Thema 1 Inleiding in de GGZ Psychiatrie is een onderdeel van geneeskunde, maar heeft ook te maken met onbewuste krachten en met relaties tussen mensen. 1. Geef de ontwikkeling van de GGZ weer Hippocrates: Een medische probleem Middeleeuw: Hekserij 1500-1800: Het gesticht (dolhuis) 1800/1900: Krankzinnigenwet (1841), verbeteren van de rechtpositie van de verpleegden, opnemen van krankzinnigen eenvoudiger maken, krankzinnigen meer gezien als patiënten die moeten worden behandeld in behandelingsinstituten. Freud ontwikkeld psychoanalyse. Door het interpreteren van vrij associaties -gedachten die spontaan bij de patiënten opkomen- vergeten herinneringen en onbewuste gedachten op het spoor te komen. Verklaren van dromen. Na 1950 Biologisch perspectief: Ontdek van verschillende psychofarmaca Sociologisch perspectief: emancipatie van de patiënt, antipsychiatrie (behandeling is vaak beschadigder dan behulpzaam) Psychologisch perspectief: Ontwikkeling van verschillende psychotherapieën zoals Beahaviour therapy, Hypnotherapy, Psychoanalysis, Gestalt therapy, Cognitive behavioural therapy. Het biopsychosociaal model is gebruikt om het ontstaan van een psychiatrische stoornis te analyseren. Afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of zijn omgeving en problemen met zich meedragen. Afwijkend gedrag (bv: excessief drinken) Vaak combinatie van Afwijkende gedachten (bv: dwanggedachten) deze gebieden. Afwijkende belevingen (bv: extreme angsten) Afwijkingen binnen sociale relaties (bv: agressief gedrag van een man tot zijn vrouw) 1 Psychisch functioneren kan normaal of pathologisch zijn. Psychopathologie is ‘Elk patroon van emoties, gedragingen of gedachten dat niet bij de situatie past en dat persoonlijk lijden veroorzaakt of het individu ervan weerhoudt om belangrijke doelen te realiseren’. Symptoom: Subjectief beleefde klachten Syndroom: Herkenbaar patroon in subjectief beleefde klachten en tekenen uit aanvullend onderzoek. Diagnose: Het vaststellen welk onderliggend patroon, stoornis of ziekte ten grondslag ligt aan de vertoonde symptomen. Vaststellen symptomen en syndroom, verklaren en begrijpen toestand patiënt en kiezen doeltreffende behandeling. Predisponerende factoren: langer bestaande factoren die iemand ontvankelijker maken voor een bepaalde psychiatrische stoornis. Voorbeelden zijn genetische aanleg, maar ook vroege traumatisering of verwaarlozing, negatieve gezinsrelaties of gebrek aan intimiteit en sociale steun. Luxerende factoren: gebeurtenissen die een psychiatrische stoornis uiteindelijk ontlokken, bijvoorbeeld lichamelijke ziekte, verlies van een dierbare of pensionering. Onderhoudende factoren: zorgen ervoor dat de psychiatrische stoornis aan blijft houden. Deze factoren kunnen deels overlappen met predisponerende factoren, zoals gebrek aan intimiteit en steun. Ook chronische lichamelijke ziekte kan een onderhoudende factor zijn. Classificatie: Het systematisch indelen in groepen of categorieën volgens vastgestelde criteria. Psychiatrie: DSM-V Algemene criteria DSM Actueel lijden Onvermogen: tekortschieten op een of meer belangrijke gebieden van het functioneren. Een significant toegenomen risico om dood te gaan, pijn te lijden of de persoonlijke vrijheid te verliezen Het afwijkende gedrag moet niet alleen een te verwachten en cultureel aanvaarde reactie zijn op een bepaalde gebeurtenis Het afwijkende gedrag moet niet alleen bestaan uit gedrag dat afwijkt van de norm Het afwijkende gedrag moet niet alleen een uitvloeisel zijn van conflicten tussen het individu en de maatschappij Verschillen tussen DSM IV en DSM V Het systeem van classificatie langs vijf assen is verdwenen in DSM V De hoofdstukindeling is gewijzigd, en komt beter overeen met de later te verschijnen ICD-11 Er is geen aparte sectie voor stoornissen op de kinderleeftijd en in de adolescentie. De zogenaamde ‘specificaties’ zijn toegevoegd. Hier gaat het om een beschrijving van aspecten die de diagnose en de classificatie verfijnen en valideren: aard, ernst, beloop en klinisch relevante items (b.v. suïcidaliteit) Behandeling Psychiatrie Psychopathologische behandeling: Psychofarmaca, Cognitieve therapie, Gedragstherapie. Positieve psychologie: Welzijn vergroten, mindfulness, compassietraining, sterke kanten benadering, positieve emoties. 2. Benoem het doel van de GGZ (toen en nu) 2 De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) richt zich op het: Voorkomen van psychische aandoeningen Behandelen van psychische aandoeningen Zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen met een chronische psychiatrische aandoening aan de samenleving Bieden van (ongevraagde) hulp aan mensen met ernstig verward en/of verslaafd zijn en die uit zichzelf geen hulp zoeken. Het kan intramuraal (klinische zorg) of extramurale (behandeld in zijn eigen omgeving) zorg zijn. 3. Leg uit op welke manier de GGZ georganiseerd is (toen en nu) De eerstelijnszorg (Huisarts (POH-GGZ), Basis GGZ) is voor mensen met allerlei psychische problemen snel en gemakkelijk toegankelijk. Is meer specialistische zorg noodzakelijk, dan verwijst de huisarts de cliënt door naar de tweede lijn de gespecialiseerde GGZ. Cliënten met een zeldzame of zeer complexe psychische aandoening kunnen terecht bij een beperkt aantal gespecialiseerde instellingen. 4. Beschrijf de taken en beroepscompetenties van de verpleegkundige in de GGZ (toen en nu) (“nu” als verbijzondering van de CanMeds-rollen en beroepscompetenties BN2020) De taakgebieden zijn op te splitsen in drie onderdelen: Cliëntgebonden taken: verzameling van taken die verbonden zijn aan het primaire proces, de directe zorgverlening. Opstellen, evalueren en bijstellen verpleegplan (samen met de cliënt en naasten) Ondersteunen van de cliënt bij de persoonlijke basiszorg Verpleegkundige handelingen Begeleiden van de cliënt op psychosociaal gebied en zingeving Ondersteunen van de cliënt en naastbetrokkenen bij het voeren van regie over eigen leven (zelfmanagement) Crisisinterventie Preventie toepassen (risicoanalyse samen met de cliënt en naasten) Coördineren van het verpleegkundige proces Gezondheidsvoorlichting geven aan cliënt en naastbetrokkenen 3 Organisatiegebonden taken: verzameling van taken die verbonden zijn aan beleid en beheer met betrekking tot voorwaarden voor de directe zorgverlening. Beleid ontwikkelen (bijdragen, voorstellen en ontwikkelen) Beleid implementeren Deskundigheid bevorderen Operationeel leidinggeven Professiegebonden taken: verzameling van taken die verbonden zijn aan behoud, ontwikkeling en kwaliteit van professionele beroepsuitoefening. Zich inzetten voor persoonlijke ontwikkeling Generieke competenties 1. is communicatief vaardig: De ggz-verpleegkundige is in staat aandachtig en open contact te maken met de cliënt. Hierdoor voelt de cliënt zich vertrouwd, veilig, gerespecteerd en begrepen. 2. kan vraaggericht en herstelgericht werken: In het behandel- en herstelproces staan de cliënt en diens vraag te allen tijde centraal. De ggz-verpleegkundige onderzoekt samen met de cliënt en naastbetrokkenen de wensen, mogelijkheden en beperkingen om de doelen van de cliënt te verwezenlijken. 3. kan methodisch en resultaatgericht werken: De ggz-verpleegkundige handelt herstel- en doelgericht op een methodische, gestructureerde en transparante wijze. 4. kan kwaliteitsgericht en kostenbewust werken: De ggz-verpleegkundige streeft altijd naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van verpleeg- kundig handelen en ondersteuning. Hierbij houdt hij rekening met de bekostigingssystematiek. 5. kan samenwerken: De ggz-verpleegkundige is in staat om op constructieve wijze actief samen te werken binnen netwerken en teams, zowel binnen als buiten de organisatie, alsmede binnen of buiten de eigen branche/sector. 6. is (zelf-)reflecterend: De ggz-verpleegkundige reflecteert op zijn eigen handelen en op de gevolgen die dit heeft op de ondersteuning van de cliënt. Hij kent zijn eigen grenzen, waarden en normen en kan hiermee op een professionele manier omgaan in zijn dagelijkse werk. Hij zoekt actief naar persoonlijke feedback, stelt zich kwetsbaar op en laat zien over een reëel inzicht in eigen sterke en zwakke punten te beschikken. 7. kan besluiten nemen/een oordeel vormen: De ggz-verpleegkundige is in staat om juist te oordelen en beslissingen te nemen. Kan gegevens en mogelijke handelswijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar afwegen en tot realistische beoordelingen komen. Weet welke beslissingen zelf genomen kunnen worden en welke niet. 8. kan initiatieven nemen: De ggz-verpleegkundige neemt actief maatregelen om de gang van zaken te bei ̈nvloeden. Herkent gelegenheden om het bereiken van het doel te bevorderen en grijpt kansen om het doel eerder te bereiken. 9. is coachingsvaardig: De ggz-verpleegkundige geeft feedback aan de leerling/stagiair/nieuwe medewerker over het functioneren, stuurt op professionele wijze aan en begeleidt bij het leren van het beroep. Ontwikkelt en stimuleert daarnaast de deskundigheid en vaardigheid van medewerkers door middel van consultatie, opleiding en coaching. 10. is ontwikkelingsgericht: De ggz-verpleegkundige houdt ontwikkelingen bij op het eigen vakgebied. Is bezig met het verbreden en verdiepen van eigen kennis op het vakgebied en om anderen op de hoogte te stellen van nieuwe informatie. 11. kan plannen en organiseren: De ggz-verpleegkundige kan op effectieve wijze doelen en prioriteiten bepalen en naar eigen inzicht werkzaamheden (ook van anderen) indelen en afstemmen op beschikbare tijd en capaciteit om de doelen te kunnen bereiken. 4 12. is ondernemend en innovatief: De ggz-verpleegkundige is in staat in te spelen op veranderingen, innovaties en ontwikkelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg en de samenleving. Hij kijkt buiten de bestaande grenzen en zoekt actief naar nieuwe mogelijkheden voor ondersteuningsvormen. Specifieke competenties 13. kan ongewenst gedrag hanteren en beïnvloeden: De ggz-verpleegkundige kan op respectvolle en duidelijke manier omgaan en handelen met ongewenst gedrag. 14. kan gedragsverandering ondersteunen: De ggz-verpleegkundige ondersteunt de cliënt bij het realiseren van gedragsverande- ring. Hierbij wordt gestreefd naar de zelfredzaamheid van de cliënt in/bij het verbeteren van zijn persoonlijk en sociaal functioneren in de samenleving. 15. kan groepsgericht werken: De ggz-verpleegkundige maakt binnen een groep(sgerichte activiteit) optimaal gebruik van de groepsdynamiek. Weet de individuele doelen van de cliënten hierin mee te nemen. 16. kan outreachend werken: De ggz-verpleegkundige legt en houdt op proactieve wijze contact met de cliënt, naast betrokkenen en betrokken professionals. Hierdoor houdt hij zicht op situaties waar inzet van hulpverlening noodzakelijk is (of wordt), kan hij vroegtijdig ingrijpen en escalaties voor zijn. 17. kan in een gedwongen kader werken: De ggz-verpleegkundige kan op duidelijke en respectvolle wijze omgaan met de cliënt bij gedwongen opname. 18. is netwerkvaardig: De ggz-verpleegkundige heeft het vermogen om samen met de cliënt het persoonlijke netwerk te ontwikkelen om sociaal isolement tegen te gaan. Werkzaamheden Schouder-aan-schouder met de psychiater: Observatie van psychiatrische symptomen Werking en bijwerking van (medicamenteuze) therapie Begeleiding bij intensieve psychiatrische behandeling Tijdig signaleren van terugval Vroege interventie Adequate somatische zorg voor de patiënt De verpleegkundige is geen diagnosticus De psychiater diagnosticeert (en de verpleegkundige reikt relevante gegevens aan) De psychiater schrijft medicatie voor (en de verpleegkundige draagt bij aan medicatietrouw en rapporteert over de effecten) De psycholoog past psychotherapie toe (en de verpleegkundige draagt bij aan generalisatie naar de dagelijkse levenssituatie van de patiënt) Daarnaast ondersteuning bij het normale bestaan, Autonomie en empowerment en Belevingsgerichte zorg 5. Onderzoek de zorgvraag van zorgvragers met een niet-Nederlandse achtergrond Bij migranten en vluchtelingen groepen is er vaker sprake van psychisch lijden. Dit psychisch lijden vertaalt zich niet in alle groepen in een verhoogde prevalentie van psychische stoornissen. Er bestaat forse verschillen tussen de groepen in het voorkomen van depressieve en angststoornissen, zelfdoding, alcohol- en drugsgebruik. 5 Depressieve stoornissen: lichte verhoging bestaat onder Turkse en Marokkaanse volwassenen en sterkte verhoging onder Turkse en Marokkaanse oudere migranten. Geen sprake voor Surinamers. Prevalentie van Angststoornissen is ter vergelijking met Nederlanders, Alcohol en drugs gebruik minder bij Surinamers en niet voor Turkse en Marokkaanse. Bij jongeren en vooral migrantenjongeren hangen emotionele problemen en gedragsproblemen samen met een laag opleidingsniveau, een lage SES, werkloosheid, taalachterstand, hertrouwen van ouders, langdurige en/of ernstige lichamelijk ziekte bij de ouders, psychopathologie bij de ouders en acculturatiestress. Asielzoekers en vluchtelingen vertonen zeer hoge prevalentiecijfers voor psychische stoornissen. Slechte maatschappelijk positie in het gastland, gebrek aan taalvaardigheid, werkloosheid en de duur van de asielprocedure spelen een grote rol. Voor vluchtelingen Post Traumatic Stress Syndrome spleet ook een rol. Risicofactoren: Bron van inkomen (uitkering of werk) Acculturatieniveau, taal en communicatie problematiek Verblijfsduur in Nederland Het hanteren van actief coping strategieën Discriminatie en marginalisatie Slechte lichamelijk conditie Ontbreken van sociale steun Psychologische trauma (oorlog, rampen, verlies van familieleden) Thema 2 Psychotische stoornissen 1. Beschrijft de symptomen, het beloop en de oorzaken van psychotische stoornissen Een psychose is een groep psychiatrische verschijnselen, symptomen: a. Problemen in het denken Formele denkstoornissen Inhoudelijke Denkstoornissen Wanen (delusion, mental, internal) b. Problemen in het waarnemen • Hallucinaties (mental, internal) • Illusies (physical, external) c. Desorganisatie Wanen Erotomane type Grootheidstype Jaloerse type Achtervolgingstype Somatische type Gemengde type Ongespecificeerde type Soorten psychotische stoornissen en de DSM-V Hallucinaties Akoestisch Visueel Olfactorisch (reuk) Tactiele hallucinaties (gevoelens) Smaakhallucinaties 1. Waanstoornis 6 2. 3. 4. 5. 6. 7. Kortdurende psychotische stoornis Schizofreniforme stoornis Schizofrenie Schizoaffectieve stoornis Psychotische stoornis door een middel/medicatie Psychotische stoornis door een somatische aandoening Schizofrenie Ernstige geestesziekte die een langdurig verloop heeft en die de mens in zijn kern aantast Het verloop is vaak geleidelijk Zowel positieve als negatieve symptomen DSM-V: valt onder de hoofdgroep: Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen Schizofrenie in de DSM -V A. Twee of meer symptomen: 1. Wanen 2.Hallucinaties 3. Gedesorganiseerd spreken 4. Ernstige gedesorganiseerdheid of katatoon gedrag 5. Negatieve symptomen B. Sociale/beroepsmatige dysfunctie C. Duur symptomen 6 maanden D. Uitsluiting andere stoornissen E. Uitsluiting middelengebruik/somatische aandoening Oorzaken schizofrenie Biologische factoren Erfelijkheid Vergrote hersenventrikels Verstoring in neurotransmitters Psychische factoren Sociale factoren Stressvolle gebeurtenissen Middelen gebruik Voorkomen en beloop schizofrenie 1% van de hele bevolking lijdt aan schizofrenie (1:100) Waarvan ongeveer de helft wordt herkend Meer mannen dan vrouwen met schizofrenie Onset: tussen de 13-20 jaar Beloop van schizofrenie varieert. Acuut en sluipend Negatieve symptomen meestal stabiel aanwezig, Positieve symptomen pieken in vlagen (psychose) Kwetsbaarheid voor nieuwe psychose Medicatie (anti-psychotica) veel meer effect op positieve symptomen dan op negatieve symptomen 2. Legt uit welke gezondheids- en bestaansproblemen mensen met psychotische stoornissen ervaren 7 Positieve symptomen: Aanwezigheid van Negatieve symptomen: Afwezigheid van verschijnselen die normaal gesproken niet verschijnselen die normaal gesproken wel aanwezig zijn. aanwezig zijn. Hallucinatie Interesse in buitwereld Wanen Emotionele reacties op de omgeving Onsamenhangende spraak Zelfverzorging Chaotisch gedrag Contact maken met anderen 3. Benoemt de kern van de verpleegkundige zorg bij zorgvragers met een psychotische stoornis Beahandeling schizofrenie Contactherstel Medicatie: antipsychotica, beïnvloeden dopamine (geblokkeerd dopaminereceptoren, positieve symptomen nemen af, Parkinson kan optreden) Psychologische behandeling: Psychoeducatie Cognitieve gedragstherapie Gezinsinterventies Omgaan met iemand met psychose Rust/ niet te veel prikkels; Spelen met afstand/nabijheid: omgaan met achterdocht Er gewoon zijn; Duidelijk taalgebruik; Niet mee gaan in wanen/ hallucinaties; Emotionele lading bespreken; Alert op bijwerkingen van medicatie; Draagkracht vs draaglast; Oog voor praktische problemen o.a. financiën, vervuiling; Zorg voor ADL: eten, drinken, wassen etc Werk samen met familie/sociaal netwerk; Psycho-educatie: het geven van informatie aan cliënten of aan familie/naastbetrokkenen over hoe zij kunnen omgaan met de psychische beperking. Psycho-educatie streeft ernaar cliënten vaardigheden aan te leren om hun leven weer in handen te kunnen nemen. Sociale uitsluiting; Rehabilitatie Rehabilitatie (Herstel ondersteunde zorg) Hulpverleningsvorm Proces van cliënt en hulpverlener (Rehabilitatie) Doelen Herstel van activiteiten en participatie Herstel Geen hulpverlening Proces van de cliënt Empowerment, macht over je ziekte, jezelf en je omstandigheden Gericht op wat cliënt belangrijk vindt in zijn leven. 