenario); aan de passiefzijde alle passiva die onderhevig zijn aan renterisico (merk op dat alle verzekeringsverplichtingen moeten worden gedisconteerd). In de volgende twee rijen (‘bruto’) moeten de waarden van de activa en passiva na de voorgeschreven opwaartse en neerwaartse rentescenario’s worden gerapporteerd, zonder rekening te houden met het effect van eventuele winstdeling. De resterende twee rijen betreffen dezelfde scenario’s, maar nu wel rekening houdend met het effect van eventuele winstdeling. o Voor het aandelenrisico wordt meer gedetailleerde informatie gevraagd over de initiële waarde van de aangehouden aandelen, gegeven de uiteenlopende behandeling onder het aandelenscenario. o In sectie 7, over verzekeringstechnische risico’s leven, is dezelfde benaderingswijze van toepassing: geef de waarden op van activa en passiva die gevoelig zijn voor het relevante levenscenario. QIS5 toetst ook de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de berekeningen. 40/56 Solvency II benadrukt het beginsel van proportionaliteit. QIS5 bevat dus een aantal vereenvoudigde berekeningswijzen (‘simplifications’). Echter, ook verzekeraars die voldoen aan de voorwaarden om gebruik te mogen maken van deze vereenvoudigingen worden uitgenodigd om desalniettemin te proberen, waar mogelijk, de standaardberekeningen uit te voeren, opdat de praktische uitvoerbaarheid daarvan afdoende wordt getest. In het werkblad wordt gevraagd om twee berekeningen van het effect van elk van de voorgeschreven scenario’s op de net asset value van de verzekeraar: niet en wel rekening houdend met winstdeling. In het werkblad wordt dit aangeduid als ‘bruto’ en ‘netto’ (exclusief respectievelijk inclusief winstdelingseffecten). Als u geen producten met winstdeling aanbiedt, moet u toch beide invoercellen invullen, met natuurlijk dezelfde getallen. Om kringverwijzingen in de berekening te vermijden, moeten verwijzingen naar technische voorzieningen bij de berekeningen voor de individuele SCR modules worden begrepen als exclusief de Risicomarge. Met andere woorden, bij het berekenen van het effect van een scenario op de net asset value wordt aangenomen dat de Risicomarge hetzelfde blijft. Bij uw berekeningen mag u rekening houden met het effect van financiële risicomitigatie (bijv. hedging), mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Van belang is dat de techniek voor risicomitigatie juridisch effectief is en er sprake is van een daadwerkelijke risico-overdracht aan een derde. Zogeheten doorrollende afdekkingsprogramma’s worden erkend, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dynamische afdekking dient niet te worden behandeld als een techniek voor risicomitigatie. Houdt er rekening mee dat risicomitigatie andere risico’s met zich mee kan brengen, bijv. tegenpartijkredietrisico; deze dienen tot uitdrukking te komen in de SCR berekening. Als u gebruik maakt van financiële risicomitigatie, dient u de Technische Specificaties, hoofdstuk 12, te raadplegen. SCR QIS5 Standaard formulecomponenten Deze sectie vat in kolom H samen welke van de deelmodules ‘beschikbaar' zijn, d.w.z. of een berekening is uitgevoerd. Het werkblad geeft dit aan door voor elke deelmodule te controleren of een SCR is berekend. Let op: in diverse deelmodules moet de verzekeraar aangeven of een bepaald risico ‘van toepassing’ is. Het is van belang dat deze invoercellen zorgvuldig worden ingevuld, zodat tussen de twee een vergelijking kan worden gemaakt. Verder wordt de verzekeraar in deze sectie gevraagd welke aanpak is gevolgd bij de berekening van de deelmodules. Het antwoord kan worden gegeven door middel van een keuzemenu. De door het werkblad berekende terracottakleurige cellen betreffen de beschikbaarheid van een SCR eis; kolom J betreft de berekeningsmethode. Merk op dat dit tabblad betrekking heeft op de standaard formule en niet op een intern model. Selecteer de relevante optie in de cellen van kolom J. Indien u gebruik hebt gemaakt van een Helper tab, moet u dit aangeven. Als u gebruik hebt gemaakt van een eigen aanpak, moet u ‘other’ selecteren. Als geen van deze opties van toepassing is, selecteert u ‘standard model’. ‘NA' betekent 'niet van toepassing'. ‘Not modelled’ betreft risico’s waaraan een verzekeraar onderhevig is en waarvoor dus een SCR had moeten worden berekend, maar waar de verzekeraar deze berekening niet heeft uitgevoerd. Vereenvoudigingen zijn niet als optie opgenomen omdat daar in de kwalitatieve vragenlijst naar wordt gevraagd. Solo verzekeraars (die geen onderdeel zijn van een groep) die geen ‘ring fenced funds’ hebben, mogen de rijen 52-57 buiten beschouwing laten. Sectie 1 Solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR) en Kernsolvabiliteitskapitaalvereiste (BSCR) volgens de standaard formule Deze sectie geeft een overzicht van de uitkomst en de samenstelling van de SCR en de BSCR. De enige vereiste invoer is de toepasselijkheid van de belangrijkste 41/56 risicocategorieën. De resultaten geven ook informatie over het zogenoemde ‘equivalente scenario’. Die kan worden berekend zowel zonder als met inachtneming van de effecten van een eventuele winstdeling. Ook als u geen producten met winstdeling aanbiedt, moet u – zoals eerder toegelicht – deze getallen in aanmerking nemen. Sectie 2 Aanpassing voor het verliesabsorberende vermogen van toekomstige winstdeling en uitgestelde belastingen. Deze sectie gaat over twee soorten aanpassingen: voor het risicoabsorberende vermogen van de technische voorzieningen en van uitgestelde belastingen. U wordt verzocht de berekening van de aanpassing zowel onder de modulaire benadering als voor het equivalente scenario uit te voeren. Raadpleeg met name Technische Specificaties SCR 2.8. Zoals uiteengezet in de inleiding op dit tabblad, wordt het effect berekend door de situatie zowel vóór als na het relevante scenario expliciet in aanmerking te nemen. De rijen 101-245 presenteren informatie over het equivalente scenario, zowel ‘bruto’ als ‘netto’, zoals berekend door het werkblad. Zoals eerder vermeld, kan de berekening van het equivalente scenario pas plaatsvinden nadat de SCR’s voor de deelmodules onder de modulaire benadering zijn berekend. Verzekeraars kunnen hun balans