Het gehoor Jonge kinderen met gehoorverlies 2 | Inhoud 1.Het gehoor Het gehoororgaan Gehoorverlies Testen van het gehoor Gehooronderzoek in het vrije veld Objectieve onderzoeken 2.De ontwikkeling van het horen Wat betekent niet goed horen voor een kind Ernstig slechthorende kinderen Licht en matig slechthorende kinderen 3.De vroege spraak- en taalontwikkeling Twee maanden Zes maanden Negen maanden De eerste woordjes 4.Het audiologisch centrum 5.Ondersteuning en hulp van ouders/opvoeders bij de ontwikkeling van het gehoor, de spraak en de taal Gehoor Wat u niet moet doen Taal en spraak 6.Meer informatie 3 3 3 4 5 5 7 8 10 10 12 13 13 13 14 14 16 17 17 18 19 21 | Inleiding Deze folder is bedoeld voor ouders van jonge kinderen (tussen nul en twee jaar) met een gehoorverlies. Waarschijnlijk is uw kind bij het audiologisch centrum onderzocht en heeft men een gehoorverlies vastgesteld. In deze folder staat meer informatie over het gehoor en over de invloed van gehoorverlies op de hoorontwikkeling en de ontwikkeling van spraak en taal. Uw hulp en inzet zijn van grote invloed, vooral in de eerste levensjaren van uw kind. Dit legt de basis voor de verdere ontwikkeling. Het is onmogelijk om met deze folder alle vragen te beantwoorden, vooral vragen die specifiek over uw kind gaan. Voor uitgebreidere informatie per onderwerp vindt u in hoofdstuk 6 titels van boeken of andere folders. 4 | 1. Het gehoor Het gehoororgaan Het gehoororgaan bestaat uit verschillende delen; het uitwendige en inwendige gedeelte. Het uitwendige deel omvat de oorschelp en de gehoorgang. De gehoorgang eindigt bij het trommelvlies. Daarachter zit het inwendige deel. Hierin bevindt zich het middenoor en het slakkenhuis. Het middenoor is een met lucht gevulde ruimte met drie kleine gehoorbeentjes. Een smal buisje, de buis van Eustachius, loopt van de middenoorholte naar de neus- en keelholte. Achter het midden­oor bevindt zich het binnenoor, ook wel slakkenhuis of cochlea genoemd. Het slakkenhuis is verbonden met de gehoorzenuw. 1. Oorschelp 2. Gehoorgang 3. Trommelvlies 4. Gehoorbeentjes 5. Middenoorholte 6. Gehoorzenuw figuur 1 5 Geluid bestaat uit trillingen van de lucht. Deze trillingen worden opgevangen door de oorschelp en komen dan via de gehoorgang uit bij het trommelvlies. Door de geluidstrillingen gaat het trommelvlies bewegen en daardoor komen de gehoorbeentjes in trilling. De gehoorbeentjes geven de geluidstrillingen weer door aan het slakkenhuis. Het slakkenhuis zet die trillingen om in elektrische signalen die door de gehoorzenuw verder naar de hersenen worden geleid. Twee oren maakt het mogelijk om in rumoerige situaties selectief te luisteren en zo toch één spreker te verstaan. Daarnaast is het met twee oren mogelijk te bepalen waar een geluid vandaan komt, het zogenaamde lokaliseren van geluid. Gehoorverlies Er zijn twee verschillende vormen van gehoorverlies: geleidingsverlies en perceptief verlies. Een geleidingsverlies is het gevolg van een probleem in het uitwendige gedeelte of in het middenoor. Bij dit type komen alle geluiden zachter aan bij het slakkenhuis. Daardoor worden geluiden minder goed waargenomen. Het klinkt alsof men met een hand voor de mond praat of dat er een prop watten in het oor zit. In veel gevallen is een geleidingsverlies een tijdelijk gehoorverlies. Dit kan door een arts behandeld worden. Als het gehoorverlies van langere duur is, kan een hoortoestel (tijdelijk) hulp bieden bij het beter horen. De taal- en spraakontwikkeling wordt in deze periode dan niet belemmerd. Een perceptief gehoorverlies is het gevolg van een probleem in het binnenoor. Bij dit type gehoorverlies klinken niet alleen alle geluiden zachter, maar ook de duidelijkheid/helderheid van het geluid is anders. Dit gehoorverlies is niet te verbeteren. Uw kind kan geholpen worden bij het horen door middel van een hoortoestel en/of andere hulpmiddelen. 