het gebroken tegeletjeEen kunstzinnig erfgoed educatie product

advertisement
het gebroken tegeletje
Een kunstzinnig erfgoed educatie product
Een kunstzinnig erfgoed educatie product
Het Gebroken tegeltje
Het gebroken tegeltje
Door Lizette Vogel Mijnheer & Rozemarijn Tromp
Kunstpedagogiek | Master Kunsteducatie
Begeleider: Gudrun Beckman
NHL | Hanzehogeschool Groningen | Rijksuniversiteit Groningen
Groningen, 2015
Over Rozemarijn
Over Lizette
Onze visies op Onderwijs & Kunsteducatie 6
De visie van Rozemarijn
De visie van Lizette
Ons beider visie op ErfgoedEducatie 7
Het gebroken Tegeltje - Ontwerp 9
Het Middel van de Drie Lagen 10
Doelen 11
Rol van de docent 12
Een veilige omgeving creëren 13
Conclusie 14
Bronvermelding 15
Inhoudsopgave
Het gebroken Tegeltje 4
Het gebroken tegeltje
Een kunstzinnig erfgoed educatie product
Het Gebroken tegeltje
Een kunstzinnig erfgoed educatie product
We leven in een bewogen tijd waarin het lang niet altijd duidelijk is hoe het
onderwijs aan onze kinderen ingevuld dient te worden. Enerzijds worden
kinderen al vanaf het begin van het primair onderwijs onderworpen aan
een systeem van meten en afrekenen, om zo vroeg mogelijk zo veel
mogelijk kennis te beheersen. Het curriculum is overwegend academischrationalistisch. Anderzijds wil men kinderen tot creatieve en innovatieve
mensen opvoeden om hen voor te bereiden op een tijd waarin veel
veranderd zal zijn, maar waarvan men nog niet precies weet op wat voor
manier dan. Maar kun je wel goed voorbereid zijn op een onzekere
toekomst? Hoe doe je dat dan? En wat kan de bijdrage zijn van kunst- en
cultuureducatie?
Wij denken dat het allerbelangrijkste is om te ontwikkelen: Het Zijn.
Hieronder verstaan wij: de eigen kracht, het eigen verstand, het eigen
verantwoordelijkheidsgevoel voor de wereld en de mensen om je heen.
Lizette werkt vanuit haar vak als theaterdocent tegenwoordig in het primair
onderwijs. Zij verzorgde in oktober 2014 het theaterproject ‘Op hoop van
zegen’ naar Herman Heijermans. Het project was voor de groepen 4 t/m 7
van de katholieke daltonschool St. Jozef in Lemmer. Binnen dit project was
zij op een heel zintuiglijke manier met immaterieel erfgoed bezig.
Niet lang daarna was zij op een conferentie van het LKCA over
cultuureducatie en cultuurparticipatie en luisterde zij naar de historica
Esther Kaptein, die sprak over erfgoededucatie om iets te laten zien en te
laten voelen van de mentale geschiedenis. Kaptein doelde niet op feiten,
maar op betrokkenheid. Je kunt bijvoorbeeld naar de plek gaan (materieel
erfgoed), verhalen beluisteren (immaterieel erfgoed) en ervaringen opdoen
(in musea).
Dit sprak Lizette erg aan en meteen koppelde zij in haar gedachten
erfgoededucatie aan theaterlessen: Je zou ook materieel erfgoed kunnen
bezoeken en er dan een door de tijd of het thema aan gerelateerde
presentatie van kunnen maken. Zo was haar idee om iets met
erfgoededucatie te gaan doen geboren. Het lijktLizette heel erg leuk om dit
samen met Rozemarijn, ook zelfstandig kunstenaar, te gaan doen. Zijn
denkt dat theater en animatie erlkaar kunnen versterken en aanvullen.
Daarnaast ziet Rozemarijn in haar animatieworkshops dat er veel
‘vakoverstijgend’ kan worden gewerkt. Naast het feit dat er bij het maken
van een animatie zelf veel verschillende vakken komen kijken: verhalen
schrijven, storyboards tekenen, decors, figuren en ‘props’ maken en het
animeren zelf, waar heel wat bij gerekend kan worden. Het kan ook heel
goed ingezet worden om leerlingen op een andere manier met een
bestaand vak te laten werken. Zoals geschiedenis, taal of rekenen.
Omdat Rozemarijn onderzoekt of de omgeving waarin je opgroeit
een rol speelt bij je culturele vorming, leek dit haar een mooie gelegenheid
om uit te gaan zoeken op welke manier een kunstproject bij kan dragen aan
deze vorming. Door erfgoed uit de omgeving te behandelen hoopt
Rozemarijn dat leerlingen zich meer bewust worden van hun omgeving en
(dus) waar ze vandaan komen. Als leerlingen niet uit die omgeving komen,
is Rozemarijn benieuwd wat dit erfgoed met ze doet en op welke manier zij
er tegen aan kijken.
Één van de kerndoelen voor het primair onderwijs is ‘Oriëntatie op
jezelf en de wereld’. Rozemarijn vindt erfgoed educatie bij uitstek een
middel om leerlingen kennis te laten maken met de wereld waarin ze
opgroeien. Hierdoor leren ze zichzelf kennen en kunnen ze zichzelf plaatsen
in de wereld, dichtbij of ver weg.
Als BIK’er werkt Rozemarijn graag met andere kunstenaars. Dus kan
Rozemarijn eigenlijk geen betere oplossing bedenken dan haar
kunsteducatieve product samen te gaan opzetten met Lizette, ook een
zelfstandig kunstenaar die projecten geeft op scholen, vanuit een andere
discipline werkt dan zij èn ook graag naar aanleiding van een bepaald
thema werkt, waar leerlingen door de ervaring van leren.
Als BIK’er komt Rozemarijn op veel verschillende scholen. Voor haar zijn het
vaak animatieworkshops die losstaan van het curriculum.
De animatieworkshops zijn voornamelijk kunstprojecten die georganiseerd
worden om de leerlingen zich te laten verdiepen in kunst of om een
kunstles te geven waar de school zelf de kennis en het materiaal niet voor
heeft. In enkele gevallen wordt er wel gevraagd om met de animatieworkshop aan te sluiten bij de aangeboden lesstof. Rozemarijn zou graag bij
meer scholen zien dat er vaker wordt gekozen voor een kunstproject dat
aansluit bij het curriculum.
4
‘Erfgoededucatie is doelbewust leren over en door middel van materieel en
immaterieel erfgoed via gerichte instructie, zowel binnen- als buitenschools.
Daarbij doen leerlingen aan de hand van sporen uit het verleden kennis en
vaardigheden op en ontwikkelen zij inlevingsvermogen en persoonlijk,
cultureel en historisch bewustzijn.
Erfgoededucatieprofessionals accentueren het verschil tussen erfgoededucatie en geschiedenis. Bij erfgoededucatie ligt de nadruk op de ‘nabijheid’
van het verleden door zichtbare en merkbare aanwezigheid in de eigen
omgeving. Bij geschiedenis ligt de nadruk op de objectieve distantie.