8 4. Onderzoekt de zorgvraag van psychotische zorgvragers met een niet-Nederlandse achtergrond De Sunrise model laten zien dat diverse culturele en sociale structuurdimensies kan van invloed zijn op: Het ontstaan van kwetsbaarheden De eigen beoordeling van en omgang met kwetsbaarheden De openheid of geslotenheid over kwetsbaarheden binnen de eigen directe omgeving Het besluit om een hulpvraag te stellen, als ook de verwoording van deze hulpvraag De verwachtingen over het zorgaanbod Met het culturele interview ken de invloed van culturele en sociale structuurdimensies inzichtelijk gemaakt worden. Hierdoor kunnen deze dimensies meegenomen worden bij het opstellen van de verpleegkundige proces. Thema 3 Neurocognitieve stoornissen Cognitieve stoornissen zijn stoornissen in het (her)kennen van de omgeving. Daaronder vallen ook stoornissen in aandacht en concentratie, inprenting, geheugen, planning, overzicht, initiatief en diverse aangeleerde vaardigheden. Conform de DSM-V worden de neurocognitieve stoornissen onderscheiden in drie hoofdcategorieën: a. Delier; b. Uitgebreide neurocognitieve stoornissen; c. Beperkte neurocognitieve stoornissen. 1. Beschrijft de symptomen, het beloop en de oorzaken van Delier Delier is een verzameling acute symptomen met stoornissen op het terrein van bewustzijn en cognitie ten gevolge van uiteenlopende oorzaken. In de DSM -V worden voor de delier vijf criteria gesteld: a. Stoornissen in het bewustzijn (stoornissen in aandacht en concentratie) 9 b. Acuut begin (uren tot dagen) en wisselend beeld in de loop van de dag c. Bijkomende cognitieve stoornis (bv. Geheugenstoornis, desoriëntatie, taalstoornis of waarnemingsstoornis) d. De symptomen kunnen niet worden verklaard uit een andere neurocognitieve stoornis en doen zich niet voor in de context van een gedaald bewustzijn zoals een coma e. Er zijn aanwijzingen voor een onderliggende lichamelijk aandoening. Een delier begint meestal tamelijk acuut binnen enkele uren of dagen. Er is sprake van bewustzijnswisselingen en aandacht- en concentratiewisselingen in de loop van de dag. Delier voorkomt meestal bij mensen na een chirurgische ingreep, patiënten in de IC, brandwond patiënte, AIDS patiënten en mensen met bevorderde dementie. Jonge kinderen en ouder mensen lopen grotere risico om delirant te worden. Alzheimer :De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. Maar liefst 70% van alle mensen met dementie heeft alzheimer. Iemand met alzheimer krijgt problemen met het geheugen. Naarmate de ziekte erger wordt, krijgt iemand steeds meer moeite met dagelijkse vaardigheden. Symptomen Alzheimer Iemand met de ziekte van alzheimer krijgt moeite met alledaagse dingen zoals plannen maken, beslissingen nemen en een gesprek volgen. Daarnaast kan hij niet meer goed: nieuwe informatie onthouden. informatie onthouden die langere tijd in het geheugen zat onthouden waar hij is, of welke dag, welke maand of welk jaar het is. 10 taal gebruiken en begrijpen. Dit heet afasie. voorwerpen en geluiden herkennen en weten waar ze voor zijn. Dit heet agnosie. handelingen uitvoeren of in de juiste volgorde uitvoeren. Dit heet apraxie. nadenken over situaties en deze beoordelen. Iemand met de ziekte van Alzheimer kan zich ook anders gaan gedragen. Zijn karakter verandert. Hij wordt bijvoorbeeld onrustig, achterdochtig of agressief. Of hij wordt juist lusteloos. Zijn stemming kan snel omslaan. De kerncriteria bij Alzheimer zijn een sluipend begin en een geleidelijk progressie van beperkingen in een of meer cognitieve domeinen. Bij de meeste mensen met de ziekte van Alzheimer beginnen de geheugenklachten met inprentingsproblemen en stoornissen van het kortetermijngeheugen. Deze klachten gaan meestal samen met desoriëntatie in tijd, plaats en persoon. Later treffen we ook stoornissen aan het langetermijngeheugen. De ziekte van Alzheimer gaat in een gevorderd stadium gepaard met afasie (onvermogen om gesproken taal te begrijpen), apraxie (onvermogen om handelingen goed uit te voeren) en agnosie (onvermogen om zaken te herkennen). Bij Alzheimerziekte treden vrijwel altijd persoonlijkheidsveranderingen. Oorzaken Alzheimer Bij de ziekte van Alzheimer gaan de zenuwcellen in de hersenen kapot. Dit komt doordat bepaalde eiwitten, zogenaamde beta-amyloïd eiwitten, zich ophopen in de zenuwcellen en zogenaamde plaques vormen. Ook kunnen bepaalde vezels zich in de cellen ophopen tot zogenaamde neurofibrillaire tangles. Deze ophopingen van eiwitten en vezels maken de cellen kapot en verstoren de onderlinge communicatie. Hierdoor kunnen de hersenen niet goed meer functioneren en sterven zenuwcellen af. Verloop van de ziekte van Alzheimer In het begin van de ziekte van Alzheimer zijn de verschijnselen vaak niet duidelijk aanwezig. De verschijnselen worden duidelijker naarmate de dementie erger wordt. Sommige mensen met alzheimer gaan snel achteruit. Anderen hebben nog lang een redelijk gewoon leven. Door de ziekte wordt iemand steeds afhankelijker van de hulp van anderen. Het wordt steeds moeilijker om te functioneren in het dagelijks leven. Uiteindelijk raakt iemand met alzheimer erg verzwakt. Hij overlijdt dan door algemene verzwakking, door evenwichtsproblemen waardoor hij ernstig ten val komt, of door luchtwegontstekingen die het gevolg zijn van slikproblemen. Vasculaire neurocognitieve stoornis (“vasculaire dementie”): De term vasculaire dementie verwijs naar iedere vorm van dementie die kan worden toegeschreven aan bloedvatproblemen/ doorbloedingsstoornissen van de hersenen. Tegenwoordig is een onderscheid gemaakt tussen large vessel disease (LVD) en small vessel disease (SVD). Hiernaast wordt ook de afkorting CVA (cerebrovasculair accident) gebruikt. De diagnose van vasculaire dementie wordt gesteld aan de hand van de symptomen en het meestal schoksgewijze beloop. Risicofactoren voor vasculaire dementie zijn: Hoge bloeddruk Roken Verhoogd cholesterol en hartritmestoornissen. Erfelijke factoren (afwijkingen in de kleine bloedvaten) 11 Syndroom van Korsakov: Syndroom van Korsakov is een persisterende amnestische stoornis veroorzaakt door vitamine B1 (thiamine) tekort. Hierbij hangt de vitamine B1-tekort meestal samen met chronisch overmatige alcoholconsumptie of dieet. Symptomen: Expliciete geheugenstoornissen: autobiografisch erger aangedaan dan semantisch; Anterograde geheugenstoornissen; Achronogenese; Confabulaties; Desoriëntatie tijd, plaats, persoon; Disexecutieve stoornissen (initiatiefverlies/passiviteit, impulscontroleproblemen, planning en overzichtproblemen) Decorumverlies Perseveratie (voortdurend terugkomen op bepaalde thema’s) Niet aangeboren hersenletsel: Niet aangeboren hersenletsel is hersenletsel ren gevolgen van welke oorzaak dan ook, anders dan rond of vanwege de geboorte ontstaan, dat leidt tot een onomkeerbare breuk in de levenslijn en tot het aangewezen zijn op hulpverlening. Het leven voor en na het hersenletsel verschilt dus essentieel. Hersenenletsel kan het gevolg zijn van een hartinfarct, een ongeval, hersentumor, CVA of een operatie. 2. Legt uit welke gezondheids- en bestaansproblemen mensen met neurocognitieve stoornissen ervaren Stadia van Alzheimer (Feil) i. Beginnende geheugenstoornis en desoriëntatie (Het bedreigende ik): vooral inprenting en het kortetermijngeheugen gaan achteruit. Duidelijke geheugenachteruitgang (het verdwaalde ik): het geheugen gaat verder achteruit en het leervermogen raakt ook verder aangedaan. Voortdurend beweging (het verbogen ik): de taal wordt steeds armer en bestaat vaak nog uit stereotiepe zinnen. Vegeteren (het verzonken ik): eindstadium van dementie. De betrokkene persoon reageert niet of nauwelijks meer op aanspreken en de ogen zijn gesloten of staren nietszeggend voor zich uit. ii. iii. iv. 3. Benoemt de kern van de verpleegkundige zorg bij zorgvragers met een neurocognitieve stoornis Een compacte richtlijn voor de omgang met mensen met het syndroom van Korsakov is de vier K’s model van Lindenhoff. ‘Kort’: Formuleer kort en zakelijk. Gebruik geen samengestelde zinnen. Behandel één onderwerp per zin. Gebruik geen dubbele ontkenningen in een zin. ‘Konkreet’: Formuleer concreet. Reik voorwerpen aan die uitnodigen tot handelen (bv een washand als de patiënt moet douchen). Gebruik geen abstracte taal. ‘Konsekwent’: Formuleer consequent, eenduidig en bied voorspelbare ondersteuning. ‘Kontinu’: Zorg dat alle teamleden continu op dezelfde wijze hun verpleegkundige begeleiding bieden. 12 Behandeling bij dementie (Alzheimerziekte) Geheugentraining: oefening van de hersenen is gunstig om de gevolgen van het dementieproces te compenseren. De hersenen moet gebruik worden om de functie niet de verliezen. Reminiscentietherapie: Het ophalen van herinneringen. Hierbij gaat het enerzijds om het plezier of het goede gevoel dat men overhoudt aan het ophalen van plezierige herinneringen. Anderzijds kan het ophalen van herinneringen bijdragen aan het opmaken van de levensbalans, zodat tevreden kan worden teruggekeken op het voorbij deel van het leven of zodat moeilijke kwesties alsnog emotioneel kunnen worden afgesloten. Realiteitsoriëntatietraining: Stimuleren en activeren van gedesoriënteerde mensen met als doel het verloren contact met de realiteit terug te vinden. ROT beoogt het welbevinden van de dementerende mens te bevorderen, angst te reduceren en het zelftrouwen te vergroten. Validation (Feil): Toepassing van een therapeutische communicatiemethode gericht op emotionele in plaats van feitelijk inhoud bij ouderen met dementie. Binnen de validationbenadering wordt gezocht naar aansluiting bij de realiteit van de dementerende in plaats van te proberen om de dementerende te aansluiten bij de realiteit van alledag. Hierbij staan acceptatie, empathie en inleven in de gevoelens van de betrokkende centraal. Via toegespitste communicatietechnieken (geen tegenspraak, rustig, warm, geen waaromvragen, oogcontact, gebaar, mimiek, intonatie, lichaamscontact) wordt beoogd bij te dragen aan welzijn, wellzijn, rust, stressreductie, verwerking van oude conflicten en het voorkomen van terugtrekgedrag. Zorg bij dementie (dementia management): een aangepaste omgeving scheppen voor de chronisch verwarde patiënt. Aanraken: Doelbewust tactiel contact zoeken met de patiënt om hem op zijn gemak te stellen en met hem te communiceren. Kalmeringstechniek: Verminderen van de angst bij de patiënt die in acute psychische nood verkeert. Interventies anamnestische stoornis Empathisch directieve benadering: bied sturing en structuur. Probeer angst en agressie te reduceren met vriendelijkheid, geduld en begrip. Omgaan met geheugenstoornissen: verstrek alleen relevante informatie. Train betrokkenden met hulpmiddelen en pas de omgeving aan. Omgaan met leerstoornissen: beperk informatie tot concrete instructies, oefen stap voor stap. Omgaan met beperkt ziekte-inzicht: tracht de betrokkene te overtuigen van de noodzaak van begeleiding en hulpmiddelen, vermijd negatieve confrontaties. Omgaan met agressie (frustratie) en ontremming: identificeer de onderliggende angst, desoriëntatie of overzichtsproblematiek, stel rust en ondersteun. Interventies Niet aangeboren hersenletsel Omgaan met concentratiestoornissen: doe één ding tegelijk, bied een rustige omgeving, controleer of informatie is begrepen. Omgaan met traagheid in informatieverwerking: neem de tijd, gebruik concrete taal, schrijf belangrijkste informatie op. Omgaan met planningsproblemen: werk met een vast programma, bied informatie en zaken in goede volgorde aan. Omgaan met afasie: gebruik hulpmiddelen, bied gesprekstructuur, rustige communicatie, gebruik korte zinnen, controleer of de communicatie is begrepen. Omgaan met apraxie: vereenvoudig handelingen in kleine stappen, doe handelingen voor of help eventueel mee, geef korte en concrete aanwijzingen. Omgaan met vermoeidheid: zorg voor een balans tussen inspanning en rust, laat zaken overnemen door anderen. 13 Thema 4 Verslavingsproblematiek 1. Beschrijft de symptomen, het beloop en de oorzaken van verslavingsproblematiek De verslavende middelen kunnen op basis van hun werking worden onderscheiden in drie soorten, te weten: • Stimulerend (uppers): geven energie, maken je alert en opgewekt. Je zelftrouwen neemt toe en de concentratie is beter. Koffie, tabak, cocaïne en amfetamine Verdovend (downers): rustig en blij gevoel. Verminderen angst. Kalmerende medicijnen (tranquillizers: benzo’s), heroïne, ketamine en methadon Bewustzijn veranderend: stoffen die zorgen voor een andere waarneming van de buitenwereld. • • • • • • • • LSD, hasj, psilocybine Versnelde hartslag en ademhaling, verminderde eetlust. De spieren spannen aan, bij amfetamine stijve kaken. Bloeddruk gaat omhoog. Pupillen worden groter. Leiden tot een fit gevoel Vertraagde hartslag en ademhaling. Soms kleine pupillen en obstipatie misselijk worden. inzichten in zichzelf of de omgeving kunnen verdiepen of er zin religieuze of magischer ervaringen. Polydrugsgebruik: Veel patiënten regelen hun welbevinden met behulp van allerlei ‘uppers’ (cocai ̈ne) en ‘downers’ (heroi ̈ne). Deze tendens maakt een brede diagnostische en therapeutische benadering noodzakelijk. De pathologie bij verslaafde mensen is vaak complex en wordt gekenmerkt door: het gelijktijdig voorkomen van somatische stoornissen die een direct of indirect gevolg zijn van het gebruik van verslavingsmiddelen; het gelijktijdig voorkomen van andere psychiatrische stoornissen; het veroorzaken van maatschappelijke overlast of crimineel gedrag; het veelvuldig gebruik van meerdere stoffen. Men spreekt van een dubbele diagnose wanneer bij een verslaafde patiënt ook nog ten minste een andere psychiatrische stoornis volgens de criteria van de DSM-V wordt vastgesteld. Het gaat bijvoorbeeld om de combinatie van middelengebruik met een psychotische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, een stemmingsstoornis of een angststoornis. 