Hoofdstuk 2 GEHOORSTOORNISSEN Inleiding Een gehoorverlies kan verschillende oorzaken hebben. De gevolgen en de behandeling van de stoornis hangen af van de oorzaak. Dit hoofdstuk beschrijft kort de soorten gehoorverlies, de graden van gehoorverlies en het voorkomen van gehoorverlies bij mensen met een verstandelijke beperking. Gehoorstoornissen Soorten gehoorverlies De aard van het gehoorverlies geeft ons informatie over de plaats van de oorzaak van het gehoorverlies. Het gehoororgaan bestaat uit vier delen: (1) het uitwendige oor of buitenoor, (2) het middenoor, (3) het binnenoor, en (4) de gehoorzenuw en de hersenen. Figuur 1: Gehoororgaan (www.knocare.nl) © www.ritahoortnietgoed.be Hfst 2 - Gehoorstoornissen 1 1. Geleidingsverlies Bij een geleidingsverlies (= transmissiestoornis) is de oorzaak van het gehoorverlies te vinden in het buitenoor of het middenoor. Voorbeelden van stoornissen in het buitenoor: - Afwijkingen aan de oorschelp: Vervormingen van de oorschelp kunnen aangeboren zijn, maar kunnen ook een gevolg zijn van een trauma (bv. klap op de oorschelp of onderkoeling). Huidaandoeningen aan de oorschelp of in de gehoorgang (bv. eczeem of psoriasis) Oorproppen zijn een ophoping van oorsmeer in de uitwendige gehoorgang. Afwijkingen in de vorm van de gehoorgang of een afwezige gehoorgang Ontstekingen in de uitwendige gehoorgang Voorbeelden van stoornissen in het middenoor: - Aandoeningen van het trommelvlies (bv. gaatje in het trommelvlies, ontsteking van het trommelvlies) Middenoorontsteking Onderbreking van de beentjesketen (= hamer, aambeeld en stijgbeugel) Vervormingen in het middenoor Bevindt de oorzaak van het gehoorverlies zich in het buitenoor en/of het middenoor, dan hoort de persoon de geluiden stiller. Bij normaal begaafden kunnen stoornissen in het buitenoor en/of het middenoor bijna altijd medisch worden opgelost. Bij mensen met een verstandelijke beperking is een medische oplossing niet altijd mogelijk. Bij chronische middenoorontstekingen bijvoorbeeld plaatst men meestal trommelvliesbuisjes. Bij volwassenen met een verstandelijke beperking is dat niet altijd evident. Door afstotingsverschijnselen, allergieën, anatomische vervormingen, tegenindicaties voor verdoving (bv. epilepsie, hartproblemen), kunnen er niet altijd buisjes worden geplaatst. Oorproppen komen veel meer voor bij mensen met een verstandelijke beperking dan bij normaal begaafden. 2. Perceptief verlies Bij een perceptief verlies situeert het gehoorverlies zich in het binnenoor, de gehoorzenuw of de hersenen. Voorbeelden van stoornissen in het binnenoor zijn: - - Ouderdomslechthorendheid: beschadiging van het binnenoor als gevolg van de leeftijd Lawaaitrauma: beschadiging van het binnenoor. Het lawaaitrauma kan worden veroorzaakt door het oor herhaaldelijk bloot te stellen aan lawaai, maar je kunt ook een lawaaitrauma oplopen door een eenmalige blootstelling aan een hard geluid (bv. een knal). Ototoxie: beschadiging van het binnenoor door vergiftiging (bv. door medicatie) Bevindt de oorzaak van het gehoorverlies zich in het binnenoor, dan hoort de persoon de geluiden stiller en vervormd. Voor een stoornis in het binnenoor is er geen medische oplossing. © www.ritahoortnietgoed.be Hfst 2 - Gehoorstoornissen 2 3. Gemengd gehoorverlies Bij een gemengd gehoorverlies is er zowel sprake van een stoornis in het buitenoor en/of het middenoor als van een stoornis in het binnenoor. Voorbeelden van gemengde gehoorverliezen: - Ouderdomslechthorendheid + een oorprop Lawaaitrauma + een middenoorstoornis …. Graad van gehoorverlies De graad van het gehoorverlies vertelt ons iets over de grootte van het gehoorverlies. Het geluidsniveau wordt uitgedrukt in decibel (dB). Hoe harder het geluid, hoe hoger het aantal decibel. Wanneer je het gehoor onderzoekt, bepaal je de drempel op verschillende toonhoogtes. Dit betekent dat je op verschillende toonhoogtes bepaalt op hoeveel decibel de persoon begint te horen. Om het gehoorverlies te bepalen, bereken je het gemiddelde van de drempel op bepaalde toonhoogtes. Ook dit gemiddelde wordt uitgedrukt in decibel. We volgen de classificatie van het BIAP (Bureau International d’Audiofonologie ) om de graad van gehoorverlies te bepalen. I II Graad (Sub) Normaal gehoor Licht gehoorverlies 0-20 dB HL 21-40 dB HL e 41-55 dB HL 56-70 dB HL e 71-80 dB HL 81-90 dB HL e 91-100 dB HL 101-110 dB HL 111-119 dB HL > 120 dB HL III Matig gehoorverlies 1 graad e 2 graad IV Ernstig gehoorverlies 1 graad e 2 graad V Doofheid 1 graad e 2 graad e 3 graad VI Totale doofheid Invloed op het verstaan van spraak Het gaat eventueel om een discreet gehoorverlies zonder sociale weerslag. De normale spreekstem wordt waargenomen; de zachte stem of een spreker die zich veraf bevindt wordt moeilijk waargenomen. Het