6 De vraag naar de oorzaak van het gehoorverlies kunt u het beste stellen aan de behandelend KNO-arts van uw kind. Het is helaas niet altijd mogelijk om de precieze oorzaak van een gehoorverlies te achterhalen. Er zijn verschillende factoren die tijdens de zwangerschap, bij de geboorte, in de eerste jaren of in de kindertijd een gehoorverlies kunnen veroorzaken. Ook erfelijke factoren kunnen hierbij een rol spelen. In dat geval kan een klinisch geneticus nader onderzoek doen. Net als alle kinderen kunnen kinderen met een perceptief gehoorverlies problemen krijgen in het middenoor. Bij een oorontsteking of een vaak terugkerende verkoudheid kan een geleidingsverlies ontstaan. Bij slechthorende kinderen is het extra belangrijk om alert te zijn. Als uw kind vaak naar de oortjes grijpt, veel huilt als het ligt of als het een loopoor heeft, kunt u het best een afspraak maken met de huisarts of behandelend KNO-arts. Testen van het gehoor Het meten van het gehoor met behulp van een hoofdtelefoon, zoals bij volwassenen gebeurt, is meestal pas mogelijk als kinderen ouder zijn dan drie jaar. Daarom wordt bij jonge kinderen het gehoor op verschillende andere manieren getest. Gehooronderzoek in het vrije veld Bij kinderen van ongeveer zeven maanden tot ongeveer drie jaar is het mogelijk te onderzoeken hoe het kind reageert op geluid in het ‘vrije veld’. Hierbij zit het kind tussen twee luidsprekers. Er wordt steeds vanuit één van de luidsprekers geluid aangeboden waarbij wordt geobserveerd of het kind reageert. Dit onderzoek geeft informatie over het reageren op geluiden van verschillende toonhoogte. Het geeft echter geen specifieke informatie per oor, omdat geluiden van links ook door het rechteroor gehoord kunnen worden. 7 Kinderen van ongeveer negen maanden draaien reflexmatig hun hoofd in de richting van geluid dat ze waarnemen. Bij kinderen vanaf ongeveer veertien maanden is deze reflex niet meer duidelijk aanwezig. Zij krijgen een ‘beloning’ in de vorm van een plaatje als ze reageren op het geluid. De resultaten van een gehooronderzoek in het vrije veld worden uitgedrukt in een audiogram. Dit is een grafiek waaruit is af te lezen bij welke luidheid de diverse toonhoogtes worden gehoord. De luidheid van de geluiden en de grootte van het gehoorverlies wordt uitgedrukt in decibellen. De toonhoogte van het geluid wordt uitgedrukt in Hertz. Zowel lage als hoge tonen worden in de grafiek aangegeven. Hieronder staat een voorbeeld van een audiogram. figuur 2 Klanken als ‘ng’ en ‘u’ hebben een vrij lage toonhoogte. Ze klinken luider dan bijvoorbeeld ‘f’ of ‘k’, die weer meer uit hoge tonen bestaan. 8 Objectieve onderzoeken Bij gehooronderzoek in het vrije veld wordt de reactie van het kind op geluid onderzocht. Het kind moet echter wel (kunnen) ‘meewerken’. Een afwijkend testresultaat kan veroorzaakt worden door een gehoorverlies, maar ook doordat het kind de test niet begrijpt of ‘geen zin’ heeft. Er zijn ook objectieve tests die een gedeelte van het gehoororgaan onderzoeken waarbij het kind niet hoeft mee te werken. Deze tests kunnen vanaf de geboorte uitgevoerd worden, bijvoorbeeld als het kind slaapt. • Tympanogram Deze test geeft een indruk van het functioneren van het middenoor. Het kind krijgt een dopje in het oor, waarmee bij verschillende druk de beweeglijkheid van het trommelvlies kan worden gemeten. • Oto akoestische emissies (OAE) onderzoek Dit onderzoek geeft een indruk over het functioneren van het binnenoor. Het kind krijgt een dopje in het oor, waarmee de reactie van het binnenoor op geluiden wordt gemeten. • BERA-onderzoek In dit onderzoek wordt de