Uploaded by User864

Samenvatting Kennislijn OP4_ Hogeschool Rotterdam 2017/2018

advertisement
Thema 1 Inleiding in de GGZ
Psychiatrie is een onderdeel van geneeskunde, maar heeft ook te maken met onbewuste krachten en
met relaties tussen mensen.
1. Geef de ontwikkeling van de GGZ weer
Hippocrates: Een medische probleem
Middeleeuw: Hekserij
1500-1800: Het gesticht (dolhuis)
1800/1900: Krankzinnigenwet (1841), verbeteren van de rechtpositie van de verpleegden, opnemen
van krankzinnigen eenvoudiger maken, krankzinnigen meer gezien als patiënten die moeten worden
behandeld in behandelingsinstituten.
Freud ontwikkeld psychoanalyse. Door het interpreteren van vrij associaties -gedachten die spontaan
bij de patiënten opkomen- vergeten herinneringen en onbewuste gedachten op het spoor te komen.
Verklaren van dromen.
Na 1950
Biologisch perspectief: Ontdek van verschillende psychofarmaca
Sociologisch perspectief: emancipatie van de patiënt, antipsychiatrie (behandeling is vaak beschadigder
dan behulpzaam)
Psychologisch perspectief: Ontwikkeling van verschillende psychotherapieën zoals Beahaviour therapy,
Hypnotherapy, Psychoanalysis, Gestalt therapy, Cognitive behavioural therapy.
Het biopsychosociaal model is gebruikt om het ontstaan van een psychiatrische stoornis te analyseren.
Afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of zijn omgeving en problemen met zich meedragen.
 Afwijkend gedrag (bv: excessief drinken)
Vaak combinatie van
 Afwijkende gedachten (bv: dwanggedachten)
deze gebieden.
 Afwijkende belevingen (bv: extreme angsten)
 Afwijkingen binnen sociale relaties (bv: agressief gedrag van een man tot zijn vrouw)
1
Psychisch functioneren kan normaal of pathologisch zijn. Psychopathologie is ‘Elk patroon van emoties,
gedragingen of gedachten dat niet bij de situatie past en dat persoonlijk lijden veroorzaakt of het
individu ervan weerhoudt om belangrijke doelen te realiseren’.
Symptoom: Subjectief beleefde klachten
Syndroom: Herkenbaar patroon in subjectief beleefde klachten en tekenen uit aanvullend onderzoek.
Diagnose: Het vaststellen welk onderliggend patroon, stoornis of ziekte ten grondslag ligt aan de
vertoonde symptomen. Vaststellen symptomen en syndroom, verklaren en begrijpen toestand patiënt
en kiezen doeltreffende behandeling.



Predisponerende factoren: langer bestaande factoren die iemand ontvankelijker maken voor
een bepaalde psychiatrische stoornis. Voorbeelden zijn genetische aanleg, maar ook vroege
traumatisering of verwaarlozing, negatieve gezinsrelaties of gebrek aan intimiteit en sociale
steun.
Luxerende factoren: gebeurtenissen die een psychiatrische stoornis uiteindelijk ontlokken,
bijvoorbeeld lichamelijke ziekte, verlies van een dierbare of pensionering.
Onderhoudende factoren: zorgen ervoor dat de psychiatrische stoornis aan blijft houden. Deze
factoren kunnen deels overlappen met predisponerende factoren, zoals gebrek aan intimiteit
en steun. Ook chronische lichamelijke ziekte kan een onderhoudende factor zijn.
Classificatie: Het systematisch indelen in groepen of categorieën volgens vastgestelde criteria.
Psychiatrie: DSM-V
Algemene criteria DSM
 Actueel lijden
 Onvermogen: tekortschieten op een of meer belangrijke gebieden van het functioneren.
 Een significant toegenomen risico om dood te gaan, pijn te lijden of de persoonlijke vrijheid te
verliezen
 Het afwijkende gedrag moet niet alleen een te verwachten en cultureel aanvaarde reactie zijn
op een bepaalde gebeurtenis
 Het afwijkende gedrag moet niet alleen bestaan uit gedrag dat afwijkt van de norm
 Het afwijkende gedrag moet niet alleen een uitvloeisel zijn van conflicten tussen het individu
en de maatschappij
Verschillen tussen DSM IV en DSM V




Het systeem van classificatie langs vijf assen is verdwenen in DSM V
De hoofdstukindeling is gewijzigd, en komt beter overeen met de later te verschijnen ICD-11
Er is geen aparte sectie voor stoornissen op de kinderleeftijd en in de adolescentie.
De zogenaamde ‘specificaties’ zijn toegevoegd. Hier gaat het om een beschrijving van aspecten
die de diagnose en de classificatie verfijnen en valideren: aard, ernst, beloop en klinisch
relevante items (b.v. suïcidaliteit)
Behandeling Psychiatrie


Psychopathologische behandeling: Psychofarmaca, Cognitieve therapie, Gedragstherapie.
Positieve psychologie: Welzijn vergroten, mindfulness, compassietraining, sterke kanten
benadering, positieve emoties.
2. Benoem het doel van de GGZ (toen en nu)
2
De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) richt zich op het:




Voorkomen van psychische aandoeningen
Behandelen van psychische aandoeningen
Zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen met een chronische psychiatrische aandoening
aan de samenleving
Bieden van (ongevraagde) hulp aan mensen met ernstig verward en/of verslaafd zijn en die uit
zichzelf geen hulp zoeken.
Het kan intramuraal (klinische zorg) of extramurale (behandeld in zijn eigen omgeving) zorg zijn.
3. Leg uit op welke manier de GGZ georganiseerd is (toen en nu)
De eerstelijnszorg (Huisarts (POH-GGZ), Basis GGZ) is voor mensen met allerlei psychische problemen
snel en gemakkelijk toegankelijk. Is meer specialistische zorg noodzakelijk, dan verwijst de huisarts de
cliënt door naar de tweede lijn de gespecialiseerde GGZ. Cliënten met een zeldzame of zeer complexe
psychische aandoening kunnen terecht bij een beperkt aantal gespecialiseerde instellingen.
4. Beschrijf de taken en beroepscompetenties van de verpleegkundige in de GGZ (toen en nu)
(“nu” als verbijzondering van de CanMeds-rollen en beroepscompetenties BN2020)
De taakgebieden zijn op te splitsen in drie onderdelen:

Cliëntgebonden taken: verzameling van taken die verbonden zijn aan het primaire proces, de
directe zorgverlening.
 Opstellen, evalueren en bijstellen verpleegplan (samen met de cliënt en naasten)
 Ondersteunen van de cliënt bij de persoonlijke basiszorg
 Verpleegkundige handelingen
 Begeleiden van de cliënt op psychosociaal gebied en zingeving
 Ondersteunen van de cliënt en naastbetrokkenen bij het voeren van regie over eigen
leven (zelfmanagement)
 Crisisinterventie
 Preventie toepassen (risicoanalyse samen met de cliënt en naasten)
 Coördineren van het verpleegkundige proces
 Gezondheidsvoorlichting geven aan cliënt en naastbetrokkenen
3

Organisatiegebonden taken: verzameling van taken die verbonden zijn aan beleid en beheer
met betrekking tot voorwaarden voor de directe zorgverlening.
 Beleid ontwikkelen (bijdragen, voorstellen en ontwikkelen)
 Beleid implementeren
 Deskundigheid bevorderen
 Operationeel leidinggeven

Professiegebonden taken: verzameling van taken die verbonden zijn aan behoud, ontwikkeling
en kwaliteit van professionele beroepsuitoefening.
 Zich inzetten voor persoonlijke ontwikkeling
Generieke competenties
1. is communicatief vaardig: De ggz-verpleegkundige is in staat aandachtig en open contact te
maken met de cliënt. Hierdoor voelt de cliënt zich vertrouwd, veilig, gerespecteerd en
begrepen.
2. kan vraaggericht en herstelgericht werken: In het behandel- en herstelproces staan de cliënt en
diens vraag te allen tijde centraal. De ggz-verpleegkundige onderzoekt samen met de cliënt en
naastbetrokkenen de wensen, mogelijkheden en beperkingen om de doelen van de cliënt te
verwezenlijken.
3. kan methodisch en resultaatgericht werken: De ggz-verpleegkundige handelt herstel- en
doelgericht op een methodische, gestructureerde en transparante wijze.
4. kan kwaliteitsgericht en kostenbewust werken: De ggz-verpleegkundige streeft altijd naar een
zo hoog mogelijke kwaliteit van verpleeg- kundig handelen en ondersteuning. Hierbij houdt hij
rekening met de bekostigingssystematiek.
5. kan samenwerken: De ggz-verpleegkundige is in staat om op constructieve wijze actief samen
te werken binnen netwerken en teams, zowel binnen als buiten de organisatie, alsmede binnen
of buiten de eigen branche/sector.
6. is (zelf-)reflecterend: De ggz-verpleegkundige reflecteert op zijn eigen handelen en op de
gevolgen die dit heeft op de ondersteuning van de cliënt. Hij kent zijn eigen grenzen, waarden
en normen en kan hiermee op een professionele manier omgaan in zijn dagelijkse werk. Hij
zoekt actief naar persoonlijke feedback, stelt zich kwetsbaar op en laat zien over een reëel
inzicht in eigen sterke en zwakke punten te beschikken.
7. kan besluiten nemen/een oordeel vormen: De ggz-verpleegkundige is in staat om juist te
oordelen en beslissingen te nemen. Kan gegevens en mogelijke handelswijzen in het licht van
relevante criteria tegen elkaar afwegen en tot realistische beoordelingen komen. Weet welke
beslissingen zelf genomen kunnen worden en welke niet.
8. kan initiatieven nemen: De ggz-verpleegkundige neemt actief maatregelen om de gang van
zaken te bei ̈nvloeden. Herkent gelegenheden om het bereiken van het doel te bevorderen en
grijpt kansen om het doel eerder te bereiken.
9. is coachingsvaardig: De ggz-verpleegkundige geeft feedback aan de leerling/stagiair/nieuwe
medewerker over het functioneren, stuurt op professionele wijze aan en begeleidt bij het leren
van het beroep. Ontwikkelt en stimuleert daarnaast de deskundigheid en vaardigheid van
medewerkers door middel van consultatie, opleiding en coaching.
10. is ontwikkelingsgericht: De ggz-verpleegkundige houdt ontwikkelingen bij op het eigen
vakgebied. Is bezig met het verbreden en verdiepen van eigen kennis op het vakgebied en om
anderen op de hoogte te stellen van nieuwe informatie.
11. kan plannen en organiseren: De ggz-verpleegkundige kan op effectieve wijze doelen en
prioriteiten bepalen en naar eigen inzicht werkzaamheden (ook van anderen) indelen en
afstemmen op beschikbare tijd en capaciteit om de doelen te kunnen bereiken.
4
12. is ondernemend en innovatief: De ggz-verpleegkundige is in staat in te spelen op veranderingen,
innovaties en ontwikkelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg en de samenleving. Hij
kijkt buiten de bestaande grenzen en zoekt actief naar nieuwe mogelijkheden voor
ondersteuningsvormen.
Specifieke competenties
13. kan ongewenst gedrag hanteren en beïnvloeden: De ggz-verpleegkundige kan op respectvolle
en duidelijke manier omgaan en handelen met ongewenst gedrag.
14. kan gedragsverandering ondersteunen: De ggz-verpleegkundige ondersteunt de cliënt bij het
realiseren van gedragsverande- ring. Hierbij wordt gestreefd naar de zelfredzaamheid van de
cliënt in/bij het verbeteren van zijn persoonlijk en sociaal functioneren in de samenleving.
15. kan groepsgericht werken: De ggz-verpleegkundige maakt binnen een groep(sgerichte
activiteit) optimaal gebruik van de groepsdynamiek. Weet de individuele doelen van de cliënten
hierin mee te nemen.
16. kan outreachend werken: De ggz-verpleegkundige legt en houdt op proactieve wijze contact
met de cliënt, naast betrokkenen en betrokken professionals. Hierdoor houdt hij zicht op
situaties waar inzet van hulpverlening noodzakelijk is (of wordt), kan hij vroegtijdig ingrijpen en
escalaties voor zijn.
17. kan in een gedwongen kader werken: De ggz-verpleegkundige kan op duidelijke en respectvolle
wijze omgaan met de cliënt bij gedwongen opname.
18. is netwerkvaardig: De ggz-verpleegkundige heeft het vermogen om samen met de cliënt het
persoonlijke netwerk te ontwikkelen om sociaal isolement tegen te gaan.
Werkzaamheden







Schouder-aan-schouder met de psychiater:
Observatie van psychiatrische symptomen
Werking en bijwerking van (medicamenteuze) therapie
Begeleiding bij intensieve psychiatrische behandeling
Tijdig signaleren van terugval
Vroege interventie
Adequate somatische zorg voor de patiënt
De verpleegkundige is geen diagnosticus


De psychiater diagnosticeert (en de verpleegkundige reikt relevante gegevens aan)
De psychiater schrijft medicatie voor (en de verpleegkundige draagt bij aan medicatietrouw en
rapporteert over de effecten)
 De psycholoog past psychotherapie toe (en de verpleegkundige draagt bij aan generalisatie
naar de dagelijkse levenssituatie van de patiënt)
Daarnaast ondersteuning bij het normale bestaan, Autonomie en empowerment en Belevingsgerichte
zorg
5. Onderzoek de zorgvraag van zorgvragers met een niet-Nederlandse achtergrond
Bij migranten en vluchtelingen groepen is er vaker sprake van psychisch lijden. Dit psychisch lijden
vertaalt zich niet in alle groepen in een verhoogde prevalentie van psychische stoornissen. Er bestaat
forse verschillen tussen de groepen in het voorkomen van depressieve en angststoornissen, zelfdoding,
alcohol- en drugsgebruik.
5



Depressieve stoornissen: lichte verhoging bestaat onder Turkse en Marokkaanse volwassenen
en sterkte verhoging onder Turkse en Marokkaanse oudere migranten. Geen sprake voor
Surinamers.
Prevalentie van Angststoornissen is ter vergelijking met Nederlanders,
Alcohol en drugs gebruik minder bij Surinamers en niet voor Turkse en Marokkaanse.
Bij jongeren en vooral migrantenjongeren hangen emotionele problemen en gedragsproblemen samen
met een laag opleidingsniveau, een lage SES, werkloosheid, taalachterstand, hertrouwen van ouders,
langdurige en/of ernstige lichamelijk ziekte bij de ouders, psychopathologie bij de ouders en
acculturatiestress.
Asielzoekers en vluchtelingen vertonen zeer hoge prevalentiecijfers voor psychische stoornissen.
Slechte maatschappelijk positie in het gastland, gebrek aan taalvaardigheid, werkloosheid en de duur
van de asielprocedure spelen een grote rol. Voor vluchtelingen Post Traumatic Stress Syndrome spleet
ook een rol.
Risicofactoren:








Bron van inkomen (uitkering of werk)
Acculturatieniveau, taal en communicatie problematiek
Verblijfsduur in Nederland
Het hanteren van actief coping strategieën
Discriminatie en marginalisatie
Slechte lichamelijk conditie
Ontbreken van sociale steun
Psychologische trauma (oorlog, rampen, verlies van familieleden)
Thema 2 Psychotische stoornissen
1. Beschrijft de symptomen, het beloop en de oorzaken van psychotische stoornissen
Een psychose is een groep psychiatrische verschijnselen, symptomen:
a. Problemen in het denken
 Formele denkstoornissen
 Inhoudelijke Denkstoornissen

Wanen (delusion, mental, internal)
b. Problemen in het waarnemen
• Hallucinaties (mental, internal)
• Illusies (physical, external)
c. Desorganisatie
Wanen
Erotomane type
Grootheidstype
Jaloerse type
Achtervolgingstype
Somatische type
Gemengde type
Ongespecificeerde type
Soorten psychotische stoornissen en de DSM-V
Hallucinaties
Akoestisch
Visueel
Olfactorisch (reuk)
Tactiele hallucinaties (gevoelens)
Smaakhallucinaties
1. Waanstoornis
6
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Kortdurende psychotische stoornis
Schizofreniforme stoornis
Schizofrenie
Schizoaffectieve stoornis
Psychotische stoornis door een middel/medicatie
Psychotische stoornis door een somatische aandoening
Schizofrenie




Ernstige geestesziekte die een langdurig verloop heeft en die de mens in zijn kern aantast
Het verloop is vaak geleidelijk
Zowel positieve als negatieve symptomen
DSM-V: valt onder de hoofdgroep: Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
Schizofrenie in de DSM -V
A. Twee of meer symptomen:
1. Wanen
2.Hallucinaties
3. Gedesorganiseerd spreken
4. Ernstige gedesorganiseerdheid of katatoon gedrag
5. Negatieve symptomen
B. Sociale/beroepsmatige dysfunctie
C. Duur symptomen 6 maanden
D. Uitsluiting andere stoornissen
E. Uitsluiting middelengebruik/somatische aandoening
Oorzaken schizofrenie
Biologische factoren
Erfelijkheid
Vergrote hersenventrikels
Verstoring in
neurotransmitters
Psychische factoren
Sociale factoren
Stressvolle gebeurtenissen
Middelen gebruik
Voorkomen en beloop schizofrenie