merendeel van de vertrouwde geluiden wordt waargenomen. De spraak wordt waargenomen als je de stem verheft. Men verstaat beter als men ziet spreken. Enkele vertrouwde geluiden worden nog waargenomen. De spraak met luide stem vlakbij het oor wordt waargenomen. Sterke geluiden worden waargenomen. Geen enkele waarneming van de spraak. Enkel zeer sterke geluiden worden waargenomen. Er wordt niets waargenomen. Tabel 1: Audiometrische classificatie van gehoorverlies (BIAP, aanbeveling 02/1 bis, Lissabon, 1997) De toonhoogte of frequentie van de testtonen wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). Hoe hoger de toon, hoe hoger het aantal Hertz. © www.ritahoortnietgoed.be Hfst 2 - Gehoorstoornissen 3 De resultaten van het gehooronderzoek worden op een audiogram genoteerd. Op de horizontale as staan de frequenties in Hertz, op de verticale as de geluidsniveaus in decibel. De rode bolletjes stellen de drempels voor op de verschillende frequenties van het rechteroor. Verder zie je op het audiogram waar sommige geluiden en spraakklanken zich situeren. Een grasmaaier bijvoorbeeld produceert dus 100 dBHL op een toonhoogte van 250 Hz. Figuur 2: Tonaal audiogram (bron: Northern & Downs, 2002) De geluiden en spraakklanken die zich boven de rode lijn bevinden kan de persoon van wie dit audiogram is gemaakt, niet horen. Wat zich onder de rode lijn bevindt, kan hij wel horen. Hij kan dus wel de kraan horen lekken, maar hoort geen motorfiets passeren. Als hij goed luistert, kan hij de telefoon net horen rinkelen. Qua spraakklanken kan hij de oe, oo, uu, eu, aa, b, n en r herkennen. De h, m, v, w, g, j, d, p, t, k, f, ch, s, z, ie en ee kan hij niet onderscheiden. Dit betekent dat hij bepaalde klanken van een woord herkent, maar andere klanken niet. De klanken die hij niet herkent, moet hij proberen in te vullen door na te denken. Hij moet hiervoor terugvallen op zijn taalkennis, cognitie en redeneervermogen. Mensen met een verstandelijke beperking hebben een geringe taalkennis en beperkte verstandelijke mogelijkheden en redeneervaardigheden. Bijgevolg ondervinden ze nog meer problemen. Het gehoorverlies is zelden even groot op de verschillende frequenties. Heel wat mensen horen beter lage tonen dan hoge tonen. Dit zorgt voor extra problemen bij het verstaan van spraak in achtergrondlawaai. Achtergrondlawaai is laagtonig. De spraakklanken, vooral de medeklinkers, bevinden zich vooral in de hoge tonen. Het achtergrondlawaai wordt dus beter gehoord dan de spraak, waardoor het achtergrondlawaai de spraak overstemt. © www.ritahoortnietgoed.be Hfst 2 - Gehoorstoornissen 4 Hoe vaak komt gehoorverlies voor bij mensen met een verstandelijke beperking? Bij normaal begaafden vinden we een gemiddeld gehoorverlies van 45 dBHL van 0,2 procent van de populatie tussen 18 en 30 jaar en van 17,6 procent bij mensen tussen 70 en 80 jaar (Lemkens, 2003). Bij mensen met een verstandelijke beperking liggen deze cijfers veel hoger. De prevalentie (= voorkomen) van gehoorverlies ligt het hoogst bij mensen met het syndroom van Down. Wist je dat … bij personen met een verstandelijke beperking zonder het syndroom van Down … ouderdomsslechthorendheid vroeger optreedt dan bij normaal begaafden. … gehoorverlies meer voorkomt op jongere leeftijd dan bij normaal begaafden. Ouderdomsslechthorendheid treedt tien jaar vroeger op bij personen met een verstandelijke beperking dan bij normaal begaafden (Meuwese-Jongejeugd, 2006). Bij 21 procent van de onderzochte personen jonger dan 50 jaar en bij 77 procent van de onderzochte personen ouder dan 50 jaar (Evenhuis e.a., 2001) werd een gehoorverlies vastgesteld. Bij 23,3 procent van de onderzochte personen jonger dan 30 jaar en bij 78,2 procent van de onderzochte personen ouder dan 55 jaar (Trommelen & De Bal, 1994) stelde men een gehoorverlies vast. Wist je dat … bij personen met het syndroom van Down … minstens 40 procent van de kinderen aan één of beide oren een gehoorverlies heeft als gevolg van chronische middenoorontstekingen (Brooks e.a., 1972; Carvill, 2001). … er vanaf de leeftijd van 20 à 30 jaar een toenemend gehoorverlies optreedt (Buchanan, 1990; Evenhuis e.a., 2001; Van Buggenhout e.a., 1999; 2001). Bij 64 procent van de onderzochte personen met het syndroom van Down jonger dan 50 jaar en bij 93 procent van de onderzochte personen ouder dan 50 jaar werd een gehoorverlies vastgesteld (Evenhuis e.a., 2001). Grafiek 1: Vergelijkende grafiek van onderzoek bij verschillende leeftijdsgroepen (bij personen met een verstandelijke beperking met en zonder het syndroom van Down, SVD) 100% 80% 60% 40% 20% 0% Syndroom van Down 5;4j-14;4j 1j-59j > 50 j Dale en Brooks Reyes Mc e.a. 1972 Slikker © www.ritahoortnietgoed.be Verstandelijke handicap zonder SVD Hfst 2 - Gehoorstoornissen 5