14 Verslavingsdriehoek: Mate van verslaving problematiek en passende interventies of acties. Gebruikspatronen Experimentele Vooral nieuwsgierig. Wil de effecten weten Wil de effecten doelbewust ervaren. Hij wil van stemming veranderen. Er zit geen vast patroon. Hij doet het op vaste momenten. Gebruikt veel en regelmatig. Het heeft duidelijke gevolgen voor school, werk en relaties en gezondheid. Ondanks negatieve consequenties gaat hij ermee door. Verlangt echt naar middelen. Er kan geen weerstand aangebonden worden. Het gebruik roept vaak problemen op. Ondanks gaat hij door en gaat een onderdeel vormen van het leven en stoppen lukt niet. Recreatieve Gewoonte Excessieve Verslaafde DSM V criteria • • • • • • • • • • • Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan het plan was. Mislukte pogingen om te minderen of te stoppen. Gebruik en herstel van gebruik kosten veel tijd. Sterk verlangen om te gebruiken Door gebruik tekortschieten op het werk, school of thuis. Blijven gebruiken ondanks dat het problemen meebrengt in het relationele vlak Door gebruik opgeven van hobby’s, sociale activiteiten of werk Voortdurend gebruik, zelfs wanneer je daardoor in gevaar komt Voortdurend gebruik ondanks weet hebben dat het gebruik lichamelijke of psychische problemen met zich meebrengt of verergert. Grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen oftewel tolerantie. Het optreden van onthoudingsverschijnselen, die minder hevig door meer van de stof te gebruiken Ernstbepaling Milde stoornis in het gebruik van middelen: 2-3 criteria Sprake van gematigde (moderate) stoornis: 4-5 criteria Ernstige stoornis: 6-11 criteria 15 2. Legt uit welke gezondheids- en bestaansproblemen mensen met verslavingsproblematiek ervaren Het beloning centrum • • • Gedragingen worden met een prettig gevoel beloond Door beloning ontstaat er een kans op herhaling van het gedrag. De beloning geeft krachtige herinneringen. Werking van het brein: het is belangrij om te wetenanders wordt niet duidelijk wat tolerantie, onthouding en verslaving is. Het perifere deel van de hersenen bestaat uit een willekeurig en een autonoom deel. He autonoom deel regelt de functie waarop de mensen geen invloed hebben. Dit autonome deel valt uiteen in het sympatische deel. Zorgt ervoor dat het lichaam goed op stress reageert en de parasympatische deel dat zorg voor rust wanneer de dreiging weer voorbij is. Cocaïne en amfetamine beïnvloeden het sympatische deel en heroïne de parasympatische. Tolerantie (physical reaction. Diminisched response to a drug as a result of repeated use) Het ervaren van een geringer effect bij dezelfde dosis ofwel het vergroten van de dosis om hetzelfde effect te krijgen. • • Metabole tolerantie: de lever kan bijvoorbeeld enzymen makkelijker afbreken. Weefseltolerantie: zenuwcellen die zich aanpassen (minder gevoelig en receptor veranderen). Je moet wel oppassen als je minder voelt dan nog kan het gevaarlijk zijn. Bij morfine kan je niet meer misselijk zijn als het vaker gebruikt maar blijven de pupillen wel vernauwd. Ook bij de amfetamine is dat het geval. Het energieke wordt minder maar de bloeddrukstijging blijft bestaan. Onthouding verschijnselen (withdrawal syndroom): Lichamelijk reacties op het minderen of stoppen met het gebruik. In feite een moeilijk aanpassing van het lichaam op een verandering. Vaak zijn deze het tegengestelde aan de werking van het middel dat wordt gebruikt. Bij heroïne maakt rustig en traag en geeft remming op de seksualiteit, maag en darmstelsel. Craving (strong memories that are linked to the effect of drugs on brain’s neurochemistry).: Krachtige herinneringen die doen verlangen naar het middel. Verslaving: Als receptoren voortduren door drugs worden bezet dan zal het zenuwstelsel zich aanpassen aan de overprikkeling, door receptoren gevoeliger te maken of het aantal verminderen. Vervelends is dat dat er meer gebruikt moet worden om toch weer een goed effect te krijgen. Zo kan het dat er blijvende veranderingen optreden in het brein. • Beloningscentrum (wellbevinden) • Het geheugen • De nieuwe hersenen (controlesysteem) Lichamelijk gevolgen Alcohol: Een giftige stof die door het gastro-intestinaal stelsel gaat en hier schade veroorzaakt aan de slijmvliezen. Via het bloed komt het ook in aanraking met de lever, nieren, pancreas, longen, hart- en vaten. Wie regelmatig drinkt loopt kans op ernstige schade aan deze organen 16 3. Benoemt de kern van de verpleegkundige zorg bij zorgvragers met verslavingsproblematiek Het biopsychosociaal model als handvat om verslaving te begrijpen a. Herstel van biologische evenwicht b. Verbetering tot stand brengen bij de patiënt door psychologische interventies c. Behandeling gericht op versterking van de gezonde aspecten van de sociale omgeving. Taken van de verpleegkundige • • • • Vroeg signalering, toepassen van primaire preventie en doorverwijzing van verslavingsproblematiek Het leggen van contacten met verslaafden en dit uitbouwen tot begeleidingscontacten (aanleren van gedrag staat hier centraal) Het geven van voorlichting over de gevolgen van verslaving en verslavingsgedrag aan patiënten en hun familie (gewoonteverandering interventies netwerkherstel) Het vanuit een multidisciplinaire samenwerking uitvoeren van verpleegkundige zorg en begeleiding aan de verslaafde patiënt en zijn/haar netwerk Stepped care Steeds meer wordt het principe van stepped care (Sobell 2000) toegepast bij het vaststellen van het behandelingsaanbod. De patiënt krijgt de minst intensieve behandeling of zorg op basis van diagnostiek en professionele inschatting. Als die behandeling geen of onvoldoende effect heeft, wordt een meer intensieve behandeling gekozen. In de verslavingszorg wordt gewerkt met behandelingsmethoden waarvan een aantal bewezen effectief is en een aantal waarbij dit nog niet is vastgesteld. Iemand die start met detoxificatie, heeft een andere benadering nodig dan iemand die na langdurig gebruik van middelen wil gaan werken De vier R’s Remolarisatie: In de behandeling van verslaafde patiënten wordt gefocust op de verbetering van het subjectief welbevinden van de patiënten. Als de hopeloosheid over hun situatie niet afneemt, hebben overige interventies weinig zin. Voor de verpleegkundige betekent dit altijd hoop uitstralen, ondanks alle ellende van de patiënt, en bereid zijn een relatie met hem aan te gaan. Remediatie: Vervolgens richt de behandeling zich op symptomatisch herstel en vermindering van symptomatische stress. Dit gebeurt zo veel mogelijk op basis van effectief gebleken interventies, bijvoorbeeld motiverende gesprekstechniek. Rehabilitatie: De behandeling richt zich ook op verbetering van het functioneren op meerdere levensgebieden. Ook hierbij kan motiverende gespreksvoering een effectieve methode zijn om de patiënt weer aan te zetten dat te gaan doen wat hij eigenlijk al kan. Recovery: Vanuit het perspectief van de patiënt staat het zelfstandig kunnen leven van de patiënt centraal. De verpleegkundige is in dit proces volgend in de stappen die de patiënt zelf onderneemt. 17 Doelen van behandeling Gedragsverandering volgens transtheoretisch model van verandering (Stages of change - Prochaska en DiClemente). i. Precotemplatie: voorbeschouwingfase, waarin de persoon zich niet bewust is van een probleem en niet overweegt om het gedrag te veranderen Contemplatie: overpeinzingfase, waarin de persoon voor- en nadelen afweegt en overweegt om het gedrag te veranderen. Preparatie: voorbereidingsfase, waarin de persoon zich voorneemt om wat aan het gedrag te doen. Actie: actiefase, waarin het nieuwe gedrag in praktijk wordt gebracht. Consolidatie: fase van gedragsbehoud, waarin de persoon het nieuwe gedrag volhoudt en zich eigen maakt. ii. iii. iv. v. Farmacotherapie:Behandeling met behulp van medicijnen in de verslavingszorg is gericht op: onderhoudsbehandeling met vervangende medicijnen (agonisten); detoxificatie, ofwel ontgiften van het verslavende middel; het voorkomen van terugvallen in hernieuwd gebruik van het middel. 18 Onthoudingsverschijnselen Terugval Veel patiënten krijgen na het stoppen van een middel te maken met een uitglijder (een patiënt heeft ́ keer weer gebruikt) of een terugval (hij gebruikt meer dagen aaneengesloten). Patiënten vertellen éen na een crisis dat ze nooit meer willen gebruiken en kunnen zich moeilijk voorstellen dat ze weer een keer in de verleiding komen. Het is belangrijk dat patiënten uitleg krijgen over het voorkomen van een terugval. Het stoppen met een middel is een leerproces waarbij gemaakte fouten zo veel mogelijk worden voorkomen en successen worden vastgehouden. De verpleegkundige kan de patiënt hierin begeleiden, waarbij de volgende interventies nuttig zijn. De patiënt schrijft dagelijks op hoe hij zich voelt, welke gedachten hij heeft, waar en met wie hij was, of er sprake was van zucht (craving) en of het middel werd gebruikt: waar, hoeveel en met wie. Deze zelfregistratie leidt tot een eenvoudige functieanalyse waarmee samen met de patiënt risicosituaties in kaart worden gebracht die leiden tot gebruik. In het algemeen schamen patiënten zich voor uitglijders of terugval, waardoor ze moeilijk hulp zoeken als dat gebeurt. Er bestaat, tijdens de behandeling, een reële kans op een terugval. Door dit vroegtijdig bespreekbaar te maken kan schaamte voor een deel worden voorkomen. Vervolgens is het belangrijk dat de verpleegkundige een noodplan opstelt waarin concreet wordt afgesproken welke acties een patiënt kan ondernemen bij een terugval. In het noodplan staan ook telefoonnummers van mensen vermeld met wie de patiënt belt als het niet goed gaat. Ten slotte blijkt dat patiënten moeilijk kunnen omgaan met de sociale druk wanneer er middelen worden aangeboden. De verpleegkundige bespreekt en oefent met de patiënt op welke wijze hij ‘nee’ kan zeggen als er een middel wordt aangeboden. Familie en vrienden kunnen hierbij ondersteunend zijn. Signalerende en alarmerende rol bij intoxicatie: om welke observaties gaat het? Het bepalen van de aard en ernst van intoxicaties door middelen is niet eenvoudig omdat de patiënt vaak niet kan verwoorden welke middelen hij heeft gebruikt. De verpleegkundige dient daarom basale 19 kennis te hebben van de verschijnselen bij intoxicaties van middelen en is in staat een aantal handelingen te verrichten. Deze handelingen zijn afhankelijk van de locatie (bijvoorbeeld op straat of bij een afdeling Eerste Hulp van een algemeen ziekenhuis) en de ernst van de intoxicatie. In een algemeen ziekenhuis worden bij intoxicaties bloedwaarden bepaald waardoor de hoeveelheden van diverse middelen kunnen worden vastgesteld. Drie verpleegkundige interventies bij detoxificatie De verpleegkundige observeert onthoudingsverschijnselen met behulp van een objectieve en een subjectieve onthoudingsschaal. Deze schalen omvatten de belangrijkste klachten en symptomen die zich kunnen voordoen bij de onthouding van psychoactieve stoffen. Hij geeft voorlichting aan de patiënt en zijn omgeving over het proces van detoxificatie als de patiënt hier gezien de inname van middelen toe in staat is. Hij motiveert met behulp van motiverende gesprekstechnieken de patiënt voor verdere behandeling. Verpleegkundige aandachtsgebieden bij chronisch verslaafden (casemanagement) Leefgebied Beschrijving Psycho-educatie over verslaving Langdurig gebruik van middelen veroorzaakt problemen op biologische, sociale en psychische gebieden. Lichamelijk gezondheid Chronisch verslaafden lopen door hun langdurig gebruik een aantoonbaar verhoogd gezondheidsrisico. Ze hebben vaak angst voor mogelijke lichamelijke complicaties door gebruik. Patiënten zoeken daardoor niet, of op een laat tijdstip hulp. Verpleegkundige interventie Het geven van voorlichting over de werking van een verslaving aan de patiënt en zijn omgeving (partner, familie, buurt) kan leiden tot verheldering en begrip. De patiënt en de familie krijgen hierdoor meer handvatten voor het omgaan met een verslaving en een verslaafde. De verpleegkundige heeft een belangrijke signaalfunctie en motiveert de patiënt voor medische ondersteuning. Daarnaast voert de verpleegkundige preventieve interventies uit. De verpleegkundige geeft ondersteuning bij het verbeteren van de psychische gezondheid door: Psychische gezondheid Patiënten met een verslaving hebben vaak een psychiatrische aandoe- ning en/of psychische problemen. Dit kan klachten geven, zoals angst, apathie, onrust, problemen met het geheugen, stemmingsproblemen, contactproblemen en problemen die in relatie staan tot persoonlijkheidsproblematiek. Sociaal netwerk Verslaafde patiënten hebben beperkingen in het contact met anderen en hebben bepaalde sociale vaardigheden tijdens het gebruik van middelen onvoldoende ontwikkeld. voorlichting te geven over de relatie tussen de verslaving en de psychiatrische problematiek; samen met de patiënt te bespreken welke situaties stressvol zijn; inzichtelijk te maken welke belemmeringen de patiënt ervaart met betrekking tot zijn psychische functioneren; te inventariseren op welke wijze deze belemmeringen invloed hebben op dagelijkse activiteiten, zoals wonen, werken en sociale contacten; De verpleegkundige bespreekt de problematiek met de patiënt en inventariseert op welke wijze ondersteunende contacten van de patiënt kunnen worden behouden, hersteld of uitgebreid. De verpleegkundige gaat met een patiënt mee als deze een gesprek moeilijk vindt om te voeren. Hij gaat bijvoorbeeld samen met een patiënt naar de sociale dienst of kan samen met de patiënt een gesprek met de familie voeren. Patiënten hebben vaak problemen met sociale vaardigheden. De verpleegkundig bespreekt de 20 voor- en nadelen van zijn gedrag met de patiënt, in relatie tot het sociaal wenselijk gedrag. Wonen Sommige patiënten hebben problemen met wonen. Ze bezorgen ge- luidsoverlast, vervuilen de woning of betalen hun huur niet op tijd. Patiënten komen vanwege hun verslaving moeilijk aan een woning of raken hun woning kwijt. Omgaan met geld Verslaving kost geld. Patiënten geven hun geld eerst uit aan middelen en denken pas daarna aan andere betalingen die nog moeten worden gedaan. Patiënten zijn moeilijk in staat ordening aan te brengen in hun inkomsten- en uitgavenpatroon. 1. Werk/Dagbesteding Dagbesteding of werk draagt voor veel mensen bij tot verbetering van de kwaliteit van leven. Patiënten hebben vaak geen daginvulling meer, waardoor er geen positieve ervaringen zijn die in relatie staan tot een zinvolle dagbesteding. Dit leidt eerder tot eenzaamheid, verveling en somberheid en meer gebruik van middelen. Justitie 1. Crisis Patiënten kunnen vanwege verslavingsproblematiek en/andere psychi- atrische problemen een gevaar worden voor zichzelf en/of anderen. De patiënt kan samen met de verpleegkundige zorgen dat er via het maatschappelijk werk contact wordt opgenomen met een woningbouwvereniging waarbij afspraken worden gemaakt over de huur (bijvoorbeeld automatische huurovermaking van de uitkering). Met de patiënt te bespreken welke ondersteuning noodzakelijk is bij de financiën; De patiënt te verwijzen naar maatschappelijk werk om acties te ondernemen bij wanbetalingen (brieven schrijven, formulieren invullen); Ordening van de inkomsten en uitkomsten aan te brengen (bv. aanleggen van een map); De verpleegkundige inventariseert samen met de patiënt welke activiteiten hij leuk en zinvol vindt om te gaan doen. Welke werkzaamheden heeft hij in het verleden gedaan of welke hobby’s heeft hij gehad? Wat zou hij graag weer willen doen? Patiënten hebben vaak te hoge verwachtingen en stellen te hoge doelen. De verpleegkundige formuleert samen met de patiënt kleine haalbare doelen op het gebied van dagbesteding. Patiënten zijn vaak onzeker bij nieuwe stappen op het gebied van dagbesteding. De verpleegkundige kan met de patiënt een eventuele werkplek bezoeken of begeleiding regelen voor de patiënt bij rei ̈ntegratie via de sociale dienst. De verpleegkundige inventariseert welke mogelijke problemen de patiënt heeft met de politie en justitie. Welke zaken speelden er in het verleden en welke zaken zijn actueel? Hierbij bekijkt de verpleegkundige met de patiënt welke gevolgen justitiële zaken hebben voor het dagelijks leven. De verpleegkundige heeft contact met de reclassering en verwijst indien nodig de patiënt naar het bureau rechtshulp. De verpleegkundige bespreekt zijn taken en mogelijkheden met de patiënt. • De verpleegkundige maakt een inschatting van de situatie en bespreekt met de patiënt de interventies om de crisis te doorbreken. • De crisisopname is noodzakelijk indien de situatie niet meer te doorbreken is door de patiënt zelf of door zijn omgeving of wanneer de ambulante begeleiding niet afdoende blijkt te zijn. 21 Thema 6 Stemmingsstoornissen Bij een stemmingsstoornis is iemands gemoedstand voor een langere of kortere periode ernstig verstoord. Depressie De term depressieve stoornis verwijst naar een gemoedstand met een ernstig gedrukte stemming. Mensen die depressief zijn, zijn meestal erg somber, ze kunnen niet of minder genieten en voelen zich lusteloos en futloos. Ze kunnen zich ook slechter concerteren. Hierbij is er soms sprake van geheugenstoornis. Vaak hebben mensen last van slaapproblemen. Een depressieve stoornis gaat meestal gepaard met piekeren en negatieve gedachten. Ze hebben ook vaak last van prikkelbaarheid, angst of paniekklachten. Ten slotte kunnen ze last hebben van voortdurende gedachten aan de dood. Deze symptomen belemmeren de dagelijks functioneren. De stellen van de diagnose is niet eenvoudig want symptomen zoals eetlust, concentratieverlies, vermoeidheid en slapeloosheid kunnen ook oorzaken zijn van somatische aandoeningen. Psychologische symptomen Depressieve stemming - Neerslachtig - Bedroefd - Hopeloos - Dagschommelingen Vermoeidheid - Verlies van energie - Initiatief en kracht Angst Cognitieve stoornissen - Denken vorm: traag denken, gedachten niet vast kunnen houden. - Denken inhoud: schuldgedachten, zelfverwijt - Geheugen - Concentratie - Besluiteloosheid 22 Gedragsmatige symptomen Functioneel symptomen - Isoleren Huilbuilen Psychomotorische agitatie of remming Verlies van vermogen om plezier te vinden in bezigheden Verminderde productiviteit Denken aan of praten over de dood Eetstoornissen, gewichtsverandering Seksuele stoornissen Slaapstoornissen Obstipatie, lichamelijke klachten Diagnose kan opgesteld worden als er meer dan vijf symptomen binnen twee weken optreden. De meest belangrijk zijn sombere stemming en interesseverlies. Let op: sommige symptomen lijken op burn out syndroom. Gevolgen en gevaar van een depressieve stoornis zijn de beperkingen in sociaal, emotioneel en lichamelijk functioneren. Eenzaamheid Ongezond leefstijl Slecht opvolgen medicatie gebruik Isolatie Gebruik van middelen Suïcide Let ook op partners: Sociaal isolement Relatie met de patiënt