onder het equivalente scenario herberekenen; bij deze berekening kunnen dan eventuele niet-lineaire kenmerken in aanmerking worden genomen. Voor het equivalente scenario: o Voor de aanpassing voor het risicoabsorberende vermogen van de technische voorzieningen: In de rijen 92-99 kunt u een beknopte balans na toepassing van het equivalente scenario presenteren. Geef in cel F88 aan welk equivalent scenario werd gebruikt, ‘bruto’ of ‘netto’, d.w.z. op basis van de ‘bruto’ SCR’s of de ‘netto’ SCR’s. Standaard moeten de ‘bruto' kapitaaleisen worden gebruikt om het equivalente scenario te bepalen, maar soms kan het ‘netto’ equivalente scenario geschikter zijn (raadpleeg de Technische Specificaties). Voer in cel F85 de nBSCR onder het equivalente scenario in. o Voor de aanpassing voor uitgestelde belastingen: Het voorgeschreven scenario voor dit risico is het ‘onmiddellijke verliesbedrag’: de aanpassing is gelijk aan de verandering in de waarde van de uitgestelde belastingen die zou resulteren bij een onmiddellijk verlies ten bedrage van de BSCR + de aanpassing voor het verliesabsorberende vermogen van de technische voorzieningen (uit hoofde van winstdeling) onder het equivalente scenario + de kapitaaleis voor operationeel risico. De cellen I249 en J249 bevatten reeds de initiële waarden van eventuele uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen. Voer in de cellen I en J250 de waarden in van eventuele uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen na de schok. Het werkblad berekent dan de verschillen. Voor modulaire benadering: o Voor de aanpassing voor het risicoabsorberende vermogen van de technische voorzieningen: Dit bedrag wordt door het werkblad berekend, op basis van reeds verstrekte informatie. o Voor de aanpassing voor uitgestelde belastingen: Dit is in overeenstemming met het equivalente scenario. Het voorgeschreven scenario voor dit risico is het ‘onmiddellijke verliesbedrag’: de aanpassing is gelijk aan de verandering in de 42/56 waarde van de uitgestelde belastingen die zou resulteren bij een onmiddellijk verlies ten bedrage van de BSCR + de aanpassing voor het verliesabsorberende vermogen van de technische voorzieningen (uit hoofde van winstdeling) onder de modulaire benadering + de kapitaaleis voor operationeel risico. De cellen I256 en J256 bevatten reeds de initiële waarden van eventuele uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen. Voer in de cellen I en J257 de waarden in van eventuele uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen na de schok. Het werkblad berekent dan de verschillen. Sectie 3 Operationeel risico Het werkblad berekent de SCR voor operationeel risico op basis van reeds verstrekte informatie. De formule voor de bepaling van operationeel risico is relatief eenvoudig en is gebaseerd op het volume van het bedrijf. Er worden drie indicatoren gebruikt: bruto verdiende premies en de groei daarvan (indien meer dan 10%), bruto technische voorzieningen en voor unit linked polissen de kosten. Voor de berekening wordt als eerste stap een percentage genomen van enerzijds de premies en, indien van toepassing, de groei daarvan en anderzijds de technische voorzieningen. Het hoogste bedrag daarvan wordt gebruikt ter bepaling van de kapitaaleis. Voor deze uitkomst geldt een plafond van 30% van de BSCR, en er wordt een percentage van de jaarlijkse kosten bij opgeteld. De voor deze berekening vereiste gegevens worden ontleend aan andere delen van het werkblad. Sectie 4 Risico immateriële activa De kapitaaleis voor immateriële activa is gelijk aan 80% van de waarde ervan. Aangezien dit bedrag al is ingevoerd in de balans in het tabblad 'Valuation’, berekent het werkblad de kapitaaleis zonder verdere invoerwaarden. Sectie 5 Marktrisico De uitkomsten voor de afzonderlijke deelrisico's die worden onderscheiden binnen het marktrisico worden met elkaar gecombineerd tot één SCR voor marktrisico, waarbij wordt uitgegaan van het bestaan van diversificatie-effecten: de totale SCR voor marktrisico is minder dan de som van de SCR’s voor de afzonderlijke deelrisico’s. Rekentechnisch wordt dit bereikt door gebruik te maken van een correlatiematrix, waarbij de correlatie tussen de deelrisico's minder is dan één. Voor de berekening van het marktrisico worden twee matrices gebruikt: één die de veronderstelde 'onderlinge afhankelijkheid’ tussen elk van deze uitkomsten vertegenwoordigt voor een scenario van een dalende rente en één voor het scenario van een stijgende rente. Het werkblad zorgt hiervoor en berekent de totale SCR voor marktrisico voor beide scenario's; de SCR voor marktrisico is dan de hoogste van deze beide uitkomsten. Als beleggingen worden aangehouden in collectieve beleggingsfondsen, dient een ‘doorkijkbenadering’ (‘look through’) te worden toegepast, d.w.z de aard van de onderliggende activa moet worden beoordeeld. De onderliggende activa worden dan meegenomen in de relevante deelmodules. Voor deelnemingen geldt een uitzondering. Zie hiervoor de eerdere sectie over deelnemingen. De eerste sectie vraagt om informatie over de toepasselijkheid van de verschillende marktrisico's, zoals ook beschreven in de algemene inleiding op dit tabblad, door een keuze te maken uit een keuzemenu. Cel F282 verwijst naar het marktrisico uit hoofde van onder toezicht staande verbonden ondernemingen die zijn uitgezonderd van het groepstoezicht. Verzekeraars die geen deel uitmaken van een groep kunnen deze cel overslaan. 