1% van de hele bevolking lijdt aan schizofrenie (1:100)
Waarvan ongeveer de helft wordt herkend
Meer mannen dan vrouwen met schizofrenie
Onset: tussen de 13-20 jaar
Beloop van schizofrenie varieert. Acuut en sluipend
Negatieve symptomen meestal stabiel aanwezig,
Positieve symptomen pieken in vlagen (psychose)
Kwetsbaarheid voor nieuwe psychose
Medicatie (anti-psychotica) veel meer effect op positieve symptomen dan op negatieve
symptomen
2. Legt uit welke gezondheids- en bestaansproblemen mensen met psychotische stoornissen
ervaren
7
Positieve symptomen: Aanwezigheid van Negatieve symptomen: Afwezigheid van
verschijnselen die normaal gesproken niet verschijnselen die normaal gesproken wel
aanwezig zijn.
aanwezig zijn.
Hallucinatie
Interesse in buitwereld
Wanen
Emotionele reacties op de omgeving
Onsamenhangende spraak
Zelfverzorging
Chaotisch gedrag
Contact maken met anderen
3. Benoemt de kern van de verpleegkundige zorg bij zorgvragers met een psychotische stoornis
Beahandeling schizofrenie
 Contactherstel
 Medicatie: antipsychotica, beïnvloeden dopamine (geblokkeerd dopaminereceptoren,
positieve symptomen nemen af, Parkinson kan optreden)
 Psychologische behandeling:
 Psychoeducatie
 Cognitieve gedragstherapie
 Gezinsinterventies
Omgaan met iemand met psychose
 Rust/ niet te veel prikkels;
 Spelen met afstand/nabijheid: omgaan met achterdocht
 Er gewoon zijn;
 Duidelijk taalgebruik;
 Niet mee gaan in wanen/ hallucinaties;
 Emotionele lading bespreken;
 Alert op bijwerkingen van medicatie;
 Draagkracht vs draaglast;
 Oog voor praktische problemen o.a. financiën, vervuiling;
 Zorg voor ADL: eten, drinken, wassen etc
 Werk samen met familie/sociaal netwerk;
 Psycho-educatie: het geven van informatie aan cliënten of aan familie/naastbetrokkenen over
hoe zij kunnen omgaan met de psychische beperking. Psycho-educatie streeft ernaar cliënten
vaardigheden aan te leren om hun leven weer in handen te kunnen nemen.
 Sociale uitsluiting;
 Rehabilitatie
Rehabilitatie (Herstel ondersteunde zorg)
Hulpverleningsvorm
Proces van cliënt en hulpverlener
(Rehabilitatie) Doelen
Herstel van activiteiten en participatie
Herstel
Geen hulpverlening
Proces van de cliënt
Empowerment, macht over je ziekte, jezelf en je
omstandigheden
Gericht op wat cliënt belangrijk vindt in zijn
leven.
8
4. Onderzoekt de zorgvraag van psychotische zorgvragers met een niet-Nederlandse achtergrond
De Sunrise model laten zien dat diverse culturele en sociale structuurdimensies kan van invloed zijn op:
 Het ontstaan van kwetsbaarheden
 De eigen beoordeling van en omgang met kwetsbaarheden
 De openheid of geslotenheid over kwetsbaarheden binnen de eigen directe omgeving
 Het besluit om een hulpvraag te stellen, als ook de verwoording van deze hulpvraag
 De verwachtingen over het zorgaanbod
Met het culturele interview ken de invloed van culturele en sociale structuurdimensies inzichtelijk
gemaakt worden. Hierdoor kunnen deze dimensies meegenomen worden bij het opstellen van de
verpleegkundige proces.
Thema 3 Neurocognitieve stoornissen
Cognitieve stoornissen zijn stoornissen in het (her)kennen van de omgeving. Daaronder vallen ook
stoornissen in aandacht en concentratie, inprenting, geheugen, planning, overzicht, initiatief en diverse
aangeleerde vaardigheden.
Conform de DSM-V worden de neurocognitieve stoornissen onderscheiden in drie hoofdcategorieën:
a. Delier;
b. Uitgebreide neurocognitieve stoornissen;
c. Beperkte neurocognitieve stoornissen.

1. Beschrijft de symptomen, het beloop en de oorzaken van
Delier
Delier is een verzameling acute symptomen met stoornissen op het terrein van bewustzijn en cognitie
ten gevolge van uiteenlopende oorzaken. In de DSM -V worden voor de delier vijf criteria gesteld:
a. Stoornissen in het bewustzijn (stoornissen in aandacht en concentratie)
9
b. Acuut begin (uren tot dagen) en wisselend beeld in de loop van de dag
c. Bijkomende cognitieve stoornis (bv. Geheugenstoornis, desoriëntatie, taalstoornis of
waarnemingsstoornis)
d. De symptomen kunnen niet worden verklaard uit een andere neurocognitieve stoornis en doen
zich niet voor in de context van een gedaald bewustzijn zoals een coma
e. Er zijn aanwijzingen voor een onderliggende lichamelijk aandoening.
Een delier begint meestal tamelijk acuut binnen enkele uren of dagen. Er is sprake van
bewustzijnswisselingen en aandacht- en concentratiewisselingen in de loop van de dag. Delier
voorkomt meestal bij mensen na een chirurgische ingreep, patiënten in de IC, brandwond patiënte,
AIDS patiënten en mensen met bevorderde dementie. Jonge kinderen en ouder mensen lopen grotere
risico om delirant te worden.
 Alzheimer :De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. Maar liefst 70%
van alle mensen met dementie heeft alzheimer. Iemand met alzheimer krijgt problemen met het
geheugen. Naarmate de ziekte erger wordt, krijgt iemand steeds meer moeite met dagelijkse
vaardigheden.
Symptomen Alzheimer
Iemand met de ziekte van alzheimer krijgt moeite met alledaagse dingen zoals plannen maken,
beslissingen nemen en een gesprek volgen. Daarnaast kan hij niet meer goed:
 nieuwe informatie onthouden.
 informatie onthouden die langere tijd in het geheugen zat
 onthouden waar hij is, of welke dag, welke maand of welk jaar het is.
10




taal gebruiken en begrijpen. Dit heet afasie.
voorwerpen en geluiden herkennen en weten waar ze voor zijn. Dit heet agnosie.
handelingen uitvoeren of in de juiste volgorde uitvoeren. Dit heet apraxie.
nadenken over situaties en deze beoordelen.
Iemand met de ziekte van Alzheimer kan zich ook anders gaan gedragen. Zijn karakter verandert. Hij
wordt bijvoorbeeld onrustig, achterdochtig of agressief. Of hij wordt juist lusteloos. Zijn stemming kan
snel omslaan.
De kerncriteria bij Alzheimer zijn een sluipend begin en een geleidelijk progressie van beperkingen in
een of meer cognitieve domeinen. Bij de meeste mensen met de ziekte van Alzheimer beginnen de
geheugenklachten met inprentingsproblemen en stoornissen van het kortetermijngeheugen. Deze
klachten gaan meestal samen met desoriëntatie in tijd, plaats en persoon. Later treffen we ook
stoornissen aan het langetermijngeheugen. De ziekte van Alzheimer gaat in een gevorderd stadium
gepaard met afasie (onvermogen om gesproken taal te begrijpen), apraxie (onvermogen om
handelingen goed uit te voeren) en agnosie (onvermogen om zaken te herkennen). Bij Alzheimerziekte
treden vrijwel altijd persoonlijkheidsveranderingen.
Oorzaken Alzheimer
Bij de ziekte van Alzheimer gaan de zenuwcellen in de hersenen kapot. Dit komt doordat bepaalde
eiwitten, zogenaamde beta-amyloïd eiwitten, zich ophopen in de zenuwcellen en zogenaamde plaques
vormen. Ook kunnen bepaalde vezels zich in de cellen ophopen tot zogenaamde neurofibrillaire
tangles. Deze ophopingen van eiwitten en vezels maken de cellen kapot en verstoren de onderlinge
communicatie. Hierdoor kunnen de hersenen niet goed meer functioneren en sterven zenuwcellen af.
Verloop van de ziekte van Alzheimer
In het begin van de ziekte van Alzheimer zijn de verschijnselen vaak niet duidelijk aanwezig. De
verschijnselen worden duidelijker naarmate de dementie erger wordt. Sommige mensen met alzheimer
gaan snel achteruit. Anderen hebben nog lang een redelijk gewoon leven. Door de ziekte wordt iemand
steeds afhankelijker van de hulp van anderen. Het wordt steeds moeilijker om te functioneren in het
dagelijks leven. Uiteindelijk raakt iemand met alzheimer erg verzwakt. Hij overlijdt dan door algemene
verzwakking, door evenwichtsproblemen waardoor hij ernstig ten val komt, of door
luchtwegontstekingen die het gevolg zijn van slikproblemen.
 Vasculaire neurocognitieve stoornis (“vasculaire dementie”): De term vasculaire dementie verwijs
naar iedere vorm van dementie die kan worden toegeschreven aan bloedvatproblemen/
doorbloedingsstoornissen van de hersenen. Tegenwoordig is een onderscheid gemaakt tussen large
vessel disease (LVD) en small vessel disease (SVD). Hiernaast wordt ook de afkorting CVA
(cerebrovasculair accident) gebruikt. De diagnose van vasculaire dementie wordt gesteld aan de hand
van de symptomen en het meestal schoksgewijze beloop.
Risicofactoren voor vasculaire dementie zijn:




Hoge bloeddruk
Roken
Verhoogd cholesterol en hartritmestoornissen.
Erfelijke factoren (afwijkingen in de kleine bloedvaten)
11

Syndroom van Korsakov: Syndroom van Korsakov is een persisterende amnestische stoornis
veroorzaakt door vitamine B1 (thiamine) tekort. Hierbij hangt de vitamine B1-tekort meestal
samen met chronisch overmatige alcoholconsumptie of dieet.
Symptomen:









Expliciete geheugenstoornissen: autobiografisch erger aangedaan dan semantisch;
Anterograde geheugenstoornissen;
Achronogenese;
Confabulaties;
Desoriëntatie tijd, plaats, persoon;
Disexecutieve stoornissen (initiatiefverlies/passiviteit, impulscontroleproblemen, planning en
overzichtproblemen)
Decorumverlies
Perseveratie (voortdurend terugkomen op bepaalde thema’s)
Niet aangeboren hersenletsel: Niet aangeboren hersenletsel is hersenletsel ren gevolgen van
welke oorzaak dan ook, anders dan rond of vanwege de geboorte ontstaan, dat leidt tot een
onomkeerbare breuk in de levenslijn en tot het aangewezen zijn op hulpverlening. Het leven voor
en na het hersenletsel verschilt dus essentieel. Hersenenletsel kan het gevolg zijn van een
hartinfarct, een ongeval, hersentumor, CVA of een operatie.
2. Legt uit welke gezondheids- en bestaansproblemen mensen met neurocognitieve stoornissen
ervaren
Stadia van Alzheimer (Feil)
i.
Beginnende geheugenstoornis en desoriëntatie (Het bedreigende ik): vooral inprenting en het
kortetermijngeheugen gaan achteruit.
Duidelijke geheugenachteruitgang (het verdwaalde ik): het geheugen gaat verder achteruit en
het leervermogen raakt ook verder aangedaan.
Voortdurend beweging (het verbogen ik): de taal wordt steeds armer en bestaat vaak nog uit
stereotiepe zinnen.
Vegeteren (het verzonken ik): eindstadium van dementie. De betrokkene persoon reageert niet
of nauwelijks meer op aanspreken en de ogen zijn gesloten of staren nietszeggend voor zich
uit.
ii.
iii.
iv.
3. Benoemt de kern van de verpleegkundige zorg bij zorgvragers met een neurocognitieve
stoornis
Een compacte richtlijn voor de omgang met mensen met het syndroom van Korsakov is de vier K’s
model van Lindenhoff.




‘Kort’: Formuleer kort en zakelijk. Gebruik geen samengestelde zinnen. Behandel één
onderwerp per zin. Gebruik geen dubbele ontkenningen in een zin.
‘Konkreet’: Formuleer concreet. Reik voorwerpen aan die uitnodigen tot handelen (bv een
washand als de patiënt moet douchen). Gebruik geen abstracte taal.
‘Konsekwent’: Formuleer consequent, eenduidig en bied voorspelbare ondersteuning.
‘Kontinu’: Zorg dat alle teamleden continu op dezelfde wijze hun verpleegkundige begeleiding
bieden.
12
Behandeling bij dementie (Alzheimerziekte)







Geheugentraining: oefening van de hersenen is gunstig om de gevolgen van het
dementieproces te compenseren. De hersenen moet gebruik worden om de functie niet de
verliezen.
Reminiscentietherapie: Het ophalen van herinneringen. Hierbij gaat het enerzijds om het
plezier of het goede gevoel dat men overhoudt aan het ophalen van plezierige herinneringen.
Anderzijds kan het ophalen van herinneringen bijdragen aan het opmaken van de levensbalans,
zodat tevreden kan worden teruggekeken op het voorbij deel van het leven of zodat moeilijke
kwesties alsnog emotioneel kunnen worden afgesloten.
Realiteitsoriëntatietraining: Stimuleren en activeren van gedesoriënteerde mensen met als
doel het verloren contact met de realiteit terug te vinden. ROT beoogt het welbevinden van de
dementerende mens te bevorderen, angst te reduceren en het zelftrouwen te vergroten.
Validation (Feil): Toepassing van een therapeutische communicatiemethode gericht op
emotionele in plaats van feitelijk inhoud bij ouderen met dementie. Binnen de
validationbenadering wordt gezocht naar aansluiting bij de realiteit van de dementerende in
plaats van te proberen om de dementerende te aansluiten bij de realiteit van alledag. Hierbij
staan acceptatie, empathie en inleven in de gevoelens van de betrokkende centraal. Via
toegespitste communicatietechnieken (geen tegenspraak, rustig, warm, geen waaromvragen,
oogcontact, gebaar, mimiek, intonatie, lichaamscontact) wordt beoogd bij te dragen aan
welzijn, wellzijn, rust, stressreductie, verwerking van oude conflicten en het voorkomen van
terugtrekgedrag.
Zorg bij dementie (dementia management): een aangepaste omgeving scheppen voor de
chronisch verwarde patiënt.
Aanraken: Doelbewust tactiel contact zoeken met de patiënt om hem op zijn gemak te stellen
en met hem te communiceren.
Kalmeringstechniek: Verminderen van de angst bij de patiënt die in acute psychische nood
verkeert.
Interventies anamnestische stoornis
Empathisch directieve benadering: bied sturing
en structuur. Probeer angst en agressie te
reduceren met vriendelijkheid, geduld en
begrip.
Omgaan met geheugenstoornissen: verstrek
alleen relevante informatie. Train betrokkenden
met hulpmiddelen en pas de omgeving aan.
Omgaan met leerstoornissen: beperk informatie
tot concrete instructies, oefen stap voor stap.
Omgaan met beperkt ziekte-inzicht: tracht de
betrokkene te overtuigen van de noodzaak van
begeleiding en hulpmiddelen, vermijd negatieve
confrontaties.
Omgaan met agressie (frustratie) en
ontremming: identificeer de onderliggende
angst, desoriëntatie of overzichtsproblematiek,
stel rust en ondersteun.
Interventies Niet aangeboren hersenletsel
Omgaan met concentratiestoornissen: doe één
ding tegelijk, bied een rustige omgeving,
controleer of informatie is begrepen.
Omgaan met traagheid in informatieverwerking:
neem de tijd, gebruik concrete taal, schrijf
belangrijkste informatie op.
Omgaan met planningsproblemen: werk met
een vast programma, bied informatie en zaken
in goede volgorde aan.
Omgaan met afasie: gebruik hulpmiddelen, bied
gesprekstructuur, rustige communicatie,
gebruik korte zinnen, controleer of de
communicatie is begrepen.
Omgaan met apraxie: vereenvoudig
handelingen in kleine stappen, doe handelingen
voor of help eventueel mee, geef korte en
concrete aanwijzingen.
Omgaan met vermoeidheid: zorg voor een
balans tussen inspanning en rust, laat zaken
overnemen door anderen.
13
Thema 4 Verslavingsproblematiek
1. Beschrijft de symptomen, het beloop en de oorzaken van verslavingsproblematiek
De verslavende middelen kunnen op basis van hun werking worden onderscheiden in drie soorten, te
weten:
•
Stimulerend (uppers): geven
energie, maken je alert en
opgewekt. Je zelftrouwen
neemt toe en de concentratie
is beter.
Koffie, tabak, cocaïne en
amfetamine
Verdovend (downers): rustig en
blij gevoel. Verminderen angst.
Kalmerende medicijnen
(tranquillizers: benzo’s),
heroïne, ketamine en
methadon
Bewustzijn veranderend:
stoffen die zorgen voor een
andere waarneming van de
buitenwereld.
•
•
•
•
•
•
•
•
LSD, hasj, psilocybine
Versnelde hartslag en
ademhaling, verminderde
eetlust.
De spieren spannen aan,
bij amfetamine stijve
kaken.
Bloeddruk gaat omhoog.
Pupillen worden groter.
Leiden tot een fit gevoel
Vertraagde hartslag en
ademhaling.
Soms kleine pupillen en
obstipatie
misselijk worden.
inzichten in zichzelf of de
omgeving kunnen
verdiepen of er zin
religieuze of magischer
ervaringen.
Polydrugsgebruik: Veel patiënten regelen hun welbevinden met behulp van allerlei ‘uppers’ (cocai ̈ne)
en ‘downers’ (heroi ̈ne). Deze tendens maakt een brede diagnostische en therapeutische benadering
noodzakelijk.
De pathologie bij verslaafde mensen is vaak complex en wordt gekenmerkt door:




het gelijktijdig voorkomen van somatische stoornissen die een direct of indirect gevolg zijn van
het gebruik van verslavingsmiddelen;
het gelijktijdig voorkomen van andere psychiatrische stoornissen;
het veroorzaken van maatschappelijke overlast of crimineel gedrag;
het veelvuldig gebruik van meerdere stoffen.
Men spreekt van een dubbele diagnose wanneer bij een verslaafde patiënt ook nog ten minste een
andere psychiatrische stoornis volgens de criteria van de DSM-V wordt vastgesteld. Het gaat
bijvoorbeeld om de combinatie van middelengebruik met een psychotische stoornis, een
persoonlijkheidsstoornis, een stemmingsstoornis of een angststoornis.
14
Verslavingsdriehoek: Mate van verslaving problematiek en passende interventies of acties.
Gebruikspatronen
Experimentele
Vooral nieuwsgierig. Wil de effecten weten
Wil de effecten doelbewust ervaren. Hij wil van
stemming veranderen. Er zit geen vast patroon.
Hij doet het op vaste momenten.
Gebruikt veel en regelmatig. Het heeft
duidelijke gevolgen voor school, werk en relaties
en gezondheid. Ondanks negatieve
consequenties gaat hij ermee door.
Verlangt echt naar middelen. Er kan geen
weerstand aangebonden worden. Het gebruik
roept vaak problemen op. Ondanks gaat hij door
en gaat een onderdeel vormen van het leven en
stoppen lukt niet.
Recreatieve
Gewoonte
Excessieve
Verslaafde
DSM V criteria
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan
het plan was.
Mislukte pogingen om te minderen of te stoppen.
Gebruik en herstel van gebruik kosten veel tijd.
Sterk verlangen om te gebruiken
Door gebruik tekortschieten op het werk, school of
thuis.
Blijven gebruiken ondanks dat het problemen
meebrengt in het relationele vlak
Door gebruik opgeven van hobby’s, sociale
activiteiten of werk
Voortdurend gebruik, zelfs wanneer je daardoor in
gevaar komt
Voortdurend gebruik ondanks weet hebben dat het
gebruik lichamelijke of psychische problemen met
zich meebrengt of verergert.
Grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect
nog te voelen oftewel tolerantie.
Het optreden van onthoudingsverschijnselen, die
minder hevig door meer van de stof te gebruiken
Ernstbepaling
Milde stoornis in het gebruik van
middelen: 2-3 criteria
Sprake van gematigde (moderate)
stoornis: 4-5 criteria
Ernstige stoornis: 6-11 criteria
15
2. Legt uit welke gezondheids- en bestaansproblemen mensen met verslavingsproblematiek
ervaren
Het beloning centrum
•
•
•
Gedragingen worden met een prettig gevoel beloond
Door beloning ontstaat er een kans op herhaling van het gedrag.
De beloning geeft krachtige herinneringen.
Werking van het brein: het is belangrij om te wetenanders wordt niet duidelijk wat tolerantie,
onthouding en verslaving is. Het perifere deel van de hersenen bestaat uit een willekeurig en een
autonoom deel. He autonoom deel regelt de functie waarop de mensen geen invloed hebben. Dit
autonome deel valt uiteen in het sympatische deel. Zorgt ervoor dat het lichaam goed op stress
reageert en de parasympatische deel dat zorg voor rust wanneer de dreiging weer voorbij is. Cocaïne
en amfetamine beïnvloeden het sympatische deel en heroïne de parasympatische.
Tolerantie (physical reaction. Diminisched response to a drug as a result of repeated use)
Het ervaren van een geringer effect bij dezelfde dosis ofwel het vergroten van de dosis om hetzelfde
effect te krijgen.
•
•
Metabole tolerantie: de lever kan bijvoorbeeld enzymen makkelijker afbreken.
Weefseltolerantie: zenuwcellen die zich aanpassen (minder gevoelig en receptor veranderen).
Je moet wel oppassen als je minder voelt dan nog kan het gevaarlijk zijn. Bij morfine kan je niet meer
misselijk zijn als het vaker gebruikt maar blijven de pupillen wel vernauwd. Ook bij de amfetamine is
dat het geval. Het energieke wordt minder maar de bloeddrukstijging blijft bestaan.
Onthouding verschijnselen (withdrawal syndroom): Lichamelijk reacties op het minderen of stoppen
met het gebruik. In feite een moeilijk aanpassing van het lichaam op een verandering. Vaak zijn deze
het tegengestelde aan de werking van het middel dat wordt gebruikt. Bij heroïne maakt rustig en traag
en geeft remming op de seksualiteit, maag en darmstelsel.
Craving (strong memories that are linked to the effect of drugs on brain’s neurochemistry).: Krachtige
herinneringen die doen verlangen naar het middel.
Verslaving: Als receptoren voortduren door drugs worden bezet dan zal het zenuwstelsel zich
aanpassen aan de overprikkeling, door receptoren gevoeliger te maken of het aantal verminderen.
Vervelends is dat dat er meer gebruikt moet worden om toch weer een goed effect te krijgen. Zo kan
het dat er blijvende veranderingen optreden in het brein.
• Beloningscentrum (wellbevinden)
• Het geheugen
• De nieuwe hersenen (controlesysteem)
Lichamelijk gevolgen
Alcohol: Een giftige stof die door het gastro-intestinaal stelsel gaat en hier schade veroorzaakt aan de
slijmvliezen. Via het bloed komt het ook in aanraking met de lever, nieren, pancreas, longen, hart- en
vaten. Wie regelmatig drinkt loopt kans op ernstige schade aan deze organen
16
3. Benoemt de kern van de verpleegkundige zorg bij zorgvragers met verslavingsproblematiek
Het biopsychosociaal model als handvat om verslaving te begrijpen
a. Herstel van biologische evenwicht
b. Verbetering tot stand brengen bij de patiënt door psychologische interventies
c. Behandeling gericht op versterking van de gezonde aspecten van de sociale omgeving.
Taken van de verpleegkundige
•
•
•
•
Vroeg signalering, toepassen van primaire preventie en doorverwijzing van
verslavingsproblematiek
Het leggen van contacten met verslaafden en dit uitbouwen tot begeleidingscontacten
(aanleren van gedrag staat hier centraal)
Het geven van voorlichting over de gevolgen van verslaving en verslavingsgedrag aan patiënten
en hun familie (gewoonteverandering interventies netwerkherstel)
Het vanuit een multidisciplinaire samenwerking uitvoeren van verpleegkundige zorg en
begeleiding aan de verslaafde patiënt en zijn/haar netwerk
Stepped care
Steeds meer wordt het principe van stepped care (Sobell 2000) toegepast bij het vaststellen van het
behandelingsaanbod. De patiënt krijgt de minst intensieve behandeling of zorg op basis van diagnostiek
en professionele inschatting. Als die behandeling geen of onvoldoende effect heeft, wordt een meer
intensieve behandeling gekozen.
In de verslavingszorg wordt gewerkt met behandelingsmethoden waarvan een aantal bewezen effectief
is en een aantal waarbij dit nog niet is vastgesteld. Iemand die start met detoxificatie, heeft een andere
benadering nodig dan iemand die na langdurig gebruik van middelen wil gaan werken
De vier R’s
Remolarisatie: In de behandeling van verslaafde patiënten wordt gefocust op de verbetering van het
subjectief welbevinden van de patiënten. Als de hopeloosheid over hun situatie niet afneemt, hebben
overige interventies weinig zin. Voor de verpleegkundige betekent dit altijd hoop uitstralen, ondanks
alle ellende van de patiënt, en bereid zijn een relatie met hem aan te gaan.
Remediatie: Vervolgens richt de behandeling zich op symptomatisch herstel en vermindering van
symptomatische stress. Dit gebeurt zo veel mogelijk op basis van effectief gebleken interventies,
bijvoorbeeld motiverende gesprekstechniek.
Rehabilitatie: De behandeling richt zich ook op verbetering van het functioneren op meerdere
levensgebieden. Ook hierbij kan motiverende gespreksvoering een effectieve methode zijn om de
patiënt weer aan te zetten dat te gaan doen wat hij eigenlijk al kan.
Recovery: Vanuit het perspectief van de patiënt staat het zelfstandig kunnen leven van de patiënt
centraal. De verpleegkundige is in dit proces volgend in de stappen die de patiënt zelf onderneemt.
17
Doelen van behandeling
Gedragsverandering volgens transtheoretisch model van verandering (Stages of change - Prochaska en
DiClemente).
i.
Precotemplatie: voorbeschouwingfase, waarin de persoon zich niet bewust is van een
probleem en niet overweegt om het gedrag te veranderen
Contemplatie: overpeinzingfase, waarin de persoon voor- en nadelen afweegt en overweegt
om het gedrag te veranderen.
Preparatie: voorbereidingsfase, waarin de persoon zich voorneemt om wat aan het gedrag te
doen.
Actie: actiefase, waarin het nieuwe gedrag in praktijk wordt gebracht.
Consolidatie: fase van gedragsbehoud, waarin de persoon het nieuwe gedrag volhoudt en zich
eigen maakt.
ii.
iii.
iv.
v.
Farmacotherapie:Behandeling met behulp van medicijnen in de verslavingszorg is gericht op:



onderhoudsbehandeling met vervangende medicijnen (agonisten);
detoxificatie, ofwel ontgiften van het verslavende middel;
het voorkomen van terugvallen in hernieuwd gebruik van het middel.
18
Onthoudingsverschijnselen
Terugval
Veel patiënten krijgen na het stoppen van een middel te maken met een uitglijder (een patiënt heeft
́ keer weer gebruikt) of een terugval (hij gebruikt meer dagen aaneengesloten). Patiënten vertellen
éen
na een crisis dat ze nooit meer willen gebruiken en kunnen zich moeilijk voorstellen dat ze weer een
keer in de verleiding komen. Het is belangrijk dat patiënten uitleg krijgen over het voorkomen van een
terugval. Het stoppen met een middel is een leerproces waarbij gemaakte fouten zo veel mogelijk
worden voorkomen en successen worden vastgehouden. De verpleegkundige kan de patiënt hierin
begeleiden, waarbij de volgende interventies nuttig zijn.
De patiënt schrijft dagelijks op hoe hij zich voelt, welke gedachten hij heeft, waar en met wie hij was,
of er sprake was van zucht (craving) en of het middel werd gebruikt: waar, hoeveel en met wie. Deze
zelfregistratie leidt tot een eenvoudige functieanalyse waarmee samen met de patiënt risicosituaties
in kaart worden gebracht die leiden tot gebruik.
In het algemeen schamen patiënten zich voor uitglijders of terugval, waardoor ze moeilijk hulp zoeken
als dat gebeurt. Er bestaat, tijdens de behandeling, een reële kans op een terugval. Door dit vroegtijdig
bespreekbaar te maken kan schaamte voor een deel worden voorkomen. Vervolgens is het belangrijk
dat de verpleegkundige een noodplan opstelt waarin concreet wordt afgesproken welke acties een
patiënt kan ondernemen bij een terugval. In het noodplan staan ook telefoonnummers van mensen
vermeld met wie de patiënt belt als het niet goed gaat.
Ten slotte blijkt dat patiënten moeilijk kunnen omgaan met de sociale druk wanneer er middelen
worden aangeboden. De verpleegkundige bespreekt en oefent met de patiënt op welke wijze hij ‘nee’
kan zeggen als er een middel wordt aangeboden. Familie en vrienden kunnen hierbij ondersteunend
zijn.
Signalerende en alarmerende rol bij intoxicatie: om welke observaties gaat het?
Het bepalen van de aard en ernst van intoxicaties door middelen is niet eenvoudig omdat de patiënt
vaak niet kan verwoorden welke middelen hij heeft gebruikt. De verpleegkundige dient daarom basale
19
kennis te hebben van de verschijnselen bij intoxicaties van middelen en is in staat een aantal
handelingen te verrichten. Deze handelingen zijn afhankelijk van de locatie (bijvoorbeeld op straat of
bij een afdeling Eerste Hulp van een algemeen ziekenhuis) en de ernst van de intoxicatie. In een
algemeen ziekenhuis worden bij intoxicaties bloedwaarden bepaald waardoor de hoeveelheden van
diverse middelen kunnen worden vastgesteld.
Drie verpleegkundige interventies bij detoxificatie
 De verpleegkundige observeert onthoudingsverschijnselen met behulp van een objectieve en
een subjectieve onthoudingsschaal. Deze schalen omvatten de belangrijkste klachten en
symptomen die zich kunnen voordoen bij de onthouding van psychoactieve stoffen.
 Hij geeft voorlichting aan de patiënt en zijn omgeving over het proces van detoxificatie als de
patiënt hier gezien de inname van middelen toe in staat is.
 Hij motiveert met behulp van motiverende gesprekstechnieken de patiënt voor verdere
behandeling.
Verpleegkundige aandachtsgebieden bij chronisch verslaafden (casemanagement)
Leefgebied
Beschrijving
Psycho-educatie over
verslaving
Langdurig gebruik van middelen
veroorzaakt problemen op
biologische, sociale en psychische
gebieden.
Lichamelijk
gezondheid
Chronisch verslaafden lopen door hun
langdurig gebruik een aantoonbaar
verhoogd gezondheidsrisico. Ze
hebben vaak angst voor mogelijke
lichamelijke complicaties door
gebruik. Patiënten zoeken daardoor
niet, of op een laat tijdstip hulp.
Verpleegkundige interventie
Het geven van voorlichting over de werking van een
verslaving aan de patiënt en zijn omgeving (partner,
familie, buurt) kan leiden tot verheldering en begrip.
De patiënt en de familie krijgen hierdoor meer
handvatten voor het omgaan met een verslaving en
een verslaafde.
De verpleegkundige heeft een belangrijke
signaalfunctie en motiveert de patiënt voor medische
ondersteuning. Daarnaast voert de verpleegkundige
preventieve interventies uit.
De verpleegkundige geeft ondersteuning bij het
verbeteren van de psychische gezondheid door:
Psychische
gezondheid
Patiënten met een verslaving hebben
vaak een psychiatrische aandoe- ning
en/of psychische problemen. Dit kan
klachten geven, zoals angst, apathie,
onrust, problemen met het
geheugen, stemmingsproblemen,
contactproblemen en problemen die
in relatie staan tot persoonlijkheidsproblematiek.
Sociaal netwerk
Verslaafde patiënten hebben
beperkingen in het contact met
anderen en hebben bepaalde sociale
vaardigheden tijdens het gebruik van
middelen onvoldoende ontwikkeld.

voorlichting te geven over de relatie tussen de
verslaving en de psychiatrische problematiek;
 samen met de patiënt te bespreken welke
situaties stressvol zijn;
 inzichtelijk te maken welke belemmeringen de
patiënt ervaart met betrekking tot zijn
psychische functioneren;
 te inventariseren op welke wijze deze
belemmeringen invloed hebben op dagelijkse
activiteiten, zoals wonen, werken en sociale
contacten;
 De verpleegkundige bespreekt de problematiek
met de patiënt en inventariseert op welke wijze
ondersteunende contacten van de patiënt kunnen
worden behouden, hersteld of uitgebreid.
 De verpleegkundige gaat met een patiënt mee als
deze een gesprek moeilijk vindt om te voeren. Hij
gaat bijvoorbeeld samen met een patiënt naar de
sociale dienst of kan samen met de patiënt een
gesprek met de familie voeren.
 Patiënten hebben vaak problemen met sociale
vaardigheden. De verpleegkundig bespreekt de
20
voor- en nadelen van zijn gedrag met de patiënt, in
relatie tot het sociaal wenselijk gedrag.
Wonen
Sommige patiënten hebben
problemen met wonen. Ze bezorgen
ge- luidsoverlast, vervuilen de woning
of betalen hun huur niet op tijd.
Patiënten komen vanwege hun
verslaving moeilijk aan een woning of
raken hun woning kwijt.
Omgaan met geld
Verslaving kost geld. Patiënten geven
hun geld eerst uit aan middelen en
denken pas daarna aan andere
betalingen die nog moeten worden
gedaan. Patiënten zijn moeilijk in
staat ordening aan te brengen in hun
inkomsten- en uitgavenpatroon.
1.
Werk/Dagbesteding
Dagbesteding of werk
draagt voor veel mensen bij
tot verbetering van de
kwaliteit van leven.
Patiënten hebben vaak
geen daginvulling meer,
waardoor er geen positieve
ervaringen zijn die in relatie
staan tot een zinvolle
dagbesteding. Dit leidt
eerder tot eenzaamheid,
verveling en somberheid en
meer gebruik van middelen.
Justitie
1.
Crisis
Patiënten kunnen vanwege
verslavingsproblematiek
en/andere psychi- atrische
problemen een gevaar
worden voor zichzelf en/of
anderen.
De patiënt kan samen met de verpleegkundige zorgen
dat er via het maatschappelijk werk contact wordt
opgenomen met een woningbouwvereniging waarbij
afspraken worden gemaakt over de huur (bijvoorbeeld
automatische huurovermaking van de uitkering).