Erfgoededucatie is erop gericht leerlingen zintuiglijk te laten ervaren dat de
wereld niet uit losse stukjes bestaat, maar uit verbindingen die een geheel
vormen. Dit gebeurt door te appelleren aan drie componenten:
Een zintuiglijk component (ruiken, zien, voelen, horen, proeven), een affectieve component (emoties, gevoelens) en een cognitieve component
(denken, beredeneren).’
(van Veldhuizen, 2013)
Op het moment is er een levendig debat gaande over erfgoededucatie. Er
wordt gezocht naar manieren om erfgoededucatie tastbaarder te maken.
Het begrip ‘identiteit’ wordt onder de loep genomen, zeer welkom in een
samenleving die zoveel diverse culturen in zich draagt. En er is een
duidelijke tendens om multiperspectiviteit binnen erfgoededucatie aan te
brengen. Met name de laatste twee punten beogen een dynamische
benadering van erfgoed te bewerkstelligen, waardoor ook de eigen
identiteit dynamisch benaderd kan worden. “Wie ben ik?” en “Hoe
verhoud ik me tot..[het verleden, de ander, het heden, de toekomst?]” zijn
vragen die de kinderen zichzelf, in verhouding tot het erfgoed, zouden
kunnen stellen.
Wij denken dat het binnen het onderwijs belangrijk is om kinderen
mee te geven tot wat voor wereld zij behoren en welke sporen er al
achtergelaten zijn. Zo kunnen zij vanuit een gegronde basis en met een
kritische blik de toekomst, met al zijn onzekerheden en tegelijkertijd met al
zijn eisen, tegemoet treden.
Erfgoededucatie is zeer geschikt om kinderen zich te laten
verbinden met historisch materiaal. Ons experiment om dit aan kunst5
vakken als theater en animatie te koppelen, kan het tastbaar maken van
het verleden in positieve zin versterken. Door het kiezen van materiaal en
het verkennen van verschillende standpunten worden de kinderen niet
alleen ondergedompeld in de beleving, maar ontwikkelen zij juist een
historisch besef. Al makende kunnen zij zich vervolgens verbinden met
vroeger, met culturen, met materiaal en uiteindelijk met zichzelf.
We hebben een lessenpakket bedacht voor de bovenbouw van het
primair onderwijs, met als voorbeeld het uitgangspunt de armenkolonie in
Veenhuizen (in 2018 UNESCO werelderfgoed). We proberen de lessen zo op
te bouwen dat het concept ook toegepast kan worden op ander erfgoed.
Hierdoor creëren wij de mogelijkheid van een erfgoededucatie
lessenpakket voor meerdere erfgoedlocaties, elk bestaand uit 6 lessen die
ieder resulteren in een korte presentatie.
Van de vakgenoten die deze lessen ook zouden willen gaan geven,
wordt een grote eigen inbreng en een grote openheid voor de leerlingen
verwacht. Wij zijn van mening dat de door ons ontworpen lessen nauw
samenhangen met de docent als persoon en als kunstenaar. Iedere
kunstenaar zal het idee van deze lessen moeten aanpassen aan zijn of haar
eigen praktijk en vakgebied.
In dit document zullen wij eerst onze visies op kunsteducatie en
pedagogiek kort uiteenzetten. Dan volgt een beschrijving van het ontwerp
zelf, en hoe de beschreven theorieën zich hiertoe verhouden. Hierna zullen
wij de criteria schetsen waaraan ons kunstzinnige erfgoed educatieproduct
moet voldoen. Als laatste pogen wij handvatten te geven voor de docenten
die dit ontwerp in de praktijk zouden willen uitvoeren.
Over Lizette & Rozemarijn
Rozemarijn en Lizette denken dat erfgoededucatie door haar veelzijdigheid
en haar zintuiglijke ingang, in combinatie met een kunstzinnige verwerking,
uitstekend kan bijdragen aan een creatieve invulling van het huidige
onderwijs. Het curriculum wordt dan in plaats van academischrationalistisch meer persoonlijk relevant. Zij vinden het dan ook een heel
goed idee om samen een kunstzinnig erfgoedproject te gaan opzetten,
waarbij theater en animatie, de kunstdisciplines waarin zij zich bewegen,
elkaar kunnen versterken.
Wat verstaan we eigenlijk onder erfgoededucatie? Wij vonden
enkele omschrijvingen die we hieronder willen noemen:
Onze visie op
onderwijs & kunsteducatie
Onze visies op onderwijs & kunsteducatie
De visie van Rozemarijn
Als animatiekunstenaar probeer ik de wereld om mij heen bewust op z’n
kop te zetten. Ik zoek grenzen op van materiaal en/of techniek en wil
mensen laten zien dat je alle mogelijke werelden kan creëren. Door het
tegenovergestelde te onderzoeken en te doen leer ikzelf hoe de wereld
juist wel in elkaar zit, of brengt het me een stapje dichter bij antwoorden
en komen er natuurlijk weer nieuwe vragen voorbij.
Op deze manier wil ik leerlingen laten zien dat je door middel van
kunst oplossingen kunt bedenken voor de meest ingewikkelde vragen of
problemen. Of het nu een oplossing is die daadwerkelijk gerealiseerd kan
worden of niet, in animatie kan alles. In mijn animatieworkshops hecht ik
waarde aan een aantal criteria:
- Vrij werken -> alles mag en alles kan;
- Het proces, van begin tot eind, is essentieel voor het tot stand komen van
een animatie: het product. Daarmee is het proces net zo belangrijk en voor
de leerlingen zeker belangrijker om stof tot zich te nemen;
- Bij workshops waar het gaat om te leren over het medium animatie geef
ik de leerlingen gekaderde opdrachten. Zo daag ik leerlingen uit om over de
mogelijkheden van animatie na te denken, die specifiek op deze discipline
van toepassing zijn en niet uitgevoerd kunnen worden in een andere
discipline. Op deze manier worden ze gestimuleerd om creatieve
oplossingen te bedenken om hun verhaal of beeld duidelijk te maken.
- Als het vooral gaat om met kunst te werken, dan kan de opdracht
helemaal vrij worden ingezet. Het gaat er dan vooral om dat ze bij elk
stapje van het proces de fases doorlopen die er nodig zijn om zo creatief en
zo vrij mogelijk te werken en toch bezig te zijn met de discipline animatie.
De animatieworkshop zet ik op verschillende vlakken in. Je kunt een
opdracht verzinnen puur om het leren animeren, een technische
benadering. Je kunt een animatie maken, puur om het maken van kunst,
een inhoudelijke benadering. Ik vind ze allebei even belangrijk, afhankelijk
van het soort project komt het ene element sterker naar voren dan het
andere. Ze zijn alle twee wel altijd vertegenwoordigd, omdat je de
elementen niet los van elkaar kunt zien bij het maken van een animatie. Er
is kennis van de techniek nodig om je kunstzinnig te kunnen uiten. Doordat
je een sequentie van beelden vertoont ontstaat er altijd een (eigen interpretabel) verhaal.