43/56 Renterisico Deze deelmodule vraagt om de berekening van het effect van een verandering in de rente op de net asset value20. Zoals eerder aangegeven in de sectie over 'Discontering’ heeft deze deelmodule betrekking op de swaprentecomponent van de rentetermijnstructuur. Zowel de activa- als de passivakant van de balans wordt in principe beïnvloed door veranderingen in de rentestand. De scenario's van een hogere of lagere rente worden in essentie bepaald door de rentetermijnstructuur op de balansdatum (ultimo 2009) te vermenigvuldigen met een factor, die groter is aan de kortere kant van de rentekromme21. CEIOPS is voornemens om Helper tabs aan te bieden die de relevante rentetermijnstructuur voor en na de ‘schok’ bevatten. Wij wijzen erop dat in QIS5 ook bij schadeverplichtingen moet worden gedisconteerd. De eerste rij invoervelden (rij 312) heeft betrekking op de initiële waarde, d.w.z. de waarde vóór een schok. Vermeld in cel I312 de waarde van activa die gevoelig zijn voor (een verandering in) de rente en in cel J312 de waarde van passiva die gevoelig zijn voor (een verandering in) de rente. In de volgende rijen dient u de waarde van de activa en passiva na het voorgeschreven scenario te vermelden. Dit moet gebeuren voor zowel een opwaartse als een neerwaartse schok en zowel vóór (bruto) als na (netto) de verrekening van eventuele winstdeling. Het werkblad berekent de relevante veranderingen in de net asset value. Aandelenrisico Deze deelmodule vraagt om de berekening van het effect van een daling van aandelenkoersen op de net asset value van de verzekeraar. Voor het bepalen van de kapitaaleis voor het aandelenrisico wordt uitgegaan van de volgende onderverdeling: o Aandelen genoteerd op gereglementeerde markten in EEA (EER)- of OESOlanden (‘wereldwijd’): een daling van 30% o Overige aandelen (bijv. in opkomende markten, niet beursgenoteerd, hedge funds, etc.): 40% o Wij wijzen erop dat deze cijfers al rekening houden met het effect van een zogenaamd 'symmetrisch aanpassingsmechanisme’, zoals aangegeven in de Solvency II Richtlijn. Kortweg: de aandelenschok zal groter zijn nadat de aandelenmarkten zijn gestegen en kleiner nadat de aandelenmarkten zijn gedaald. De percentages van 30% en 40% zijn afgeleid van een uitgangsniveau van 39% dan wel 49%, waarop een correctie van -9% is toegepast. Voor deelnemingen wordt een andere benadering toegepast22: o Voor deelnemingen in financiële en kredietinstellingen is de aandelenschok nihil. Wij merken hierbij op dat bij het bepalen van het eigen vermogen de waarde van deelnemingen in financiële en kredietinstellingen in mindering wordt gebracht; het toepassen van een verdere schok zou dan niet consistent zijn. o De aandelenschok bedraagt voor strategische deelnemingen, ongeacht of deze beursgenoteerd zijn of niet, is 22%. o Voor overige deelnemingen is de algemene schok in QIS5, zoals hierboven beschreven, van toepassing, d.w.z. 30% of 40%. In specifieke gevallen, voor levensverzekeraars, mag mogelijk een speciale 20 De rentevolatiliteit wordt genoemd in de Technische Specificaties SCR 5.15, maar wordt niet afzonderlijk genoemd in de voorgeschreven scenario’s. 21 Zie Technische Specificaties SCR 5.21 voor een overzicht van deze factoren, en een voorbeeld. 22 Zie ook de bovenstaande sectie over deelnemingen. 44/56 benadering worden toegepast: de zogenaamde ‘duration based’ benadering, zoals beschreven in de Richtlijn artikel 304. Dit valt buiten het bestek van deze handleiding. Zie de Technische Specificaties SCR 5.30 en 5.42. Let u er op dat het bovenste gedeelte van deze sectie (rij 327-341) betrekking heeft op deze ‘duration based’ benadering. Verzekeraars die deze speciale benadering niet toepassen hoeven alleen de invoervelden in rij 344-357 in te vullen. Vastgoedrisico Deze deelmodule vraagt om de berekening van het effect van een daling van de onroerend goed prijzen op de net asset value van de verzekeraar. Het scenario dat moet worden gebruikt is een daling van 25%. De schok geldt in principe voor directe en indirecte onroerend goed beleggingen, met inbegrip van onroerend goed beleggingen voor eigen gebruik van de verzekeraar. Wij merken hierbij op23 dat niet alle onroerend goed gerelateerde beleggingen worden beschouwd als onroerend goed, maar in plaats daarvan als aandelen; deze moeten worden opgenomen in de deelmodule aandelenrisico. Dit zijn: o Beleggingen in een bedrijf dat zich bezighoudt met vastgoedbeheer, of o Beleggingen in een bedrijf dat zich bezighoudt met onroerend goed projectontwikkeling of vergelijkbare activiteiten, of o Beleggingen in een bedrijf dat leningen heeft verkregen bij instellingen die buiten de verzekeringsgroep vallen om een hefboomeffect op de beleggingen in onroerend goed te bewerkstelligen. De achterliggende gedachte is dat deze beleggingen niet langer vergelijkbaar zijn met 'gewone’ onroerend goed beleggingen. Spreadrisico Het spreadrisico komt voort uit de gevoeligheid voor veranderingen in het niveau (of de volatiliteit) van renteopslagen (credit spreads) op de risicovrije rentetermijnstructuur. De kapitaaleis voor het spreadrisico heeft niet alleen betrekking op obligaties, maar ook op gestructureerde producten en kredietderivaten. Een grondige beschrijving van deze module valt buiten het bestek van deze handleiding. Verzekeraars die meer complexe beleggingen aanhouden die zijn blootgesteld aan kredietrisico dienen de Technische Specificaties te raadplegen. Wij willen hier echter toch de volgende opmerkingen plaatsen: o Binnen het kader van deze deelmodule geldt geen kapitaaleis voor leningen die zijn verstrekt aan of die aantoonbaar gegarandeerd worden door de nationale overheid van een EEA (EER) -land en die zijn uitgegeven in de valuta van die overheid of die zijn uitgegeven door bepaalde internationale organisaties of de Europese Centrale Bank24. Er geldt echter wel een kapitaaleis voor blootstellingen aan niet EER-overheden en centrale banken die luiden in en gefinancierd zijn in de binnenlandse valuta. o De Technische Specificaties bieden ook een mogelijkheid voor Vereenvoudigde berekeningen. o Het spreadrisico uit hoofde van herverzekering is opgenomen in de deelmodule tegenpartijkredietrisico. Meer algemeen moet het tegenpartijkredietrisico dat verband houdt met een risicomitigerende transactie aan de orde komen in de module voor het tegenpartijkredietrisico en niet in de deelmodule voor het spreadrisico. CEIOPS is voornemens Helper tabs beschikbaar te stellen ter ondersteuning van de berekening van deze deelmodule. 23 24 Zie Technische Specificaties SCR 5.44 en 5.45. Zie Technische Specificaties SCR.5.88. 