GYM IN GRUNN

advertisement
GYM IN GRUNN
KWALITEIT VAN BEWEGINGSONDERWIJS
in het primair onderwijs
Juni 2014
Marjolein Wildeboer
SAMENVATTING
In Nederland is bewegen en sport (of bewegingsonderwijs) een verplicht vak in het basis - en
voortgezet onderwijs. Naast de term bewegen en sport worden vaak de termen lichamelijke oefening,
lichamelijke opvoeding (LO) en gym genoemd. Deze termen duiden allemaal op hetzelfde vak, maar
worden door elkaar gebruikt. Achter de termen zit vaak een ideologische gedachte die het vak
kenmerkt. In dit onderzoek zullen de termen bewegingsonderwijs, omdat dit de essentie van het vak
weergeeft (Stegeman, 2001) en bewegen en sport, omdat dit begrip het meest aansluit bij de
eigentijdse naam van het vakgebied (Bax, 2010), gebruikt worden.
In zowel de nulmeting (Reijgersberg, Van der Werff, & Lucassen, 2013) uitgevoerd voor het kabinet,
als de verschillende nota’s van de gemeente Groningen (hoofdstuk 2.2) is steeds sprake van de
kwaliteit van bewegingsonderwijs. De vraag rijst, wat wordt hiermee bedoeld ? Wat is kwaliteit en
welke aanduidingen en indicatoren worden in het vakgebied van bewegingsonderwijs gebruikt om te
spreken van kwalitatief goed bewegingsonderwijs? Een kijkje in de geschiedenis van lichamelijke
opvoeding in Nederland geeft meer inzicht in de verschillende visies op het vak, en dus ook op wat we
verstaan onder “ kwalitatief goede lessen”.
De Oostenrijkse school leert dat bewegen en sport een belangrijk onderdeel is van de totale
opvoeding tot een harmonische mens. Om dit doel te bereiken z al gewerkt moeten worden met
doelgerichte leerplannen. De Bildingstheorie gaat uit van grondvormen van bewegen, waarbij
bewegen een ontdekkende oftewel exploratieve functie en een sociale oftewel communicatieve functie
heeft. Groenman sluit daar op aan door de grondvormen van bewegen te zien als gedragswijzen.
Ook Rijsdorp is van mening dat geen opvoeding volledig is zonder lichamelijke opvoeding, waarbij een
planmatige pedagogische beïnvloeding wordt verwacht. Hij gaat daarbij uit van een relationeel
mensbeeld, want de mens staat in relatie tot zijn omgeving. Loopstra voegt daar nog een
waardenorientatie aan toe, want binnen het domein van bewegen is de sociale context, gevuld met
normen en waarden, van groot belang. De huidige context van bewegen is steeds verder gevuld met
sportvaardigheden die terug komen in de wedstrijdsport. Het vak poogt steeds meer aansluiting te
vinden met het naschoolse aanbod, getuige ook de vele hedendaagse sportstimuleringsmaatregelen
van de overheid. De hedendaagse vakbenadering van Stegeman (2000) drukt dan ook het beste het
beoogde doel van het vakgebied uit (Bax, 2010):“Het bewegingsonderwijs is erop gericht de leerlingen
bekwaam te maken voor zelfstandige, verantwoorde, perspectiefrijke en blijvende deelname aan de
bewegingscultuur”.
Belangrijkste conclusie van dit literatuuronderzoek is de in hoofdstuk 5.1 gepresenteerde tabel met de
overeenkomstige criteria. Het aanbod, de gerealiseerde onderwijstijd, de bevoegdheid van de
leerkracht, de leerlingenzorg en inbedding in het schoolbeleid zijn de meest voorkomende. De uitleg
van deze criteria, die bestaan uit de verschillende aspecten zoals uitgelegd in paragraaf 5.2 geven
een aanvulling hierop.
De totstandkoming van deze criteria is gedaan middels uitgebreid literatuuronderzoek van de meest
recente bronnen in Nederland. Hierbij is ook gekeken naar de landelijke en lokale beleidsvoering op
het vakgebied.
Voor de gemeente Groningen en de schoolbesturen geeft dit onderzoek aan dat er geen
eenduidigheid bestaat over de kwaliteit van bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Onderlinge
consensus over in welke aspecten de gemeente, in samenspraak met de schoolbesturen, een
kwaliteitsslag wil maken ten aanzien van het vakgebied is een eerste stap. Dit onderzoek geeft aan
welke aspecten voornamelijk naar voren komen in landelijke onderzoeken. Deze aspecten kunnen als
indicatoren gebruikt worden voor zowel de gemeente, de onderwijsbesturen als directies van de
scholen.
Download