reactie van de hersenzenuw en de hersen­ stam op geluiden gemeten. Dit geeft informatie over de kwaliteit van het signaal in de zenuw zelf, maar ook iets over middenoor en binnenoor. Via een hoofdtelefoon worden geluiden aangeboden, die klinken als korte tikjes. Met vier elektroden op het voorhoofd wordt het zenuwsignaal gemeten. Al deze verschillende testen geven informatie over het gehoor van uw kind. Het zijn eigenlijk puzzelstukjes die samen een indruk geven over het gehoor. Omdat uw kind nog zo jong is, kost dit tijd. Naarmate uw kind ouder wordt, wordt het steeds gemakkelijker om het gehoor te meten. 9 | 2. De ontwikkeling van het horen Goedhorende kinderen beginnen in de baarmoeder al voor het eerst geluiden waar te nemen. Vanaf dat moment begint de ontwikkeling van het horen. Elk kind moet de geluiden die in de omgeving aanwezig zijn, leren waarnemen en interpreteren. Normaal horende kinderen doorlopen in het eerste levensjaar een belangrijk deel van de hoorontwikkeling. Deze ontwikkeling zet zich voort tot ver na de eerste verjaardag tot in de puberteit. In de hoorontwikkeling onderscheiden we vijf stadia: 1. D etectie van geluid. Dit houdt in dat een kind geluiden gaat signaleren. Het kind moet leren waarnemen of er geluid is of niet. Dit is de basisvoorwaarde voor het horen. 2. Discriminatie van geluid. Als het kind eenmaal kan bepalen of er geluid is, komt de volgende stap. Hierbij gaat het kind leren geluiden van elkaar te onder­scheiden; bepalen of twee geluiden hetzelfde zijn of juist verschillend. Het kind hoort dan dat er verschil in geluid is tussen bijvoorbeeld het blaffen van de hond en het gerammel van een speeltje. Dit is een belangrijke voorwaarde voor het latere spraakverstaan. Hierbij is het erg belangrijk is om de kleine verschillen tussen spraak­ klanken te kunnen onderscheiden. 3. Identificatie van geluid. Dit houdt in dat kinderen betekenis gaan koppelen aan de geluiden die ze horen. Voorwaarde hiervoor is dat ze geluid eerst hebben leren detecteren en discrimineren. Kinderen kunnen al heel jong laten merken dat ze de betekenis van geluiden begrijpen. Als een kind bijvoorbeeld de sleutel in het slot hoort steken, kan het verwachtingsvol naar de deur kijken of ernaar toe kruipen, omdat het weet dat er iemand binnen gaat komen. 4. Spraakverstaan. Voor het verstaan van spraak is het nodig dat een kind geluid al goed kan signaleren, onderscheiden en identificeren. Als een kind een woord kan imiteren, blijkt dat het kind spraak verstaat. Dat wil nog niet zeggen dat het kind ook de betekenis van het woord kent. 10 Het begrijpen van taal is een vaardigheid die volgt op de hoorontwikkeling 5. Spraakverstaan in rumoer. De laatste fase van de hoorontwikkeling kost veel tijd en loopt tot in de puberteit. Als er meer dan één spreker praat of als er achtergrondgeluiden zijn, is het moeilijk om selectief naar een spreker te kunnen luisteren. Met twee oren is het gemakkelijker om selectief te luisteren. Naast de hoorontwikkeling laten kinderen ook een duidelijke ontwikkeling zien in de manier waarop ze op geluid reageren. Vlak na de geboorte zijn reacties op geluid beperkt en voor een groot deel reflexmatig. Als het erg rustig is, kan het knipperen of opensperren van de ogen een reactie zijn op zachte geluiden. Op harde geluiden kan het kind reageren met een schrikreactie en huilen. Als het kind ongeveer drie tot vier maanden oud is, maakt het soms een draaibeweging met het hoofd in de richting van het geluid dat het hoort. Dit is het begin van lokaliseren van geluid. Rond de leeftijd van negen maanden treedt de zogenaamde ‘zoekreflex’ op. Als het kind een plotseling geluid hoort, zal het in een reflex het hoofd draaien in de richting van het geluid. Al vanaf de geboorte is