Aandacht en respect voor elke leerling is een belangrijk aspect waar
ik, gedurende de workshop, altijd op let. Leerlingen die uit zichzelf op de
achtergrond blijven probeer ik te betrekken bij de les, door hen specifieke
vragen te stellen of een exclusieve opdracht te geven. Als ze zo’n vraag of
opdracht liever niet doen, dan zal ik dit altijd respecteren.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat ze samenwerken. Ik geef ze
opdrachten waardoor ze met elkaar aan de slag gaan en leren taken te
verdelen. Op deze manier vraag ik van de leerlingen actief na te denken
over hun eigen kwaliteiten en interesses en die van een ander. Deze
kwaliteiten en interesses, in overleg met elkaar op een positieve manier in
te zetten. Ze leren omgaan met verantwoordelijkheden, voor zichzelf, de
groep, het proces en het product.
Door op een actieve manier met de leerlingen bezig te zijn hou ik de
leerlingen scherp. Afhankelijke van de groep heb ik meer of minder
tussenopdrachten om mee aan de slag te gaan. Zowel bij het uitleggedeelte
als bij het maken van de animatie betrek ik elke leerling actief bij het proces
en daag ik ze uit om dieper op stof in te gaan.
Met al deze ingrediënten hoop ik aan te sluiten bij de ontwikkeling
van de leerlingen. Zowel theoretisch als praktisch, abstract en concreet.
Omdat niet elke leerling op dezelfde manier leert. In de animatieworkshop
zitten genoeg verschillende onderdelen om al deze verschillende manieren
van leren te kunnen bedienen.
Hierdoor is kunsteducatie, in het algemeen, een goeie aanvulling op
het reguliere onderwijs. Een kunstenaar staat anders voor de klas dan een
vaste docent. Leerlingen maken kennis met een andere manier van werken,
namelijk die van de kunstenaar, die procesmatig aan de slag gaat en niet uit
is op een goed resultaat. De ervaring met deze manier van werken
stimuleert leerlingen ook bij andere opdrachten anders te werk te gaan. Zo
krijgen ze meer bagage om hun eigen weg te vinden in hun groei naar een
volwassen leven en de wereld waar ze op voorbereid worden.
De visie van Lizette
Het kind
Ik zou graag mijn stukje willen bijdragen aan de ontwikkeling van met name
kinderen als heel ‘eigen’ wezens. Hen begeleiden in het verwerven van
zelfstandigheid, zodat zij zich als vrije mensen voelen en zich als vrije
mensen kunnen bewegen. Ik vind het belangrijk dat kinderen bij hun eigen
innerlijke kracht kunnen komen, zodat ze enerzijds het plezier in het leven
kunnen ervaren en de schoonheid ervan kunnen zien. Anderzijds hebben zij
deze kracht nodig om goed voorbereid hun toekomst tegemoet te treden.
Het ontwikkelen van een eigen krachtige persoonlijkheid is de enige manier
om goed voorbereid te kunnen zijn, want wij weten niet wat die toekomst
ons brengen zal. Belangrijke eigenschappen als zelfvertrouwen, helder en
kritisch denken en doorzettingsvermogen dienen ontwikkeld te worden als
gereedschap waar kinderen in alle omstandigheden iets aan hebben.
Op school
Om uit te kunnen leggen wat ik vind dat er op school geleerd zou moeten
worden, wil ik John Dewey aanhalen. Hij pleit ervoor om het logische
aspect, wat staat voor de leerinhouden als zodanig, te verbinden met het
psychologische aspect, wat staat voor de relatie van dit materiaal met het
kind. Tussen het logische en het psychologische bestaat een wederzijdse
afhankelijkheid: Een kaart kan de reis niet vervangen, maar zonder kaart
begin je geen reis. De logische zienswijze bestudeert de uitkomst, vat
samen , arrangeert en scheidt: De zienswijze van de kaarttekenaar.
De psychologische zienswijze volgt de groei en beroept zich op historie.
Deze zienswijze is die van de ontdekkingsreiziger. Beide aspecten dienen
6
Over kunsteducatie
Kunsteducatie zou op alle scholen ingebed moeten zijn. Kunsteducatie is
zeer belangrijk omdat zij het curriculum persoonlijker kan maken.
Kunsteducatie doet een beroep op het creëren, op het maken, en op het
benutten van alle zintuigen. Zij spreekt de verbeeldingskracht en het
invoelingsvermogen aan. Ze daagt uit tot ‘out of the box’ denken en tot
intensieve samenwerking. Het proces van het maken is het belangrijkste,
het resultaat is de uitkomst van het proces. Het materiaal dat middels
kunsteducatie wordt aangereikt, wordt door het kind met zijn hele wezen,
dat wil zeggen denkend, voelend en zintuiglijk, tot zich genomen. Het gaat
op een diepe manier een relatie aan met het aangeboden materiaal,
waardoor dit materiaal een stevige bedding vindt. Ik zie binnen de
kunsteducatie een fantastische mogelijkheid om het materiaal met het zelf
te verbinden. Het kind voelt en ervaart hierdoor grond en kracht.
Een andere kant van kunsteducatie is dat het inzicht biedt in de
kunsten. Door kinderen kennis te laten nemen aan kunst en cultuur geef je
ze de waarden van de maatschappij en van de mens zoals ze is, en van de
mensen zoals ze geweest zijn, mee. Als hierin inzicht wordt verworven zorgt
dat ook voor een bedding, een grond in het kind: Het voelt en ervaart waar
het deel van uitmaakt, het voelt en ervaart wat het leven waard is.
Als je wordt klaargestoomd om goed te kunnen functioneren in de
maatschappij, dan wil je op een gegeven moment weten waar die
maatschappij voor staat. Vragen als “Waar doe ik het voor?”, “Wat is
belangrijk?” of “Waarom leef ik?” worden binnen de kunsteducatie niet
persé beantwoord. Maar deze vragen kunnen tenminste gesteld worden,
en de antwoorden kunnen breed en rijk zijn.
Mijn gebied binnen de kunsteducatie is het gebied van theater, een gebied
waarbinnen heel goed aan de persoonlijke ontwikkeling gewerkt kan
worden. Mijn visie op theater is gebaseerd op de waarden van
spelonderzoeker Lidwine Janssens. Een belangrijke voorwaarde, meent zij,
om theaterles te kunnen geven, is het creëren van een veilige omgeving
waar in vertrouwen gewerkt kan worden, zodat de leerlingen zich open
durven te stellen voor het luisteren naar hun intuïtie, voor het krijgen van
inspiratie, en voor het volgen van hun spelimpulsen. Pas als je je open kunt
stellen kun je komen tot verbeelden. Als kinderen openstaan voor het zich
verbeelden, ontwikkelen zij mogelijkheden om zelf inventief te zijn. Ze
komen vanuit verbeelding tot eigen creaties en kunnen zelfstandig keuzes
maken vanuit hun voorstellingsvermogen. Door training in het zich
verbeelden, leren kinderen op een nieuwe manier tegen dingen aan te
kijken.
Om vervolgens vorm te geven aan deze verbeelding moet je
spelvaardigheden veroveren, daadwerkelijk handelen. De drama
elementen die geoefend kunnen worden zijn de dramatische verbeelding,
het dramatisch instrument, het dramatisch samenspel, de dramatische
vormgeving en het dramatisch inzicht.