kan ernstig wordt aangetast. Gevoel partner verloren te hebben. Epidemiologie Depressie is een van de vier meest invaliderende ziekten en een van de belangrijkste problemen is de gezondheidszorg. Die is gekenmerkt door hoge prevalentie, grote kans op recidief, chroniciteit en psychiatrisch en somatische comorbiditeit. Depressieve stemmingsstoornissen komen veel voor. Men schat dat wereldwijd 1-10% van de bevolking lijdt aan een depressieve stoornis. In Nederland lijdt naar schatting minstens 5% van de bevolking tussen 18 en 65 jaar aan een depressieve stoornis. Depressieve stoornissen komen twee keer zo vaak voor vrouwen als bij mannen. Dit lijkt samen te hangen met hormonale verschillen, het feit dat vrouwen kinderen krijgen en meer psychologische stress ervaren. Belangrijkste factoren voor het krijgen van depressieve stoornissen zijn verliessituaties, alcohol- of middelenmisbruik, onderliggende lichamelijke ziekte, chronische stress en sociaal isolement. Verklaringsmodellen Biologische Erfelijk aanleg: die bepaalt tot 50% van het ontstaan Psychosociaal Persoonlijkheidsstructuur (opvoeding- en omgevingsfactoren) Stress/life time events - 23 Disbalans neurotransmitters (tekort aan serotonine) Somatische factoren (immunologische afweer) Leertheorie (aangeleerd om hulpeloos te gedragen) Cognitieve theorie (verkeerde manier van denken) Beloop Duur depressieve episode Gemiddeld zes maanden 10% chronisch beloop > twee jaar Risico op recidief binnen 10 jaar Prognostische factoren 35-65% Ernstiger depressie Langere duur Comorbide psychiatrische aandoeningen Comorbide somatische aandoeningen Gebrek aan sociale steun Rol verpleegkundige bij behandeling depressie • Medische diagnostiek alleen is te beperkt • Depressie vraagt om een multidisciplinaire aanpak • Zorg altijd voor een goede verpleegkundige diagnose gebaseerd op systematisch uitgevoerd behoeftenonderzoek Multidisciplinaire richtlijn depressie Eerste stap interventie Psycho-educatie Actief volgen Dagstructurering Combinatie therapieën: Psychologische interventies (CT/GT/IPT): Interpersoonlijke therapie (IPT) is een steeungevende en activerende gesprekstherapie waarbij veel nadruk wordt gelegd op communicatiepatronen en het sociale functioneren van de patiënt. Behandeling met medicijnen (farmacotherapie): bij depressieve stemmingsklachten omvat de toepassing van antidepressieve medicatie en eventueel medicatie die is gericht op bijkomende symptomen zoals agitatie, rusteloosheid, slapeloosheid of waanggedachten Ondersteunende therapieën (Lichttherapie/ECT): Lichttherapie is de behandeling waarbij met speciale lampen wit kunstlicht wordt aangebonden ter preventie of ter behandeling van stemmingsklachten die samenhangen met de herfst of het winterseizoen. Elektroconvulsietherapie (ECT) bestaat uit toediening van een kortdurende elektrische puls aan de hersenen van de patiënt. Dit leidt tot een epileptisch insult en vervolgens tot afname van de onrust en verbetering van de stemming. De complicaties hierbij leidde tot grote maatschappelijke weerstand. Effecten van Lithium gebruik De meest voorkomende bijwerkingen zijn misselijkheid, diarree, gewichtstoename, trillen van de handen en problemen met concentreren. 24 De misselijkheid en diarree die door lithium wordt veroorzaakt, treedt met name op kort na inname van de tabletten. Gewichtstoename kan optreden aangezien lithium vocht vasthoudt (het is immers een zout). Deze bijwerking kan moeilijk te vermijden zijn; soms is het nodig om plastabletten te gebruiken. Ook kan lithium dorstig maken, waardoor veel wordt gedronken en dientengevolge geürineerd. Een andere, lastige, bijwerking is dat lithium soms leidt tot een fijne trilbeweging van de vingers, die het schrijven, schenken en eten bemoeilijkt. Een vaak onderschatte bijwerking van lithium is dat het tot concentratieproblemen kan leiden. Deze verschijnselen zijn zo lastig dat ze de belangrijkste reden vormen waarom patiënten lithium niet meer willen gebruiken. De beste manier deze bijwerking tegen te gaan of te voorkomen, is een verlaging van de lithiumdosering. Tenslotte kan lithium bepaalde huidafwijkingen, zoals acné (jeugdpuistjes) en psoriasis verergeren. Diagnose Observeren : Stemmings- of gevoelswisselingen (bijvoorbeeld zichtbaar huilen of een sombere gezichtsuitdrukking) Uitspraken die wijzen op negatieve gedachten (bijvoorbeeld: alles mislukt bij mij Een vorm van problematisch gedrag (bijvoorbeeld de patiënt trekt zich terug). Verpleegkundige interventies Gedragsmatige interventies Activiteitenrapport o nuancering beeld o herkennen van activiteiten die een slecht of negatief gevoel geven o vervangen activiteiten Balans in het activiteitenpatroon Dagstructuur Weekstructuur Thuissituatie terugvalpreventieplan Cognitieve interventies Uitleg over automatische gedachten 5 G schema: gebeurtenis, gedachte, gevoel, gedrag, gevolg Manieren om automatische gedachte uit te dagen Experimenten met gedrag G-schema Dit is een schema ontwikkeld vanuit de cognitieve gedragstherapie. Dit schema kan helpen om erachter te komen welke (onbewuste of automatische) gedachte ertoe leiden dat een bepaalde gebeurtennis gevoelens oproept. Deze gevoelens leiden tot een bepaald gedrag en dat gedrag heeft weer bepaalde gevolgen, bijvoorbeeld het vermijden van bepaalde activiteiten. De volgende situaties worden in het schema beschreven: Gebeurtenis: de gebeurtenis die een gevoel oproept; Gedachten: de gedachten bij of interpretatie van deze gebeurtenis; 25 Gevoel/Gewaarwording: de gevoelens die deze gedachten bij de patiënt oproepen (5B’s: Boos, Bedroefd, Beschaamd, Blij, Bang); Gedrag: het gedrag dat de patiënt vertoont door deze gevoelens; Gevolg: de gevolgen die dat gedrag heeft voor de patiënt of zijn omgeving. Omgaan met een depressie Activiteiten Eenvoudige activiteiten samendoen Stimulerende dingen te doen die prettig waren vóór de depressie Hulp bieden bij praktische zaken Bejegening Aanwezig zijn Begrip, beschikbaar zijn Niet overtuigen dat het goed gaat Contacten Vaker contacten Opvrolijken werkt averechts Stimuleren van contacten met anderen Herkennen van suïcidaal gedraag en zelfbeschadiging Somberheid, onzekerheid, angstig, onrustig of verward gedrag, gedeprimeerdheid, agressie of risicogedrag, interesseverlies en ernstige emotionele afgeslotenheid kunnen duiden op suïcidaal gedrag. Ook aan het lichaam kun je soms suïcidaal gedraag afgelezen: verwaarlozen van kleding en hygiëne, aanhoudende vage lichamelijk klachten, moeite met slapen, gewichtsverlies of toename. Als een cliënt praat over dood of gedachten uit over manieren waarop hij zichzelf zou kunnen doden, is het belangrijk dat je daar serieus naar luistert. Het is een misvatting te denken dat zolang iemand over suïcide praat hij geen suïcidepoging zal doen. Zelf verwondend gedrag: het opzettelijk toebrengen van directe fysieke schade, zonde bewuste suïcidale intentie, hetgeen kan leiden tot kneuzingen, bloedingen en andere tijdelijke of permanente lichaam schade. Zelf verwondende gedrag kan voor een cliënt verschillende betekenissen hebben. Het kan gezien worden als een manier om ondraaglijke gevoelens om te gaan, als uitdrukking van een zelfcontrole of zelfs als een manier van communicatie. Het zelfverwondingsproces verloopt vaak in een aantal stadia: beginfase (negatieve gedachten, frustratie in omgeving), klimmende fase (onveiligheid, overweldigende gevoelens), crisis fase (control verlies, impulsief dissociatie), en postcrisisfase (opluchting, controleherstel, schuldgevoel). Verpleegkundig handelen is gericht op preventie. Om te beginnen is van groot belang dat de werkrelatie gebaseerd is op vertrouwen en respect. a. Houding aspecten: Je moet het suïcidale gedrag van de cliënt altijd serieus nemen. De cliënt moet het gevoel hebben dat je er voor hem bent. De cliënt moet veilig voelen bij jou. Bij de preventie van suïcide is het noodzakelijk te blijven praten met de cliënt en te proberen of je afspreken met hem kunnen maken. b. Een veilige situatie creëren: Als het niet mogelijk is afspraken te maken met de cliënt, ga je over tot hand-in-hand-begeleiding waarbij de cliënt continu begeleid en bewaakt wordt. Een opname afdeling heeft hiervoor een protocol. Het is belangrijk dat het protocol door iedereen op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd. c. Aandacht voor achterliggende problemen 26 d. Confrontatie met eigen emoties: het is belangrijk om weer snel een veilige situatie te creëren en de vertrouwensband te benadrukken. De interventies moet gericht zijn op rust en herstel van de cliënt. Bij zelverwondend gedrag: Gebruik niet de zogenaamde “niet snij afspraken” in behandelcontracten. Ze veroorzaken onnodige stress en komen niet voor uit de hulpvraag van de patiënt. Bij benadering van zelfverwondend gedrag stel de hulpvraag van de patiënt centraal. Een open en respectvolle communicatie zonder taboes en vooringenomen posities zijn hiervoor een eerste vereiste. Zelfonderzoek naar opvattingen en gevoelens rond zelfverwondend gedrag kan de weg naartoe openen. Het is echt verrijkend om kennis te nemen van ervaringsdeskundigheid op dit gebied. Die specifieke deskundigheid kan immers aanzetten tot verfrissende inzichten. Suicidepreventie kaart: De kaart helpt om suïcidaliteit suïcidepreventiekaart is opgebouwd volgens zes A's: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. bespreekbaar te maken. De Signalen ASK – Suïcidaliteit bevragen (hoe, waarom wél?) ASSESS – Het suïciderisico inschatten ADVISE – Geef duiding AGREE – Bespreek de zorg Suïcidaliteit behandelen ASSIST – Verwijzen ASSURE FOLLOW-UP – Volg op Bipolaire stoornis: Een bipolaire stoornis is een stemmingsstoornis die in essentie wordt gekenmerkt door manische symptomen of een afwisseling van episoden met voornamelijk manische dan wel depressieve symptomen. Manie: Een manie is een toestand met manische symptomen. Dit zijn kernmerken van een ‘eufore’ (verhoogde) stemming. Manische mensen zijn dikwijls overdreven uitbundig, opgewonden en tegelijkertijd vaak prikkelbaar en emotioneel labiel. Manische mensen kunnen zeer impulsief zijn. Het gedrag is onvoorspelbaar. Opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën Afgenomen behoefte aan slaap Spreekdrang Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten jagen Verhoogde afleidbaarheid Toeneming van doelgerichte activiteit Overmatig bezighouden met aangename activiteiten met kans op pijnlijke gevolgen Hypomanie: De hevigheid van manische symptomen kan wisselen. Vaker is er sprake van mildere dan van ernstige symptomen. Indien er tenminste vier dagen achtereen sprake is van milde symptomen, die niet in duidelijke mate leiden tot algemeen of sociaal disfunctioneren en die geen klinische behandeling noodzakelijk maken, wordt gesproken van een hypomane episode of hypomanie. Geen duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren Opname in een ziekenhuis is niet noodzakelijk Geen psychotische verschijnselen. 27 Episode met gemende kenmerken: worden gesproken als er sprake is van ten minste drie depressieve symptomen tijdens een hypomane of ten minste drie hypomane of manische symptomen tijdens een depressieve episode. Bipolaire stoornis I omvat een afwisseling tussen manische en depressieve en/of gemende episoden. Bipolaire stoornis II omvat een afwisseling tussen hypomane episoden en depressieve episoden. Gevolgen en gevaar • Uitputting Roekeloos gedrag Schade (financiën, seksualiteit, etc.) Schuld en schaamte na manische fase Omgaan met manie Medicatie Zorgen voor veiligheid (veilige omgeving, beschermen tegen schade) Structuur bieden (informatie, duidelijkheid, balans) Begrenzen Ondersteunen ADL Ondersteunen sociale interactie Aandacht voor gevoelens van schuld en schaamte na manische fase Opstellen van signaleringsplan ter voorkoming van nieuwe episode Samenwerken A. Soms een minder gunstig beloop Reageren minder goed op behandeling Hebben relatief vaak een terugval, Veel restverschijnselen, Cognitieve functiestoornissen, Beperkte sociale steun en een slecht sociaal functioneren. B. Intensieve multidisciplinaire samenwerking Zorg als een samenhangend geheel aan te bieden. De verpleegkundige een centrale rol. De patiënt en zijn naasten onderdeel van behandelteam Uitgangspunt: Patiënt maakt zelf de keuzes die bijdragen aan het bereiken van zijn levensdoelen. 28 Thema 7 Angst – en dwangstoornissen Angst is een normale reactie op een ansgstopwekkende prikkel. Angst is een van onze emoties, zoals ook boosheid, schaamte, verdriet en blijdschap dat zijn. Emoties worden gekenmerkt door specifieke gedachten en gevoelens, lichamelijke verschijnselen en gedragingen. Wanneer na een angstprikkel een ongewoon heftige of langdurige angst ontstaat, of wanneer een angst zonder angstprikkel aanwezig is, wordt wel gesproken van pathologische angst. Angststoornissen zijn psychiatrische aandoeningen waardij pathologische angst het belangrijkste symptoom is. Mensen met een angststoornis zijn angstig in de meest alledaagse situaties. Zo angstig zelfs, dat hun leven erdoor ontregeld raakt. Ze worden beheerst door de angst. Normale reactie in de context van een reële dreiging Gaat gepaard met lichamelijke verschijnselen door activatie van het autonoom zenuwstelsel Voorbereiding “fight or flight”reactie Versnelde hartslag en ademhaling Verhoogde spierspanning, speciale gedachten zoals “Ik ga dood”, “Er staat mij iets vreselijks te gebeuren”. Normale angst Angstklachten Abnormale angst Paniekaanval Angststoornissen Past bij situatie Klachten waarbij normale angst een rol speelt Na geen of minimale prikkels Past niet bij situatie Niet invoelbaar Plotseling, heftige symptomen Past bij verschillende angststoornissen Verzamelnaam voor verschillende stoornissen met abnormale angst Belemmering in sociaal functioneren 29 Lichamelijk symptomen bij een angststoornis of paniek aanval Een paniekaanval is een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen die binnen enkele minuten een piek bereikt en die gepaard gaat met vier (of meer) van de volgende symptomen: Hartkloppingen Pijn of beklemmend gevoel op de borst. Zweten. Ademnood, het gevoel te stikken. Snel en hijgend ademhalen. Duizeligheid of het gevoel flauw te vallen. Trillen of beven. Misselijkheid of diarree. Tintelingen of doof gevoel 30 Soorten angststoornissen Fobie en paniek: Een fobie is het vermijden van datgene waar men bang voor is (objecten of situaties). Voorbeeld: spinangst/ hoogtevrees. Sociale fobie: Angst voor mensen en sociale omgeving. Gaan sociale situaties uit de weg. Faalangst. Sociale situaties worden doorstaan met heftige angst of worden vermeden. De angst kan de vorm van een paniekaanval hebben. Het verschil met een paniekaanval bij een paniekstoornis is dat deze aanval spontaan optreedt, terwijl de paniekaanval in het kader van een sociale angststoornis altijd gerelateerd is aan een sociale situatie. Klachten van een sociale angststoornis beginnen meestal in de kinderjaren en komen iets meer bij vrouwen voor. Agorafobie: Betekent eigenlijk straatvrees. Bang om veilige vertrouwde omgeving te verlaten. Bang de controle te verliezen/ bang om dood te gaan. Durven niet te reizen. Bang voor situaties die ze niet kunnen ontvluchten. Hypochondrie: Betekent eigenlijk ziektevrees. 31 Bang een ernstige ziekte onder de leden te hebben. Angst voor een zeldzame ziekte. Artsen kunnen veelal geen lichamelijke afwijking vinden. Paniekstoornis: Een stoornis waarbij je paniekaanvallen kunt krijgen zonder een directe aanleiding. Angst voor de angst. Lichamelijke verschijnselen n.a.v. de paniek. Obsessief compulsieve stoornis (Dwangstoornis) Obsessies: dwanggedachten: steeds terugkerende gedachten of voorstellingen die de persoon als niet passend beleeft en die gepaard gaan met angst of ontrust. Compulsies: dwanghandelingen: betreffen gedrag dat de patiënt herhaaldelijk moet uitvoeren of in gedachten moet doorlopen, waardoor de angst en onrust tijdelijk afnemen. Angst en onrustgevoelens hoeven niet altijd aanwezig of herkenbaar te zijn. Er worden verschillende groepen obsessies en compulsies onderscheiden: Angst voor besmetting, wasdwang; Angst voor gevaarlijke gebeurtenissen, controledwang; Agressieve, seksuele of religieuze dwanggedachten; Obsessie met symmetrie, tellen, ordenen of verzamelen. Posttraumatische stressstoornis: Wordt veroorzaakt door een ernstige gebeurtenis. Gegeneraliseerde angststoornis: Bij deze stoornis maken mensen zich langere tijd ernstig zorgen over zaken die horen bij het dagelijkse leven. (geld/ gezondheid etc.) Etiologie Biologische oorzaken. Disfunctie van het zogenoemde hersenangstcircuit, een netwerk van hersengebieden die betrokken zijn bij angst en angstreacties. In dit hersenangstcircuit zorgen de nerotransmitters noradrenaline, serotonine, gamma-aminobotezuur (GABA) en glutamaat voor de prikkeloverdracht. Deze neurotransmitters kunnen worden beïnvloed door psychofarmaca. Jeugdervaringen of karakter. Op jonge leeftijd bijvoorbeeld al angstiger Voorbeeldgedrag van de ouders: overbeschermend reageerden op hun angstgevoeliger en gedragsgeremde kind. -Angst komt vaak voor bij bepaalde ziektes als: Epilepsie, Diabetes, Kanker, Aids, Hart en vaatziekten etc. Erfelijkheid: De mate van genetische invloed op het ontstaan van de aandoening ligt rond 30-40% Omgevingsfactoren: Sociale relaties Ingrijpende gebeurtenissen: Gebeurtenissen die langdurig stress vooroorzaken en angst in de hand werken, bijvoorbeeld verlies op jonge leeftijd. Behandeling Psycho-educatie: voor het verloop van de behandeling is het belangrijk dat de patiënt begrijpt waardoor de klacht in stand wordt gehouden en hoe deze door therapie kan worden afgebouwd. 