45/56 Valutarisico De verzekeraar kan beleggingen of verplichtingen hebben die luiden in een andere valuta dan de lokale valuta, d.w.z. de valuta waarin de verzekeraar de jaarrekening (en de QIS5 inzending) opstelt. Alle overige valuta's worden vreemde valuta’s genoemd. Omdat er aan beide kanten van de balans sprake kan zijn van een vreemde valuta exposure, zijn er twee voorgeschreven scenario's: een opwaartse schok, gedefinieerd als een stijging van de waarde van de vreemde valuta ten opzichte van de lokale valuta, en een neerwaartse schok, gedefinieerd als een daling van de waarde van vreemde valuta ten opzichte van de lokale valuta. Het scenario dat moet worden toegepast betreft een plotselinge stijging of daling van de waarde van de vreemde valuta ten opzichte van de lokale valuta met 25%. Wij merken hierbij op dat de omvang van de schok (ten opzichte van de euro) geringer is voor bepaalde valuta's die zijn gekoppeld aan de euro25. De uitkomsten van deze twee scenario's moeten voor elke vreemde valuta afzonderlijk worden berekend; de relevante kapitaaleis voor elke vreemde valuta is gelijk aan de uitkomst die het schadelijkst is voor de net asset value van de verzekeraar. De totale SCR voor valutarisico is de som van deze uitkomsten. Concentratierisico Het concentratierisico zoals opgenomen in deze deelmodule is het risico dat verband houdt met een accumulatie van blootstellingen aan dezelfde tegenpartij. Het strekt zich uit tot activa die vallen onder de deelmodules voor het aandelenrisico, spreadrisico (bijvoorbeeld bedrijfsobligaties) en het onroerend goed risico26. Activa die al aan bod komen in de module voor het tegenpartijkredietrisico vallen hier niet onder. Dit om overlappingen te voorkomen. In essentie ontstaat een kapitaaleis als de exposure op (een belegging in) een individuele tegenpartij een bepaalde drempelwaarde27 te boven gaat. Deze drempelwaarde wordt gedefinieerd als een percentage van de totale activa, waarbij het percentage afhankelijk is van de rating van de tegenpartij. Tot de ‘totale activa’ behoren ook staatsleningen, hoewel deze volgens deze module (vaak) geen kapitaaleis opleveren, zoals hieronder aangegeven (zie ook de CEIOPS Q&A over concentratierisico). Tot de totale activa behoren niet: o activa die worden aangehouden in verband met levensverzekeringscontracten waarvan het beleggingsrisico wordt gedragen door de polishouders; o exposures van een verzekeraar (of herverzekeraar) op een tegenpartij die deel uitmaakt van dezelfde groep, onder bepaalde voorwaarden; en o activa die aan bod komen in de module tegenpartijkredietrisico. De kapitaaleisen die voortvloeien uit afzonderlijke ‘surplus’ exposures worden vervolgens gecombineerd tot één totale kapitaaleis. Voor het concentratierisico op onroerend goed moeten verzekeraars een inventarisatie maken van de exposures op afzonderlijke objecten die elk meer dan 10% van de ‘totale activa’ vertegenwoordigen28. Hierbij moet de verzekeraar rekening houden met direct en indirect onroerend goed, eigen bezit en andere onroerend goed exposures. Objecten die zich in hetzelfde gebouw of voldoende nabij bevinden dienen als één object te worden beschouwd. Zie de Technische Specificaties (en Errata) voor de behandeling van deelnemingen in de module voor het concentratierisico (SCR 5.127 en hoofdstuk 15 Deelnemingen). 25 Zie Technische Specificaties SCR 5.63. Onroerend goed concentratierisico was niet opgenomen in QIS4. 27 Exposures op partijen binnen dezelfde groep zoals gedefinieerd in de Solvency II Richtlijn of de Financial Conglomerate Richtlijn moeten worden behandeld als één exposure. 28 Bij het bepalen van de omvang van de totale activa moeten hier ook staatsleningen worden meegerekend. 26 46/56 Binnen deze deelmodule geldt geen kapitaaleis voor leningen die zijn verstrekt aan of die aantoonbaar gegarandeerd worden door de nationale overheid van een EEA (EER)-land en die zijn uitgegeven in de valuta van die overheid of die zijn uitgegeven door bepaalde internationale organisaties of de Europese Centrale Bank29. Tegoeden bij banken kunnen vrijgesteld worden van deze deelmodule als ze volledig en adequaat worden gedekt door een overheidsgarantieregeling binnen de EER. De deelmodule voor het concentratierisico vraagt door zijn aard niet om de rapportage van veranderingen in de waarde van activa en passiva. De ‘initial asset value’ is de net asset value voorafgaand aan een schok. De net asset value na de schok (bruto) is gelijk aan de initial asset value minus de SCR voor concentratierisico, zonder dat hierbij rekening wordt gehouden met een verandering in de winstdeling. De net asset value na de schok (netto) is gelijk aan de aanvankelijke asset value minus de SCR voor concentratierisico, waarbij wel rekening is gehouden met veranderingen in de winstdeling. CEIOPS is voornemens een hulpprogramma aan te bieden ter ondersteuning van de berekening. Wij wijzen erop dat het niet noodzakelijk is om in deze Helper tab alle beleggingen te vermelden. Er resulteert alleen een kapitaaleis voor concentratierisico als de exposures een bepaald drempelbedrag te boven gaan. Illiquiditeitspremierisico Omdat in de rentetermijnstructuur een illiquiditeitspremie is verwerkt, is een scenario met een lagere illiquiditeitspremie opgenomen. Zoals hiervoor aangegeven in de sectie over ‘Discontering’ heeft deze deelmodule betrekking op de illiquiditeitspremiecomponent van de rentetermijnstructuur. Het scenario bestaat uit een veronderstelde daling van de illiquiditeitspremie met 65%. De daling van 65% beperkt zich tot de illiquiditeitspremie die wordt gebruikt voor het berekenen van de technische voorzieningen (zie ook de Errata op de Technische Specificaties uitgegeven door de Europese Commissie). Zoals eerder genoemd streeft CEIOPS ernaar Helper tabs beschikbaar te stellen die de rentetermijnstructuren bevatten die relevant zijn voor QIS5. Sectie 6 Tegenpartijkredietrisco Het tegenpartijkredietrisico is het risico van mogelijke verliezen door het onverwacht in gebreke blijven of een onverwachte verslechtering van de kredietwaardigheid van de tegenpartijen en debiteuren van een verzekeraar. Wij wijzen erop dat blootstelling aan het spreadrisico die valt binnen het bestek van de deelmodule spreadrisico – in essentie beleggingen – niet valt onder de deelmodule tegenpartijkredietrisico en vice versa. De deelmodule maakt onderscheid tussen twee soorten exposures, aangeduid als type 1 en type 2, waarvan de behandeling uiteenloopt, in overeenstemming met de verschillende kenmerken van die typen. o Type 1 betreft exposures die niet gediversifieerd worden en waarbij de tegenpartij waarschijnlijk een rating heeft. Deze exposures kunnen min of meer op individuele basis worden beschouwd. Hieronder vallen onder andere herverzekeringsovereenkomsten, securitisaties en derivaten of andere risicomitigerende contracten, geld op bankrekeningen, deposito’s bij cedenten en kredietbrieven en garanties. o Onder type 2 vallen exposures die in het algemeen gediversifieerd zijn en waarbij de tegenpartij naar verwachting geen rating heeft. Deze exposures worden meer in totaliteit beschouwd. Hieronder vallen onder andere vorderingen op tussenpersonen, maar vooral ook hypothecaire leningen. Tot type 2 worden onder andere ook deposito’s bij cedenten en kredietbrieven 29 Zie Technische Specificaties SCR.5.88. 