7
Elk van deze elementen kun je koppelen aan te ontwikkelen competenties:
Door de verbeelding te trainen ontwikkel je de zintuiglijke competentie.
Met expressie bezig zijn bevrijdt en ontwikkelt de motorische competentie.
In samenspel leer je ageren, incasseren en reageren, en ontwikkel je
sociaal-emotionele vaardigheden. Dramatische vormgeving daagt cognitieve kwaliteiten uit. En dankzij dramatisch inzicht ontstaat er een eigen
wijze van denken, wat leidt tot creatieve kwaliteiten. (Janssens, 2010)
Ons beider visie op erfgoededucatie
Een dyamische benadering
Om onze visie op erfgoededucatie duidelijk te maken, halen we hier het
onderzoek van Maria Grever en Carla van Boxtel aan. Zij schreven het boek
‘Verlangen naar tastbaar verleden’ (2014), een boek over erfgoedonderwijs
en de ontwikkeling van historisch besef. Onze visie laat zich door hun
gedachten heel goed onderbouwen.
Grever en van Boxtel vinden een dynamische benadering van
erfgoed een voorwaarde om goed erfgoedonderwijs te kunnen geven.
Onder een dynamische benadering verstaan zij het aanbrengen van
multiperspectiviteit en het toepassen van dialogisch onderwijs.
Met multiperspectiviteit wordt onder andere bedoeld dat een
verhaal of onderwerp vanuit verschillende standpunten bekeken wordt.
Het betekent ook dat het erfgoed gevormd is vanuit verschillende
interpretaties. Meerdere visies zijn ‘waar’, er kunnen verschillende belevingen zijn van één gebeurtenis. Er worden verschillende argumenten gegeven
waarom je multiperspectiviteit zou toepassen: Het verbreden en verdiepen
van kennis en inzicht (het epistemologisch argument). Ook het verwerven
van het inzicht dat er verschillende interpretaties van dezelfde zaak kunnen
bestaan (het democratisch politieke argument) wordt genoemd. Als laatste
wordt aangehaald ‘(…) het duiden en vergelijken van verschillende
standpunten om van hieruit een besef van gemeenschappelijkheid te
ontwikkelen, zonder het met elkaar eens te hoeven zijn (het sociale
argument)’ (Grever en van Boxtel, 2014, p.43).
Dialogisch onderwijs is een didactiek die interactie ziet als
belangrijkste middel om het leer- en denkvermogen te stimuleren. De
leerling wordt serieus genomen als actief betekenisgever.
Door het werken met elkaar over het erfgoed als leerinhoud en
vervolgens aan een kunstzinnige presentatie over dit erfgoed kunnen
leerlingen de inbreng van hun eigen identiteiten bij hun keuzes ervaren, en
vindt actieve betekenisgeving plaats.
Waarom een dynamische benadering
Er zijn twee belangrijke redenen om erfgoed dynamisch te benaderen:
De eerste is ‘dat leerlingen opgroeien in een (…) globaliserende
samenleving waarin sprake is van een groeiende diversiteit aan groepen en
ideeën waarmee zij zich kunnen identificeren. Leerlingen moeten leren
omgaan met deze pluraliteit, hun perspectieven leren verwoorden, en
kritisch kunnen zijn’ (Grever en van Boxtel, 2014, p.116).
ons beider visie op
ergoededucatie
volgens mij aanwezig te zijn binnen school opdat de kinderen zich gevoed
voelen en vooruit komen.
ons beider visie op
ergoededucatie
De tweede reden is het ontwikkelen van historisch besef. Historisch
besef betekent dat leerlingen inzicht krijgen in hoe anderen en zijzelf
betekenis geven aan het verleden, en hoe die betekenisgeving beïnvloed
wordt door wie zij zijn. Hierbij moeten we ons realiseren dat je ‘identiteit’,
‘wie je bent’, iets is dat voortdurend geconstrueerd wordt. Ook is het
belangrijk voor de docent om zich te realiseren dat leerlingen hun identiteit
ontlenen aan uiteenlopende en deels overlappende groepen waarin ze
participeren (zgn. ‘shifting identities’).
Een andere belangrijke factor binnen erfgoedonderwijs is het
evenwicht tussen de verlangde tastbaarheid van erfgoed en de zo
belangrijke historische afstand waarmee je erfgoed dient te benaderen.
Tastbaarheid zorgt voor inleving, historische afstand stemt tot nadenken en
geeft een vollediger beeld. Binnen dit spanningsveld wordt het historische
verstaan geboren.
Reflectie is voor dit verstaan onmisbaar. Bij ‘gevoelig erfgoed’ kun je
laten reflecteren op vragen als “Wie ben je?” of “Wie zou je willen zijn?”.
Reflectie kan ook zicht geven op wat erfgoed eigenlijk is, zodat het kritisch
benaderd kan worden. Reflectie van de docent op de eigen betrokkenheid
bij het erfgoed is net zo goed van groot belang.
De dynamische benadering van erfgoed alsook de reflectie op
erfgoed en de benadering ervan zijn belangrijke speerpunten binnen ons
kunstzinnige erfgoedproject.
De conclusie van Grever en van Boxtel ‘dat erfgoedonderwijs (…)
een unieke bijdrage kan leveren aan het bevorderen van historisch besef en
het vermogen om historisch te denken en te redeneren’ (p.116),
onderschrijven wij van harte. Dat erfgoededucatie middels dit bevorderen
van historisch besef ook een grote bijdrage levert aan de verkenning van de
eigen identiteit en de persoonlijke ontwikkeling is voor ons ook een heel
belangrijke conclusie.
In de inleiding haalden wij al aan dat er een tendens is om erfgoed
vooral tastbaar te maken. De vraag is dan welke mate van tastbaarheid, en
wat dan goede manieren zijn om dit te bereiken. Welke vormen van
beleven zijn functioneel om tot historisch besef te komen? En hoe ga je
binnen het erfgoedonderwijs om met ‘gevoelig erfgoed’? Dit zijn problemen en vragen die nog veel aandacht behoeven, voor ons maakt het dit
kunstzinnige erfgoedproject alleen maar interessanter.
In hun onderzoek naar erfgoededucatie belichten Grever en van
Boxtel heel veel kanten, en dat is ook nodig. Erfgoededucatie is een veelzijdige, kwetsbare, want betrekkelijk nieuwe tak van onderwijs waar nog veel
onderzoek naar te doen is. Als laatste belangrijke punten om mee te
nemen in ons project noemen wij nog het stellen van heldere leerdoelen,
de noodzaak van een goede inbedding in het onderwijs en de aandacht
voor de rol van de docent.
Wij vinden erfgoededucatie een interessante ingang voor het
onderwijs. In de combinatie van erfgoededucatie met een kunstzinnige
verwerking vinden wij onze uitdaging.
8
Het gebroken tegeltje - het ontwerp
Een kunstzinnig erfgoed educatie product voor de bovenbouw van het basisonderwijs
Beschrijving van het ontwerp
Les 1 introductie project, gezamenlijk
- Uitleg van het project: Waar gaan we heen? Waar ligt het? Wat gaan we er later mee doen?