32 Gebruik van Antidepressiva, Benzodiazepinen. Bij antidepressiva geldt dat bij acuut staken er zogenaamde onthoudingsverschijnselen kunnen optreden (duizeligheid, hartkloppingen, onrust, angst en misselijkheid). Benzodiazepinen hebben het voordeel dat zij sneller angstreductie induceren, meestal binnen een tot enkele uren. Ze hebben echter veel nadelen waaronder sedatieve (sufmakende), slaapverwekkende, spierverslappende en verslavende effecten. Het is belangrijk te weten dat benzodiazepinen de effect van andere psychoactieve stoffen, zoals alcohol en drugs en andere medicijnen, kunnen versterken. Therapie (bijv: sociale vaardigheidstraining, ontspanningsoefeningen, CGT). Cognitieve gedraag therapie (CGT): De cognitieve therapie richt zich op het onderzoeken van het gedachtenpatroon en de invloed van deze gedachten op het gevoelsleven. De gedragstherapie richt zich op het veranderen van het probleemgedrag. De belangrijkste gedragstherapeutische procedure is de exposure en responsepreventie. Gedragstherapie (bijv: bij fobieen) G-schema Verpleegkundige diagnose • • • • • • Erken de angst van de ander, probeer de angstgevoelen niet weg te praten. Stel korte duidelijke vragen om erachter te komen wat de ander bang maakt. Laat jezelf niet meeslepen door de angst van de ander. Blijf de ander stimuleren zelf dingen te doen en de angstige situaties tegemoet te treden. Stimuleer ontspanning en afleiding. Observeer en rapporteer zorgvuldig! Verpleegkundige Interventies Signaleren - Terugvalpreventie Psycho-educatie Globale inventarisatie Afspraken maken over ondersteuning in bepaalde situaties Ontspanningsoefeningen Motiveren voor behandeling Ondersteuning CGT Thema 8 Diverse therapievormen in de GGZ Beschrijft diverse therapievormen in de GGZ, inclusief de rol van de verpleegkundige a) Psychotherapie: Door een ongestructureerde, open interviewtechniek komt met name het emotionele functioneren van de patiënt naar voren en wordt zichtbaar welke afweermechanismen deze gebruikt om zijn emotionele evenwicht te handhaven. Bij het verhaal van de patiënt gaat het dan niet zozeer om wat feitelijk vertelt, maar veeleer om de beleving die hij erbij had en heeft, toen en tijdens het vertellen ervan. Psychoanalytische behandelingen kunnen verdeeld worden in steunend structurerende interventies (“ongezond” gedrag ontmoedigen) en inzicht gevende interventies (draagkracht van de patiënt verhogen). b) Cognitieve therapie: gedrag en gedragsstoornissen zijn aangeleerd in de loop van iemands geschiedenis, onder invloed van negatieve en positieve ervaringen. De belangrijkste gedragstherapeutische techniek is exposure met responspreventie. (Verslavingsproblematiek) 33 c) Werken met het 4G schema: Het G-schema is een hulpmiddel dat gebruikt kan worden om erachter te komen welke (onbewuste of automatische) gedachten ertoe leiden dat een bepaalde gebeurtenis bepaalde gevoelens bij je wakker roept. Deze gevoelens leiden tot bepaald gedrag en dat gedrag leidt weer tot bepaalde gevolgen. (Persoonlijkheidsstoornissen) d) Gesprekvoeringsmethodieken: Motiverende gespreksvoering is een op samenwerking gebaseerde, doelgerichte communicatiestijl die in een sfeer van acceptatie en compassie speciaal aandacht heeft voor verandertaal. Motiverende gespreksvoering is ontworpen om door middel van het ontlokken, verkennen en versterken van iemands persoonlijke redenen voor verandering, hulp te bieden een bepaald doel te verwezenlijken. (verslaving) e) Interventies op het gebied van zelfmanagement: Het is heel verleiding om de patiënt even snel te helpen met een aantal praktische zaken, maar het is juist belangrijk dat de verpleegkundige niet alle problemen oplost. Hiermee zou de verpleegkundige het afhankelijke gedrag juist in stand houden. Samen met de patiënt in kaart brengen welke vaardigheden de patiënt moet leren is een stap op weg naar toenemende zelfstandigheid. Daarbij is het ook belangrijk om samen met de patiënt te kijken naar wat wel goed gaat of waar de patiënt goed in is, oftewel zijn gezonde kanten. Door de aandacht op positieve eigenschappen te vestigen kan het zelftrouwen toenemen. Daarbij moet de verpleegkundige alert zijn dat hij of de patiënt niet te hoge doelen stelt, omdat het niet behalen van deze doelen kan leiden tot een vergroting van de angst en een bevestiging bij de patiënt dat die angst terecht is. (Persoonlijkheidsstoornissen) f) Sociale vaardigheidstraining: Het doel van deze training is het aanleren van communicatieve en sociale vaardigheden, speciaal voor mensen met autisme. U leert zo om gemakkelijker contact te maken, steviger in de schoenen te staan, hulp durven te vragen en complimenten te geven en te ontvangen. In deze training worden verschillende vaardigheden geobserveerd, besproken en geoefend in rollenspellen, zodat u deze leert toepassen in uw eigen leven. (autisme, angststoornissen) g) Terugvalpreventie: Dit plaan bestaat uit drie belangrijk punten. Dit zijn de risicofactoren, de eerste signalen van een terugval en wat te doen bij een terugval. (Angst en dwang stoornissen). h) Exposure en responspreventie: Hierbij wordt de patiënt blootgesteld aan de angstoproepende situatie waarbij het veiligheidsgedrag en de vermijding achterwege worden gelaten. Het meest gebruikelijk is dat wordt begonnen bij de minst moeilijk situatie. Bij exposure is het belangrijk dat er dagelijks wordt geoefend en dat de patiënt zo lang in de situatie blijft totdat de angst is gedaald. De verpleegkundige heeft dus een belangrijkrol in het begeleiden van de patiënt bij het oefenen. (Angst en dwang stoornissen). i) Slaapdeprivatie: specialistische behandelmethoden voor depressieve stemmingsklachten. Door u uit uw slaap te houden, wordt geprobeerd de stemming te beïnvloeden. (Stemmingsstoornissen, depressie) j) Mindfulness: is een therapievorm die is gericht op bewustwording en niet-oordelende acceptatie van de actualiteit; aanvaarding van zowel positieve als negatieve ervaringen. (Stemmingsstoornissen, depressie). k) Psycho-educatie: Psycho-educatie is het geven van informatie aan cliënten of aan familie/naastbetrokkenen over hoe zij kunnen omgaan met de psychische beperking. Psycho-educatie streeft ernaar cliënten vaardigheden aan te leren om hun leven weer in handen te kunnen nemen. (Persoonlijkheidsstoornissen). 34 l) Farmacotherapie: Farmacotherapie is een behandeling van psychische klachten met behulp van medicijnen. Medicatie kan de klachten verminderen of wegnemen. Gebruik van medicatie kan de werking van andere therapieën versterken en verbeteren. Daarom wordt medicatie vaak gecombineerd met andere therapieën. In diverse organen in uw lichaam worden stoffen aangemaakt. Als daarin een storing optreedt, kan dat grote gevolgen hebben. Passende medicatie kan storingen corrigeren en daarmee symptomen en klachten wegnemen. Thema 9 Zelfbeschikking Zelfbeschikking: iedereen zelf vorm moet kunnen geven aan het eigen leven. Autonomie: het recht om een eigen, authentiek leven te leiden. Wilsbekwaamheid - Wilsonbekwaam: Het gaat erom dat de patiënt ervan blijk geeft informatie te hebben begrepen over: De aard van zijn gezondheidstoestand Aard en doel van het voorgestelde onderzoek of de voorgestelde behandeling De te verwachten gevolgen en risico’s van onderzoek of behandeling De te verwachten gevolgen van het achterwege blijven daarvan. Wet BOPZ: Beschermt de rechten van cliënten die te maken krijgen met dwang in de zorg. In de Wet Bopz staat wat de rechten zijn van patiënten tijdens een onvrijwillige opname in een psychiatrische instelling. Deze wet geldt tot 2020. De Wet Bopz geld voor: Gedwongen opnamen en behandelingen in de psychiatrie De zorg voor mensen met een verstandelijk beperking De psychogeriatrie (ouderenzorg voor mensen met dementie) Als mensen gedwongen zijn opgenomen in een instelling, stelt de wet een behandelplan verplicht. In de gehandicapten- en ouderenzorg heeft dit een zorgplan of een ondersteuningsplan. De Wet BOPZ regelt dat de cliënt die gedwongen is opgenomen te alle tijden recht heeft op bijstand van een advocaat. Ook regelt de Wet Bopz het recht op een patiëntvertrouwenspersoon. Een patiëntvertrouwenspersoon is iemand die niet verbonden is aan de zorginstelling en dus onafhankelijk de belangen van de cliënt kan behartigen. Als een cliënt wilsonbekwaam is, zoals een minderjarige of iemand waar de wilsonbekwaamheid door een psychiater is vastgesteld, heeft hij recht op een wettelijk vertegenwoordiger. Meestal is dat een naast familielid. Deze neemt dan beslissingen voor de cliënt. Dwangbehandeling in de Wet Bopz: Ook in een instelling kan sprake zijn van gevaarlijke situaties, zoals mensen die zichzelf verwonden, agressief zijn tegen anderen of ernstige vernielingen aanrichten. Om dergelijke situaties te verminderen of af te wenden, kan een instelling bepaalde middelen of maatregelen, of dwangbehandeling toepassen. Daarvoor zijn strikte voorwaarden in de wet opgenomen. Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg: De Wvggz gaat op 1 januari 2020 in. Deze wet regelt de rechten van mensen die te maken hebben verplichte zorg in de GGZ. Een belangrijk verschil is dat verplichte zorg straks ook buiten een instelling opgelegd kan worden. In het wetsvoorstel staat dat de cliënt voldoende invloed moet hebben tijdens de hele periode van verplichte zorg. Hulpverleners moeten regelmatig met de cliënt overleggen en de zorg samen evalueren. De cliënt heeft het recht om aan te geven welke zorg en behandeling zijn voorkeur heeft. Hulpverleners moeten hier zo veel mogelijk aan voldoen, tenzij de wensen van de cliënt in strijd zijn met goed hulpverlenerschap. 35 Dwang voorkomen en Verplichte zorg buiten een instelling: De nieuwe wet is meer gericht op het voorkomen van verplichte zorg en het kiezen voor minder dwang. De schadelijke effecten van verplichte zorg op de langere termijn zullen meer aandacht krijgen. Onder de huidige wet (Bopz) is gedwongen zorg alleen mogelijk in een psychiatrisch ziekenhuis met Bopz-aanmerking. Daardoor kan een gedwongen opname noodzakelijk zijn om iemand gedwongen te behandelen. In het conceptvoorstel voor de Wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg staat dat verplichte zorg meer op maat gegeven moet kunnen worden. Bijvoorbeeld door iemand buiten een instelling verplichte begeleiding te geven, aan huis of in een polikliniek. Wet Zorg en Dwang: De Wzd regelt dat aan iemand met een psychogeriatrische stoornis of een verstandelijke beperking tegen zijn wil zorg verleend kan worden als dat nodig is om te voorkomen dat diegene zichzelf of iemand anders ernstig benadeelt. Dit wordt in de Wzd onvrijwillige zorg genoemd. De Wzd regelt wanneer onvrijwillige zorg kan worden verleend, welke besluitvormingsprocedure daaraan voorafgaat en wanneer evaluatie van onvrijwillige zorgverlening moet plaatsvinden. De besluitvormingsprocedure waarborgt dat zorgvuldig onderzocht wordt of alternatieven mogelijk zijn voor het verlenen van onvrijwillige zorg, alleen als dat niet het geval is, mag onvrijwillige zorg worden toegepast. Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of verslavingskliniek. U kunt te maken krijgen met een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of verslavingskliniek als er gevaar is voor uzelf of voor anderen. Mensen om u heen, de politie, of hulpverleners kunnen bang zijn dat u zichzelf of anderen iets aan zult doen en schakelen dan een arts in om uw situatie te beoordelen. De arts probeert antwoord op de volgende vragen te krijgen: is er inderdaad gevaar? komt dit door een psychiatrische stoornis? is een gedwongen opname echt nodig? Er zijn verschillende soorten gedwongen opnamen. De maatregelen Inbewaringstelling en Rechterlijke Machtiging komen het meeste voor. InBewaringStelling (IBS): een IBS is een spoedprocedure waarbij de burgemeester beslist over de gedwongen opname. De aanvraag van een IBS wordt door een arts gedaan. een IBS is van korte duur: ongeveer 4 weken. Rechterlijke Machtiging (RM): De procedure van een RM duurt wat langer. De rechter beslist hierover. De aanvraag van een RM wordt ook door een arts gedaan. een RM kan een half jaar duren TBS-maatregel: Tbs betekent terbeschikkingstelling en is een behandelmaatregel. Rechters leggen tbs op als sprake is van zware delicten en bij de dader tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of een psychiatrische ziekte of stoornis bestond. Als de rechter op basis van rapportage van gedragsdeskundigen (Pro Justitia rapportage) de conclusie trekt dat een psychiatrische stoornis of beperkte ontwikkeling van invloed is geweest op het delict gedrag van een dader dan kan hij tbs opleggen. Tbs is voor de veiligheid van de samenleving. Ethische competenties voor studenten verpleegkundigen Morele sensibiliteit: het vermogen om ethische kwesties te herkennen en te benoemen 36 Moreel analysevermogen: het vermogen een probleem te analyseren in termen van feiten, waarden betrokkenen en hun belangen Morele creativiteit: vermogen verschillende handelingsmogelijkheden om met het morele probleem om te gaan te bedenken in het licht van relevante feiten en waarden. Moreel oordeelsvermogen: het vermogen om met behulp van ethische denkkaders (waaronder normatief ethische theorieën en gedragscodes) een moreel oordeel te vellen over de handelingsmogelijkheden behorende bij het probleem. Morele beslissingsvaardigheden: het vermogen te reflecteren op de verschillende ethische denkkaders en om een beslissing te nemen op basis van die reflectie. Argumentatievermogen: het vermogen de ethische aspecten van je denken en handelen te rechtvaardigheid, te bediscussiëren en te evalueren met vakgenoten en niet-vakgenoten. CanMeds-rollen die een relatie hebben met ethiek Samenwerkingspartner Professionele relatie - Beroepscode verpleegkunde - Vraag gestuurde versus aanbodgerichte zorg - Moreel-ethische context van zorgverlening - Morele en ethische waarden - Ethische code Reflectieve EBP Professional – Morele sensitiviteit - Beroepscode verpleegkunde - Vraag gestuurde versus aanbodgerichte zorg - Moreel-ethische context van zorgverlening - Morele en ethische waarden - Ethische code Gezondheidsbevorderaar – Gezond gedrag bevorderen - Paternalisme Autonomie Nudging Grenzen aan/van preventie. 1. Hanteert de wet- en regelgeving in het psychiatrisch werkveld Gezondheidsrecht ziet o.a. toe op de rechten van: ▸ de patiënt; ▸ de zorgverlener; ▸ de zorgaanbieder; ▸ de kwaliteit van de zorg; ▸ de organisatie en financiering van de zorg. Medische ethiek en aansprakelijkheid spelen een belangrijke rol in de wet- en regelgeving. Gezondheid en ethiek Het doel van de huidige wet- en regelgeving is het bereiken van een gelijkwaardige arts-patiënt relatie. Niet eenvoudig in een wereld waarin de patiënt steeds mondiger en veeleisender wordt! Zorgverleners hebben in de praktijk regelmatig te maken met juridische en/of ethische dilemma’s. In eerste instantie kunnen zij dan terugvallen op het juridische kader: wat mag wel, wat mag niet, en wat zijn de grenzen van het handelen? Daarnaast is ethische reflectie van belang: de verschillende normen en waarden zullen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. Zelfbeschikking en autonomie Artikel 10 en 11 Grondwet en artikel 8 EVRM 37 Recht om zonder bemoeienis van anderen richting te geven aan het leven De mens stelt zichzelf (auto) wetten (nomos) Ook wel zelfbeschikkingsrecht genoemd Fundamenteel recht in de gezondheidszorg Belangrijkste recht van de patiënt Afweerrecht waarbij zelf beslissen voorop staat Gezondheidsjurist Leenen stelt: “Fundamenteel recht, waaraan in voorkomende gevallen meer gewicht toekomt dan het recht op leven en het recht op lichamelijk integriteit.” ▸ ▸ ▸ Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) • • • • Titelbescherming Voorbehouden handelingen Tuchtrecht Strafbepalingen Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) • Recht op informatie • Recht op toestemming • Dossier en inzage • Positie van ouders en kinderen • Wilsonbekwaamheid en wettelijke vertegenwoordiging Het doel van de Wet BIG is: Bewaken en bevorderen van een goede beroepsuitoefening van de individuele werkenden in de gezondheidszorg. Op dit manier: • • • Professionele hulpverleners zijn herkenbaar (afgebakend deskundigheidsgebied, diploma, titel) Risicovolle handelingen voorbehouden aan specifieke groepen (bijv. injecties, katheterisaties) Mogelijkheid om via tuchtrecht in te grijpen Wgbo is geregeld in Burgerlijk Wetboek. Daarin staan de Rechten én plichten voor de patiënt, die vormen vaak verplichting voor zorgverlener. Bijvoorbeeld: ▸ ▸ ▸ Patiënt beslist zelf over behandeling en daarom is toestemming nodig voordat zorgverlener aan behandeling kan beginnen. Toestemming dient gebaseerd te zijn op duidelijke informatie van zorgverlener. Patiënt moet op tijd betalen voor verleende zorg Patiënt moet zorgverlener naar beste weten informeren over zijn/haar gezondheid meewerken aan behandeling Individuen hebben de vrijheid om zonder bemoeienis van anderen richting te geven aan het eigen leven, maar die kan worden beperkt indien zelfbeschikking een bedreiging vormt voor fundamentele waarden. Zoals bij psychiatrische patiënten die een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen. Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) • • • Gevaar voor zichzelf: zelfmoord, zichzelf ernstig letsel aanbrengen of verwaarlozen, met hinderlijk gedrag agressie van anderen uitlokken Gevaar voor een of meer anderen: anderen van het leven beroven, anderen ernstig lichamelijk of psychisch letsel toebrengen Gevaar voor de algemene veiligheid: geestelijk gestoorde pyromaan 38 Indien het gevaar niet door een behandeling buiten de muren van een instelling kan worden afgewend. Opname is noodzakelijk. Rechterlijk Machtiging (RM) Rechter verleent vooraf toestemming om iemand onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis op te laten nemen en te laten verblijven als: de patiënt voor zichzelf of voor een ander gevaar oplevert; dit gevaar wordt veroorzaakt door een geestelijke stoornis; die niet anders kan worden weggenomen dan door een opname; en de patiënt niet bereid is aan deze opname of aan voortzetting van zijn verblijf mee te werken. Rechterlijke machtiging wordt onder voorwaarde verleend als: Er sprake is van gevaar veroorzaakt door een geestelijke stoornis; Het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis alleen door het stellen van voorwaarden kan worden afgewend: o Betrokkene stelt zich onder behandeling van behandelaar (psychiater) en die stelt samen met betrokkene een behandelingsplan op; o Psychiatrisch ziekenhuis heeft verklaard bereid te zijn de patiënt zo nodig op te nemen; o Betrokkene heeft zich bereid verklaard om de opgelegde voorwaarden na te leven of dit is redelijkerwijs aan te nemen. Bedoeld om gedwongen opname te voorkomen. Kan niet zomaar worden omgezet in gedwongen opname. Een voorwaardelijke machtiging is bedoeld om een gedwongen opname te voorkomen. In de machtiging staan voorwaarden, bijvoorbeeld over alcoholgebruik. De machtiging wordt gebruikt om de patiënt te bewegen zich ambulant te laten helpen. Bij de voorwaardelijke machtiging legt de rechter de patiënt namelijk de verplichting op zich ambulant te laten helpen door een door de rechter aan te wijzen hulpverlener. Zolang de cliënt zich aan die voorwaarden houdt, wordt hij in principe niet gedwongen opgenomen. Houdt de patiënt zich niet aan de gestelde voorwaarden, of blijft hij ondanks zijn behandeling gevaar veroorzaken, dan kan een dwangopname volgen. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waar de patiënt zal gaan verblijven zet in dat geval de voorwaardelijke machtiging om in een voorlopige machtiging. Voordat hij deze beslissing neemt, moet hij overleggen met de patiënt en met een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is. Verzoek tot rechterlijke machtiging kan (schriftelijk) worden ingediend bij de officier van justitie door: • • • • echtgenoot of levenspartner; ouders, voogd; meerderjarige familieleden t/m tweede graad (grootouders, kinderen, kleinkinderen, broers en zussen) curator, mentor. Maar ook door patiënt zelf (bereid om behandeling te ondergaan). Duurt minimaal een half jaar en kliniek mag niet worden verlaten zonder toestemming 39 Een patiënt kan zelf een RM aanvragen. Dit is omdat het bijvoorbeeld in verslavingszorg nogal eens voorkomt dat de patiënt halverwege de therapie de benen wil nemen als het ontwennen te zwaar wordt. Dan kan hij/zij bijtijds zelf vragen om deze ontsnapping te blokkeren (stok achter de deur). Inbewaringstelling (IBS) is vooral geschikt is voor het snel en adequaat ingrijpen bij gevaar, een RM vraagt om een uitgebreide procedure. De burgemeester kan IBS opleggen, maar in de grote steden is dat gedelegeerd aan bijvoorbeeld de directeur van de GGD en de ‘spoed-psychiater’. De rechter beslist binnen drie werkdagen ná de gedwongen opname of aan de voorwaarden voor een ibs is voldaan. Spoedprocedure bij acute crisis die onmiddellijke opname in psychiatrisch ziekenhuis vereist, als: • er sprake is van gevaar dat vermoedelijk wordt veroorzaakt door een geestelijke stoornis; • Procedure voor rechterlijke machtiging kan niet worden afgewacht omdat gevaar dusdanig onmiddellijk en dreigend is • Gevaar kan niet anders dan door gedwongen opname worden afgewend • Patiënt is niet bereid mee te werken aan een vrijwillige opname. Burgemeester kan deze maatregel opleggen vanwege spoedeisende karakter. Terbeschikkingstelling (TBS) IBS en TBS betekenen iets heel verschillends! Iemand kan een TBS (terbeschikkingstelling) maatregel krijgen als er een ernstig strafbaar feit is gepleegd in combinatie met een psychische aandoening. • In de veroordeling door de rechter is meegenomen dat er sprake is van gedrag dat mede is veroorzaakt door een psychische aandoening. Daarom is dwangbehandeling in een forensisch psychiatrisch centrum noodzakelijk (naast een eventuele detentie). Doel is om de maatschappij te beschermen tegen gevaar en terugval in gevaarlijk gedrag te voorkomen, zodat iemand uiteindelijk veilig terug kan keren in de samenleving. • • Rechtpositie en psychiatrische patiënt Patiënt wordt zorgvuldig behandeld en er worden niet meer drang en beperking toegepast dan noodzakelijk zijn. Behandelplan: voor uitvoering is toestemming van de patiënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) vereist. Dwangbehandeling zonder toestemming van de patiënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) kan alleen als: o aannemelijk is dat het gevaar dat door de stoornis wordt veroorzaakt zonder de behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen; o behandeling absoluut noodzakelijk is voor het wegnemen van het gevaar. Middelen en maatregelen die niet in het behandelplan zijn opgenomen, mogen alleen worden toegepast in noodsituaties. Huisregels mogen de vrijheid van de patiënt niet verder beperken dan voor een ordelijke gang van zaken noodzakelijk. Ook de Wgbo geeft regels voor behandeling en verblijf van patiënten. Het verschil met de Bopz is dat de Wgbo een algemene regeling geeft voor de medische behandeling. Deze regeling geldt voor alle patiënten die vrijwillig worden behandeld en/of opgenomen. De Bopz geeft uitsluitend regels voor 40 gedwongen opgenomen patiënten en dan nog alleen in relatie tot de geestelijke stoornis en het gevaar dat aanleiding vormde voor de opname. Wgbo van toepassing op een gedwongen opname voor een psychiatrische aandoening die niet de stoornis is die het gevaar heeft veroorzaakt op grond waarvan de patiënt tegen zijn wil in is opgenomen. Voorbeeld: Een patiënt die gedwongen is opgenomen in verband met schizofrenie, maar eveneens een (nog ongevaarlijk) eetprobleem heeft. Per 1 januari 2020 zal de huidige Wet Bopz worden vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) bedoeld voor psychiatrische patiënten; focust op de zorgbehoefte van de patiënt; maakt het mogelijk om ook buiten het psychiatrisch ziekenhuis (ambulant) verplichte zorg te geven. Wet zorg en dwang (Wzd) van toepassing op verscheidene vormen van zorg onder dwang, ook in de thuissituatie; introduceert het criterium ‘ernstig nadeel’ (i.p.v. het gevaarscriterium) en sluit daarmee beter aan bij de zorg voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking. 2. Hanteert ethische dillema’s Beoordeling wilsbekwaamheid Context afhankelijk. Risico-gerelateerde standaard: standaard voor mate van beslisbekwaamheid moet variëren al naar gelang de risico’s die verbonden zijn aan de keuze/beslissing. Hoe hoger het risico, hoe hoger de eisen aan de beslisbekwaamheid. Hoog complexe situatie -> hoge eisen aan begripsvermogen: jongen van 12 jaar met hersentumor die geen chemo/bestraling meer wil. Ofschoon dat statistisch gezien een hogere overlevingskans geeft. Moeder is akkoord, vader niet. Vader gaat naar rechter. Moeder ‘wint’. Situatie niet hoog complex, maar besluit wel fikse consequenties voor patiënt -> hoge eisen aan besef en waardering van de informatie: hartpatiënt die niet gereanimeerd wil worden Wel of geen toestemming levensreddende of ingrijpende/belastende behandeling of gunstig risk-benefit-ratio-> eisen aan beslisvaardigheid hoger: jonge vrouw met anorexia. Handen acrocyanose, adem ketonisch, zwakke pols. Levensbedreigend. Weigert behandeling De centrale vraag hier is: “is de beslisvaardigheid goed?” en niet de vraag “is het besluit goed?”. Beoordeling van wilsbekwaamheid moet primair gericht zijn op het besluitvormingsvermogen en niet op uitkomst van de beslissing. Beslisvaardigheid= Is iemand in staat om de informatie te begrijpen? Wat is de aanleiding om vragen te stellen bij wilsbekwaamheid van patiënt? (Weigering van noodzakelijke behandeling, abrupte psychologische verandering, opvallend vlotte toestemming voor zeer belastende behandeling, etc.) Welke waarde weegt het zwaarst? Zelfbeschikking (Autonomie) of “Bestwil”? 41 Moet er een deskundige bijkomen? (Psycholoog, psychiater, neuroloog, orthopedagoog) Is een gesprek/discussie met patiënt mogelijk? (“ik wil het behandelplan met u bespreken, maar ik vrees dat u niet goed kunt begrijpen….”) Zijn er alternatieven voor de behandeling/het onderzoek? Voor- en nadelen op een rijtje; feiten duidelijk. Kan dat goed in de woorden van de patiënt vertaald worden? Informed Consent stelt hoge eisen aan cognitieve functies. Wat te doen bij bijv. dementerende of verstandelijk beperkte patiënten? Emoties, identiteitsbesef en levensgeschiedenis zeggen wellicht ook veel over patiënt zijn “wil”. Tijdelijke wilsonbekwaamheid; besluit uitstellen? Of juist ingrijpen? Voorbeeld; Psychotische patiënt; onrustig en opgewonden, kortdurend sederen. Daarna patiënt voorstellen om langwerkende depot neuroleptica te accepteren Partiële wilsonbekwaamheid; wie voor de éne beslissing onbekwaam is, hoeft dat niet voor de ándere beslissing te zijn. Daarom bekwaamheid van patiënt per concrete beslissing beoordelen. Hoe beoordeel ik of de patiënt de informatie begrepen heeft? • • • • • Was de verstrekte informatie toegesneden op bevattingsvermogen patiënt? Wat zegt (ook non-verbaal) de patiënt over de verstrekte informatie? Welke vragen stelt de patiënt (of juist niet)? Zitten er duidelijke tegenstrijdigheden in de uitlatingen van de patiënt? Kan de patiënt zijn motieven voor een bepaalde keuze onder woorden brengen? Wie beslist? • • • Probleem; als de patiënt niet meer kan beslissen, moet iemand anders het voor hem doen Oplossing; in gesprek blijven, ook met wilsonbekwame patiënt. Deze mag geen willoos object worden Uitgangspunt; behandeling vermeerdert lijden niet en draagt bij aan welbevinden Familie lijdt aan tragische bias (benadrukken lijden) en personeel aan rooskleurige bias (bagatelliseren). Verschillende visies en vooral emoties maken overleg en samenwerking tussen betrokkenen soms moeilijk. Ethische problemen bij wilsbekwaamheid • • • • • • Als de patiënt instemt met de behandeling/onderzoek. Is deze dan wilsbekwaam? Als de patiënt zijn toestemming weigert, is deze dan wilsonbekwaam? Manipuleren van informatie over (groot risico); • Aard en doel van onderzoek/behandeling • Te verwachten risico’s/gevolgen van wel/niet behandelen • Alternatieven voor de voorgestelde behandeling? • Huidige gezondheid en vooruitzichten bij wel/niet behandelen. Niet voldoende nuanceren in tijd, ruimte en onderwerp Het betwijfelen van wilsbekwaamheid is potentiële inbreuk op diens waardigheid. Zeker als de patiënt besef heeft van wat er speelt Patiënt wilsonbekwaam verklaren bij meningsverschil tussen patiënt en hulpverlener 42 Ethiek en wilsbekwaamheid – afsluitend: • • • • • Het is beschamend en grievend om wilsonbekwaam verklaard te worden In de manier waarop met wilsonbekwaamheid van patiënten wordt omgesprongen zit veel ethiek. Kan je iemand ‘respectvol’ opsluiten? Terughoudendheid bij toepassen van drang en dwang is moreel veruit te prefereren Maar mag niet ontaarden in besluiteloosheid bij gevaar voor patiënt en omstanders Lafheid en paternalisme liggen beide op de loer. Thema 11 ADHD Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een stoornis in de regulatie van de aandacht, hyperbeweeglijkheid en impulsiviteit DSM 3 subtypen Het overwegend hyperactieve/Impulsieve type: kan niet rustig spelen, rent vaak rond, onrustig; Het onoplettende type (aandachtstekort): moeite met focussen op taak, opdrachten afronden, dromerig; Het gecombineerde type: Als je meer van beide heeft is er sprake van het gecombineerde type. Aparte vorm: ADD (attention deficit disorder) Alleen problemen in de aandachtsregulatie (!) Kern symptoom bij ADHD is moeite met concentratie. Hyperactiviteit en impulsiviteit 1) Beweegt veel met handen en voeten en kan niet stil zitten 2) Staat vaak op waar het niet mag 3) Rent vaak rond 4) Kan niet rustig spelen 5) Is vaak in de weer of draaft maar door 6) Praat aan een stuk door 7) Flapuit 8) Moeite met op beurt wachten 9) Bemoeit zich vaak met anderen (storend) Onoplettendheid 1) Moeite met letten op details, slordigheidsfoutjes 2) Moeite met focussen op taak 3) Lijkt niet te luisteren als aangesproken (dromerig/staren) 4) Moeite opdrachten uit te voeren (af te ronden) 5) Moeite met organiseren/plannen 6) Afkeer van taken waarbij concentratie nodig is (o.a. schoolwerk) 7) Vaak spullen kwijt 8) Afgeleid door omgeving 9) Vergeetachtig bij bezigheden Diagnostiek ADHD - Eisen voor classificatie DSM 1. Voldoende symptomen sinds kindertijd, 2. Problemen aanwezig op twee of meer terreinen: school, thuis, werk, financiën, relaties of sociale contacten 3. Symptomen komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau en worden niet verklaard door een andere stoornis DSM V ADHD criteria ADHD valt onder neurobiologische ontwikkelingsstoornis i.p.v. stoornis die in de kindertijd beginnen 43 Aanvangsleeftijd ADHD voor 12e jaar i.p.v. 7e jaar Afkappunt ADHD is nu 5/9 i.p.v. 6/9 Meer voorbeelden gedrag bij criteria voor adolescenten en volwassen Toestaan dubbeldiagnose ADHD en ASS i.p.v. ADHD uit te sluiten bij ASS-diagnose Mate van ernst ADHD kan worden aangegeven (mild, matig, ernstig) Presentiewijzen ADHD i.p.v. subtypen Hulpmiddelen voor ADHD-diagnostiek o o o o Gestructureerde vragenlijsten: Emoties (SEV), DIVA, ADHD-vragenlijst (AVL), Child Behavior Checklist (CBCL), Teacher's Report Form (TRF), Zelfbeeld (YSR), sociale vaardigheden (SCVT) Semigestructureerd interview met: Kind, en/of adolescent zelf Ouders Leerkrachten Observaties: thuis, school, spel Testen: gericht op intelligentie en taakuitvoering (IQ testen), aandacht (TEA-CH, BRIEF), STROOP Heteroanamnese (ouders, siblings, vrienden) is nuttig omdat mensen met ADHD vaak onder rapporteren over de ernst van hun symptomen. Rapporten van de lagere school kunnen helpen als er commentaar op het gedraag is vermeld. Verklaring-Oorzaak ADHD (Neuro)biologisch: Dit betreft met name genen die coderen voor de prikkeloverdracht in de hersenen (neurotransmissie) van dopamine en noradrenaline. De hypothese Neurotransmitters Erfelijke component Omgevingsfactoren Zwangerschap/bevalling: zuurstofgebrek, en roken en alcoholgebruik door de moeder Chaotisch gezinsklimaat Prevalentie en verloop ADHD 3-5% van de populatie, 50% chronisch, comorbiditeit van belang, ♀: ♂ = 1:3 Veel schooluitval (ca. 35%) weinig of geen vrienden hebben (ca. 60%); betrokken raken bij antisociale activiteiten. Gezin en relatieproblemen 30- 60% van de kinderen met ADHD houdt symptomen, in de volwassenheid 1-3% van de volwassenen heeft ADHD Hyperactiviteit is vaker vermindert dan de andere symptomen. Wel nog steeds innerlijke onrust & gejaagd gevoelens. Kans op andere symptomen en andere stoornissen Jongens worden vaker verwezen voor hulp dan meisjes. Waarschijnlijk