het kind met al zijn zintuigen bezig de wereld te ontdekken. Geluiden gaan steeds meer deel uitmaken van zijn leefwereld. Het horen van bepaalde geluiden kan dan ook een gevoel van veiligheid oproepen, bijvoorbeeld als het in bed ligt en het hoort de stem van moeder of vader op de gang. Daarnaast kunnen geluiden een bepaalde verwachting oproepen bij een kind. Zo kan het het piepje van de magnetron een aankondiging zijn dat er een flesje komt, of zijn voetstappen op de trap een aanwijzing dat iemand het kamertje binnenkomt. De wereld wordt op deze manier meer voorspelbaar voor het kind en dit kan ook een gevoel van veiligheid geven. 11 Wat betekent niet goed horen voor een kind De hoorontwikkeling bij kinderen met een gehoorverlies verloopt anders dan bij normaal horende kinderen. Kinderen met een verlies groter dan 80 decibel worden hier niet beschreven. Deze kinderen hebben uitgebreide begeleiding nodig en worden daarom verwezen naar Stichting GezinsBegeleiding (SGB). De indeling hieronder is bepaald op basis van het gemiddelde gehoorverlies in decibellen. Deze grens is bij zeer jonge kinderen meestal niet te bepalen aangezien men nog bezig is ‘de puzzelstukjes’ van het gehoor te verzamelen. Het is dus vaak nog niet duidelijk bij welke groep uw kind ingedeeld kan worden. Deze beschrijvingen zijn van toepassing op kinderen die (nog) geen hoortoestellen of andere hulpmiddelen gebruiken. Ernstig slechthorende kinderen (60 tot 80 decibel) Kinderen met een ernstig gehoorverlies letten niet of nauwelijks op geluiden. De meeste geluiden klinken voor het kind heel zacht of worden niet gehoord. Het kind zal deze geluiden niet interessant vinden waardoor de hoorontwikkeling ernstig belemmerd wordt. Het kind leert geluiden te signaleren die hard genoeg zijn om te horen. Echter het onderscheiden van verschillende geluiden en de identificatie ervan zal nauwelijks op gang komen. Een ernstig slechthorend kind ziet monden bewegen, maar de gesproken woorden hoort hij niet of nauwelijks. De aandacht en het contact gaan niet verloren, want ook een ernstig slechthorend kind geniet van deze momenten. Het kind maakt zelf ook geluiden die het voelt in de keel. Omdat het zichzelf niet kan horen, kan het de eigen geluiden niet afstemmen op de spraakklanken van de mensen in de omgeving. Soms stopt het kind weer met het maken van geluid, omdat het gevoel in de keel niet interessant meer is. De spraak­ontwikkeling komt dan niet goed op gang. Aangezien de taal niet goed gehoord wordt, verloopt de ontwikkeling van de taal en de spraak vaak zeer moeizaam. Dat wil niet zeggen dat er geen communicatie plaatsvindt. De baby ziet, ruikt en reageert op lachen en aanrakingen. Deze kinderen richten zich ook extra op hun 12 andere zintuigen als bron van informatie. Een ernstig slechthorend kind zal opvallend veel kijken naar de dingen die om hem heen gebeuren. Deze kinderen voelen zich vaak minder veilig, omdat ze niet worden gewaarschuwd door geluiden. Het lijkt dan of dingen plotseling gebeuren. Het kind hoort bijvoorbeeld niet dat moeder eraan komt op de trap, maar ze is er ineens. Het hoort niet dat de deurbel gaat, dus het lijkt of vader zomaar ineens wegloopt. Hierdoor kunnen kinderen angstig worden. Als het kind in bed ligt, hoort het geen voetstappen of stemmen van de ouders meer. Soms zijn deze kinderen bang om te gaan slapen of zijn ze bang in het donker. 