Met de patiënt te bespreken welke ondersteuning
noodzakelijk is bij de financiën;
De patiënt te verwijzen naar maatschappelijk werk
om acties te ondernemen bij wanbetalingen
(brieven schrijven, formulieren invullen);
Ordening van de inkomsten en uitkomsten aan te
brengen (bv. aanleggen van een map);
De verpleegkundige inventariseert samen met de
patiënt welke activiteiten hij leuk en zinvol vindt
om te gaan doen. Welke werkzaamheden heeft hij
in het verleden gedaan of welke hobby’s heeft hij
gehad? Wat zou hij graag weer willen doen?
Patiënten hebben vaak te hoge verwachtingen en
stellen te hoge doelen. De verpleegkundige
formuleert samen met de patiënt kleine haalbare
doelen op het gebied van dagbesteding.
Patiënten zijn vaak onzeker bij nieuwe stappen op
het gebied van dagbesteding. De verpleegkundige
kan met de patiënt een eventuele werkplek
bezoeken of begeleiding regelen voor de patiënt
bij rei ̈ntegratie via de sociale dienst.
De verpleegkundige inventariseert welke mogelijke
problemen de patiënt heeft met de politie en justitie.
Welke zaken speelden er in het verleden en welke
zaken zijn actueel? Hierbij bekijkt de verpleegkundige
met de patiënt welke gevolgen justitiële zaken hebben
voor het dagelijks leven. De verpleegkundige heeft
contact met de reclassering en verwijst indien nodig
de patiënt naar het bureau rechtshulp. De
verpleegkundige bespreekt zijn taken en
mogelijkheden met de patiënt.
•
De verpleegkundige maakt een inschatting van de
situatie en bespreekt met de patiënt de
interventies om de crisis te doorbreken.
•
De crisisopname is noodzakelijk indien de situatie
niet meer te doorbreken is door de patiënt zelf of
door zijn omgeving of wanneer de ambulante
begeleiding niet afdoende blijkt te zijn.
21
Thema 6 Stemmingsstoornissen
Bij een stemmingsstoornis is iemands gemoedstand voor een langere of kortere periode ernstig
verstoord.
Depressie
De term depressieve stoornis verwijst naar een gemoedstand met een ernstig gedrukte stemming.
Mensen die depressief zijn, zijn meestal erg somber, ze kunnen niet of minder genieten en voelen zich
lusteloos en futloos. Ze kunnen zich ook slechter concerteren. Hierbij is er soms sprake van
geheugenstoornis. Vaak hebben mensen last van slaapproblemen. Een depressieve stoornis gaat
meestal gepaard met piekeren en negatieve gedachten. Ze hebben ook vaak last van prikkelbaarheid,
angst of paniekklachten. Ten slotte kunnen ze last hebben van voortdurende gedachten aan de dood.
Deze symptomen belemmeren de dagelijks functioneren. De stellen van de diagnose is niet eenvoudig
want symptomen zoals eetlust, concentratieverlies, vermoeidheid en slapeloosheid kunnen ook
oorzaken zijn van somatische aandoeningen.
Psychologische symptomen
Depressieve stemming
- Neerslachtig
- Bedroefd
- Hopeloos
- Dagschommelingen
Vermoeidheid
- Verlies van energie
- Initiatief en kracht
Angst
Cognitieve stoornissen
- Denken vorm: traag denken, gedachten niet vast kunnen
houden.
- Denken inhoud: schuldgedachten, zelfverwijt
- Geheugen
- Concentratie
- Besluiteloosheid
22
Gedragsmatige symptomen
Functioneel symptomen
-
Isoleren
Huilbuilen
Psychomotorische agitatie of remming
Verlies van vermogen om plezier te vinden in bezigheden
Verminderde productiviteit
Denken aan of praten over de dood
Eetstoornissen, gewichtsverandering
Seksuele stoornissen
Slaapstoornissen
Obstipatie, lichamelijke klachten
Diagnose kan opgesteld worden als er meer dan vijf symptomen binnen twee weken optreden. De
meest belangrijk zijn sombere stemming en interesseverlies. Let op: sommige symptomen lijken op
burn out syndroom.
Gevolgen en gevaar van een depressieve stoornis zijn de beperkingen in sociaal, emotioneel en
lichamelijk functioneren.






Eenzaamheid
Ongezond leefstijl
Slecht opvolgen medicatie gebruik
Isolatie
Gebruik van middelen
Suïcide
Let ook op partners:
 Sociaal isolement
 Relatie met de patiënt kan ernstig wordt aangetast.
 Gevoel partner verloren te hebben.
Epidemiologie
Depressie is een van de vier meest invaliderende ziekten en een van de belangrijkste problemen is de
gezondheidszorg. Die is gekenmerkt door hoge prevalentie, grote kans op recidief, chroniciteit en
psychiatrisch en somatische comorbiditeit.
Depressieve stemmingsstoornissen komen veel voor. Men schat dat wereldwijd 1-10% van de bevolking
lijdt aan een depressieve stoornis. In Nederland lijdt naar schatting minstens 5% van de bevolking
tussen 18 en 65 jaar aan een depressieve stoornis. Depressieve stoornissen komen twee keer zo vaak
voor vrouwen als bij mannen. Dit lijkt samen te hangen met hormonale verschillen, het feit dat vrouwen
kinderen krijgen en meer psychologische stress ervaren. Belangrijkste factoren voor het krijgen van
depressieve stoornissen zijn verliessituaties, alcohol- of middelenmisbruik, onderliggende lichamelijke
ziekte, chronische stress en sociaal isolement.
Verklaringsmodellen
Biologische

Erfelijk aanleg: die bepaalt
tot 50% van het ontstaan
Psychosociaal
 Persoonlijkheidsstructuur
(opvoeding- en
omgevingsfactoren)
Stress/life time events
-
23



Disbalans
neurotransmitters (tekort
aan serotonine)
Somatische factoren
(immunologische afweer)

Leertheorie (aangeleerd
om hulpeloos te gedragen)
Cognitieve theorie
(verkeerde manier van
denken)
Beloop
Duur depressieve
episode


Gemiddeld zes
maanden
10% chronisch
beloop > twee jaar
Risico op recidief
binnen 10 jaar
Prognostische factoren






35-65%
Ernstiger depressie
Langere duur
Comorbide psychiatrische aandoeningen
Comorbide somatische aandoeningen
Gebrek aan sociale steun
Rol verpleegkundige bij behandeling depressie
• Medische diagnostiek alleen is te beperkt
• Depressie vraagt om een multidisciplinaire aanpak
• Zorg altijd voor een goede verpleegkundige diagnose gebaseerd op systematisch uitgevoerd
behoeftenonderzoek
Multidisciplinaire richtlijn depressie
Eerste stap interventie



Psycho-educatie
Actief volgen
Dagstructurering
Combinatie therapieën:



Psychologische interventies (CT/GT/IPT): Interpersoonlijke therapie (IPT) is een steeungevende
en activerende gesprekstherapie waarbij veel nadruk wordt gelegd op communicatiepatronen
en het sociale functioneren van de patiënt.
Behandeling met medicijnen (farmacotherapie): bij depressieve stemmingsklachten omvat de
toepassing van antidepressieve medicatie en eventueel medicatie die is gericht op bijkomende
symptomen zoals agitatie, rusteloosheid, slapeloosheid of waanggedachten
Ondersteunende therapieën (Lichttherapie/ECT): Lichttherapie is de behandeling waarbij met
speciale lampen wit kunstlicht wordt aangebonden ter preventie of ter behandeling van
stemmingsklachten die samenhangen met de herfst of het winterseizoen.
Elektroconvulsietherapie (ECT) bestaat uit toediening van een kortdurende elektrische puls aan
de hersenen van de patiënt. Dit leidt tot een epileptisch insult en vervolgens tot afname van de
onrust en verbetering van de stemming. De complicaties hierbij leidde tot grote
maatschappelijke weerstand.
Effecten van Lithium gebruik
De meest voorkomende bijwerkingen zijn misselijkheid, diarree, gewichtstoename, trillen van de
handen en problemen met concentreren.
24
De misselijkheid en diarree die door lithium wordt veroorzaakt, treedt met name op kort na inname
van de tabletten. Gewichtstoename kan optreden aangezien lithium vocht vasthoudt (het is immers
een zout). Deze bijwerking kan moeilijk te vermijden zijn; soms is het nodig om plastabletten te
gebruiken. Ook kan lithium dorstig maken, waardoor veel wordt gedronken en dientengevolge
geürineerd. Een andere, lastige, bijwerking is dat lithium soms leidt tot een fijne trilbeweging van de
vingers, die het schrijven, schenken en eten bemoeilijkt. Een vaak onderschatte bijwerking van lithium
is dat het tot concentratieproblemen kan leiden. Deze verschijnselen zijn zo lastig dat ze de
belangrijkste reden vormen waarom patiënten lithium niet meer willen gebruiken. De beste manier
deze bijwerking tegen te gaan of te voorkomen, is een verlaging van de lithiumdosering. Tenslotte kan
lithium bepaalde huidafwijkingen, zoals acné (jeugdpuistjes) en psoriasis verergeren.
Diagnose
Observeren :
 Stemmings- of gevoelswisselingen (bijvoorbeeld zichtbaar huilen of een sombere
gezichtsuitdrukking)
 Uitspraken die wijzen op negatieve gedachten (bijvoorbeeld: alles mislukt bij mij
 Een vorm van problematisch gedrag (bijvoorbeeld de patiënt trekt zich terug).
Verpleegkundige interventies
Gedragsmatige interventies





Activiteitenrapport
o nuancering beeld
o herkennen van activiteiten die een slecht of negatief gevoel geven
o vervangen activiteiten
Balans in het activiteitenpatroon
Dagstructuur
Weekstructuur
Thuissituatie terugvalpreventieplan
Cognitieve interventies




Uitleg over automatische gedachten
5 G schema: gebeurtenis, gedachte, gevoel, gedrag, gevolg
Manieren om automatische gedachte uit te dagen
Experimenten met gedrag
G-schema
Dit is een schema ontwikkeld vanuit de cognitieve gedragstherapie. Dit schema kan helpen om erachter
te komen welke (onbewuste of automatische) gedachte ertoe leiden dat een bepaalde gebeurtennis
gevoelens oproept. Deze gevoelens leiden tot een bepaald gedrag en dat gedrag heeft weer bepaalde
gevolgen, bijvoorbeeld het vermijden van bepaalde activiteiten. De volgende situaties worden in het
schema beschreven:


Gebeurtenis: de gebeurtenis die een gevoel oproept;
Gedachten: de gedachten bij of interpretatie van deze gebeurtenis;
25



Gevoel/Gewaarwording: de gevoelens die deze gedachten bij de patiënt oproepen (5B’s: Boos,
Bedroefd, Beschaamd, Blij, Bang);
Gedrag: het gedrag dat de patiënt vertoont door deze gevoelens;
Gevolg: de gevolgen die dat gedrag heeft voor de patiënt of zijn omgeving.
Omgaan met een depressie



Activiteiten
Eenvoudige activiteiten
samendoen
Stimulerende dingen te
doen die prettig waren
vóór de depressie
Hulp bieden bij praktische
zaken
Bejegening



Aanwezig zijn
Begrip, beschikbaar zijn
Niet overtuigen dat het
goed gaat
Contacten



Vaker contacten
Opvrolijken werkt averechts
Stimuleren van contacten
met anderen
Herkennen van suïcidaal gedraag en zelfbeschadiging
Somberheid, onzekerheid, angstig, onrustig of verward gedrag, gedeprimeerdheid, agressie of
risicogedrag, interesseverlies en ernstige emotionele afgeslotenheid kunnen duiden op suïcidaal
gedrag. Ook aan het lichaam kun je soms suïcidaal gedraag afgelezen: verwaarlozen van kleding en
hygiëne, aanhoudende vage lichamelijk klachten, moeite met slapen, gewichtsverlies of toename.
Als een cliënt praat over dood of gedachten uit over manieren waarop hij zichzelf zou kunnen doden,
is het belangrijk dat je daar serieus naar luistert. Het is een misvatting te denken dat zolang iemand
over suïcide praat hij geen suïcidepoging zal doen.
Zelf verwondend gedrag: het opzettelijk toebrengen van directe fysieke schade, zonde bewuste
suïcidale intentie, hetgeen kan leiden tot kneuzingen, bloedingen en andere tijdelijke of permanente
lichaam schade. Zelf verwondende gedrag kan voor een cliënt verschillende betekenissen hebben. Het
kan gezien worden als een manier om ondraaglijke gevoelens om te gaan, als uitdrukking van een
zelfcontrole of zelfs als een manier van communicatie.
Het zelfverwondingsproces verloopt vaak in een aantal stadia: beginfase (negatieve gedachten,
frustratie in omgeving), klimmende fase (onveiligheid, overweldigende gevoelens), crisis fase (control
verlies, impulsief dissociatie), en postcrisisfase (opluchting, controleherstel, schuldgevoel).
Verpleegkundig handelen is gericht op preventie. Om te beginnen is van groot belang dat de werkrelatie
gebaseerd is op vertrouwen en respect.
a. Houding aspecten: Je moet het suïcidale gedrag van de cliënt altijd serieus nemen. De cliënt
moet het gevoel hebben dat je er voor hem bent. De cliënt moet veilig voelen bij jou. Bij de
preventie van suïcide is het noodzakelijk te blijven praten met de cliënt en te proberen of je
afspreken met hem kunnen maken.
b. Een veilige situatie creëren: Als het niet mogelijk is afspraken te maken met de cliënt, ga je
over tot hand-in-hand-begeleiding waarbij de cliënt continu begeleid en bewaakt wordt. Een
opname afdeling heeft hiervoor een protocol. Het is belangrijk dat het protocol door iedereen
op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd.
c. Aandacht voor achterliggende problemen
26
d. Confrontatie met eigen emoties: het is belangrijk om weer snel een veilige situatie te creëren
en de vertrouwensband te benadrukken. De interventies moet gericht zijn op rust en herstel
van de cliënt.
Bij zelverwondend gedrag: Gebruik niet de zogenaamde “niet snij afspraken” in behandelcontracten.
Ze veroorzaken onnodige stress en komen niet voor uit de hulpvraag van de patiënt. Bij benadering van
zelfverwondend gedrag stel de hulpvraag van de patiënt centraal. Een open en respectvolle
communicatie zonder taboes en vooringenomen posities zijn hiervoor een eerste vereiste.
Zelfonderzoek naar opvattingen en gevoelens rond zelfverwondend gedrag kan de weg naartoe
openen. Het is echt verrijkend om kennis te nemen van ervaringsdeskundigheid op dit gebied. Die
specifieke deskundigheid kan immers aanzetten tot verfrissende inzichten.
Suicidepreventie kaart: De kaart helpt om suïcidaliteit
suïcidepreventiekaart is opgebouwd volgens zes A's:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
bespreekbaar
te
maken.
De
Signalen
ASK – Suïcidaliteit bevragen (hoe, waarom wél?)
ASSESS – Het suïciderisico inschatten
ADVISE – Geef duiding
AGREE – Bespreek de zorg
Suïcidaliteit behandelen
ASSIST – Verwijzen
ASSURE FOLLOW-UP – Volg op
Bipolaire stoornis: Een bipolaire stoornis is een stemmingsstoornis die in essentie wordt gekenmerkt
door manische symptomen of een afwisseling van episoden met voornamelijk manische dan wel
depressieve symptomen.
Manie: Een manie is een toestand met manische symptomen. Dit zijn kernmerken van een ‘eufore’
(verhoogde) stemming. Manische mensen zijn dikwijls overdreven uitbundig, opgewonden en
tegelijkertijd vaak prikkelbaar en emotioneel labiel. Manische mensen kunnen zeer impulsief zijn. Het
gedrag is onvoorspelbaar.







Opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën
Afgenomen behoefte aan slaap
Spreekdrang
Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten jagen
Verhoogde afleidbaarheid
Toeneming van doelgerichte activiteit
Overmatig bezighouden met aangename activiteiten met kans op pijnlijke gevolgen
Hypomanie: De hevigheid van manische symptomen kan wisselen. Vaker is er sprake van mildere dan
van ernstige symptomen. Indien er tenminste vier dagen achtereen sprake is van milde symptomen,
die niet in duidelijke mate leiden tot algemeen of sociaal disfunctioneren en die geen klinische
behandeling noodzakelijk maken, wordt gesproken van een hypomane episode of hypomanie.



Geen duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren
Opname in een ziekenhuis is niet noodzakelijk
Geen psychotische verschijnselen.
27
Episode met gemende kenmerken: worden gesproken als er sprake is van ten minste drie depressieve
symptomen tijdens een hypomane of ten minste drie hypomane of manische symptomen tijdens een
depressieve episode.
Bipolaire stoornis I omvat een afwisseling tussen manische en depressieve en/of gemende episoden.
Bipolaire stoornis II omvat een afwisseling tussen hypomane episoden en depressieve episoden.
Gevolgen en gevaar
• Uitputting
 Roekeloos gedrag
 Schade (financiën, seksualiteit, etc.)
 Schuld en schaamte na manische fase
Omgaan met manie








Medicatie
Zorgen voor veiligheid (veilige omgeving, beschermen tegen schade)
Structuur bieden (informatie, duidelijkheid, balans)
Begrenzen
Ondersteunen ADL
Ondersteunen sociale interactie
Aandacht voor gevoelens van schuld en schaamte na manische fase
Opstellen van signaleringsplan ter voorkoming van nieuwe episode
Samenwerken
A. Soms een minder gunstig beloop





Reageren minder goed op behandeling
Hebben relatief vaak een terugval,
Veel restverschijnselen,
Cognitieve functiestoornissen,
Beperkte sociale steun en een slecht sociaal functioneren.
B. Intensieve multidisciplinaire samenwerking



Zorg als een samenhangend geheel aan te bieden.
De verpleegkundige een centrale rol.
De patiënt en zijn naasten onderdeel van behandelteam
Uitgangspunt: Patiënt maakt zelf de keuzes die bijdragen aan het bereiken van zijn levensdoelen.
28
Thema 7 Angst – en dwangstoornissen
Angst is een normale reactie op een ansgstopwekkende prikkel. Angst is een van onze emoties, zoals
ook boosheid, schaamte, verdriet en blijdschap dat zijn. Emoties worden gekenmerkt door specifieke
gedachten en gevoelens, lichamelijke verschijnselen en gedragingen. Wanneer na een angstprikkel een
ongewoon heftige of langdurige angst ontstaat, of wanneer een angst zonder angstprikkel aanwezig is,
wordt wel gesproken van pathologische angst. Angststoornissen zijn psychiatrische aandoeningen
waardij pathologische angst het belangrijkste symptoom is. Mensen met een angststoornis zijn angstig
in de meest alledaagse situaties. Zo angstig zelfs, dat hun leven erdoor ontregeld raakt. Ze worden
beheerst door de angst. Normale reactie in de context van een reële dreiging




Gaat gepaard met lichamelijke verschijnselen door activatie van het autonoom zenuwstelsel
Voorbereiding “fight or flight”reactie
Versnelde hartslag en ademhaling
Verhoogde spierspanning, speciale gedachten zoals “Ik ga dood”, “Er staat mij iets vreselijks te
gebeuren”.
Normale angst
Angstklachten
Abnormale angst
Paniekaanval
Angststoornissen
Past bij situatie
Klachten waarbij normale angst een rol speelt
Na geen of minimale prikkels
Past niet bij situatie
Niet invoelbaar
Plotseling, heftige symptomen
Past bij verschillende angststoornissen
Verzamelnaam voor verschillende stoornissen met abnormale angst
Belemmering in sociaal functioneren
29
Lichamelijk symptomen bij een angststoornis of paniek aanval
Een paniekaanval is een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen die binnen enkele
minuten een piek bereikt en die gepaard gaat met vier (of meer) van de volgende symptomen:









Hartkloppingen
Pijn of beklemmend gevoel op de borst.
Zweten.
Ademnood, het gevoel te stikken.
Snel en hijgend ademhalen.
Duizeligheid of het gevoel flauw te vallen.
Trillen of beven.
Misselijkheid of diarree.
Tintelingen of doof gevoel
30
Soorten angststoornissen
Fobie en paniek: Een fobie is het vermijden van datgene waar men bang voor is (objecten of situaties).
Voorbeeld: spinangst/ hoogtevrees.
Sociale fobie: Angst voor mensen en sociale omgeving. Gaan sociale situaties uit de weg. Faalangst.
Sociale situaties worden doorstaan met heftige angst of worden vermeden. De angst kan de vorm van
een paniekaanval hebben. Het verschil met een paniekaanval bij een paniekstoornis is dat deze aanval
spontaan optreedt, terwijl de paniekaanval in het kader van een sociale angststoornis altijd gerelateerd
is aan een sociale situatie. Klachten van een sociale angststoornis beginnen meestal in de kinderjaren
en komen iets meer bij vrouwen voor.
Agorafobie:
 Betekent eigenlijk straatvrees.
 Bang om veilige vertrouwde omgeving te verlaten.
 Bang de controle te verliezen/ bang om dood te gaan.
 Durven niet te reizen.
 Bang voor situaties die ze niet kunnen ontvluchten.
Hypochondrie:
 Betekent eigenlijk ziektevrees.
31



Bang een ernstige ziekte onder de leden te hebben.
Angst voor een zeldzame ziekte.
Artsen kunnen veelal geen lichamelijke afwijking vinden.
Paniekstoornis:
 Een stoornis waarbij je paniekaanvallen kunt krijgen zonder een directe aanleiding.
 Angst voor de angst.
 Lichamelijke verschijnselen n.a.v. de paniek.
Obsessief compulsieve stoornis (Dwangstoornis)
Obsessies: dwanggedachten: steeds terugkerende gedachten of voorstellingen die de persoon als niet
passend beleeft en die gepaard gaan met angst of ontrust.
Compulsies: dwanghandelingen: betreffen gedrag dat de patiënt herhaaldelijk moet uitvoeren of in
gedachten moet doorlopen, waardoor de angst en onrust tijdelijk afnemen. Angst en onrustgevoelens
hoeven niet altijd aanwezig of herkenbaar te zijn. Er worden verschillende groepen obsessies en
compulsies onderscheiden:
 Angst voor besmetting, wasdwang;
 Angst voor gevaarlijke gebeurtenissen, controledwang;
 Agressieve, seksuele of religieuze dwanggedachten;
 Obsessie met symmetrie, tellen, ordenen of verzamelen.
Posttraumatische stressstoornis: Wordt veroorzaakt door een ernstige gebeurtenis.
Gegeneraliseerde angststoornis: Bij deze stoornis maken mensen zich langere tijd ernstig zorgen over
zaken die horen bij het dagelijkse leven. (geld/ gezondheid etc.)
Etiologie
Biologische oorzaken.





Disfunctie van het zogenoemde hersenangstcircuit, een netwerk van hersengebieden die
betrokken zijn bij angst en angstreacties. In dit hersenangstcircuit zorgen de nerotransmitters
noradrenaline, serotonine, gamma-aminobotezuur (GABA) en glutamaat voor de
prikkeloverdracht. Deze neurotransmitters kunnen worden beïnvloed door psychofarmaca.
Jeugdervaringen of karakter.
Op jonge leeftijd bijvoorbeeld al angstiger
Voorbeeldgedrag van de ouders: overbeschermend reageerden op hun angstgevoeliger en
gedragsgeremde kind.
-Angst komt vaak voor bij bepaalde ziektes als: Epilepsie, Diabetes, Kanker, Aids, Hart en
vaatziekten etc.
Erfelijkheid: De mate van genetische invloed op het ontstaan van de aandoening ligt rond 30-40%
Omgevingsfactoren: Sociale relaties
Ingrijpende gebeurtenissen: Gebeurtenissen die langdurig stress vooroorzaken en angst in de hand
werken, bijvoorbeeld verlies op jonge leeftijd.
Behandeling

Psycho-educatie: voor het verloop van de behandeling is het belangrijk dat de patiënt begrijpt
waardoor de klacht in stand wordt gehouden en hoe deze door therapie kan worden
afgebouwd.
32




Gebruik van Antidepressiva, Benzodiazepinen. Bij antidepressiva geldt dat bij acuut staken er
zogenaamde onthoudingsverschijnselen kunnen optreden (duizeligheid, hartkloppingen,
onrust, angst en misselijkheid). Benzodiazepinen hebben het voordeel dat zij sneller
angstreductie induceren, meestal binnen een tot enkele uren. Ze hebben echter veel nadelen
waaronder sedatieve (sufmakende), slaapverwekkende, spierverslappende en verslavende
effecten. Het is belangrijk te weten dat benzodiazepinen de effect van andere psychoactieve
stoffen, zoals alcohol en drugs en andere medicijnen, kunnen versterken.
Therapie (bijv: sociale vaardigheidstraining, ontspanningsoefeningen, CGT). Cognitieve gedraag
therapie (CGT): De cognitieve therapie richt zich op het onderzoeken van het
gedachtenpatroon en de invloed van deze gedachten op het gevoelsleven. De gedragstherapie
richt zich op het veranderen van het probleemgedrag. De belangrijkste gedragstherapeutische
procedure is de exposure en responsepreventie.
Gedragstherapie (bijv: bij fobieen)
G-schema
Verpleegkundige diagnose
•
•
•
•
•
•
Erken de angst van de ander, probeer de angstgevoelen niet weg te praten.
Stel korte duidelijke vragen om erachter te komen wat de ander bang maakt.
Laat jezelf niet meeslepen door de angst van de ander.
Blijf de ander stimuleren zelf dingen te doen en de angstige situaties tegemoet te treden.
Stimuleer ontspanning en afleiding.
Observeer en rapporteer zorgvuldig!
Verpleegkundige Interventies







Signaleren - Terugvalpreventie
Psycho-educatie
Globale inventarisatie
Afspraken maken over ondersteuning in bepaalde situaties
Ontspanningsoefeningen
Motiveren voor behandeling
Ondersteuning CGT
Thema 8 Diverse therapievormen in de GGZ
Beschrijft diverse therapievormen in de GGZ, inclusief de rol van de verpleegkundige
a) Psychotherapie: Door een ongestructureerde, open interviewtechniek komt met name het
emotionele functioneren van de patiënt naar voren en wordt zichtbaar welke afweermechanismen
deze gebruikt om zijn emotionele evenwicht te handhaven. Bij het verhaal van de patiënt gaat het dan
niet zozeer om wat feitelijk vertelt, maar veeleer om de beleving die hij erbij had en heeft, toen en
tijdens het vertellen ervan. Psychoanalytische behandelingen kunnen verdeeld worden in steunend
structurerende interventies (“ongezond” gedrag ontmoedigen) en inzicht gevende interventies
(draagkracht van de patiënt verhogen).
b) Cognitieve therapie: gedrag en gedragsstoornissen zijn aangeleerd in de loop van iemands
geschiedenis, onder invloed van negatieve en positieve ervaringen. De belangrijkste
gedragstherapeutische techniek is exposure met responspreventie. (Verslavingsproblematiek)
33
c) Werken met het 4G schema: Het G-schema is een hulpmiddel dat gebruikt kan worden om
erachter te komen welke (onbewuste of automatische) gedachten ertoe leiden dat een bepaalde
gebeurtenis bepaalde gevoelens bij je wakker roept. Deze gevoelens leiden tot bepaald gedrag en dat
gedrag leidt weer tot bepaalde gevolgen. (Persoonlijkheidsstoornissen)
d) Gesprekvoeringsmethodieken: Motiverende gespreksvoering is een op samenwerking
gebaseerde, doelgerichte communicatiestijl die in een sfeer van acceptatie en compassie speciaal
aandacht heeft voor verandertaal. Motiverende gespreksvoering is ontworpen om door middel van het
ontlokken, verkennen en versterken van iemands persoonlijke redenen voor verandering, hulp te
bieden een bepaald doel te verwezenlijken. (verslaving)
e) Interventies op het gebied van zelfmanagement: Het is heel verleiding om de patiënt even snel
te helpen met een aantal praktische zaken, maar het is juist belangrijk dat de verpleegkundige niet alle
problemen oplost. Hiermee zou de verpleegkundige het afhankelijke gedrag juist in stand houden.
Samen met de patiënt in kaart brengen welke vaardigheden de patiënt moet leren is een stap op weg
naar toenemende zelfstandigheid. Daarbij is het ook belangrijk om samen met de patiënt te kijken naar
wat wel goed gaat of waar de patiënt goed in is, oftewel zijn gezonde kanten. Door de aandacht op
positieve eigenschappen te vestigen kan het zelftrouwen toenemen. Daarbij moet de verpleegkundige
alert zijn dat hij of de patiënt niet te hoge doelen stelt, omdat het niet behalen van deze doelen kan
leiden tot een vergroting van de angst en een bevestiging bij de patiënt dat die angst terecht is.
(Persoonlijkheidsstoornissen)
f) Sociale vaardigheidstraining: Het doel van deze training is het aanleren van communicatieve en
sociale vaardigheden, speciaal voor mensen met autisme. U leert zo om gemakkelijker contact te
maken, steviger in de schoenen te staan, hulp durven te vragen en complimenten te geven en te
ontvangen. In deze training worden verschillende vaardigheden geobserveerd, besproken en geoefend
in rollenspellen, zodat u deze leert toepassen in uw eigen leven. (autisme, angststoornissen)
g) Terugvalpreventie: Dit plaan bestaat uit drie belangrijk punten. Dit zijn de risicofactoren, de
eerste signalen van een terugval en wat te doen bij een terugval. (Angst en dwang stoornissen).
h) Exposure en responspreventie: Hierbij wordt de patiënt blootgesteld aan de angstoproepende
situatie waarbij het veiligheidsgedrag en de vermijding achterwege worden gelaten. Het meest
gebruikelijk is dat wordt begonnen bij de minst moeilijk situatie. Bij exposure is het belangrijk dat er
dagelijks wordt geoefend en dat de patiënt zo lang in de situatie blijft totdat de angst is gedaald. De
verpleegkundige heeft dus een belangrijkrol in het begeleiden van de patiënt bij het oefenen. (Angst
en dwang stoornissen).
i) Slaapdeprivatie: specialistische behandelmethoden voor depressieve stemmingsklachten.
Door u uit uw slaap te houden, wordt geprobeerd de stemming te beïnvloeden.
(Stemmingsstoornissen, depressie)
j) Mindfulness: is een therapievorm die is gericht op bewustwording en niet-oordelende
acceptatie van de actualiteit; aanvaarding van zowel positieve als negatieve ervaringen.
(Stemmingsstoornissen, depressie).
k) Psycho-educatie: Psycho-educatie is het geven van informatie aan cliënten of aan
familie/naastbetrokkenen over hoe zij kunnen omgaan met de psychische beperking. Psycho-educatie
streeft ernaar cliënten vaardigheden aan te leren om hun leven weer in handen te kunnen nemen.
(Persoonlijkheidsstoornissen).
34
l) Farmacotherapie: Farmacotherapie is een behandeling van psychische klachten met behulp
van medicijnen. Medicatie kan de klachten verminderen of wegnemen. Gebruik van medicatie kan de
werking van andere therapieën versterken en verbeteren. Daarom wordt medicatie vaak gecombineerd
met andere therapieën. In diverse organen in uw lichaam worden stoffen aangemaakt. Als daarin een
storing optreedt, kan dat grote gevolgen hebben. Passende medicatie kan storingen corrigeren en
daarmee symptomen en klachten wegnemen.
Thema 9 Zelfbeschikking
Zelfbeschikking: iedereen zelf vorm moet kunnen geven aan het eigen leven.
Autonomie: het recht om een eigen, authentiek leven te leiden.
Wilsbekwaamheid - Wilsonbekwaam: Het gaat erom dat de patiënt ervan blijk geeft informatie te
hebben begrepen over:




De aard van zijn gezondheidstoestand
Aard en doel van het voorgestelde onderzoek of de voorgestelde behandeling
De te verwachten gevolgen en risico’s van onderzoek of behandeling
De te verwachten gevolgen van het achterwege blijven daarvan.
Wet BOPZ: Beschermt de rechten van cliënten die te maken krijgen met dwang in de zorg. In de Wet
Bopz staat wat de rechten zijn van patiënten tijdens een onvrijwillige opname in een psychiatrische
instelling. Deze wet geldt tot 2020. De Wet Bopz geld voor:



Gedwongen opnamen en behandelingen in de psychiatrie
De zorg voor mensen met een verstandelijk beperking
De psychogeriatrie (ouderenzorg voor mensen met dementie)
Als mensen gedwongen zijn opgenomen in een instelling, stelt de wet een behandelplan verplicht. In
de gehandicapten- en ouderenzorg heeft dit een zorgplan of een ondersteuningsplan. De Wet BOPZ
regelt dat de cliënt die gedwongen is opgenomen te alle tijden recht heeft op bijstand van een
advocaat. Ook regelt de Wet Bopz het recht op een patiëntvertrouwenspersoon. Een
patiëntvertrouwenspersoon is iemand die niet verbonden is aan de zorginstelling en dus onafhankelijk
de belangen van de cliënt kan behartigen. Als een cliënt wilsonbekwaam is, zoals een minderjarige of
iemand waar de wilsonbekwaamheid door een psychiater is vastgesteld, heeft hij recht op een wettelijk
vertegenwoordiger. Meestal is dat een naast familielid. Deze neemt dan beslissingen voor de cliënt.
Dwangbehandeling in de Wet Bopz: Ook in een instelling kan sprake zijn van gevaarlijke situaties, zoals
mensen die zichzelf verwonden, agressief zijn tegen anderen of ernstige vernielingen aanrichten. Om
dergelijke situaties te verminderen of af te wenden, kan een instelling bepaalde middelen of
maatregelen, of dwangbehandeling toepassen. Daarvoor zijn strikte voorwaarden in de wet
opgenomen.
Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg: De Wvggz gaat op 1 januari 2020 in. Deze wet regelt de
rechten van mensen die te maken hebben verplichte zorg in de GGZ. Een belangrijk verschil is dat
verplichte zorg straks ook buiten een instelling opgelegd kan worden.
In het wetsvoorstel staat dat de cliënt voldoende invloed moet hebben tijdens de hele periode van
verplichte zorg. Hulpverleners moeten regelmatig met de cliënt overleggen en de zorg samen
evalueren. De cliënt heeft het recht om aan te geven welke zorg en behandeling zijn voorkeur heeft.
Hulpverleners moeten hier zo veel mogelijk aan voldoen, tenzij de wensen van de cliënt in strijd zijn
met goed hulpverlenerschap.
35
Dwang voorkomen en Verplichte zorg buiten een instelling: De nieuwe wet is meer gericht op het
voorkomen van verplichte zorg en het kiezen voor minder dwang. De schadelijke effecten van
verplichte zorg op de langere termijn zullen meer aandacht krijgen.
Onder de huidige wet (Bopz) is gedwongen zorg alleen mogelijk in een psychiatrisch ziekenhuis met
Bopz-aanmerking. Daardoor kan een gedwongen opname noodzakelijk zijn om iemand gedwongen te
behandelen. In het conceptvoorstel voor de Wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg staat dat
verplichte zorg meer op maat gegeven moet kunnen worden. Bijvoorbeeld door iemand buiten een
instelling verplichte begeleiding te geven, aan huis of in een polikliniek.
Wet Zorg en Dwang: De Wzd regelt dat aan iemand met een psychogeriatrische stoornis of een
verstandelijke beperking tegen zijn wil zorg verleend kan worden als dat nodig is om te voorkomen dat
diegene zichzelf of iemand anders ernstig benadeelt. Dit wordt in de Wzd onvrijwillige zorg genoemd.
De Wzd regelt wanneer onvrijwillige zorg kan worden verleend, welke besluitvormingsprocedure
daaraan voorafgaat en wanneer evaluatie van onvrijwillige zorgverlening moet plaatsvinden. De
besluitvormingsprocedure waarborgt dat zorgvuldig onderzocht wordt of alternatieven mogelijk zijn
voor het verlenen van onvrijwillige zorg, alleen als dat niet het geval is, mag onvrijwillige zorg worden
toegepast.
Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of verslavingskliniek. U kunt te maken krijgen met
een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of verslavingskliniek als er gevaar is voor uzelf
of voor anderen. Mensen om u heen, de politie, of hulpverleners kunnen bang zijn dat u zichzelf of
anderen iets aan zult doen en schakelen dan een arts in om uw situatie te beoordelen. De arts probeert
antwoord op de volgende vragen te krijgen:



is er inderdaad gevaar?
komt dit door een psychiatrische stoornis?
is een gedwongen opname echt nodig?
Er zijn verschillende soorten gedwongen opnamen. De maatregelen Inbewaringstelling en Rechterlijke
Machtiging komen het meeste voor.


InBewaringStelling (IBS): een IBS is een spoedprocedure waarbij de burgemeester beslist over
de gedwongen opname. De aanvraag van een IBS wordt door een arts gedaan. een IBS is van
korte duur: ongeveer 4 weken.
Rechterlijke Machtiging (RM): De procedure van een RM duurt wat langer. De rechter beslist
hierover. De aanvraag van een RM wordt ook door een arts gedaan. een RM kan een half jaar
duren
TBS-maatregel: Tbs betekent terbeschikkingstelling en is een behandelmaatregel. Rechters leggen tbs
op als sprake is van zware delicten en bij de dader tijdens het begaan van het feit gebrekkige
ontwikkeling of een psychiatrische ziekte of stoornis bestond. Als de rechter op basis van rapportage
van gedragsdeskundigen (Pro Justitia rapportage) de conclusie trekt dat een psychiatrische stoornis of
beperkte ontwikkeling van invloed is geweest op het delict gedrag van een dader dan kan hij tbs
opleggen. Tbs is voor de veiligheid van de samenleving.
Ethische competenties voor studenten verpleegkundigen

Morele sensibiliteit: het vermogen om ethische kwesties te herkennen en te benoemen
36





Moreel analysevermogen: het vermogen een probleem te analyseren in termen van feiten,
waarden betrokkenen en hun belangen
Morele creativiteit: vermogen verschillende handelingsmogelijkheden om met het morele
probleem om te gaan te bedenken in het licht van relevante feiten en waarden.
Moreel oordeelsvermogen: het vermogen om met behulp van ethische denkkaders (waaronder
normatief ethische theorieën en gedragscodes) een moreel oordeel te vellen over de
handelingsmogelijkheden behorende bij het probleem.
Morele beslissingsvaardigheden: het vermogen te reflecteren op de verschillende ethische
denkkaders en om een beslissing te nemen op basis van die reflectie.
Argumentatievermogen: het vermogen de ethische aspecten van je denken en handelen te
rechtvaardigheid, te bediscussiëren en te evalueren met vakgenoten en niet-vakgenoten.
CanMeds-rollen die een relatie hebben met ethiek
Samenwerkingspartner Professionele relatie
- Beroepscode
verpleegkunde
- Vraag gestuurde versus
aanbodgerichte zorg
- Moreel-ethische context
van zorgverlening
- Morele en ethische
waarden
- Ethische code
Reflectieve EBP Professional –
Morele sensitiviteit
- Beroepscode
verpleegkunde
- Vraag gestuurde versus
aanbodgerichte zorg
- Moreel-ethische context
van zorgverlening
- Morele en ethische
waarden
- Ethische code
Gezondheidsbevorderaar –
Gezond gedrag bevorderen
-
Paternalisme
Autonomie
Nudging
Grenzen aan/van
preventie.
1. Hanteert de wet- en regelgeving in het psychiatrisch werkveld
Gezondheidsrecht ziet o.a. toe op de rechten van:
▸ de patiënt;
▸ de zorgverlener;
▸ de zorgaanbieder;
▸ de kwaliteit van de zorg;
▸ de organisatie en financiering van de zorg.
Medische ethiek en aansprakelijkheid spelen een belangrijke rol in de wet- en regelgeving.
Gezondheid en ethiek
Het doel van de huidige wet- en regelgeving is het bereiken van een gelijkwaardige arts-patiënt relatie.
 Niet eenvoudig in een wereld waarin de patiënt steeds mondiger en veeleisender wordt!
Zorgverleners hebben in de praktijk regelmatig te maken met juridische en/of ethische dilemma’s.
 In eerste instantie kunnen zij dan terugvallen op het juridische kader: wat mag wel, wat mag
niet, en wat zijn de grenzen van het handelen?
 Daarnaast is ethische reflectie van belang: de verschillende normen en waarden zullen
zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Zelfbeschikking en autonomie

Artikel 10 en 11 Grondwet en artikel 8 EVRM
37

Recht om zonder bemoeienis van anderen richting te geven aan het leven De mens stelt zichzelf
(auto) wetten (nomos)
Ook wel zelfbeschikkingsrecht genoemd

Fundamenteel recht in de gezondheidszorg
Belangrijkste recht van de patiënt
Afweerrecht waarbij zelf beslissen voorop staat
Gezondheidsjurist Leenen stelt: “Fundamenteel recht, waaraan in voorkomende gevallen meer
gewicht toekomt dan het recht op leven en het recht op lichamelijk integriteit.”
▸
▸
▸
Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG)
•
•
•
•
Titelbescherming
Voorbehouden handelingen
Tuchtrecht
Strafbepalingen
Wet op de geneeskundige
behandelovereenkomst (Wgbo)
• Recht op informatie
• Recht op toestemming
• Dossier en inzage
• Positie van ouders en kinderen
• Wilsonbekwaamheid en wettelijke
vertegenwoordiging
Het doel van de Wet BIG is: Bewaken en bevorderen van een goede beroepsuitoefening van de
individuele werkenden in de gezondheidszorg. Op dit manier:
•
•
•
Professionele hulpverleners zijn herkenbaar (afgebakend deskundigheidsgebied, diploma,
titel)
Risicovolle handelingen voorbehouden aan specifieke groepen (bijv. injecties,
katheterisaties)
Mogelijkheid om via tuchtrecht in te grijpen
Wgbo is geregeld in Burgerlijk Wetboek. Daarin staan de Rechten én plichten voor de patiënt, die
vormen vaak verplichting voor zorgverlener. Bijvoorbeeld:
▸
▸
▸
Patiënt beslist zelf over behandeling en daarom is toestemming nodig voordat zorgverlener aan
behandeling kan beginnen. Toestemming dient gebaseerd te zijn op duidelijke informatie van
zorgverlener.
Patiënt moet op tijd betalen voor verleende zorg
Patiënt moet zorgverlener naar beste weten informeren over zijn/haar gezondheid meewerken
aan behandeling
Individuen hebben de vrijheid om zonder bemoeienis van anderen richting te geven aan het eigen
leven, maar die kan worden beperkt indien zelfbeschikking een bedreiging vormt voor fundamentele
waarden. Zoals bij psychiatrische patiënten die een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen.
Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz)
•
•
•
Gevaar voor zichzelf: zelfmoord, zichzelf ernstig letsel aanbrengen of verwaarlozen, met
hinderlijk gedrag agressie van anderen uitlokken
Gevaar voor een of meer anderen: anderen van het leven beroven, anderen ernstig lichamelijk
of psychisch letsel toebrengen
Gevaar voor de algemene veiligheid: geestelijk gestoorde pyromaan
38
Indien het gevaar niet door een behandeling buiten de muren van een instelling kan worden afgewend.
Opname is noodzakelijk.
Rechterlijk Machtiging (RM)
Rechter verleent vooraf toestemming om iemand onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis op te laten
nemen en te laten verblijven als:




de patiënt voor zichzelf of voor een ander gevaar oplevert;
dit gevaar wordt veroorzaakt door een geestelijke stoornis;
die niet anders kan worden weggenomen dan door een opname;
en de patiënt niet bereid is aan deze opname of aan voortzetting van zijn verblijf mee te werken.
Rechterlijke machtiging wordt onder voorwaarde verleend als:


Er sprake is van gevaar veroorzaakt door een geestelijke stoornis;
Het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis alleen door het stellen van voorwaarden kan
worden afgewend:
o Betrokkene stelt zich onder behandeling van behandelaar (psychiater) en die stelt samen met
betrokkene een behandelingsplan op;
o Psychiatrisch ziekenhuis heeft verklaard bereid te zijn de patiënt zo nodig op te nemen;
o Betrokkene heeft zich bereid verklaard om de opgelegde voorwaarden na te leven of dit is
redelijkerwijs aan te nemen.
Bedoeld om gedwongen opname te voorkomen. Kan niet zomaar worden omgezet in gedwongen
opname.
Een voorwaardelijke machtiging is bedoeld om een gedwongen opname te voorkomen. In de machtiging
staan voorwaarden, bijvoorbeeld over alcoholgebruik. De machtiging wordt gebruikt om de patiënt te
bewegen zich ambulant te laten helpen. Bij de voorwaardelijke machtiging legt de rechter de patiënt
namelijk de verplichting op zich ambulant te laten helpen door een door de rechter aan te wijzen
hulpverlener. Zolang de cliënt zich aan die voorwaarden houdt, wordt hij in principe niet gedwongen
opgenomen.
Houdt de patiënt zich niet aan de gestelde voorwaarden, of blijft hij ondanks zijn behandeling gevaar
veroorzaken, dan kan een dwangopname volgen. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch
ziekenhuis waar de patiënt zal gaan verblijven zet in dat geval de voorwaardelijke machtiging om in een
voorlopige machtiging. Voordat hij deze beslissing neemt, moet hij overleggen met de patiënt en met
een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is.
Verzoek tot rechterlijke machtiging kan (schriftelijk) worden ingediend bij de officier van justitie door:
•
•
•
•
echtgenoot of levenspartner;
ouders, voogd;
meerderjarige familieleden t/m tweede graad (grootouders, kinderen, kleinkinderen,
broers en zussen)
curator, mentor.
Maar ook door patiënt zelf (bereid om behandeling te ondergaan). Duurt minimaal een half jaar en
kliniek mag niet worden verlaten zonder toestemming
39
Een patiënt kan zelf een RM aanvragen. Dit is omdat het bijvoorbeeld in verslavingszorg nogal eens
voorkomt dat de patiënt halverwege de therapie de benen wil nemen als het ontwennen te zwaar
wordt. Dan kan hij/zij bijtijds zelf vragen om deze ontsnapping te blokkeren (stok achter de deur).
Inbewaringstelling (IBS) is vooral geschikt is voor het snel en adequaat ingrijpen bij gevaar, een RM
vraagt om een uitgebreide procedure. De burgemeester kan IBS opleggen, maar in de grote steden is
dat gedelegeerd aan bijvoorbeeld de directeur van de GGD en de ‘spoed-psychiater’. De rechter beslist
binnen drie werkdagen ná de gedwongen opname of aan de voorwaarden voor een ibs is voldaan.
Spoedprocedure bij acute crisis die onmiddellijke opname in psychiatrisch ziekenhuis vereist, als:
• er sprake is van gevaar dat vermoedelijk wordt veroorzaakt door een geestelijke stoornis;
• Procedure voor rechterlijke machtiging kan niet worden afgewacht omdat gevaar dusdanig
onmiddellijk en dreigend is
• Gevaar kan niet anders dan door gedwongen opname worden afgewend
• Patiënt is niet bereid mee te werken aan een vrijwillige opname.
Burgemeester kan deze maatregel opleggen vanwege spoedeisende karakter.
Terbeschikkingstelling (TBS)
IBS en TBS betekenen iets heel verschillends! Iemand kan een TBS (terbeschikkingstelling) maatregel
krijgen als er een ernstig strafbaar feit is gepleegd in combinatie met een psychische aandoening.
•
In de veroordeling door de rechter is meegenomen dat er sprake is van gedrag dat mede is
veroorzaakt door een psychische aandoening.
Daarom is dwangbehandeling in een forensisch psychiatrisch centrum noodzakelijk (naast een
eventuele detentie).
Doel is om de maatschappij te beschermen tegen gevaar en terugval in gevaarlijk gedrag te
voorkomen, zodat iemand uiteindelijk veilig terug kan keren in de samenleving.
•
•
Rechtpositie en psychiatrische patiënt
Patiënt wordt zorgvuldig behandeld en er worden niet meer drang en beperking toegepast dan
noodzakelijk zijn.




