Terugverwijs- en samenwerkingsafspraken patiënten COPD van 2e naar 1e lijn Gebaseerd op de NHG standaard COPD en de LTA COPD Wanneer het beleid van de longarts tot een bevredigend resultaat heeft geleid, wordt de patiënt (bijvoorbeeld 3 tot 12 maanden na verwijzing) terugverwezen naar de huisarts. Bij terugverwijzing mag de longarts ervan uitgaan dat de huisarts de richtlijnen voor het bereiken van de streefdoelen en de controles hierop in acht neemt. De volgende patiënten kunnen worden (terug)verwezen naar de 1e lijn: Patiënten die om diagnostische problemen verwezen waren Patiënten bij wie de diagnose COPD gesteld is en waarbij geen ernstige klachten bestaan. Tweedelijn stelt behandelplan op en behandeldoelen zijn haalbaar in de eerstelijn. Als er een andere oorzaak van de klachten gevonden wordt, laat de longarts dit binnen korte tijd weten en draagt hij/zij zorg voor de follow-up waarover binnen 3 maanden bericht wordt. Bij patiënten die verwezen zijn wegens het niet bereiken van de behandeldoelen Bij het bereiken van de behandeldoelen gerelateerd aan de mogelijkheden van de patiënt. (veelal met matig ernstig COPD). De huisarts behandelt daarna de patiënt op basis van het afgesproken controleschema en blijft het effect van de behandeling controleren. Patiënten die met behandeling door de longarts in een stabiele fase gekomen zijn en waarbij behandeldoelen (weer) haalbaar lijken in de eerste lijn. De longarts stuurt een brief naar de huisartsenpraktijk en vermeldt expliciet dat patiënt voor zijn behandeling en begeleiding voortaan in de eerstelijn kan worden gezien. Tevens vermeldt hij het verloop van de klachten en de longfunctie door de tijd en formuleert specifieke aandachtspunten voor controle en beleid (naast het controlebeleid zoals dat in de LTA staat geformuleerd). De longarts licht de patiënt voor over de overdracht van de verdere behandeling aan de huisarts en de afspraken die hierover gemaakt zijn, en sluit daarmee de behandeling af. De patiënt kan daarna met vragen over de medicatie en voor (herhalings)recepten bij de huisarts terecht. De huisarts meldt aan de POH dat patiënt is terugverwezen en ze dragen er zorg voor dat patiënt actief in het KIS wordt opgenomen (via importeren nieuwe patiënt of door een bericht aan de (Fictieve) Tweedelijnsorganisatie in het KIS te sturen met het verzoek het hoofdbehandelaarschap over te dragen aan de huisartsenpraktijk). Op deze manier wordt een eerstelijns DBC geopend. De huisarts/POH roept de patiënt op voor controle. Onderstaande categorie blijft in de tweedelijn: Patiënten met COPD worden in het algemeen niet terugverwezen bij: ernstige klachten of beperkingen zoals bij: frequente exacerbaties waarvoor prednis(ol)on of opnames noodzakelijk waren; progressieve dyspnoe en afname van het inspanningsvermogen; een FEV1 die <1,5 liter of <50% van voorspeld blijft; blijvend gestoorde arteriële pO2 of pCO2 waarden, bijvoorbeeld als gevolg van een diffusiecapaciteit die kleiner is dan 50% van de voorspelde waarde (een mogelijke indicatie voor zuurstoftherapie); comorbiditeit waarvan complicaties te verwachten zijn zoals bijvoorbeeld hartfalen. Bij deze patiënten kan een regeling voor gedeelde zorg van toepassing zijn (er is dan geen sprake van programmatische eerstelijns COPD zorg; m.a.w. er wordt geen eerstelijns DBC geopend in het KIS, huisarts declareert op basis van verrichtingen): Bij patiënten met ernstiger vormen van COPD is blijvende aandacht van de huisarts voor de zorgbehoefte in de thuissituatie gewenst om tijdig en adequaat aanpassingen in de woon- en leefomstandigheden te kunnen realiseren. Tevens worden daardoor de patiënt en de longarts in mindere mate geconfronteerd met ziekenhuisopnames op alleen ‘sociale indicatie’. Bij patiënten met terminale COPD wordt aanbevolen dat de huisarts of longarts in onderling goed overleg tijdig en op een rustig en voor de patiënt geschikt moment ter sprake brengt wat nog wel en wat niet meer medisch zinvol is. Hierbij kan ook de wens tot beademing of reanimatie besproken worden. Voor de overdracht van relevante informatie tijdens waarneming wordt aanbevolen een kopie van de belangrijkste gegevens uit het medisch dossier bij de patiënt thuis te laten. Exacerbatie: zie verwijs- en samenwerkingsafspraken bij behandelen longaanval. (Bij patiënten die langer dan 6 maanden 7,5 mg prednis(ol)on of meer gebruiken moet aandacht besteed worden aan preventie van osteoporose. De LTA-werkgroep komt overeen dat de voorschrijver (dus de longarts) verantwoordelijk is voor het ter sprake brengen hiervan en dat op regionaal niveau moet worden overeengekomen wie de preventieve maatregelen zal uitvoeren. Door de leden van de klankbordgroep COPD (maart 2015) is besloten dat, juist omdat de longarts de voorschrijver is, hij ook degene is die de nodige preventieve maatregelen uitvoert t.a.v. osteoporose bij patiënten die langer dan 6 maanden 7,5 mg prednis(ol)on of meer gebruiken. Dit is conform de huidige procedure.)