13 Licht slechthorende kinderen (tot 40 decibel) en matig slechthorende kinderen (tussen 40 en 60 decibel) Deze kinderen komen dezelfde problemen tegen als slechthorende kinderen, maar in minder ernstige vormen. Dit is afhankelijk van het specifieke gehoorverlies van het kind. De hoorontwikkeling zal gedeeltelijk anders verlopen dan bij goedhorende kinderen. Een groot deel van de alledaagse geluiden kunnen deze kinderen leren horen. Ook het onderscheiden en identificeren van geluiden krijgen ze gedeeltelijk onder de knie. Zij reageren wel op harde geluiden en spraak van dichtbij, maar niet op fluisteren of geluiden van buiten. Het kind schrik bijvoorbeeld van een blaffende hond in de nabije omgeving, maar reageert niet als de hond buiten staat te blaffen. Afhankelijk van het type gehoorverlies worden bepaalde geluiden moeilijker herkend dan andere. Ook bepaalde spraakklanken zijn soms moeilijker te onderscheiden zijn. Bij specifieke gehoorverliezen kan een kind goed reageren op geluiden, zelfs als die heel zacht zijn. Als een kind alleen lage tonen hoort, kan het bijvoorbeeld de deurbel niet horen, omdat deze toevallig hoog klinkt. Deze kinderen reageren goed op spraak, maar missen een aantal klanken in het hoge tonengebied. Dit valt pas op als het kind zelf gaat praten. Het kan moeite hebben met het onderscheid maken tussen deze klanken uit het hoge tonengebied. Zie het audiogram met alledaagse geluiden op pagina 8. Het kind reageert de ene keer wel en een andere keer juist helemaal niet. Deze wisselende reacties kunnen voor ouders verwarrend zijn. 14 | 3. D e vroege spraak- en taalontwikkeling De vroege ontwikkeling van de taal en spraak bij kinderen van nul tot achttien maanden is sterk verbonden met de sociale ontwik­kelingen moet eerst contact zijn tussen mensen, voordat zij kunnen communiceren. Eerst wordt de normale ontwikkeling van de vroege spraak en taal beschreven en daarna de invloed van slechthorendheid hierop. Twee maanden In de eerste twee maanden kijkt het kind nog weinig bewust. Daarna leert het om naar iets te blijven kijken. Het kind ‘zoekt’ ook oogcontact en heeft interesse voor gezichten. Dit de periode waarin het kind voor het eerst gaat glimlachen. Tot twee maanden maakt het kind vooral geluid door huilen. Na twee maanden slaakt het kind kreetjes. Het kind gaat experimenteren en oefent zo verschillende mondbewegingen. In het begin maakt het kind vooral ‘eh-eh-eh’ geluiden. Daarna komen er ook medeklinkers bij zoals in ‘ba’ of ‘da’. Dit is de aanzet tot het brabbelen, dat rond zeven maanden begint. Zes maanden Tot zes maanden heeft het kind vooral aandacht voor gezichten. Na die tijd krijgt het kind ook aandacht voor voorwerpen. Het is dan mogelijk om over dingen te praten. Het kind is actiever en gaat steeds meer spelen met voorwerpen of naar dingen in zijn omgeving kijken. Het is in deze periode nog moeilijk voor een kind om zowel aandacht voor het voorwerp als de ouder te hebben. Rond de zeven maanden begint het kind te brabbelen. Hierbij plakt het klanken zoals ‘ba’ en ‘da’ achter elkaar. Het brabbelen zal steeds langer worden en er komen steeds meer verschillende klanken bij. Negen maanden Het kind begint zelf ‘een gesprek’ door bijvoorbeeld te wijzen naar een voorwerp. In deze periode vindt het kind kiekeboe-spelletjes erg leuk. Het brabbelen wordt gevarieerder en het kind gebruikt verschillende toonhoogten. 15 De eerste woordjes De brabbels gaan steeds meer op woordjes lijken. ‘Da’ zeggen bij aanwijzen, is een veelvoorkomende uiting en kan als een eerste woordje worden beschouwd. Over het algemeen worden de eerste woordjes rond het eerste levensjaar gesproken. Volgens de zogenaamde ‘minimum spreeknorm’ gebruikt een kind van achttien maanden minimaal vijf woordjes. De ontwikkeling van de vroege taal en spraak verloopt soms anders als het kind een gehoorverlies heeft. Ook dit is afhankelijk van de aard van het gehoorverlies. Kinderen met een licht gehoorverlies hebben vaak weinig problemen in de ontwikkeling van de vroege taal en spraak. Zij krijgen soms problemen als de taal verder ontwikkelt en ze zelf zinnetjes