- We geven context: een stukje geschiedenis. We laten beeldmateriaal zien, juist van vroeger. Bijvoorbeeld: grote armoede in de steden, Johannes van den Bosch de stichter van de armenkolonie, een opvang voor de armen,
later werden er landlopers heen gestuurd, het vrije en het gedwongen gedeelte, wat het doel was, dat het later een gevangenis werd.
- Over armoede. We ensceneren een gesprek over dit thema. Goede vragen die we kunnen stellen om gesprekjes op gang te krijgen zijn:
•
Wat is armoede?
•
Moet je helpen? Kun je helpen? Wat vind je van goede doelen?
•
Ken je zwervers? Weet je van hun bestaan? Wat vind je van ze?
•
Wat is rijkdom?
•
Wil je later rijk worden?
•
Wat heb je echt nodig, en wat is luxe?
•
Waarom zou de armenkolonie tot het werelderfgoed moeten gaan behoren?
•
Ken je andere sporen van armoede uit het verleden?
We willen vertellen over onze persoonlijke interesse in armoede en rijkdom.
- Over het begrip erfgoed. Noemen van Suzanna Jansen, “Het pauperparadijs”.
Goede vragen over erfgoed die we kunnen stellen:
•
Waarom vinden mensen het belangrijk om bepaalde dingen en gebeurtenissen uit het verleden niet te vergeten?
•
Welk erfgoed kennen de kinderen?
•
Vinden ze erfgoed belangrijk?
•
Waarom vinden wij erfgoed belangrijk?
We willen met hen delen dat wij het leuk en belangrijk vinden om iets te maken (in het theater, met animatiefilmpjes), het is ons beroep. We willen er ook bij vertellen dat wij sporen uit het verleden interessant vinden; om
te bekijken, maar ook om er vervolgens iets over te maken.
- Hoe gaan we er heen? We bespreken dat we naar Veenhuizen gaan. Dat we er in kleine groepjes indrukken gaan opdoen. Dat er nu een gevangenismuseum gevestigd is wat we ook zullen bekijken. Maar dat we ook
verwachten dat ze door de museumopstellingen heen kunnen kijken, sfeer kunnen proeven. Dat ze een dummy mee krijgen om indrukken en opvallendheden in te noteren, die we later tijdens het maken van de presentatie
weer kunnen gebruiken.
Nog op school verzinnen we klassikaal een vraag die we aan het erfgoed kunnen stellen (als was het erfgoed ‘bezield’). Deze zou kunnen luiden: “Hoe was het om hier als kind op te groeien?” of “Konden de mensen hier
gelukkig zijn?”.
Aansluitend, maar misschien nog beter de volgende ochtend, gaan we met de klas naar armenkolonie Veenhuizen.
Les 2 keuzetraject, gezamenlijk
We praten over onze ervaringen tijdens ons bezoek aan de armenkolonie Veenhuizen. Om ook de kunstzinnige taal die we gaan hanteren te introduceren, doen we vervolgens een opwarming en dan enkele improvisatie
oefeningen. Hierbij kunnen de kinderen terughalen wat ze tijdens het bezoek ervoeren en meekregen.
Dan gaan de kinderen een keuzetraject in. Het is belangrijk dat ze zelf hun rol binnen dit project bepalen om ze verantwoordelijkheid te geven voor het proces en de presentatie.
De eerste keuze is of ze gaan voor animatie of theater. We moeten duidelijk stellen dat er voor beiden ongeveer evenveel mensen nodig zijn.
Animatiegroep gaat met Rozemarijn mee. Zie les 2 animatie.
Lizette en theatergroep gaan de keuzes binnen theater verder uitwerken:
Welke rol kies je? Dit kan zijn acteur, regisseur, muziek, bouwer, techniek, schrijver.
Welke vorm kies je vervolgens? Dit kan zelfgemaakte scène zijn, bestaand theaterstukje, een voordracht, muziek, wat voor soort bouwsel.
Welke groepjes kunnen we n.a.v. bovenstaande keuzes al maken (max. 4)?
Wat zijn nu de mogelijkheden binnen je groepje, qua rolverdeling, qua vorm? Wat moet je daarvoor doen? Bijvoorbeeld: Je hebt drie acteurs, een regisseur en een schrijver, die willen werken aan een zelfgemaakte scène.
Dan moet je dus verzinnen waarover het zal gaan, de schrijver kan dan gaan schrijven, en hierna kan er gerepeteerd worden. Of je hebt een muzikant en een acteur, die willen werken aan een muzikale voordracht. Ze
moeten dus verzinnen waarover het zal gaan en welke vorm de voordracht zal krijgen, en daarna gaan oefenen.
Kortom: We maken groepjes en plannen. Dit mag wel de hele les duren. Afsluitend een theateroefening.
Rozemarijn en de animatiegroep gaan de keuzes binnen animatie verder uitwerken.
Met de dummy die ze hebben gekregen bekijken we de (aan)tekeningen die de leerlingen hebben gemaakt. We bekijken wat ze interessant vonden, wat ze opviel, waar ze vragen over hebben. Hier maken we een gezamenlijke woordspin van en bekijken of er tekeningen gemaakt zijn die we kunnen gebruiken voor de animatie. Op deze manier rollen de hoofdlijnen uit de (aan)tekeningen en kunnen we een eerste opzet van een scenario
schrijven.
Rozemarijns gedeelte van de lessen:
Lizettes gedeelte van de lessen:
Les 3 animatie
Les 3 theater
In les 2 is er een opzet gemaakt voor het scenario van de animatie. Rozemarijn legt uit wat
er nodig is om een verhaal van begin tot eind op te bouwen. En wat er speciaal is aan
animatie, waarom zetten we animatie in en fotograferen of filmen we niet? Met deze
gegevens denken de leerlingen de animatie verder uit.
Het scenario wordt opgedeeld in scènes die over kleinere groepjes verdeeld
worden. Vanuit de scènes wordt er een storyboard getekend en verzinnen de leerlingen op
welke manier ze het verhaal in beeld willen brengen. Wordt er gewerkt met tekeningen uit
de dummy, wordt er foto materiaal opgezocht van het erfgoed of maken ze alles zelf,
vanuit nieuwe materialen.
Door de vorige les zijn er groepjes ontstaan die weten waaraan ze kunnen werken.
Na een opwarmoefening gaan we werken in de groepjes (repeteren, concept uitwerken, bouwen).
Lizette gaat langs de groepjes om te helpen. Voor ieder groepje is 20 minuten de tijd, de rest van de
les zelfstandig werken.
Les 4 theater
We gaan door zoals we vorige week bezig waren.
Les 5 theater.
Les 4 animatie
We gaan de animatiescènes opnemen. Dit gebeurt in de kleinere groepjes.
Les 5 animatie
In deze les gaan de groepjes hun werk tot nu toe laten zien aan elkaar. We kijken samen of resultaten
vervlochten kunnen worden of welke volgorde mooi zou zijn. Ook kleding wordt meegenomen en
uitgeprobeerd.
Er wordt verder opgenomen aan de animatiescènes die nog afgerond moeten worden. Als
alle scènes zijn opgenomen bekijken we het gemaakte materiaal en zetten dit in de goede
volgorde. Er kan geluid worden opgenomen en leerlingen kunnen muziek zoeken, die ze
vinden passen bij hun scène.