47/56 gerekend als het aantal onafhankelijke tegenpartijen groter is dan 15. De belangrijkste variabelen bij deze berekening zijn de geschatte loss-givendefault (LGD) van een exposure en de kans op wanbetaling (probability of default, PD) door een tegenpartij. Bij de berekeningen wordt rekening gehouden met onderpand. Een belangrijk punt is dat de deelmodule ook het tegenpartijkredietrisico van risicomitigerende contracten dekt. Bijvoorbeeld: een herverzekeringsprogramma kan het nettoverlies voor een verzekeraar als gevolg van een bepaalde gebeurtenis verminderen maar ook leiden tot een toename van de vorderingen uit hoofde van herverzekering en daardoor van het daarmee verbonden tegenpartijkredietrisico. In de invoercellen van deze sectie moet de verzekeraar aangeven of sprake is van een van beide types en moet de uitkomst van de berekening van de type 1 en type 2 vorderingen worden vermeld. CEIOPS streeft ernaar een meer gedetailleerd hulpprogramma aan te bieden voor de voor deze deelmodule vereiste berekeningen. De invoercellen ‘tegenpartijkredietrisico voor type 1 exposures of ‘type 2 exposures’ hebben betrekking op de uitkomsten van deze deelmodule voordat rekening is gehouden met eventuele winstdeling ('bruto’ uitkomst). In de derde invoercel (F429) kan de verzekeraar aangeven hoe groot het verliesabsorberende vermogen van de technische voorzieningen is wanneer een tegenpartijrisico realiteit zou worden. Verwacht wordt dat dit voor veel kleinere verzekeraars niet van toepassing zal zijn. Sectie 7 Verzekeringstechnisch risico voor verplichtingen uit hoofde van levensverzekeringen De Technische Specificaties, en de invoercellen in het werkblad, bieden ook ruimte voor Vereenvoudigingen (Simplifications) voor deze risico's. Zoals eerder genoemd worden verzekeraars aangemoedigd om, voor zover mogelijk, te proberen de gestandaardiseerde benadering toe te passen. U wordt eraan herinnerd dat, evenals elders in dit tabblad, de term technische voorzieningen niet wordt geacht de Risicomarge te omvatten. Sterfterisico Het sterfterisico is het risico van vroegtijdig overlijden (technisch gezien: eerder dan volgens de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de Best Estimate). Het sterfterisico is van toepassing op verplichtingen waarbij het actuele uitkeerbare bedrag bij overlijden groter is dan de technische voorzieningen en waarbij derhalve een stijging van de sterftekansen leidt tot een toename van de technische voorzieningen. In QIS5 wordt de kapitaaleis voor sterfterisico berekend door uit te gaan van een permanente toename van 15% van de sterftekansen voor elke leeftijd en elke polis waarbij sprake is van sterfterisico. Sommige verzekeringspolissen keren uit zowel bij overlijden als bij leven, afhankelijk van het leven van dezelfde verzekerde persoon (verzekerde lijf). Deze verplichtingen hoeven niet 'ontbundeld’ te worden. Voor dergelijke contracten kan het sterftescenario worden toegepast, rekeninghoudend met de natuurlijke hedge tussen overlijdensuitkeringen en uitkeringen bij leven. Wij merken hierbij echter op dat per contract een bodemwaarde van nul van toepassing is als het nettoresultaat van het scenario gunstig is voor de verzekeraar. Langlevenrisico Het langlevenrisico is min of meer het ‘spiegelbeeld’ van het sterfterisico. Hiervan is sprake bij polissen waarbij een daling van het sterftekansen zou leiden tot een toename van de technische voorzieningen. Kenmerkende voorbeelden zijn pensioenannuïteiten en polissen die een eenmalig bedrag uitkeren in het geval van overleven van het verzekerde leven tot op een vooraf bepaalde datum. In QIS5 wordt de kapitaaleis voor langlevenrisico berekend door uit te gaan van 48/56 een (permanente) daling met 20% van de sterftekansen voor elke leeftijd en voor elke polis waarbij sprake is van een langlevenrisico. Zoals vermeld bij ‘sterfterisico’ keren sommige verzekeringspolissen zowel bij overlijden uit als bij leven, afhankelijk van het leven van dezelfde verzekerde persoon (verzekerde lijf). Deze verplichtingen hoeven niet 'ontbundeld’ te worden. Voor dergelijke contracten kan het langlevenscenario worden toegepast, ook in dit geval rekeninghoudend met de natuurlijke hedge tussen overlijdensuitkeringen en uitkeringen bij leven. Ook hierbij geldt dat per contract een bodemwaarde van nul van toepassing is als het nettoresultaat van het scenario gunstig is voor de verzekeraar. Invaliditeits- en morbiditeitsrisico Morbiditeits- en invaliditeitsrisico is het risico van verliezen, of ongunstige veranderingen in de waarde van verzekeringsverplichtingen, als gevolg van veranderingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van invaliditeits- en morbiditeitscijfers. Naar verwachting zal het grootste deel van de verzekeringsverplichtingen waarvoor dit risico relevant is worden opgenomen in de module Zorgverzekeringen, in plaats van in de levensverzekeringsmodule. Volgens de Technische Specificaties zal deze deelmodule van de module leven waarschijnlijk alleen van toepassing zijn als het niet gepast is polissen te ‘ontbundelen’, dat wil zeggen wanneer deze verzekeringsdekking wordt aangeboden als aanvulling bij een levencontract. Het voorgeschreven scenario bestaat uit zowel een stijging van de invaliditeitscijfers als een daling van de herstelpercentages: o Een stijging van de invaliditeitscijfers voor het komende jaar met 35%, in combinatie met een (permanente) toename met 