worden meisjes onder gediagnosticeerd. Verklaringen hiervoor zijn dat ADHD bij meisjes minder bekend is bij huisartsen en andere hulpverleners, en dat meisjes relatief vaak het subtype van ADHD hebben met allen 44 aandachtsproblemen (ook wel ADD), wat minder last veroorzaakt voor de omgeving en daardoor minder tot snel verwijzing leidt. De derde verklaring is dat meisjes een ander patroon van comorbiditeit hebben, waarbij angst en depressie op de voorgrond staan, terwijl jongens meer oppositionele en agressieve gedragsstoornissen laten zien, waar de omgeving meer hinder van heeft. Diversiteit en aanbevelingen Er dient bij ouders uit andere (sub)culturen extra aandacht te worden gegeven aan de beeldvorming van psychische problemen als ADHD, de visie op de behandeling ervan en op verwante aspecten, zoals de samenwerking met leerkrachten. Houd er rekening mee dat bij meisjes ADHD met minder externaliserende klachten gepaard gaat, waardoor deze minder makkelijk te herkennen is. Meisjes zijn geneigd hun onvermogen te overdekken door steeds harder te gaan werken. Houd rekening met het feit dat bij jeugdigen met een verstandelijke beperking de kans op het hebben van ADHD verhoogd is. Houd er rekening mee dat ADHD-symptomen ook een uiting kunnen zijn van overvraging bij een beperkt IQ. Het is belangrijk om bij een verdenking op ADHD, rekening te houden met het bestaan van comorbide stoornissen. Typische eigenschappen en kenmerken van volwassenen met ADHD Weinig of geen vrienden hebben; Betrokken raken bij antisociale en/of criminele activiteiten waardoor politie- en justitiecontacten; Sensation seeking: spanning nodig hebben (bijvoorbeeld te hard rijden waardoor ze sneller betrokken raken bij verkeersongevallen, te veel risico’s nemen, ruzie zoeken, gevaarlijke en risicovolle sporten beoefenen); Onderpresteren op het werk; Externaliserende gedragsproblemen: agressief gedrag, oppositioneel gedrag of autoriteitsconflicten; Internaliserende gedragsproblemen: zelfverwonding (zelfbeschadiging) en zelfmoordpogingen; Middelenmisbruik. Behandeling: Cognitieve gedragstherapie en medicatie is de beste behandeling voor ADHD Medicatie - Psychostimulantia (methylfenidaat (Ritalin) of dextroamfetamine) - Atomoxetine: een middel dat op een andere manier werkt: namelijk de beschikbaarheid van noradrenaline verhogen Cognitieve gedragstherapie: eerste keuze hoewel de ADHD-symptomen zelf er niet significant afnemen. De attitude bij CGT: directief, gestructureerd en praktisch. Wordt gebruik bij gevoelens van onzekerheid, faalangst, perfectionisme, een negatief zelfbeeld en problemen op het gebied van impulscontrole en de sociale vaardigheden. Psycho-educatie Familie interventies Relatie en/of systeemtherapie Coaching Lotgenotencontact Voeding 45 Neurofeedback Praktische Aanpak ADHD Zorg voor een rustige omgeving Benader ADHD’er positief (wat mag wel) Geef korte en heldere instructie ́ opdracht/stel éen ́ vraag per keer Geef éen Zorg voor overzicht/ help met plannen Communicatie met kinderen in pictogrammen: kunnen in een oogopslag iets duidelijk maken. Sommige mensen hebben moeite met lezen of kunnen niet lezen, maar door pictogrammen kunnen ze toch zien wat er bedoeld wordt. Of kun je pictogrammen verwerken in een stappenplan. (let op: Executieve functies, Centrale Coherentie, ToM) Thema 12 Autistisch Spectrum Stoornis ADHD en Autistisch Spectrum Stoornis zijn: Van jongs af aan aanwezig ontstaan al tijdens de ontwikkeling van de geboorte tot de volwassenheid Een ontwikkelingsstoornis wordt meestal al duidelijk in de kindertijd (ze worden beschouwd als kinder-psychiatrische stoornissen) Ook volwassen patiënten met ontwikkelingsstoornissen hebben dikwijls behandeling nodig (soms komen ze dan voor het eerste met de zorg in aanraking). Autisme is een stoornis die zich niet gemakkelijk laat omschrijven. Autisme kan zich namelijk op verschillende manieren en in verschillende gradaties uiten. Om deze reden wordt vaak gesproken van een spectrum aan stoornissen: er is een grote variatie in de manier de stoornis in uiting komt. De diagnose op basis van DSM V Voordelen Duidelijkheid Uniformiteit Weerspiegeld wetenschappelijke visie Nadelen Diagnose afhankelijk criteria Labels plakken/stigmatisering diagnose? Wat is ASS? Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis Problemen op de gebieden: Sociale omgang De (verbalen en non-verbale) communicatie Het voorstellingsvermogen of de verbeelding Volgens de DSM-5 wordt gekenmerkt door de volgende twee hoofd criteria: Kwalitatieve tekortkomingen in sociale interacties en communicatie Stereotiepe patronen en repetitief gedrag A) Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties zoals blijkt uit de volgende actuele of biografische kenmerken 1) Deficiënties in sociaal-emotionele wederkerigheid, 46 2) Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie 3) Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties B) Beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minstens twee van de volgende actuele of biografische kenmerken 1) Stereotiep(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak 2) Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag 3) Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn. (Draadjes, lichtknopjes, haakjes, kleuren, geuren, getallen, geluiden, dinosaurussen, landkaarten, riviermondingen, mensen) 4) Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke aspecten van de omgeving Wanneer is er sprake van autisme? Er moet worden voldaan aan: alle 3 symptomen in het domein van sociale communicatie en interacties (A) en 2 van symptomen uit criterium B, Jonge leeftijd Lastig in de sociale communicatie en interactie Moeite met het begrijpen en hanteren van taal Moeite met verbeelding Moeite met oogcontact: belangrijk kenmerk met autistische mensen vaak niet aankijken. Dit heeft te maken met het feit dat ze kunnen niet alle prikkelen goed verwerken). Moeite met wijzen (joint intention) Moeite met beurtnemen Moeite met non-verbale communicatie (context) Moeite om tot relaties te komen en/of te onderhouden Moeite met het spontaan met anderen delen van dingen (joint attention) Moeite met het begrijpen van eigen en andermans emoties Meer kenmerken die een rol spelen Taal Taalvorm: - Vertraagde ontwikkeling (m.u.v. Asperger) - Vreemde intonatie Taalgebruik: - Geen sociale codes of gedragsregels - Geen wederkerigheid - Afwijkingen (idiosyncrasie, neologisme, metaforen, echolalie) Verbeelding Imitatie ‘Doen alsof spel’ - Geen verbeelding - Verbeelding maar realiteitsverlies Taal Grapjes Flexibiliteit ASS: een (ontwikkelings)stoornis in het functioneren van de hersenen (infromatieverwerkings- en intergratieproblemen): Overgevoeligheid voor bepaalde prikkels Trage informatieverwerking 47 Moeite met verwerken van non-verbale informatie Moeite met schakelen van situaties Bijkomende problemen opgemerkt bij mensen met autisme: Houterige motoriek Onlogische angsten Angstig en faalangstig gedrag omdat ze bang zijn om niet aan de eisen van de omgeving te kunnen voldoen Gedragsproblemen zoals: eet- en slaapproblemen, driftbuien, agressie, zelfverwonding Depressiviteit (onvermogen een juiste partner te vinden en het realiseren van een zelfstandig leven) persoonlijkheidsproblematiek (doordat ze niet kunnen voldoen aan de ontwikkelingstaken waarvoor ze komen te staan). Subtypen volgens de DSM IV De autistische stoornis (klassiek autisme). Moet er sprake zijn van kernmerken in drie domeinen: beperkingen in de sociale interactie, gestoorde communicatie en stereotiepe patronen van gedrag van gedrag en interesse. Hiernaast moet er sprake zijn van ten minste abnormaal functioneren binnen een domein voor het derde levensjaar. De stoornis van Asperger. Bij mensen met het syndroom van Asperger daarentegen mag er in de ontwikkeling geen sprake zijn geweest van een algemene achterstand in taal. Hiermee onderscheidt Asperger zich van klassiek autisme. Er dienen wel ten minste twee kenmerken binnen het domein ‘beperkingen in de sociale interactie’ te zijn en één kernmerk binnen het domein ‘stereotiepe gedragingen en interesses’. Bovendien hebben ze een normale of hoog normale intelligentie. Ze hebben moeite vooral met het onderhouden van relaties. De pervasieve ontwikkelingsstoornis niet nader omschreven (PDD-NOS): Er zijn kernmerken van autisme aanwezig, maar onvoldoende om te kunnen spraken van een autistische stoornis of het syndroom van Asperger. DSM V – Een subtype ASS Classificatiecriteria 2 domeinen: Tekort in sociale communicatie en interactie Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesse of activiteiten Verschillen in ernst: Ernstniveau 1 – ondersteuning vereist Ernstniveau 2 – substantiële ondersteuning vereist Ernstniveau 3 – zeer substantiële ondersteuning vereist Individuele verschillen: Risico en beschermende factoren Mogelijkheden dubbeldiagnose (ADHD) Sociaal subtypering volgens Lorna Wing De afzijdige groep (aloof): Deze personen beantwoorden de meest aan het stereotype beeld van klassiek autisme. Een groot aantal heeft behalve autisme een milde tot ernstige verstandelijke handicap. Personen met autisme van het afzijdige type komen over als onverschillig tegenover andere mensen, vooral leeftijdsgenoten. 48 De passieve groep (passive): Personen uit deze groep gaan zelden spontaan een interactie aan, maar ze accepteren op een passieve wijze wel de toenadering van anderen. Ze hebben iets betere verstandelijke mogelijkheden dan de afzijdige groep. De actieven maar bizare groep (active but odd): Nemen heel actief initiatief tot sociaal contact. De wijze erop is echter naief, vreemd, oonaangepast en eenzijdig, vanwege de problemen met soepen en vlot begrijpen van interacties. De groep heeft een gemiddeld tot hoge intelligentie, hoewel er grote individuele verschillen zijn. Verklaring – Geen oorzaak bekend Omgevingsfactoren Intoxicatie ‘ijskast’ moeder (Neuro)biologisch: Erfelijke component 70–90%, Een (ontwikkelings)stoornis in het functioneren van de hersenen: Een informatie verwerkingsstoornis Een prikkelverwerkingsstoornis Een cognitieve stoornis Verklaringsmodelen Theory of mind (ToM) : Het vermogen om je te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en intenties van anderen. ToM wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om je in een sociale omgeving te kunnen bewegen, omdat je er het gedrag van anderen door kunt begrijpen en voorspellen. (Sally en Ann test) Centrale coherentie (CC): Informatie wordt globaal en in context verwerkt om tot een betekenisvolle, samenhangende interpretatie te komen (nodig voor generaliseren). Gevolgen is dat mensen met ASS gericht zijn op details en niet op de betekenis van een situatie. Executieve functies : De hogere controlefuncties van de hersenen, die nodig zijn om acties te plannen en problemen op te lossen (nodig voor plannen, organiseren, gedragsevaluatie, inhibitie, cognitieve flexibiliteit) Diagnostisch proces Signalering 1. ESAT (Early Screening of Autistic Traits Questionaire) 2. AQ-nl (Autismspectrum Quotiënt ) 3. Een anamnese en/of hetroananmnese 4. Psychiatrisch onderzoek Afnemen van een ontwikkelingsanamnese 1. ADI-R (Autisme Diagnostisch Interview) 2. ATG (autisme Team Gelderland Classificatie: Ernst en Comorbiditeit Aanvullend onderzoek handelingsgerichte diagnostiek : Huisbezoek, (Neuro)psychologisch onderzoek Opstellen individueel handelingsplan 49 Prevalentie: 60 - 116 per 10.000 Stijging: Door herkenning/ verbetering diagnostiek Verruiming van de definities en diagnostisch criteria Toegenomen complexiteit van de maatschappij Financiële overweging 1% van de volwassenen Drie- tot viermaal zoveel bij mannen als bij vrouwen Autisme bij kinderen wordt niet minder in de volwassenheid De autistische stoornis komt op alle niveaus van intelligentie voor. 75 à 80% van de cliënten met het kernsyndroom is tevens verstandelijk beperkt. Levenslang: levensloopbegeleiding Er kan sprake zijn van onderdiagnostiek van ASS bij: Meisjes, kinderen met een andere llochtone achtergrond en bij kinderen met een verstandelijke beperking Effecten op de levensloop Autisme en scholing: De ‘competentie gericht leren’ is een methode die richt zich op de zelfstandigheid en zelfsturing van leringen, waardoor ze beter voorbereid zijn op de beroepspraktijk. Onderdelen van de competentie gericht leren zijn onder anderen samenwerkend leren en probleemgestuurd onderwijs. Het verwerken van puur feitelijke informatie kost mensen met ASS daarentegen vaak relatief weinig moeite, waardoor er verwarring en onbegrip ontstaan. Het een lukt wel de ander niet. Daardoor wordt geregeld met onbegrip op de leerling met ASS gereageerd, met als gevolg dat de leerling in een isolement terechtkomt, gedemotiveerd raakt en een negatief zelfbeeld krijgt, Dit kan uitval in het onderwijs tot gevolg hebben. Autisme en werk en dagbesteding: 90% van mensen met ASS niet of onder zijn niveau werkt. De overgang van de rol van leerling naar die van collega of werknemer te groot is. Op een werkplek wonden andere sociale regels gehanteerd en heerst een andere organisatiecultuur. Het is voor mensen met autisme te moeilijk om aan te voelen wat er verwacht wordt, maar ook om mee te bewegen met deze veranderingen. Autisme en wonen: Gezien alle genoemde kenmerken die bij de verschillende vormen van ASS kunnen komen en mogelijk problemen daarbij, rijst de vraag of het voor mensen met ASS mogelijk is om een geschikte woonplek terecht te komen en zelfstandig te wonen. Dat kan maar meestal wel onder begeleiding. Autisme en vriendschap, relaties en seksualiteit: Gemiddeld heeft 18% vrienden. Voor veel mensen met ASS is het moeilijk contacten aan te gaan en vooral om ze te onderhouden. Het gebrek aan wederkerigheid en inlevingsvermogen belemmer het in standhouden van een vriendschap. Daarbij hebben veel mensen et ASS moeite om initiatief te nemen en weten zij niet wat ze moeten doen in het contact. Mensen met ASS hebben een andere psychoseksuele ontwikkeling. Begeleiding, training en behandeling ASS Begeleiding: Familie interventies en Individuele ondersteuning 50 Training : Psycho-educatie en Sociale vaardigheidstraining Behandeling Integrale behandeling Cognitieve gedragstherapie Vaktherapieën Psychotherapie Medicatie: geen specifiek geneesmiddel, antidepressiva of antipsychotica voor bijkomende symptomen. Nieuwe ontwikkelingen: Neurofeedback, Mindfulness ( richt zich op zelfacceptatie en met het aandacht leven in het moment), EMDR ASS Sterke punten – 15 Voordelen van autisme 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. Zijn altijd oprecht Kunnen zich goed concentreren Hebben veel kennis van bepaalde zaken Durven veel Hebben buitengewoon organisatorische vaardigheden Hebben een uitstekend visueel geheugen Zijn erg leergierig Zijn betrouwbaar en loyaal Zijn erg opmerkzaam Zijn zeer goed in technische zaken Zijn goed met probleemanalyses Hebben oog voor detail en nauwkeurigheid Zijn goed in het planmatig en stapsgewijs werken Zijn erg creatief Zijn resultaatgericht en stellen zich verantwoordelijk op Hulpverlener- verpleegkundige: Zet het autisme brillen op. Het is belangrijk dat de persoon met ASS veilig zich en vooral begrepen voelt. Te weten hoe iemand contact maakt met de wereld om hem heen Baat bij andere manieren van communiceren: Geen spreekwoorden en Picto’s Behoefte aan structuur: Fysieke omgeving, tijd en activiteit Aanpassing leefomgeving Behoefte aan Duidelijkheid Behoefte aan Voorspelbaarheid: Geef me de 5 van de Bruin Wanrooij (wie wat wanneer waar en hoe): Hulpmiddel om de communicatie met kinderen met ASS makkelijker te maken. Duidelijk te begrijpen wat ze moet doen. Begin altijd met de vraag Wat is mijn taak? Vraag niet Waarom want het meer ingewikkeld is. Te weten hoe iemand leert: generaliseren is lastig 51 Thema 13 Persoonlijkheidsstoornissen Persoonlijkheid: voor een individu kenmerkend van patroon van interactie met de wereld en zichzelf. Persoonlijkheid is een aanvulling op het karakter. Karakter is de ruwe kern, gevormd in kinderjaren. Karakter is een meer stabiele vormgeving van de aanpassing die het kind gegeven zijn temperament in zijn omgeving realiseert. Persoonlijkheidstrekken: stabiele patronen van waarnemen, omgaan met en denken over de omgeving en zichzelf, die zich in een breed scala van situaties manifesteren. Persoonlijkheidsstoornis Persoonlijkheidstrekken zijn star en onaangepast Aanzienlijke beperkingen en subjectief lijden Aanpassingsmoeilijkheden DSM IV definitie: een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen, dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen binnen de cultuur van het individu en dat zich manifesteert op ten minste twee van de volgende gebieden: cognities, emotionele reacties, interpersoonlijk functioneren of impulsbeheersing. Mensen met een persoonlijkheidsstoornis hebben moeite om zich aan te passen. Moeite om met de wereld om te gaan. Voelen zich vaak bedreigd en afgewezen. Cluster A “Vreemd” Cluster B “Emotioneel, heftig, agressief, groot” Cluster C “Angstig” Paranoïde pers.st: patroon van wantrouwen en achterdocht zodanig dat motieven van anderen geïnterpreteerd worden als kwaadwillend. Schizoïde pers.st.: Patroon van afstandelijkheid en gereserveerdheid in sociale relaties en beperkte emotionele uiting. Schizotypische pers. st: Patroon van ongemakkelijk voelen in intieme relaties, cognitieve of waarnemingsstoornissen en excentriek gedrag. Antisociale pers. st.: Patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen. Borderline pers.st.: Patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten en van duidelijke impulsiviteit. Theatrale (Histrionische) pers.st: Patroon van buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen. Narcistische pers.st.: Patroon van grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie. Ontwijkende (vermijdende) pers. st: Patroon van geremdheid in gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoeligheid voor een negatief oordeel. Afhankelijke pers. st.: Diepgaande buitensporige behoefte om verzorgd te worden (hetgeen leidt tot onderworpen en vastklampend gedrag en de angst in de steekgelaten te worden. Nederlandse versie DSM-IV-TR) Obsessief-compulsieve (Dwangmatige) pers.st.: Patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme (en controle: Engelse versie) (beheersing van psychische en intermenselijke processen, ten koste van soepelheid, openheid en efficiëntie: Nederlandse versie). Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening 52 Persoonlijkheidsstoornis NAO: Voor stoornissen in het persoonlijk functioneren die niet voldoen aan de criteria van één van de specifieke persoonlijkheidsstoornissen Comorbiditeit bij persoonlijkheidsstoornis: Mensen met een persoonlijkheidsstoornis zijn kwetsbaarder dan gemiddeld voor comorbiditeit, dus de gelijktijdig voorkomende aandoeningen. Het gaat dan zowel om andere psychische stoornissen, zoals depressie, angststoornis, posttraumatische stressstoornis en verslavingen, als om somatische comorbiditeit zoals hart en vaatziekten, suikerziekte, autoimmuunziekte en andere stress gerelateerde aandoeningen. Borderlijn persoonlijkheidsstoornis. De kern van deze stoornis is de instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten, zoals duidelijk wordt in de volgende kernmerken: Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden Instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen idealiseren en kleineren Identiteitsstoornis: instabiel zelfbeeld/zelfgevoel Impulsiviteit op gebieden die persoon kunnen schaden (gelduitgeven, middelen, seks, roekeloos rijden etc) Recidiverende suïcidale gedragingen, dreigingen, Automutilatie Reactieve stemmingswisselingen Chronisch gevoel van leegte Inadequate woede, moeilijk beheersen, driftbuien etc. Stress gebonden paranoïde ideeën, voorbijgaand of ernstige dissociatieve verschijnselen Bij borderline (kernmerken): Emotieregulatie Verlatingsangst: verlaten worden door een ander betekent in hun ogen dat ze volkomen slecht zijn, en niets waard, wat onverdraaglijk is. Dit gevoel moet daarom op de ander worden geprojecteerd in de vorm van woedende reacties, of op henzelf door bijvoorbeeld te automutileren (zelfbeschadiging) Manipulatief gedrag Zwart-wit denken: Idealiseren van de een en het verguizen van de ander is een kernmerk van borderlijn en houdt vaak verband met opvoedingspatroon van onvoorspelbaarheid en onduidelijkheid. Splitting: ze zijn soms meester in om teams te splitsen. Ze vertellen de verpleegkundige bijvoorbeeld dat ze van zijn collega wel vrij mogen wandelen of bepaalde privileges hebben gekregen. Dit is soms zelfs als een diagnostisch signaal te gebruiken. Suïcidaliteit: suïcidale pogingen en automutilatie komen veel vaker voor. Zelfbeschadigend gedrag. Hun zelfdestructiviteit komt ook duidelijk naar voren in het patroon waarbij ze vaak opleidingen net niet afmaken, ontslag nemen of een baan laten mislopen die opzicht goed bij ze zou passen, en relaties verbreken met partners die redelijk stabiel en betrouwbaar zijn die vaak als ‘te saai’ de laan uit worden gestuurd. Zo houden ze het patroon instabiliteit in stand. Mogelijk achtergronden Traumatische gebeurtenissen bv fysieke mishandeling of seksueel geweld Veel verlatingservaringen Onveilige hechting 53 Verpleegkundig handelen Omgaan met kwetsbaarheid en afwijzing Rustig “er zijn” Betrouwbaarheid (trauma’s/ onveilige hechting) Acceptatie van de ander Omgaan met manipulatie/splitten Heftige emotionele reacties/ luisteren Reactieve reacties bespreken Oppassen overdracht/ tegenoverdracht Suïcidaliteit Drugs/alcohol gebruik Automutilatie Behandeling Samen crisisprotocol opstellen Psychotherapie Schemagerichte therapie (vroegkinderlijke overtuigingen) Linehantraining (dialectische gedragstherapie: Combinatie CGT, meditatie en groep; Ondersteunende medicatie. Oorzaken: Bouwstenen van de persoonlijkheid: Karakter (vijf dimensies): extraversie (introversie), vriendelijkheid (antagonisme), consiëntieusheid (ongeremdheid) , emotionele stabiliteit (negatieve affiniteit) en helderheid van denken/luciditeit (psychotisme). Temperament (drie aangeboren “trekken”): het vermijden van gevaar (harm avoidance), het behoefte hebben aan nieuwe prikkels (novelty seeking) en het afhankelijk zijn van waardering van anderen (reward dependence). Mate van stressgevoeligheid: deze aanleg komt pas op uiting in een bepaalde omgeving. Hechting: een veilig hechting tussen baby en opvoeders is hierbij essentieel. Als een kind veilig gehecht is, ontwikkelt het een positief zelfbeeld, vertrouwt het op de beschikbaarheid van anderen, durft zich kwetsbaar op te stellen en kan nadenken over zichzelf en anderen. Ontwikkeling van het zelfbeeld Cognitieve schema’s. Veel mensen met persoonlijkheidsstoornissen ontwikkelen disfunctionele cognitieve schema’s, die zijn gekenmerkt door zwart-wit denken en generaliseren (iedereen is tegen mijn of ik heb onvoldoende gehaald, ik ben dom), door het uitgaan van catastrofen (natuurlijk was mijn verjaardagfeest een ramp), door emoties als basis van feiten te nemen (ik schaam dus ik heb iets verkeerd gedaan) etc. Invloed van life events op de persoonlijkheidsvorming Interventies waarmee de verpleegkundige heeft te maken Overdracht (client tegen hulpverlener) en tegenoverdracht (hulpverlener tegen cliënt) in de bejegening: De patiënt beleeft in de interactie met de hulpverlener gevoelens, behoeften en fantasieën en past afweermechanismen toe die een herhaling zijn van reacties op belangrijke personen in de vroege kindertijd. Ze kan positief (moeder-kind relatie) of negatief zijn (streng docent). 54 De dramadriehoek; claimen en manipulatie Drama drie hoek: Beschrijft de wisselde posities die hulpverleners en patiënten kunnen innemen in het contact. Het beschrijft hoe mensen in interacties terecht komen waarbij ze te veel of te weinig verantwoordelijk nemen (Redder, Aanklager, Slachtoffer). Deze posities wisselen voortdurend en leidden niet tot echt contact, inzicht of verandering. De verpleegkundige heeft de taak de juiste afstand te bewaken tot de patiënt en niet mee te gaan in heftige verliefdheidsgevoelens of sterke afkeer van de patiënt. Claimen gedrag Als we spreken over claimend gedrag, bedoelen we hier doorgaans mee dat iemand aanhoudend om aandacht vraagt, vaak niet in staat is de aandacht te delen met anderen, en niet kan wachten tot hij aandacht krijgt. Manipulatie gedrag: Manipulatie wordt verschillend gedefinieerd. Een omschrijving zou kunnen zijn: doelgericht, leugenachtig en dwingend gedrag, zonder rekening te houden met belangen of gevoelens van anderen. Verpleegkundigen breiden de definitie vaak uit met: splitsend, misbruik makend van vertrouwen, bewust ondermijnend, intimiderend, omkopend, vleiend, corrupt en bedreigend. Wanneer bij elk gedrag manipulatie wordt herkend dan is behandeling een doodlopende weg. Elementen van een optimale begeleidingssituatie (werkrelatie) - Basishouding: om een patiënt het gevoel geven dat hij een bondgenoot heeft gevonden. De belangrijk ingrediënten zijn echtheid, onvoorwaardelijke positieve aanvaarding en empathie. Authenticiteit en openheid Validering Open en onbevooroordeelde houding Begrenzing en aanspreken op verantwoordelijkheden Voorspelbaarheid en betrouwbaarheid Crisissignaleringsplan Omgaan met (risico op) zelfverwondend gedrag en suïcidaliteit Begeleiden bij het G-schema bij angst Bejegening als een vorm van behandelen 1) Bejegening en werk relatie Werkrelatie. Een werkrelatie is datgene wat de patiënt in staat stelt de behandeling te accepteren en getrouw te volgen. De werkrelatie bestaat uit drie componenten: o De affectieve band o Overeenstemming over het doel van de hulp o Overeenstemming over de wijze. Factoren afstemming gewenste doelen en werkwijze Volgens Bodin is een werkrelatie meta andere woorden de uitkomst van het samengaan van drie factoren in een onderhandelingsproces: 1. Overeenkomst over doel; 2. Overeenkomst over werkwijze 3. De relationele vaardigheid van de hulpverlener met wie de affectieve band wordt bereikt. 55 Passende bejegening: Een passende bejegening is die bejegening die leidt tot een goede werkrelatie; met andere woorden, een wijze van reageren op gedrag en uitingen van gevoelens van de patiënt, zodat deze het gevoel krijgt een bondgenoot te hebben gevonden die samen met hem de strijd aanbindt tegen zijn problemen en hem in staat stelt de behandeling te accepteren en getrouw te volgen. Werkrelatie in relatie tot vier typen hulpvragers o o o o De voorbijganger: “Ik heb geen probleem”. Het is gewenst een vrijblijvende werkrelatie aan te gaan. De zoekende: “Ik wil beter worden”. Hij heeft een vage, onwerkbare hulpvraag. De koper: “Ik wil veranderen, maar weet niet hoe”. De koper heeft een werkbare hulpvraag, maar soms moet de verpleegkundige hem met advies en aanmoediging op weg helpen. De co-expert: de patiënt gebruikt de beschikbare hulpbronnen juist wel en volstaat het hem hierin te coachen. 2) Bejegening en compassie Compassie vraagt geen oordeel te vellen over hoe de ander met het leed omgaat. Om los te komen van oorzaak en gevolg, schuld, goed of slecht. Compassie vraagt de keuze te maken het leed van de ander te erkennen, zonder de verantwoordelijkheid ervan of de gevolgen ervan over te nemen. Die keuze begint bij “de ander werkelijk te zien”. 3) Bejegening en coping Coping: de wijze van coping wordt medebepaald door de aard van het psychiatrisch toestandsbeeld van de patiënt. Coping strategieën zijn individueel verschillend en zijn soms ook sterk vanuit een stoornis verkleurd. Passieve coping: Patiënten met een eetstoornis vertonen een passieve coping. Zij zijn leed vermijdend en hebben hierbij minder zelfsturing. Niet passende bejegening en stress: Een niet passende basishouding (exploreren van vermijding, voortdurend feedback leveren op het vermijdingsgedrag, gedrag niet toestaan en betrokken blijven bij de emoties van een patiënt met schizofrenie) leidt tot toename van de stress van de patiënt. 4) Bejegening en herstel 56 Crisis opname Wat is een crisis? Verstoring van het evenwicht door een gebeurtenis waarbij probleemoplossend vermogen te kort schiet Spoedeisende psychiatrie Doel van de spoedeisende psychiatrie is een noodsituatie zo te herstructureren zodat reguliere (psychiatrische hulpverlening (weer) mogelijk is. Crisis couperen waarmee het acute gevaar verdwijnt. Hoe? • Achterhalen van de oorzaak (diagnosticeren) • Behandeling • Begeleiden Vaak crisisdienst bestaat uit een sociaalpsychiatrische verpleegkundige (kan ook hboverpleegkundige). Met een psychiater (kan ook arts die wel of niet in opleiding is tot psychiater) Beoordeeld de situatie ter plaatse en doet advies bv IBS De crisisdienst probeert objectief te kijken wat is er aan de hand en wat is er nodig om de crisis te couperen. Klinische opname: In veel instellingen, wordt de behandeling overgenomen zodra de patiënt is opgenomen. Gesloten klinische opname: Middels een IBS (dit is in de meeste gevallen) o De betrokkenen is 12 jaar of ouder; o Er is een vermoeden van een psychiatrische stoornis; o Er is sprake van onmiddellijk gevaar; o Geen bereidheid tot opname; o Opname is de enigste manier om het gevaar af te wenden. Middels een RM Middels een artikel Vrijwillig, waarbij soms drang zit of politie convenant. 57 Gevaar in de zin van de Wet Bopz wil zeggen dat een cliënt zichzelf of anderen ernstige schade toebrengt of dreigt toe te brengen. Als de cliënt zichzelf ernstig verwondt of denkt aan zelfdoding; Als de cliënt 'maatschappelijk ten onder gaat', bijvoorbeeld ernstige woonoverlast, vervuiling, zwerven of naakt buiten lopen; Als de cliënt zichzelf ernstig verwaarloost; Als de cliënt anderen zo lastig valt dat het agressie oproept; Als mensen in de omgeving psychische problemen krijgen; Vanwege de overlast die de cliënt veroorzaakt Als de cliënt dreigt iemand ernstig te verwonden of te doden; Als de cliënt een ander ernstig verwaarloost, die van zijn zorg afhankelijk is (bijvoorbeeld zijn kind). Men spreekt pas van gevaar als er een onhoudbare situatie is. Volgens de wet moet er een relatie zijn tussen het gevaar en een ‘stoornis van de geestesvermogens’. Het gaat hierbij om psychiatrische ziekten, geheugenproblemen (dementie) en verstandelijke beperkingen. De stoornis moet de oorzaak zijn van het gevaar. Acute opname - De eerste uren Contact (handgeven, naam) Afspraken Zoek in de rust de samenwerking Opname gesprek (anamnese) Uitleg over de afdeling Contact familie De eerste dagen - Overzicht van de situatie, diagnosticeren Observeren van de cliënt Begeleiding/verpleegkundige behandeling bieden (structuur, levensritme) IBS zittng en beloop: Confronterend, herkend zich vaak niet in het beeld, tevens vaak niet de gehoopte uitkomst: Wat doet dat met de samenwerking? • Behandeling (instellen op medicatie) • Opknappen van de psychiatrische toestandsbeeld • Vrijheden naar verlof • Opnieuw interperteren van de situatie • Accepteren • Gevolgen van de aandoening Biologische behandeling: Medicatie Antipsychoticum, Benzodiazepinen (Lorazepam , diazepam), Antiparkinsonmiddelen: tegen de bijwerkingen het antipsychoticum. In de acuut fase is vaak een hogere dosering nodig om het beeld te stabiliseren Antidepressiva en stemmingsstabilisatoren Hebben tijd nodig om in te werken. Hierom wat minder plaats neemt in spoedeisende psychiatrie. Echter bijvoorbeeld bij manie is het vaak nodig dat een patiënt ingesteld moet worden op lithium (stemming stabilisator). Vaak eerst met bendiazepam evt. antipsychoticum bij aanwezige psychotische symptomen. 58 Psychologische behandeling: Gedragstherapie In gesprekken worden vaak onderdelen van (cognitieve)gedragstherapie gebruikt. Over het algemeen lukt in de crisissituatie door ernst van het beeld, blikvernauwing, beperkt reflectief vermogen niet in deze fase. Eerst crisis doorbreken met medicatie en sociale ondersteuning, vervolgens stimuleren voor psychologische behandeling. Sociale behandeling: sociale ondersteuning en interventies Grote rol voor verpleegkundige: Ondersteuning in de crisissituatie. De-escalerend, angst reducerend enz. Contact onderhouden met steunsysteem IBS is maximale duur van 3 weken, voor langdurige gedwongen opnamen kan overwogen worden om een rechtelijke machtiging (RM) aangevraagd worden. Soorten dwangtoepassingen • • • • • Separatie Medicatie Afzondering (komt nauwelijks voor) Fixatie (enkel bij bijzondere situaties bv delirant beeld) Vocht en voeding (bijzondere situaties infuus bij apathische ernstige depressieve patiënten, eetstoornissen) Crisiskaart- crisis protocol Voordelen Nadelen Belangrijkste informatie direct voor handen Niet rechtsgeldig Wens van de patiënt is bekend in fase waarin hij Patiënt kan van wens veranderen dit niet aangeven. Situatie laat wens niet altijd toe, behandelteam Herstelgericht moet regie soms overnemen. Separatie is het opsluiten van een patiënt in een ruimte om: • De patiënt en zijn of haar omgeving te beschermen; • Probleemgedrag te beheersen; • Verpleegkundige zorg en behandeling mogelijk te maken. Ziektebeelden: psychose, manie, persoonlijkheidsstoornissen en verstandelijke handicap. Voorkomen van: • Fysieke agressie • Sui ̈cide gevaar • Ernstige ontremming • Gevaar voor uitputting (Automutilatie) Na de dwangtoepassing is het belangrijk om de vertrouwensrelatie te herstellen: Bespreek de situatie met de patiënt Bied zo nodig je excuses aan voor het feit dat je zo had moeten handelen. Bespreek hoe je in het vervolg deze situatie kan voorkomen (dit bespreek je als de patiënt wat meer stabiel is). 59 Huber ICF model Verpleegkundig proces 60