Tussen les 5 en les 6 in gaan Rozemarijn en Lizette puzzelen om tot een mooie volgorde en gelaagdheid te komen, adviezen en wensen van de kinderen meenemend. Noem het de montage.
Les 6, animatie en theater
Alles en iedereen komt samen. We monteren alle stukjes en animaties tot één geheel.
Dit is ook meteen de generale repetitie.
Afsluiting
Presentatie, misschien wel op locatie in Veenhuizen.
Aansluitend een nabespreking: Op welke manier heb je het erfgoed leren kennen? Wat vond je van deze manier? Denk je nu anders over erfgoed?
9
Het middel van de drie lagen
Het model van de drie lagen
Het erfgoed educatieproject ‘Het gebroken tegeltje’ heeft een rijmende
plotlijn (verhaallijn). We verbinden de armoede in Veenhuizen vroeger met
armoede in het heden. Dit geeft een iconische verbondenheid.
De tijd (temporaliteit) wordt diachronisch benaderd, dat wil zeggen dat er
verschillende perspectieven en structuren door de tijd heen worden
uitgelicht en behandeld.
We gaan naar de plaats (lokatie) waar het zich afspeelde, waar de
arme gezinnen en later de landlopers woonden, werkten en leefden. Dit
geeft nabijheid en vergemakkelijkt de inleving.De participatie of betrokkenheid impliceert de mate van verbondenheid met het verleden. Deze kan
binnen ‘Het gebroken tegeltje’ persoonlijk zijn, maar ook cognitief
inhoudelijk. Ook op basis van morele waarden, betrekking hebbende op
armoede kunnen kinderen zich betrokken voelen.
Met de presentatie die later gemaakt wordt naar aanleiding van
opgedane indrukken in Veenhuizen vertellen de leerlingen hun eigen
verhaal over de manier waarop zij zich verhouden tot of verbonden voelen
met het verleden in de armenkolonie Veenhuizen.
Al het educatieve materiaal wat ontwikkeld wordt rondom verschillend
erfgoed, heeft weer een andere samenstelling.
Aansluitend aan ons ontwerp willen wij het model van de drie lagen van
historische afstand schetsen en ons ontwerp aan dit model staven.
Dit model wordt gezien als een goed hulpmiddel bij het ontwikkelen van
educatieve erfgoedprojecten. Wij gebruikten het om ons ontwerp achteraf
‘in kaart te brengen’. Het model heeft vooral betrekking op de mate van
nabijheid en afstand van het onderwerp. Bepaalde verhoudingen
hierbinnen kunnen leerlingen bewust maken van de ‘vreemdheid’ van het
verleden, en hen daarmee tot nadenken stemmen. Schrijvers of makers van
exposities roepen met hun verhaal historische beelden op, en doen een
beroep op de verbeeldingskracht van de lezers, het publiek of de
bezoekers. Het educatieve materiaal of project kan een gewenste
historische afstand teweeg brengen. Een evenwicht tussen een
afstandelijke benadering, gericht op een degelijke benadering (slow food),
en een emotionele benadering, gericht op entertainment (fast food), lijkt
een belangrijke voorwaarde te zijn voor het vergroten van historisch besef.
‘Elke constructie van historische afstand is een wisselende configuratie van
tijd (temporaliteit), plaats (lokaliteit) en participatie (betrokkenheid)’
(Grever en van Boxtel, 2014, p. 57).
Historische
verhalen met
personages en
quasipersonages
Historische
beelden en
verbeelding
1 Tijd
(temporaliteit)
diachronisch:
traceren van lange termijn perspectieven
of structuren
synchronisch:
inzoomen op een gebeurtenis of tijdvak
2 Plaats
geografisch veraf of dichtbij
zien, horen, aanraken, ruiken
3 Participatie
persoonlijke
achtergrond
morele waarden
(lokaliteit)
(betrokkenheid)
cognitief
inhoudelijk
politiek ideologisch
schema 1 ‘De gelaagdheid van historische afstand’ Maria Grever, 2013
10
Doelen
Wij hebben twee duidelijke leerdoelen voor ogen. Deze doelen zijn
geformuleerd vanuit onze visie dat erfgoed een continu proces is van
onderhandeling en toe-eigening.
Vanuit multiperspectiviteit historisch besef ontwikkelen
De kinderen ontwikkelen aan dit cultureel erfgoed een historisch besef. Dit
betekent dat ze er zich van bewust worden dat erfgoed een proces is waar
steeds weer een hernieuwde betekenis aan gegeven kan worden. Kinderen
krijgen dus inzicht in hoe anderen en zijzelf betekenis geven aan het
verleden, en hoe die betekenisgeving beïnvloed wordt door wie ze zijn. Zo
krijgen de kinderen inzicht in de verschillende perspectieven van waaruit
het erfgoed ooit benaderd en gevormd is (sociaal en temporaal), en van
waaruit het door henzelf benaderd kan worden. Dit werkt een dynamisch
begrip van het begrip ‘identiteit’ in de hand.
In ons erfgoedproject ‘Het gebroken tegeltje’ over de armenkolonie
Veenhuizen kun je uit het verhaal halen dat “wij” de armen een thuis en
een toekomst boden. Maar je kunt ook uit het verhaal halen dat “wij”
enkele tientallen jaren later de landlopers van de straat pikten en ze
verplicht naar Veenhuizen stuurden om ze een heropvoeding te geven (dit
is multiperspectiviteit op temporaal niveau). Je kunt het verhaal ook bezien
vanuit het gegeven dat het goed mogelijk is dat “wij” nazaten zijn van deze
arme mensen (dit is multiperspectiviteit op sociaal niveau).
Zoals wij hiervoor al noemden in onze visie op erfgoededucatie
groeien kinderen tegenwoordig op in een globaliserende samenleving
waarin sprake is van een groeiende diversiteit aan groepen en ideeën
waarmee zij zich kunnen identificeren. Door een dynamische benadering
van het begrip identiteit leren zij omgaan met deze pluraliteit. Ook leren zij
hun perspectieven te verwoorden en kritisch te zijn.
aan deze nieuw verworven kennis. Op deze manier krijgen ze waardering
voor de aspecten van het cultureel erfgoed.
Wij zien het leren met en het leren over als onlosmakelijk. Door
bezig te zijn met het principe ‘leren met erfgoed’, komt vanzelf kennis naar
voren. In de introductieles willen we laten zien op welke manier je het
erfgoedobject kunt bekijken, waar kun je op letten en wat als je het even
niet weet. Door het bezoek aan de instelling en eigen onderzoek, tijdens de
opvolgende lessen, leren de leerlingen vanuit henzelf de zaken die hen
opvallen en die zij dus als belangrijke informatie beschouwen. Wij vinden
dit een fijne manier van werken èn een goede manier van informatie
overdracht. Kennis wordt vergaard vanuit de intrisieke motivatie van de
leerlingen. Op deze manier blijft de kennis beter hangen dan dat wij dit aan
de leerlingen leren als geschiedkundige feiten. Dit zou ook niet bij ons
passen, omdat we de leerlingen graag laten zien dat er meerdere kanten
zijn van een verhaal.