gaan maken. Doordat ze bepaalde klanken niet goed horen, kunnen zij die klanken daardoor niet goed uitspreken. Kinderen met een ernstiger gehoorverlies ondervinden soms wel problemen in de ontwikkeling van de vroege spraak en taal. Als zij zichzelf niet goed horen, is het niet interessant om zelf geluiden te maken. Het brabbelen komt daardoor niet goed op gang. 16 | 4. Het audiologisch centrum Het gehoorverlies van uw kind is uitgebreid onderzocht in het audiologisch centrum. Een team is verantwoordelijk voor diagnostiek en begeleiding van slechthorende kinderen. Dit team bestaat uit een audioloog, een logopedist, een kinderpsycholoog een maatschappelijk werker, een KNO-arts en een klinisch linguïst. In veel gevallen wordt een hoortoestel aangemeten bij uw kind. Dit gaat altijd in overleg. De hoortoestellen versterken het geluid. Door uw kind geluiden beter te laten horen, wordt de hoorontwikkeling gestimuleerd. Uw kind gaat meer geluiden horen, maar meestal niet zoals normaal horende kinderen. Uw kind leert geluiden te signaleren en van daaruit geluiden te onderscheiden en identificeren. Het audiologisch centrum meet bij een vervolgonderzoek de reacties van uw kind, met en zonder hoortoestellen. De hoortoestellen worden steeds gecontroleerd en eventueel bijgesteld. Wat uw kind met hoortoestellen hoort, is niet direct duidelijk. Alle slechthorende kinderen moeten eerst leren met het versterkte geluid om te gaan. Raadpleeg uw zorgverzekering voor een vergoeding van hoortoestellen. Naast het aanmeten van hoortoestellen, begeleidt het audiologisch centrum uw kind op het gebied van de spraak en taal. Een logopedist volgt de ontwikkeling van de taal en spraak en adviseert over het stimuleren hiervan. Aan het audiologisch centrum is een maatschappelijk werker en een kinderpsycholoog verbonden. Zij kunnen u helpen met vragen over de algemene ontwikkeling van uw kind, met peda­gogische adviezen of begeleiding bij sociaal-emotionele problemen. 17 | 5. Ondersteuning en hulp van bij de ontwikkeling van het gehoor, de spraak en de taal Gehoor Omdat een gehoorverlies onzichtbaar is, is het soms niet altijd duidelijk hoe u uw kind kunt helpen. De andere zintuigen geven ook veel informatie. Een kind weet bijvoorbeeld dat het tijd is om op te staan als het licht aangaat of als de gordijnen open gaan. Een baby kan de voetstappen misschien niet goed horen, maar voelt soms wel de trillingen ervan op de vloer. Kinderen gaan op deze signalen letten en gaan ze herkennen. Het is belangrijk om tegen een kind met een gehoorverlies zo normaal mogelijk te blijven praten. Zowel tegen kinderen met een licht tot matig gehoorverlies als tegen kinderen die ernstig slechthorend zijn. Praten is voor uzelf een natuurlijke manier om contact te maken en het kind voelt dit aan. Uw gezichtsuitdrukking is natuurlijker en ook daaruit haalt uw kind informatie. • Let erop dat u uw kind eerst aankijkt voor u het optilt. • Beweeg even voorzichtig het bedje of de box, dan weet uw kind dat u er bent. • Doe een lampje aan bij het bed voordat u zich over het kind gaat buigen, zodat uw kind u goed kan zien. • Zorg dat er weinig rumoer is als u met uw kind zit te spelen en te praten. Zet de radio of TV uit, zodat het kind uw stem gemakkelijk kan onderscheiden. • Blaas even zacht in de haartjes of aai uw kind voordat u in het gezichtsveld komt, zodat uw kind weet dat u eraan komt. • Als u met uw kind praat, is het belangrijk dat uw gezicht goed te zien is. Zorg voor voldoende licht zodat uw mondbewegingen en gezichtsuitdrukking goed te zien zijn. Wat u niet moet doen: • Ga niet harder praten tegen uw kind. Het is niet altijd zo dat hard praten duidelijker is. Daarnaast verandert uw gezichtuitdrukking door het harde praten. Het kan dan lijken of u boos bent. Dit is voor kinderen met een gehoorverlies heel verwarrend, want ze proberen door goed te kijken ook informatie te halen uit uw gezichtsuitdrukking. 