25% (t.o.v. de Best Estimate) van de invaliditeitscijfers voor elke leeftijd in de volgende jaren o Plus, indien van toepassing, een permanente daling met 20% van de herstelpercentages voor invaliditeit. Risico onnatuurlijk verval leven Het onnatuurlijk vervalrisico is het risico van een verlies of een verandering in de verplichtingen door een wijziging van het aantal polishouderopties dat naar verwachting zal worden uitgeoefend. Wij wijzen erop dat de term 'onnatuurlijk verval' in ruime zin moet worden geïnterpreteerd. De deelmodule heeft onder andere betrekking op afkoop, beëindiging, omzetting naar premievrije status, beperking maar ook op uitbreiding, verlenging, hervatting van verzekeringsdekking, etc. Verzekeraars dienen zorgvuldig alle opties van hun polishouders te inventariseren. Bij sommige polissen kan onnatuurlijk verval – in elke vorm – een gunstig effect hebben op (de net asset value van) de verzekeraar, maar in andere gevallen kan het verval van een polis ongunstig zijn voor de verzekeraar. De deelmodule omvat daarom een scenario met een daling van de vervalpercentages (uitoefenpercentages) en een scenario met een toename van de vervalpercentages (uitoefenpercentages). De kapitaaleisen dienen te worden berekend door de afkoopwaarde en de best estimate voorziening per polis te vergelijken. De zogenaamde ‘surrender strain’ van een polis wordt gedefinieerd als het verschil tussen het actueel uitkeerbare bedrag bij afkoop en de aangehouden best estimate voorziening (dus zonder Risicomarge). Ook hier geldt dat de term ‘afkoopwaarde’ ruim moet worden geïnterpreteerd. In het bijzonder mag de afkoopwaarde nul zijn als bij beëindiging geen vergoeding wordt betaald. De deelmodule specificeert drie berekeningen: o Lapse shock down (neerwaartse onnatuurlijk vervalschok): een daling van 50% van de veronderstelde uitoefenpercentages voor polissen zonder een positieve surrender strain (d.w.z. waarbij de afkoop een positief effect heeft op de net asset value van de verzekeraar). Voor de verandering in het 49/56 percentage geldt een absoluut maximum van 20 procentpunt. Lapse shock up (opwaartse onnatuurlijk vervalschok): een stijging van 50% van de veronderstelde uitoefenpercentages voor polissen met een positieve surrender strain (d.w.z. waarbij de afkoop een negatief effect heeft op de net asset value van de verzekeraar). Het resulterende percentage na de schok mag niet groter zijn dan 100%. o Lapse mass shock (massale onnatuurlijk vervalschok): deze bestaat uit de combinatie van de volgende factoren: De afkoop van 30% van de verzekeringspolissen met een positieve surrender strain, exclusief polissen voor niet-retail activiteiten De afkoop van 70% van de verzekeringspolissen met een positieve surrender strain voor niet-retail activiteiten De uitkomst van de deelmodule is het maximum van deze drie uitkomsten. Het werkblad vraagt om de uitkomst van alle drie deze berekeningen. o Kostenrisico Het kostenrisicoscenario wordt gedefinieerd als de combinatie van: o Een toename van de toekomstige kosten met 10% ten opzichte van de prognoses gehanteerd bij de bepaling van de best estimate, en o Een toename met 1% per jaar van de kosteninflatie boven het verwachte niveau. In het scenario moeten geen betalingen van kosten worden opgenomen als het bedrag daarvan op de rapportagedatum al vaststaat. Voor polissen met aanpasbare kostenopslagen moet rekening worden gehouden met realistische managementacties met betrekking tot deze opslagen. Herzieningsrisico Deze risicomodule moet alleen worden gebruikt voor annuïteiten waarbij de uitkeringen die op basis van de onderliggende verzekering verschuldigd zijn kunnen toenemen als gevolg van veranderingen in de wetgeving of in de gezondheidstoestand van de verzekerde persoon. Hieronder vallen annuïteiten uit hoofde van schadeclaims, maar geen annuïteiten uit hoofde van zorgverzekeringen die aan bod komen in de module Zorg vergelijkbaar met leventechniek (Health SLT). Het voorgeschreven scenario bestaat uit een toename met 3% van het jaarlijks verschuldigde bedrag voor annuïteiten die zijn blootgesteld aan een herzieningsrisico. Bij het beoordelen van het effect hiervan moet rekening worden gehouden met de resterende uitlooptermijn van de annuïteiten. Wij wijzen erop dat voor deze deelmodule ook een bedrijfsspecifieke parameter (USP: undertaking specific parameter) kan worden gehanteerd. Verzekeraars die gebruik maken van een USP moeten de gebruikte parameter vermelden in het betreffende invoerveld. In de gerapporteerde USP moet de credibiliteitsweging al zijn verwerkt (d.w.z. de USP moet bestaan uit het relevante gewogen gemiddelde van de eigen historische volatiliteit en de standaard marktbrede parameter). Catastroferisico leven (leven CAT risico) De deelmodule catastroferisico leven beperkt zich tot polissen die zijn blootgesteld aan het sterfterisico, d.w.z. polissen waarvoor een toename van de sterfte leidt tot een toename van de technische voorzieningen. Het scenario bestaat uit een absolute toename van het percentage polishouders dat in het volgende jaar overlijdt met 1,5 per 1000. Sectie 8 Verzekeringstechnisch risico voor verplichtingen uit hoofde van zorgverzekeringen In de sectie over zorgverzekeringstechnische risico’s wordt onderscheid gemaakt tussen producten die actuarieel gezien vergelijkbaar zijn met leventechnieken (SLT: similar to life techniques) en die daar niet mee vergelijkbaar zijn (non50/56 SLT). Dit correspondeert met de structuur van de tabbladen voor premies en technische voorzieningen. Dienovereenkomstig vormen de deelmodules die van toepassing zijn voor de berekening van de SCR een afspiegeling van de deelmodules van hetzij de sectie Leven hetzij de sectie Schade. Om deze reden zal de toelichting in deze sectie regelmatig verwijzen naar de desbetreffende deelmodules daar, in plaats van de tekst daarvan over te nemen. Kapitaaleis voor zorgverzekeringstechnisch risico De invoercellen in deze eerste sectie hebben alleen betrekking op de toepasselijkheid van een bepaald risico. Andere cijfers worden afgeleid van elders in het werkblad. Zorgverzekeringstechnisch risico (vergelijkbaar met leventechnieken) De enige invoercellen in deze deelsectie hebben