Doelen
Het beoefenen van kunst en dit verbinden aan erfgoed
Bij het leren met erfgoed worden erfgoedobjecten en verhalen gebruikt als
beeldvormer, wat ontdekking van en verbinding met de geschiedenis
oplevert. Door hier een kunstzinnige verwerking (animatie en theater) aan
te verbinden, leren de kinderen zich uitdrukken in kunst, en wordt tegelijkertijd de relatie tussen geschiedenis, betekenis en vormgeving voor hen
duidelijk zichtbaar gemaakt. Door het werken aan de presentatie vragen wij
de leerlingen eigenlijk hun eigen perspectief te verbeelden. Hierdoor
ervaren de kinderen de inbreng van hun eigen identiteit. Bovendien
worden ze gestimuleerd om te kijken naar de perspectieven van de
anderen. Kunstzinnige verwerking levert een reflectie over het erfgoed op.
En niet alleen levert het een reflectie op over het erfgoed, het levert
ook kennis over het erfgoed op. Onze insteek is doordat de leerlingen actief
met het erfgoed bezig zijn, de kinderen spelenderwijs kennis over het
erfgoed krijgen. Omdat dit een combinatie is met het reflecteren, gaan ze
zich beseffen dat kennis in verschillende tijden anders geïnterpreteerd kan
worden. Doordat ze hebben leren reflecteren, kunnen ze betekenis geven
11
Ook vinden we het interessant om onze rol als docent onder de loep te
nemen. Wat we belangrijk vinden om over te brengen, waarom en op
welke manier. Bij het lezen van Biesta hadden we veel herkenning op onze
visie over het doceren. Biesta pleit voor een nieuwe kijk op goed onderwijs.
Het gaat volgens hem niet over leren, maar over onderwijzen. Omdat je
tegenwoordig op zoveel plekken kunt leren (denk aan internet,
community’s etcetera) is het van belang dat je als docent weet wat jouw
meerwaarde is op de andere plekken waar geleerd kan worden. Dus wat is,
als basis en in welke chronologie, belangrijk voor kinderen om te weten om
goed op te kunnen groeien en op welke manier wordt dit aangeboden. Wij
gaan uit van onze kracht als professioneel kunstenaar en kunstdocent en de
kracht van het laten ervaren van een cultureel erfgoed project door middel
van kunst.
Biesta deelt goed onderwijs op in drie domeinen die de zin en de
richting van het onderwijs bepalen:
- kwalificatie: het je eigen maken van kennis en vaardigheden
- socialisatie: voorbereiden op een leven als lid van een gemeenschap en
kennismaken met tradities en praktijken
- subjectivering, ofwel vorming van de persoon.
Volgens sommigen zou één van de domeinen belangrijker kunnen
zijn dan de ander. Biesta vindt dat ze allemaal even belangrijk zijn èn dat er
samenhang zit tussen de domeinen. De overlap die de domeinen met
elkaar hebben vindt hij het interessantst, niet de domeinen apart.
Note:
In ons artikel gebruiken we kind en leerling door elkaar. Doordat we Biesta lazen, willen
we de term ‘leerling’ zoveel mogelijk vermijden, vandaar dat we ‘kind’ gebruiken. We
zijn ons er van bewust dat deze term niet geschikt is voor het voortgezet onderwijs.
Omdat dit product, in eerste instantie, is geschreven voor de bovenbouw van het
primair onderwijs gebruiken we hier de term ‘kind’. We zijn nog zoekende naar een
term die dekkend is voor zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs.
12
In dit project willen we dat alle drie de domeinen evenveel aan bod komen
en zal er op bepaalde punten ook overlap zijn. Door met het erfgoed bezig
te zijn maken ze zich het thema eigen en vergaren ze kennis over het
thema. De werkwijze bereidt de leerlingen voor op het leven als lid van een
gemeenschap, ze leren op welke manier dat in het verleden is gedaan en
op welke manier dat in het heden wordt gedaan. Ook leren ze hier kritisch
op te reflecteren, doordat we steeds de dialoog aan gaan over het thema
en hun kijk hierop. Omdat het project een samenwerkingsproces is, waarbij
de leerlingen ook individueel hun eigen taken hebben komt het domein
subjectivering aanbod. Ze leren hun eigen verhaal vormen rondom het
thema èn tegelijkertijd werken ze met andere leerlingen samen, waardoor
ze verantwoordelijk gemaakt worden voor het hele proces.
Volgens Biesta is het ook erg belangrijk dat we als onderwijzers de
professionele taal houden, want leren kun je tegenwoordig op veel
plekken, onderwijzen is een vak apart. Ìets leren, vàn iemand leren en met
een bepaald oogmerk is hierbij essentieel. De rol van de docent is dus erg
waardevol als het gaat om onderwijzen.
Wij vinden dat de insteek van dit project nauw samenhangt met ons
als onderwijzers. Op welke manier wij het project hebben bedacht en
vormgegeven, op welke manier wij dit willen overbrengen en wat wij
denken wat de kinderen aan dit project hebben. Zonder dat er wordt
gemeten of beoordeeld op (alleen) het resultaat. We willen een vrije en
veilige omgeving creëren, waardoor de leerlingen helemaal open theater
durven te maken en aan de animaties kunnen werken. Het proces is minstens zo belangrijk al het resultaat.
De rol van de docent
De rol van de docent
Een veilige omgeveing
creëren
Een veilige omgeving creëren
Tijdens het werken aan ons kunstzinnige erfgoedproject zijn wij er een paar
keer op gewezen dat het thema ‘armoede’ een gevoelig thema kan zijn
voor de deelnemers . Men was heel benieuwd hoe wij een veilige omgeving
zouden gaan creëren.
Deze vraag, die soms zelfs in een waarschuwing verpakt was,
verbaasde ons. Als kunstenaar werk je altijd met kwetsbaarheid. Als je je bij
het beoefenen van bijvoorbeeld theater en spel niet kwetsbaar opstelt,
kom je niet ver. Pas als je je open opstelt kom je bij je intuïtie, je gevoel en
je impulsen, en pas dan wordt interessant materiaal (binnen jezelf)
aangeraakt.
Daarom is het belangrijk, en zelfs een voorwaarde, om tijdens alle
lessen een veilige omgeving te creëren. Lidwine Janssens geeft hier als
theaterdocent enkele goede adviezen over die toegepast kunnen worden
bij spellessen. Wij zijn van mening dat deze richtlijnen ook kunnen gelden
bij het geven van animatielessen en erfgoededucatie.
Veiligheid hangt van verschillende factoren af:
- Duidelijkheid:
In regels, afspraken en opdrachten. Kinderen weten dan waar ze aan toe
zijn en wat je van hen vraagt. Voor de docent is het
belangrijk om voor zichzelf heel duidelijk te zijn over de eigen grenzen: Wat
wil je zelf bepalen, en wat mogen de kinderen besluiten? Hoeveel drukte
mag er zijn? Hoe groot mogen de groepen zijn waarin gewerkt wordt?
Ook is het belangrijk om van jezelf te weten hoe persoonlijk je je wilt
opstellen, en of je van jezelf onzekerheid mag tonen.