18 •G a niet (hard) in het oor van het kind praten. Het is belangrijk om oogcontact te houden en uw kind de kans te geven uw gezicht en uw mondbewegingen goed te zien. Op deze manieren maakt u het voor uw kind gemakkelijker. Als uw kind niet steeds schrikt van ‘onverwachte’ gebeurtenissen zal het zich veiliger gaan voelen, omdat het weet wat er komen gaat. Als uw kind zich veilig en vertrouwd voelt, zal het ook gemakkelijker de wereld verder gaan ontdekken. Taal en spraak Uw gezichtsuitdrukking is heel belangrijk. Als u steeds hetzelfde gebaar maakt bij wat u doet, zal uw kind u gaan begrijpen. Het is belangrijk uw kind te stimuleren om geluiden te maken en met zijn stem te spelen. Als u op uw kind reageert als het geluiden maakt, is dit voor uw kind een reden om dat vaker te doen. De eerste woordjes van uw kind kunnen later komen of misschien niet goed verstaanbaar zijn. Omdat uw kind de woorden niet altijd goed hoort, kan het ze niet goed nazeggen. De logopedist van het audiologisch centrum volgt de ontwikkeling van de taal en spraak van uw kind. Deze kan u ook adviezen geven om uw kind thuis te stimuleren. Als het nodig is, wordt u verwezen naar een logopedist bij u in de buurt voor extra begeleiding. Als uw kind een ernstig gehoorverlies heeft, kan het nodig zijn om gebaren te gaan gebruiken om de taal te ondersteunen. Uw kind hoort een woord en ziet er een gebaar bij. De betekenis wordt hiermee ondersteund en dit maakt het gemakkelijker voor uw kind om de taal te gaan begrijpen. De logopedist van het audiologisch centrum kan u hierover adviseren. U kunt de andere zintuigen van uw kind betrekken bij een gesprekje. Bijvoorbeeld door dingen aan te wijzen of uw kind laten voelen aan het voorwerp waarover gesproken wordt. Het is belangrijk korte zinnen te gebruiken, zodat uw kind u zo goed mogelijk kan begrijpen. Let er daarbij op dat uw kind u goed kan zien zodat het zoveel mogelijk informatie kan aflezen van uw gezicht en door lichaamstaal. 19 Het is belangrijk om uw taal aan te passen aan uw kind. Praat over dingen waar uw kind mee bezig is. Doe geluiden of een woordje van uw kind na en voeg dan iets nieuws toe. Als uw kind bijvoorbeeld zegt: ‘poe’ en buiten de poes aanwijst, kunt u het herhalen en informatie toevoegen, bijvoorbeeld ‘Ja, poes. Poes is buiten.’ Een kind dat net zijn eerste woordjes zegt, begrijpt niet veel van een lange zin. U kunt een woord benadrukken door aan te wijzen waar u het over heeft, bijvoorbeeld: “Kijk, vla.” Of door het woord langer te maken, bijvoorbeeld: “Mmmmm, vlaaaaa!” Dit maakt een woord leuk en daardoor interessant voor uw kind. Hoe vaker uw kind een woord hoort, hoe makkelijker het wordt om het woord te gebruiken. 20 | Meer informatie over de taal en spraak en adviezen voor taalstimulering Kinderen met een gehoorverlies Spreken, taal en luisteren bij kinderen met een tijdelijk verminderd gehoor Nel van der Vlies, FENAC, 1997 Geen goed gehoor, wat nu? M. Rodenburg, De Tijdstroom, 1996 Ontwikkeling van taal en spraak Het wonder van de taalverwerving S.M Goorhuis-Brouwer, De Tijdstroom Een basisboek voor opvoeders van jonge kinderen. Taalontwikkeling spelenderwijs D. Jeffree en R. McConley Spelletjes en activiteiten voor jonge kinderen met een achterstand. Praten doe je met z’n tweeën Ayala Manolson, 1996 Vragen Indien u vragen heeft, kunt u contact opnemen met audiologisch centrum, receptie S telefoon (020) 444 0969. 21 22 23 Uitgave Vormgeving VU medisch centrum© DPC VUmc Postbus 7057 1007 MB Amsterdam 205018 Telefoon (020) 444 4444 VU medisch centrum® maart 2013 www.VUmc.nl