ook hier alleen betrekking op de toepasselijkheid van een bepaald risico. Sterfterisico De berekening hiervan is vergelijkbaar met die in de deelmodule Leven. Langlevenrisico De berekening hiervan is vergelijkbaar met die in de deelmodule Leven. Invaliditeits- en morbiditeitsrisico QIS5 maakt onderscheid tussen medische kosten en inkomensprotectie. Invaliditeits- en morbiditeitsrisico voor medische kosten Deze deelmodule voor medische kosten heeft geen direct equivalent in de sectie Leven. Deze deelmodule bevat twee hoofdscenario’s: een opwaartse schadeschok en een neerwaartse schadeschok. Het scenario met een neerwaartse schadeschok hoeft alleen te worden onderzocht voor polissen waarin een premieaanpassingsmechanisme is opgenomen dat voorziet in een verhoging van de premies als de schades hoger uitvallen dan verwacht en in een premieverlaging als de schades lager uitvallen dan verwacht. In andere gevallen mogen verzekeraars ervan uitgaan dat het resultaat van dit scenario nul is. De opwaartse schadeschok bestaat uit een veronderstelde toename met 1 procentpunt van de schade-inflatie, in combinatie met een permanente relatieve wijziging in het schadeniveau van 5%. De neerwaartse schadeschok vormt, indien van toepassing, het spiegelbeeld hiervan. Invaliditeits- en morbiditeitsrisico voor inkomensprotectie De berekening hiervan is vergelijkbaar met die in de deelmodule Leven. Zorg onnatuurlijk verval risico De methodiek voor dit scenario is vergelijkbaar met die voor 'Leven’, alleen worden andere parameters gebruikt. Voor het opwaartse en het neerwaartse vervalrisico is het percentage 20% in plaats van 50%. Kostenrisico De berekening hiervan is vergelijkbaar met die in de deelmodule Leven. Herzieningsrisico De methodiek voor dit scenario is vergelijkbaar met die voor ‘Leven’, alleen wordt een andere parameter toegepast: de veronderstelde stress is hier 4% in plaats 51/56 van 3%. Wij wijzen erop dat voor deze deelmodule ook een bedrijfsspecifieke parameter (USP: undertaking specific parameter) kan worden gehanteerd. Verzekeraars die gebruik maken van een USP moeten de gebruikte parameter vermelden in het betreffende invoerveld. In de gerapporteerde USP moet de credibiliteitsweging al zijn verwerkt (d.w.z. de USP moet bestaan uit het relevante gewogen gemiddelde van de eigen historische volatiliteit en de standaard marktbrede parameter). Zorg vergelijkbaar met schadetechniek (niet vergelijkbaar met leventechniek) De toegepaste benadering is in het algemeen vergelijkbaar met die voor Schade. Een mogelijk aandachtspunt voor zorg vergelijkbaar met schadetechniek is echter het bestaan van een zorgrisico vereveningssysteem (HRES:Health Risk Equalisation System). Het risicomitigerende effect van een dergelijk systeem komt tot uiting in de berekening van het premie- en schadevoorzieningrisico door middel van een HRES correctieparameter. De invoer voor de HRES moet worden ingevuld in rij 645-648. Premie- en schadevoorzieningrisico De onderliggende methodiek en berekening zijn vergelijkbaar met die voor de submodule Schade. Ook hier zijn bedrijfsspecifieke parameters (USP) toegestaan. Wij wijzen er op dat in de vermelde USP de credibiliteitweging al moet zijn verwerkt (d.w.z. de USP moet bestaan uit het relevante gewogen gemiddelde van de eigen historische volatiliteit en de standaard marktbrede parameter). Onnatuurlijk vervalrisico zorg vergelijkbaar met schadetechniek (niet vergelijkbaar met leventechniek) De onderliggende methodiek en berekening zijn vergelijkbaar met die voor de deelmodule schade. Zorg CAT risico De module zorg CAT risico is sterk gewijzigd ten opzichte van de specificaties van QIS4. Dit is gebeurd om deze module risicogevoeliger te maken, met betrekking tot zowel de mogelijke effecten van de gedekte risico’s als het mitigerende effect van het herverzekeringsprogramma. CEIOPS zal Helper tabs beschikbaar maken die de cijfers genereren waarom wordt gevraagd in de invoercellen van deze deelmodule. Sectie 9 Verzekeringstechnisch risico voor verplichtingen uit hoofde van schadeverzekeringen Het schadeverzekeringstechnisch risico bestaat uit het premie- en schadevoorzieningrisico, het onnatuurlijk vervalrisico schade en het schade catastroferisico. Premie- en schadevoorzieningrisico schade In deze module worden twee belangrijke bronnen van verzekeringstechnisch risico behandeld: het premierisico en het schadevoorzieningrisico. Een korte samenvatting: o Het schadevoorzieningrisico betreft het risico dat de schadevoorzieningen (op basis van best estimate) onvoldoende kunnen blijken te zijn en heeft derhalve in essentie betrekking op een verstreken risicoperiode. o Het premierisico heeft betrekking op de komende periode en het risico dat de premies (met inbegrip van premievoorzieningen) onvoldoende kunnen blijken te zijn. De kapitaaleis voor zowel het premierisico als het schadevoorzieningrisico wordt in essentie bepaald door twee componenten met elkaar te vermenigvuldigen: o Een indicator voor het volume van de activiteit (exposure) o Een indicator voor de volatiliteit van de activiteit (exposure) 52/56 Voor het premierisico bestaat de volume-indicator in wezen uit het bedrag van de (verwachte) netto premies voor het komende jaar; voor het schadevoorzieningrisico wordt de volume-indicator gevormd door de best estimate van de schadevoorziening, na aftrek van vorderingen uit hoofde van herverzekering en special purpose vehicles. Voor de volatiliteitindicator kan gebruik worden gemaakt van standaard marktbrede parameters of van bedrijfsspecifieke parameters (USP), voor zowel het premie- als het schadevoorzieningrisico. Deze parameters zijn gebaseerd op de standaarddeviatie van het onderliggende risico; de parameters zijn gelijk aan ongeveer driemaal de standaarddeviatie. Verzekeraars mogen bedrijfsspecifieke parameters gebruiken om de volatiliteit weer te geven. Deze parameters zijn gebaseerd op de eigen historische schaderatio’s van de individuele verzekeraar. In dit geval wordt de volatiliteit berekend als een gewogen gemiddelde van de eigen historische volatiliteit en de standaard marktbrede parameter: een langere historie met eigen cijfers geeft meer gewicht aan de eigen cijfers en een evenredig