- Openstellen:
In Lizettes visie op kunsteducatie werd al gesproken over een veilige
omgeving waar in vertrouwen gewerkt kan worden, zodat de
leerlingen zich open durven te stellen. Deze openheid, om impulsief en
intuïtief te reageren en open te staan voor inspiratie is ook van groot
belang voor de docent die dit erfgoedproject geeft. Er moet sprake zijn van
een samenspel met de groep.
- Ruimte geven:
Naast letterlijke ruimte in tijd en plaats, is figuurlijk ruimte geven noodzakelijk. Ruimte om te mogen onderzoeken en vragen te kunnen stellen.
Ruimte om uit te proberen en fouten te mogen maken. In zekere zin geldt
dit ook weer voor de docent.
Je kunt zien dat het creëren van een veilige omgeving te maken
heeft met wederkerigheid: Wat je van de kinderen verwacht moet je ook
toepassen op jezelf, met dien verstande, dat het overwicht en overzicht van
de docent altijd voelbaar moet blijven.
Werken met gevoelig erfgoed vraagt van de docent misschien wel
extra zorgvuldigheid en bewaking van ethische grenzen. Tijdens discussies
is het essentieel om goed te luisteren, de juiste vragen te stellen en stand-
punten vast te stellen. Er moet ook enorme helderheid zijn over het feit dat
het begrijpen van een standpunt iets anders is dan hierover overeen te
stemmen. Binnen de introductieles tijdens het gesprek over het thema kan
je de nieuwsgierigheid van de kinderen opwekken, maar het thema kan ook
emoties oproepen. Het is belangrijk dat deze er mogen zijn en opgevangen
worden, maar het is niet de bedoeling om hier op dat moment dieper op in
te gaan. De docent registreert en geeft ruimte, in de kunstzinnige
verwerking kunnen deze emoties wellicht een plek krijgen. Op het moment
dat dit project in praktijk gebracht wordt, zal snel duidelijk worden hoe
gevoelig het thema armoede ligt.
Naast bovenstaande didactische aanwijzingen vanuit de
kunstzinnige en de erfgoededucatieve hoek, pleiten wij voor dialogisch
onderwijs. Dit is een vorm van didactiek die interactie ziet als de belangrijkste factor om het leer- en denkvermogen te stimuleren. Bij uitstek binnen
het dialogisch onderwijs wordt de leerling serieus genomen als actief
betekenisgever. Dialogisch onderwijs valt onder constructivistische
pedagogie, het is geen overdrachtspedagogie.
Tijdens erfgoedbezoek kun je deze didactiek toepassen door aan
kinderen te vragen wat zij belangrijk en mooi vinden. Dit doen wij in ons
project door hen een dummy te geven waarin zij op mogen schrijven wat
hen opvalt. Na afloop van het bezoek aan het erfgoed pas je dialogisch
onderwijs toe door gezamenlijk te construeren en te onderhandelen. Welke
verschillende standpunten zijn er? Welk materiaal gebruik je in de
presentatie, en waarom?
De deskundigheid van de docent schuilt, naast het creëren van een
veilige omgeving en het toepassen van dialogisch onderwijs, ook in het
voor zichzelf formuleren van een heldere visie op erfgoededucatie. Tevens
is het van belang om duidelijk voor ogen te hebben wat je met het erfgoededucatie project wilt bereiken.
Voorts moet de docent over basiskennis van het erfgoed
beschikken, mede als kennis hebben over de verschillende perspectieven
van waaruit het erfgoed is ontstaan. Ook een bewustzijn over hoe je eigen
opvattingen en je eigen identiteit van invloed kunnen zijn op je kijk op het
erfgoed is nodig.
13
Wij, Lizette en Rozemarijn, hebben met veel plezier aan dit kunsteducatieve
erfgoedproduct gewerkt. Onze wensen, die wij voorafgaand aan het project
pitchten, zijn goed bij elkaar gekomen. Doordat we elke keer weer terugkwamen bij dat begin konden we steeds dieper ingaan op het onderwerp,
in plaats van dat het versnipperde.
Het ontwerp is erg innovatief geworden. De componenten die wij
inbrachten hebben we zo weten te combineren dat het ontwerp nieuw èn
persoonlijk is geworden.
Het innovatieve zit hem vooral in de actieve rol die we de kinderen
toedichten. Door naar het erfgoed toe te gaan worden hun zintuigen
aangesproken, en ervaren zij het verleden dichtbij. Dit heeft een
behoorlijke impact, en zou al voldoende beleving kunnen zijn. Zeker als dit
gecombineerd wordt met nadenken en discussiëren over het erfgoed.
Maar wij denken dat door de reflectieve component van de
kunstzinnige verwerking het thema pas écht eigen wordt gemaakt. De
kinderen zoeken een vorm voor hun eigen beleving, en verbeelden hun
eigen perspectieven op het erfgoed. Ook worden ze uitgedaagd om samen
te werken, en zo naar de perspectieven van de andere kinderen te kijken.
De inbreng van de eigen identiteit wordt zo sterk ervaren.
Door het totale proces zal het verworven historisch besef groter
zijn. We denken dat de kinderen meer inzicht hebben gekregen in het feit
dat erfgoed een proces is waarvan de betekenis gevormd wordt door de
mensen zelf.
Omdat we beide vanuit onze eigen disciplines - theater en animatie
– werken maar dit graag wilden laten samenkomen, is het product vanzelfsprekend interdisciplinair geworden. Ook dit geeft blijk van innovatie. We
hebben gestreefd naar een lessenontwerp waarin onze disciplines elkaar
versterken. We werken voor een groot deel los van elkaar, maar uiteindelijk
komen we samen, en versterken theater en animatie elkaar. Zo blijft het
eerste stadium behapbaar voor zowel ons als de kinderen. Het is de
uitdaging om vanuit een apart vertrekpunt samen te komen tot een interdisciplinair resultaat.
Door kunsteducatie te verbinden aan een historisch onderwerp is
ons ontwerp ook vakoverstijgend. ‘Het gebroken tegeltje’ zou een goede
aanvulling kunnen zijn op geschiedenisles over de 19e eeuw.
14
conclusie
Conclusie
Bronvermelding
Biesta, G. (2012). Good education in an age of measurement.
geraadpleegd via: http://hetkind.org/wp-content/uploads/2012/02/BIESTA-GOOD-EDUCATION-met-highlights-11.pdf
Dewey, J. (2011). John Dewey over opvoeding, onderwijs en burgerschap, een keuze uit zijn werk (vert. J. Berding). Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Grever, M., & Boxtel, C. van (2014). Verlangen naar tastbaar verleden, een boek over erfgoedonderwijs en historisch besef. Hilversum: Uitgeverij Verloren.
Jansen, S. (2009). Het Pauperparadijs. Amsterdam: Balans Uitgeverij.
Janssens, L. (2010). Spelen is de kunst, handboek voor dramadocenten. Amsterdam: Uitgeverij IT & FB.
Bronvermelding
van Veldhuizen, A. (2013). Blik op erfgoededucatie, geraadpleegd via: http://www.lkca.nl/~/media/downloads/eg_2013_blik_op_erfgoededucatie.pdf
15
Download