lager gewicht aan de standaard marktbrede parameters. CEIOPS is voornemens Helper tabs beschikbaar te stellen ter ondersteuning van de berekening van de bedrijfsspecifieke parameters. Deze USP-cijfers per branche moeten worden ingevoerd in de relevante velden in kolom I. Wij wijzen er op dat in de vermelde USP de credibiliteitweging al moet zijn verwerkt (d.w.z. de USP moet bestaan uit het relevante gewogen gemiddelde van de eigen historische volatiliteit en de standaard marktbrede parameter). Het werkblad vereist ook de factor DIV. Deze vertegenwoordigt het voordeel uit geografische spreiding, zoals al besproken in de toelichting op de tabbladen ‘Premiums’ en ‘Health non SLT and non-life’'. Zoals daar genoemd: o Mogen verzekeraars ter vereenvoudiging van de berekening al hun activiteiten binnen een branche onderbrengen in de belangrijkste geografische regio. Dit kan relevant zijn voor veel kleinere verzekeraars die grotendeels of uitsluitend actief zijn in hun thuismarkt. Er moet dan een DIVfactor van 1 (100%) worden gehanteerd. o Volgens de Technische Specificaties moet een diversificatiefactor DIVlob van 1 (100%) worden gebruikt voor de branche krediet en borgtocht en wanneer de standaarddeviatie voor premie- of schadevoorzieningrisico van de branche wordt afgeleid van een bedrijfsspecifieke parameter. Het werkblad voorziet eveneens in de invoer van een correctiefactor NP voor niet-proportionele herverzekering, waardoor verzekeraars rekening kunnen houden met het risicomitigerende effect van bepaalde excess of loss herverzekeringen. De berekening van deze factor wordt beschreven in bijlage N van de Technische Specificaties en valt buiten het bestek van deze handleiding. Verzekeraars die deze factor niet berekenen dienen een waarde van 100% in te vullen in het veld voor de NP correctiefactor. De overige gegevens die nodig zijn om het premie- en schadevoorzieningrisico te berekenen zijn al elders in het werkblad aanwezig en hoeven niet opnieuw te worden ingevoerd. Er wordt gevraagd om invoergegevens per branche. Het werkblad zorgt voor de aggregatie. Onnatuurlijk vervalrisico schade Schadeverzekeringscontracten kunnen voor polishouders opties bevatten die een aanzienlijke invloed hebben op de verplichtingen die hieruit ontstaan. Voorbeelden zijn de optie om het contract voor het einde van de eerder overeengekomen verzekeringsperiode te beëindigen of de optie om contracten te verlengen tegen eerder overeengekomen voorwaarden. Schadecontracten zonder dergelijke opties voor polishouders, of waarvoor de aannames ten aanzien van het uitoefenpercentage van dergelijke opties geen significante invloed hebben op de premievoorzieningen hoeven niet te worden 53/56 opgenomen in de berekeningen. Wanneer dit geldt voor de hele portefeuille (behalve mogelijk voor een niet significant deel), mogen de drie gevraagde componenten op nul worden gesteld. Dit zou heel goed het geval kunnen zijn voor kleinere schadeverzekeraars die redelijk eenvoudige producten aanbieden. Deze verzekeraars dienen dan een waarde van nul in te vullen in de drie invoervelden. Verzekeraars waarvoor dit vervalrisico van meer belang is dienen de Technische Specificaties te raadplegen. Schade CAT risico De module catastroferisico schade is sterk gewijzigd ten opzichte van de specificaties van QIS4. Dit is gebeurd om deze module risicogevoeliger te maken, met betrekking tot zowel de mogelijke effecten van de gedekte risico’s als het mitigerende effect van het herverzekeringsprogramma. CEIOPS zal Helper tabs beschikbaar maken die de cijfers genereren waarom wordt gevraagd in de invoervelden van deze deelmodule. Tab SF MCR_G Sectie 1 MCR topniveau berekening Sectie 1 bevat de topniveau berekening voor de MCR. Omdat voor de MCR een absoluut minimumbedrag geldt, vraagt deze sectie om het relevante bedrag van de AMCR (Absolute Minimum Capital Requirement ofwel absolute minimum kapitaaleis). Levensverzekeraars worden verzocht veld J17 in te vullen. Voor schadeverzekeraars is dit veld J22. Composietverzekeraars moeten beide velden invullen. Sectie 2 Gedetailleerde berekening MCR Deze sectie vraagt, in vier deelsecties, om meer uitvoerige informatie die nodig is voor het berekenen van de MCR. Composietverzekeraar moeten zowel de levenals de schadesecties invullen. Kijk goed welke sectie van toepassing is. Alleen sectie 2.4 bevat invoervelden. Alle overige informatie die nodig is voor deze berekeningen wordt afgeleid van andere cijfers in het werkblad. 54/56 Resultaten 83. Het ingevulde werkblad biedt inzicht in de belangrijkste onderdelen van de financiële positie van een verzekeraar en de potentieel belangrijkste kwantificeerbare risico's. Het werkblad biedt tevens een vergelijking tussen de financiële positie onder het huidige regime en onder QIS5. 84. Verzekeraars worden aangeraden om de QIS5 studie te gebruiken bij hun verdere voorbereiding op Solvency II. De werkbladen – QIS5 werkblad en Helper tabs - kunnen ook nuttig zijn bij een nadere analyse door de verzekeraar, bijvoorbeeld bij het beoordelen van het effect van een mogelijke aanpassing van de beleggingsstrategie of het herverzekeringsprogramma. Verzekeraars worden ook uitgenodigd om te bekijken of de standaard SCR-formule zoals getest in QIS5 kan worden beschouwd als afdoend voor het weergeven van hun risicopositie. 85. QIS5 bevat eveneens kwalitatieve vragenlijsten. Voor het succes van QIS5 is het van belang dat verzekeraars de betreffende vragenlijsten invullen. 55/56 Indiening van de werkbladen 86. De nationale toezichthouders zullen uiteenzetten hoe de indiening precies dient plaats te vinden30. U wordt verzocht niet alleen het ingevulde QIS5 werkblad, maar ook de gebruikte hulpprogramma’s en eventuele andere vergelijkbare gebruikte programma’s mee te zenden. Deze gegevens zijn zeer behulpzaam bij de beoordeling van de inzending door de toezichthouder, maar ook, belangrijk, voor een goede terugkoppeling van de bevindingen aan de individuele verzekeraars. 87. Voorts herinneren wij u er aan ook de kwalitatieve vragenlijsten mee te sturen. Deze bieden tevens de gelegenheid eventuele andere aanvullende opmerkingen te maken. 30 Groepsinzendingen vallen buiten het bestek van deze handleiding. 56/56