Behandelplan: voor uitvoering is toestemming van de patiënt (of zijn wettelijk
vertegenwoordiger) vereist.
Dwangbehandeling zonder toestemming van de patiënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger)
kan alleen als:
o aannemelijk is dat het gevaar dat door de stoornis wordt veroorzaakt zonder de
behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen;
o behandeling absoluut noodzakelijk is voor het wegnemen van het gevaar.
Middelen en maatregelen die niet in het behandelplan zijn opgenomen, mogen alleen worden
toegepast in noodsituaties.
Huisregels mogen de vrijheid van de patiënt niet verder beperken dan voor een ordelijke gang
van zaken noodzakelijk.
Ook de Wgbo geeft regels voor behandeling en verblijf van patiënten. Het verschil met de Bopz is dat
de Wgbo een algemene regeling geeft voor de medische behandeling. Deze regeling geldt voor alle
patiënten die vrijwillig worden behandeld en/of opgenomen. De Bopz geeft uitsluitend regels voor
40
gedwongen opgenomen patiënten en dan nog alleen in relatie tot de geestelijke stoornis en het gevaar
dat aanleiding vormde voor de opname.
Wgbo van toepassing op een gedwongen opname voor een psychiatrische aandoening die niet de
stoornis is die het gevaar heeft veroorzaakt op grond waarvan de patiënt tegen zijn wil in is opgenomen.
Voorbeeld: Een patiënt die gedwongen is opgenomen in verband met schizofrenie, maar eveneens een
(nog ongevaarlijk) eetprobleem heeft.
Per 1 januari 2020 zal de huidige Wet Bopz worden vervangen door:
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)



bedoeld voor psychiatrische patiënten;
focust op de zorgbehoefte van de patiënt;
maakt het mogelijk om ook buiten het psychiatrisch ziekenhuis (ambulant) verplichte zorg te geven.
Wet zorg en dwang (Wzd)


van toepassing op verscheidene vormen van zorg onder dwang, ook in de thuissituatie;
introduceert het criterium ‘ernstig nadeel’ (i.p.v. het gevaarscriterium) en sluit daarmee beter aan
bij de zorg voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking.
2. Hanteert ethische dillema’s
Beoordeling wilsbekwaamheid
Context afhankelijk. Risico-gerelateerde standaard: standaard voor mate van beslisbekwaamheid moet
variëren al naar gelang de risico’s die verbonden zijn aan de keuze/beslissing. Hoe hoger het risico, hoe
hoger de eisen aan de beslisbekwaamheid.

Hoog complexe situatie -> hoge eisen aan begripsvermogen: jongen van 12 jaar met
hersentumor die geen chemo/bestraling meer wil. Ofschoon dat statistisch gezien een hogere
overlevingskans geeft. Moeder is akkoord, vader niet. Vader gaat naar rechter. Moeder ‘wint’.

Situatie niet hoog complex, maar besluit wel fikse consequenties voor patiënt -> hoge eisen aan
besef en waardering van de informatie: hartpatiënt die niet gereanimeerd wil worden

Wel of geen toestemming levensreddende of ingrijpende/belastende behandeling of gunstig
risk-benefit-ratio-> eisen aan beslisvaardigheid hoger: jonge vrouw met anorexia. Handen
acrocyanose, adem ketonisch, zwakke pols. Levensbedreigend. Weigert behandeling
De centrale vraag hier is: “is de beslisvaardigheid goed?” en niet de vraag “is het besluit goed?”.
Beoordeling van wilsbekwaamheid moet primair gericht zijn op het besluitvormingsvermogen en niet op
uitkomst van de beslissing. Beslisvaardigheid= Is iemand in staat om de informatie te begrijpen?
Wat is de aanleiding om vragen te stellen bij wilsbekwaamheid van patiënt? (Weigering van noodzakelijke
behandeling, abrupte psychologische verandering, opvallend vlotte toestemming voor zeer belastende
behandeling, etc.)
Welke waarde weegt het zwaarst? Zelfbeschikking (Autonomie) of “Bestwil”?
41
Moet er een deskundige bijkomen? (Psycholoog, psychiater, neuroloog, orthopedagoog)
Is een gesprek/discussie met patiënt mogelijk? (“ik wil het behandelplan met u bespreken, maar ik vrees
dat u niet goed kunt begrijpen….”)
Zijn er alternatieven voor de behandeling/het onderzoek? Voor- en nadelen op een rijtje; feiten duidelijk.
Kan dat goed in de woorden van de patiënt vertaald worden?
Informed Consent stelt hoge eisen aan cognitieve functies. Wat te doen bij bijv. dementerende of
verstandelijk beperkte patiënten? Emoties, identiteitsbesef en levensgeschiedenis zeggen wellicht ook
veel over patiënt zijn “wil”.
Tijdelijke wilsonbekwaamheid; besluit uitstellen? Of juist ingrijpen? Voorbeeld; Psychotische patiënt;
onrustig en opgewonden, kortdurend sederen. Daarna patiënt voorstellen om langwerkende depot
neuroleptica te accepteren
Partiële wilsonbekwaamheid; wie voor de éne beslissing onbekwaam is, hoeft dat niet voor de ándere
beslissing te zijn. Daarom bekwaamheid van patiënt per concrete beslissing beoordelen.
Hoe beoordeel ik of de patiënt de informatie begrepen heeft?
•
•
•
•
•
Was de verstrekte informatie toegesneden op bevattingsvermogen patiënt?
Wat zegt (ook non-verbaal) de patiënt over de verstrekte informatie?
Welke vragen stelt de patiënt (of juist niet)?
Zitten er duidelijke tegenstrijdigheden in de uitlatingen van de patiënt?
Kan de patiënt zijn motieven voor een bepaalde keuze onder woorden brengen?
Wie beslist?
•
•
•
Probleem; als de patiënt niet meer kan beslissen, moet iemand anders het voor hem doen
Oplossing; in gesprek blijven, ook met wilsonbekwame patiënt. Deze mag geen willoos object
worden
Uitgangspunt; behandeling vermeerdert lijden niet en draagt bij aan welbevinden
Familie lijdt aan tragische bias (benadrukken lijden) en personeel aan rooskleurige bias (bagatelliseren).
Verschillende visies en vooral emoties maken overleg en samenwerking tussen betrokkenen soms
moeilijk.
Ethische problemen bij wilsbekwaamheid
•
•
•
•
•
•
Als de patiënt instemt met de behandeling/onderzoek. Is deze dan wilsbekwaam?
Als de patiënt zijn toestemming weigert, is deze dan wilsonbekwaam?
Manipuleren van informatie over (groot risico);
• Aard en doel van onderzoek/behandeling
• Te verwachten risico’s/gevolgen van wel/niet behandelen
• Alternatieven voor de voorgestelde behandeling?
• Huidige gezondheid en vooruitzichten bij wel/niet behandelen.
Niet voldoende nuanceren in tijd, ruimte en onderwerp
Het betwijfelen van wilsbekwaamheid is potentiële inbreuk op diens waardigheid. Zeker als de
patiënt besef heeft van wat er speelt
Patiënt wilsonbekwaam verklaren bij meningsverschil tussen patiënt en hulpverlener
42
Ethiek en wilsbekwaamheid – afsluitend:
•
•
•
•
•
Het is beschamend en grievend om wilsonbekwaam verklaard te worden
In de manier waarop met wilsonbekwaamheid van patiënten wordt omgesprongen zit veel
ethiek. Kan je iemand ‘respectvol’ opsluiten?
Terughoudendheid bij toepassen van drang en dwang is moreel veruit te prefereren
Maar mag niet ontaarden in besluiteloosheid bij gevaar voor patiënt en omstanders
Lafheid en paternalisme liggen beide op de loer.
Thema 11 ADHD
Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een stoornis in de regulatie van de aandacht,
hyperbeweeglijkheid en impulsiviteit
DSM 3 subtypen
 Het overwegend hyperactieve/Impulsieve type: kan niet rustig spelen, rent vaak rond, onrustig;
 Het onoplettende type (aandachtstekort): moeite met focussen op taak, opdrachten afronden,
dromerig;
 Het gecombineerde type: Als je meer van beide heeft is er sprake van het gecombineerde type.
Aparte vorm: ADD (attention deficit disorder) Alleen problemen in de aandachtsregulatie (!)
Kern symptoom bij ADHD is moeite met concentratie.
Hyperactiviteit en impulsiviteit
1) Beweegt veel met handen en voeten en kan
niet stil zitten
2) Staat vaak op waar het niet mag
3) Rent vaak rond
4) Kan niet rustig spelen
5) Is vaak in de weer of draaft maar door
6) Praat aan een stuk door
7) Flapuit
8) Moeite met op beurt wachten
9) Bemoeit zich vaak met anderen (storend)
Onoplettendheid
1) Moeite met letten op details,
slordigheidsfoutjes
2) Moeite met focussen op taak
3) Lijkt niet te luisteren als aangesproken
(dromerig/staren)
4) Moeite opdrachten uit te voeren (af te
ronden)
5) Moeite met organiseren/plannen
6) Afkeer van taken waarbij concentratie nodig is
(o.a. schoolwerk)
7) Vaak spullen kwijt
8) Afgeleid door omgeving
9) Vergeetachtig bij bezigheden
Diagnostiek ADHD - Eisen voor classificatie DSM
1. Voldoende symptomen sinds kindertijd,
2. Problemen aanwezig op twee of meer terreinen: school, thuis, werk, financiën, relaties of
sociale contacten
3. Symptomen komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau en worden niet verklaard door
een andere stoornis
DSM V ADHD criteria

ADHD valt onder neurobiologische ontwikkelingsstoornis i.p.v. stoornis die in de kindertijd
beginnen
43






Aanvangsleeftijd ADHD voor 12e jaar i.p.v. 7e jaar
Afkappunt ADHD is nu 5/9 i.p.v. 6/9
Meer voorbeelden gedrag bij criteria voor adolescenten en volwassen
Toestaan dubbeldiagnose ADHD en ASS i.p.v. ADHD uit te sluiten bij ASS-diagnose
Mate van ernst ADHD kan worden aangegeven (mild, matig, ernstig)
Presentiewijzen ADHD i.p.v. subtypen
Hulpmiddelen voor ADHD-diagnostiek

o

o
o
o


Gestructureerde vragenlijsten:
Emoties (SEV), DIVA, ADHD-vragenlijst (AVL), Child Behavior Checklist (CBCL), Teacher's
Report Form (TRF), Zelfbeeld (YSR), sociale vaardigheden (SCVT)
Semigestructureerd interview met:
Kind, en/of adolescent zelf
Ouders
Leerkrachten
Observaties: thuis, school, spel
Testen: gericht op intelligentie en taakuitvoering (IQ testen), aandacht (TEA-CH, BRIEF),
STROOP
Heteroanamnese (ouders, siblings, vrienden) is nuttig omdat mensen met ADHD vaak onder
rapporteren over de ernst van hun symptomen. Rapporten van de lagere school kunnen helpen als er
commentaar op het gedraag is vermeld.
Verklaring-Oorzaak ADHD
(Neuro)biologisch: Dit betreft met name genen die coderen voor de prikkeloverdracht in de hersenen
(neurotransmissie) van dopamine en noradrenaline. De hypothese
 Neurotransmitters
 Erfelijke component
Omgevingsfactoren
 Zwangerschap/bevalling: zuurstofgebrek, en roken en alcoholgebruik door de moeder
 Chaotisch gezinsklimaat
Prevalentie en verloop ADHD

3-5% van de populatie, 50% chronisch, comorbiditeit van belang, ♀: ♂ = 1:3

Veel schooluitval (ca. 35%) weinig of geen vrienden hebben (ca. 60%); betrokken raken bij
antisociale activiteiten. Gezin en relatieproblemen

30- 60% van de kinderen met ADHD houdt symptomen, in de volwassenheid 1-3% van de
volwassenen heeft ADHD

Hyperactiviteit is vaker vermindert dan de andere symptomen. Wel nog steeds innerlijke onrust
& gejaagd gevoelens. Kans op andere symptomen en andere stoornissen
Jongens worden vaker verwezen voor hulp dan meisjes. Waarschijnlijk worden meisjes onder
gediagnosticeerd. Verklaringen hiervoor zijn dat ADHD bij meisjes minder bekend is bij huisartsen en
andere hulpverleners, en dat meisjes relatief vaak het subtype van ADHD hebben met allen
44
aandachtsproblemen (ook wel ADD), wat minder last veroorzaakt voor de omgeving en daardoor
minder tot snel verwijzing leidt. De derde verklaring is dat meisjes een ander patroon van comorbiditeit
hebben, waarbij angst en depressie op de voorgrond staan, terwijl jongens meer oppositionele en
agressieve gedragsstoornissen laten zien, waar de omgeving meer hinder van heeft.
Diversiteit en aanbevelingen





Er dient bij ouders uit andere (sub)culturen extra aandacht te worden gegeven aan de
beeldvorming van psychische problemen als ADHD, de visie op de behandeling ervan en op
verwante aspecten, zoals de samenwerking met leerkrachten.
Houd er rekening mee dat bij meisjes ADHD met minder externaliserende klachten gepaard
gaat, waardoor deze minder makkelijk te herkennen is. Meisjes zijn geneigd hun onvermogen
te overdekken door steeds harder te gaan werken.
Houd rekening met het feit dat bij jeugdigen met een verstandelijke beperking de kans op het
hebben van ADHD verhoogd is.
Houd er rekening mee dat ADHD-symptomen ook een uiting kunnen zijn van overvraging bij
een beperkt IQ.
Het is belangrijk om bij een verdenking op ADHD, rekening te houden met het bestaan van
comorbide stoornissen.
Typische eigenschappen en kenmerken van volwassenen met ADHD







Weinig of geen vrienden hebben;
Betrokken raken bij antisociale en/of criminele activiteiten waardoor politie- en
justitiecontacten;
Sensation seeking: spanning nodig hebben (bijvoorbeeld te hard rijden waardoor ze sneller
betrokken raken bij verkeersongevallen, te veel risico’s nemen, ruzie zoeken, gevaarlijke en
risicovolle sporten beoefenen);
Onderpresteren op het werk;
Externaliserende gedragsproblemen: agressief gedrag, oppositioneel gedrag of
autoriteitsconflicten;
Internaliserende
gedragsproblemen:
zelfverwonding
(zelfbeschadiging)
en
zelfmoordpogingen;
Middelenmisbruik.
Behandeling: Cognitieve gedragstherapie en medicatie is de beste behandeling voor ADHD

Medicatie
- Psychostimulantia (methylfenidaat (Ritalin) of dextroamfetamine)
- Atomoxetine: een middel dat op een andere manier werkt: namelijk de beschikbaarheid van
noradrenaline verhogen
 Cognitieve gedragstherapie: eerste keuze hoewel de ADHD-symptomen zelf er niet significant
afnemen. De attitude bij CGT: directief, gestructureerd en praktisch. Wordt gebruik bij gevoelens
van onzekerheid, faalangst, perfectionisme, een negatief zelfbeeld en problemen op het gebied
van impulscontrole en de sociale vaardigheden.
 Psycho-educatie
 Familie interventies
 Relatie en/of systeemtherapie
 Coaching
 Lotgenotencontact
 Voeding
45

Neurofeedback
Praktische Aanpak ADHD







Zorg voor een rustige omgeving
Benader ADHD’er positief (wat mag wel)
Geef korte en heldere instructie
́ opdracht/stel éen
́ vraag per keer
Geef éen
Zorg voor overzicht/ help met plannen
Communicatie met kinderen in pictogrammen: kunnen in een oogopslag iets duidelijk maken.
Sommige mensen hebben moeite met lezen of kunnen niet lezen, maar door pictogrammen
kunnen ze toch zien wat er bedoeld wordt. Of kun je pictogrammen verwerken in een
stappenplan.
(let op: Executieve functies, Centrale Coherentie, ToM)
Thema 12 Autistisch Spectrum Stoornis
ADHD en Autistisch Spectrum Stoornis zijn:



Van jongs af aan aanwezig ontstaan al tijdens de ontwikkeling van de geboorte tot de
volwassenheid
Een ontwikkelingsstoornis wordt meestal al duidelijk in de kindertijd (ze worden beschouwd als
kinder-psychiatrische stoornissen)
Ook volwassen patiënten met ontwikkelingsstoornissen hebben dikwijls behandeling nodig
(soms komen ze dan voor het eerste met de zorg in aanraking).
Autisme is een stoornis die zich niet gemakkelijk laat omschrijven. Autisme kan zich namelijk op
verschillende manieren en in verschillende gradaties uiten. Om deze reden wordt vaak gesproken van
een spectrum aan stoornissen: er is een grote variatie in de manier de stoornis in uiting komt.
De diagnose op basis van DSM V
Voordelen
Duidelijkheid
Uniformiteit
Weerspiegeld wetenschappelijke visie
Nadelen
Diagnose afhankelijk criteria
Labels plakken/stigmatisering
diagnose?
Wat is ASS? Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis Problemen op de gebieden:



Sociale omgang
De (verbalen en non-verbale) communicatie
Het voorstellingsvermogen of de verbeelding
Volgens de DSM-5 wordt gekenmerkt door de volgende twee hoofd criteria:


Kwalitatieve tekortkomingen in sociale interacties en communicatie
Stereotiepe patronen en repetitief gedrag
A) Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties
zoals blijkt uit de volgende actuele of biografische kenmerken
1) Deficiënties in sociaal-emotionele wederkerigheid,
46
2) Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale
interactie
3) Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
B) Beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minstens twee van
de volgende actuele of biografische kenmerken
1) Stereotiep(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
2) Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde
patronen van verbaal of non-verbaal gedrag
3) Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn. (Draadjes,
lichtknopjes, haakjes, kleuren, geuren, getallen, geluiden, dinosaurussen, landkaarten,
riviermondingen, mensen)
4) Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke
aspecten van de omgeving
Wanneer is er sprake van autisme? Er moet worden voldaan aan: alle 3 symptomen in het domein van
sociale communicatie en interacties (A) en 2 van symptomen uit criterium B, Jonge leeftijd
Lastig in de sociale communicatie en interactie









Moeite met het begrijpen en hanteren van taal
Moeite met verbeelding
Moeite met oogcontact: belangrijk kenmerk met autistische mensen vaak niet aankijken. Dit
heeft te maken met het feit dat ze kunnen niet alle prikkelen goed verwerken).
Moeite met wijzen (joint intention)
Moeite met beurtnemen
Moeite met non-verbale communicatie (context)
Moeite om tot relaties te komen en/of te onderhouden
Moeite met het spontaan met anderen delen van dingen (joint attention)
Moeite met het begrijpen van eigen en andermans emoties
Meer kenmerken die een rol spelen
Taal
Taalvorm:
- Vertraagde ontwikkeling (m.u.v. Asperger)
- Vreemde intonatie
Taalgebruik:
- Geen sociale codes of gedragsregels
- Geen wederkerigheid
- Afwijkingen (idiosyncrasie, neologisme,
metaforen, echolalie)
Verbeelding
Imitatie
‘Doen alsof spel’
- Geen verbeelding
- Verbeelding maar realiteitsverlies Taal
Grapjes
Flexibiliteit
ASS: een (ontwikkelings)stoornis in het functioneren van de hersenen (infromatieverwerkings- en
intergratieproblemen):


Overgevoeligheid voor bepaalde prikkels
Trage informatieverwerking
47


Moeite met verwerken van non-verbale informatie
Moeite met schakelen van situaties
Bijkomende problemen opgemerkt bij mensen met autisme:





Houterige motoriek
Onlogische angsten
Angstig en faalangstig gedrag omdat ze bang zijn om niet aan de eisen van de omgeving te
kunnen voldoen
Gedragsproblemen zoals: eet- en slaapproblemen, driftbuien, agressie, zelfverwonding
Depressiviteit (onvermogen een juiste partner te vinden en het realiseren van een zelfstandig
leven) persoonlijkheidsproblematiek (doordat ze niet kunnen voldoen aan de
ontwikkelingstaken waarvoor ze komen te staan).
Subtypen volgens de DSM IV



De autistische stoornis (klassiek autisme). Moet er sprake zijn van kernmerken in drie
domeinen: beperkingen in de sociale interactie, gestoorde communicatie en stereotiepe
patronen van gedrag van gedrag en interesse. Hiernaast moet er sprake zijn van ten minste
abnormaal functioneren binnen een domein voor het derde levensjaar.
De stoornis van Asperger. Bij mensen met het syndroom van Asperger daarentegen mag er in
de ontwikkeling geen sprake zijn geweest van een algemene achterstand in taal. Hiermee
onderscheidt Asperger zich van klassiek autisme. Er dienen wel ten minste twee kenmerken
binnen het domein ‘beperkingen in de sociale interactie’ te zijn en één kernmerk binnen het
domein ‘stereotiepe gedragingen en interesses’. Bovendien hebben ze een normale of hoog
normale intelligentie. Ze hebben moeite vooral met het onderhouden van relaties.
De pervasieve ontwikkelingsstoornis niet nader omschreven (PDD-NOS): Er zijn kernmerken
van autisme aanwezig, maar onvoldoende om te kunnen spraken van een autistische stoornis
of het syndroom van Asperger.
DSM V – Een subtype ASS
Classificatiecriteria 2 domeinen:
 Tekort in sociale communicatie en interactie
 Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesse of activiteiten
Verschillen in ernst:
 Ernstniveau 1 – ondersteuning vereist
 Ernstniveau 2 – substantiële ondersteuning vereist
 Ernstniveau 3 – zeer substantiële ondersteuning vereist
Individuele verschillen: Risico en beschermende factoren
Mogelijkheden dubbeldiagnose (ADHD)
Sociaal subtypering volgens Lorna Wing
De afzijdige groep (aloof): Deze personen beantwoorden de meest aan het stereotype beeld van
klassiek autisme. Een groot aantal heeft behalve autisme een milde tot ernstige verstandelijke
handicap. Personen met autisme van het afzijdige type komen over als onverschillig tegenover andere
mensen, vooral leeftijdsgenoten.
48
De passieve groep (passive): Personen uit deze groep gaan zelden spontaan een interactie aan, maar
ze accepteren op een passieve wijze wel de toenadering van anderen. Ze hebben iets betere
verstandelijke mogelijkheden dan de afzijdige groep.
De actieven maar bizare groep (active but odd): Nemen heel actief initiatief tot sociaal contact. De wijze
erop is echter naief, vreemd, oonaangepast en eenzijdig, vanwege de problemen met soepen en vlot
begrijpen van interacties. De groep heeft een gemiddeld tot hoge intelligentie, hoewel er grote
individuele verschillen zijn.
Verklaring – Geen oorzaak bekend
Omgevingsfactoren
 Intoxicatie
 ‘ijskast’ moeder
(Neuro)biologisch: Erfelijke component 70–90%, Een (ontwikkelings)stoornis in het functioneren van
de hersenen:



Een informatie verwerkingsstoornis
Een prikkelverwerkingsstoornis
Een cognitieve stoornis
Verklaringsmodelen
Theory of mind (ToM) : Het vermogen om je te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en intenties van
anderen. ToM wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om je in een sociale omgeving te kunnen
bewegen, omdat je er het gedrag van anderen door kunt begrijpen en voorspellen. (Sally en Ann test)
Centrale coherentie (CC): Informatie wordt globaal en in context verwerkt om tot een betekenisvolle,
samenhangende interpretatie te komen (nodig voor generaliseren). Gevolgen is dat mensen met ASS
gericht zijn op details en niet op de betekenis van een situatie.
Executieve functies : De hogere controlefuncties van de hersenen, die nodig zijn om acties te plannen
en problemen op te lossen (nodig voor plannen, organiseren, gedragsevaluatie, inhibitie, cognitieve
flexibiliteit)
Diagnostisch proces
Signalering
1. ESAT (Early Screening of Autistic Traits Questionaire)
2. AQ-nl (Autismspectrum Quotiënt )
3. Een anamnese en/of hetroananmnese
4. Psychiatrisch onderzoek
Afnemen van een ontwikkelingsanamnese
1. ADI-R (Autisme Diagnostisch Interview)
2. ATG (autisme Team Gelderland
Classificatie: Ernst en Comorbiditeit
Aanvullend onderzoek handelingsgerichte diagnostiek : Huisbezoek, (Neuro)psychologisch onderzoek
Opstellen individueel handelingsplan
49
Prevalentie: 60 - 116 per 10.000
Stijging:
 Door herkenning/ verbetering diagnostiek
 Verruiming van de definities en diagnostisch criteria
Toegenomen complexiteit van de maatschappij
Financiële overweging
1% van de volwassenen
Drie- tot viermaal zoveel bij mannen als bij vrouwen Autisme bij kinderen wordt niet minder in de
volwassenheid
De autistische stoornis komt op alle niveaus van intelligentie voor.
75 à 80% van de cliënten met het kernsyndroom is tevens verstandelijk beperkt.
Levenslang: levensloopbegeleiding
Er kan sprake zijn van onderdiagnostiek van ASS bij: Meisjes, kinderen met een andere llochtone
achtergrond en bij kinderen met een verstandelijke beperking
Effecten op de levensloop
Autisme en scholing: De ‘competentie gericht leren’ is een methode die richt zich op de zelfstandigheid
en zelfsturing van leringen, waardoor ze beter voorbereid zijn op de beroepspraktijk. Onderdelen van
de competentie gericht leren zijn onder anderen samenwerkend leren en probleemgestuurd onderwijs.
Het verwerken van puur feitelijke informatie kost mensen met ASS daarentegen vaak relatief weinig
moeite, waardoor er verwarring en onbegrip ontstaan. Het een lukt wel de ander niet. Daardoor wordt
geregeld met onbegrip op de leerling met ASS gereageerd, met als gevolg dat de leerling in een
isolement terechtkomt, gedemotiveerd raakt en een negatief zelfbeeld krijgt, Dit kan uitval in het
onderwijs tot gevolg hebben.
Autisme en werk en dagbesteding: 90% van mensen met ASS niet of onder zijn niveau werkt. De
overgang van de rol van leerling naar die van collega of werknemer te groot is. Op een werkplek wonden
andere sociale regels gehanteerd en heerst een andere organisatiecultuur. Het is voor mensen met
autisme te moeilijk om aan te voelen wat er verwacht wordt, maar ook om mee te bewegen met deze
veranderingen.
Autisme en wonen: Gezien alle genoemde kenmerken die bij de verschillende vormen van ASS kunnen
komen en mogelijk problemen daarbij, rijst de vraag of het voor mensen met ASS mogelijk is om een
geschikte woonplek terecht te komen en zelfstandig te wonen. Dat kan maar meestal wel onder
begeleiding.
Autisme en vriendschap, relaties en seksualiteit: Gemiddeld heeft 18% vrienden. Voor veel mensen met
ASS is het moeilijk contacten aan te gaan en vooral om ze te onderhouden. Het gebrek aan
wederkerigheid en inlevingsvermogen belemmer het in standhouden van een vriendschap. Daarbij
hebben veel mensen et ASS moeite om initiatief te nemen en weten zij niet wat ze moeten doen in het
contact. Mensen met ASS hebben een andere psychoseksuele ontwikkeling.
Begeleiding, training en behandeling ASS
Begeleiding: Familie interventies en Individuele ondersteuning
50
Training : Psycho-educatie en Sociale vaardigheidstraining
Behandeling





Integrale behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Vaktherapieën
Psychotherapie
Medicatie: geen specifiek geneesmiddel, antidepressiva of antipsychotica voor bijkomende
symptomen.
Nieuwe ontwikkelingen: Neurofeedback, Mindfulness ( richt zich op zelfacceptatie en met het aandacht
leven in het moment), EMDR
ASS Sterke punten – 15 Voordelen van autisme
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
Zijn altijd oprecht
Kunnen zich goed concentreren
Hebben veel kennis van bepaalde zaken
Durven veel
Hebben buitengewoon organisatorische vaardigheden
Hebben een uitstekend visueel geheugen
Zijn erg leergierig
Zijn betrouwbaar en loyaal
Zijn erg opmerkzaam
Zijn zeer goed in technische zaken
Zijn goed met probleemanalyses
Hebben oog voor detail en nauwkeurigheid
Zijn goed in het planmatig en stapsgewijs werken
Zijn erg creatief
Zijn resultaatgericht en stellen zich verantwoordelijk op
Hulpverlener- verpleegkundige: Zet het autisme brillen op. Het is belangrijk dat de persoon met ASS
veilig zich en vooral begrepen voelt.
Te weten hoe iemand contact maakt met de wereld om hem heen
Baat bij andere manieren van communiceren: Geen spreekwoorden en Picto’s
Behoefte aan structuur:
 Fysieke omgeving, tijd en activiteit
 Aanpassing leefomgeving
Behoefte aan Duidelijkheid
Behoefte aan Voorspelbaarheid: Geef me de 5 van de Bruin Wanrooij (wie wat wanneer waar en hoe):
Hulpmiddel om de communicatie met kinderen met ASS makkelijker te maken. Duidelijk te begrijpen
wat ze moet doen. Begin altijd met de vraag Wat is mijn taak? Vraag niet Waarom want het meer
ingewikkeld is.
Te weten hoe iemand leert: generaliseren is lastig
51
Thema 13 Persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheid: voor een individu kenmerkend van patroon van interactie met de wereld en zichzelf.
Persoonlijkheid is een aanvulling op het karakter. Karakter is de ruwe kern, gevormd in kinderjaren.
Karakter is een meer stabiele vormgeving van de aanpassing die het kind gegeven zijn temperament in
zijn omgeving realiseert.
Persoonlijkheidstrekken: stabiele patronen van waarnemen, omgaan met en denken over de omgeving
en zichzelf, die zich in een breed scala van situaties manifesteren.
Persoonlijkheidsstoornis



Persoonlijkheidstrekken zijn star en onaangepast
Aanzienlijke beperkingen en subjectief lijden
Aanpassingsmoeilijkheden
DSM IV definitie: een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen, dat duidelijk afwijkt
van de verwachtingen binnen de cultuur van het individu en dat zich manifesteert op ten minste twee
van de volgende gebieden: cognities, emotionele reacties, interpersoonlijk functioneren of
impulsbeheersing.
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis hebben moeite om zich aan te passen. Moeite om met de
wereld om te gaan. Voelen zich vaak bedreigd en afgewezen.
Cluster A “Vreemd”
Cluster B “Emotioneel,
heftig, agressief, groot”
Cluster C “Angstig”
Paranoïde pers.st: patroon van wantrouwen en achterdocht zodanig
dat motieven van anderen geïnterpreteerd worden als kwaadwillend.
Schizoïde pers.st.: Patroon van afstandelijkheid en gereserveerdheid in
sociale relaties en beperkte emotionele uiting.
Schizotypische pers. st: Patroon van ongemakkelijk voelen in intieme
relaties, cognitieve of waarnemingsstoornissen en excentriek gedrag.
Antisociale pers. st.: Patroon van veronachtzaming en schending van de
rechten van anderen.
Borderline pers.st.: Patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties,
zelfbeeld en affecten en van duidelijke impulsiviteit.
Theatrale (Histrionische) pers.st: Patroon van buitensporige
emotionaliteit en aandacht vragen.
Narcistische pers.st.: Patroon van grootheidsgevoelens, behoefte aan
bewondering en gebrek aan empathie.
Ontwijkende (vermijdende) pers. st: Patroon van geremdheid in
gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoeligheid voor een
negatief oordeel.
Afhankelijke pers. st.: Diepgaande buitensporige behoefte om verzorgd
te worden (hetgeen leidt tot onderworpen en vastklampend gedrag en
de angst in de steekgelaten te worden. Nederlandse versie DSM-IV-TR)
Obsessief-compulsieve (Dwangmatige) pers.st.: Patroon van
preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme (en controle: Engelse
versie) (beheersing van psychische en intermenselijke processen, ten
koste van soepelheid, openheid en efficiëntie: Nederlandse versie).
Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening
52
Persoonlijkheidsstoornis NAO: Voor stoornissen in het persoonlijk
functioneren die niet voldoen aan de criteria van één van de specifieke
persoonlijkheidsstoornissen
Comorbiditeit bij persoonlijkheidsstoornis: Mensen met een persoonlijkheidsstoornis zijn kwetsbaarder
dan gemiddeld voor comorbiditeit, dus de gelijktijdig voorkomende aandoeningen. Het gaat dan zowel
om andere psychische stoornissen, zoals depressie, angststoornis, posttraumatische stressstoornis en
verslavingen, als om somatische comorbiditeit zoals hart en vaatziekten, suikerziekte, autoimmuunziekte en andere stress gerelateerde aandoeningen.
Borderlijn persoonlijkheidsstoornis. De kern van deze stoornis is de instabiliteit in interpersoonlijke
relaties, zelfbeeld en affecten, zoals duidelijk wordt in de volgende kernmerken:










Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden
Instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen idealiseren
en kleineren
Identiteitsstoornis: instabiel zelfbeeld/zelfgevoel
Impulsiviteit op gebieden die persoon kunnen schaden (gelduitgeven, middelen, seks,
roekeloos rijden etc)
Recidiverende suïcidale gedragingen, dreigingen,
Automutilatie
Reactieve stemmingswisselingen
Chronisch gevoel van leegte
Inadequate woede, moeilijk beheersen, driftbuien etc.
Stress gebonden paranoïde ideeën, voorbijgaand of ernstige dissociatieve verschijnselen
Bij borderline (kernmerken):
 Emotieregulatie
 Verlatingsangst: verlaten worden door een ander betekent in hun ogen dat ze volkomen slecht
zijn, en niets waard, wat onverdraaglijk is. Dit gevoel moet daarom op de ander worden
geprojecteerd in de vorm van woedende reacties, of op henzelf door bijvoorbeeld te
automutileren (zelfbeschadiging)
 Manipulatief gedrag
 Zwart-wit denken: Idealiseren van de een en het verguizen van de ander is een kernmerk van
borderlijn en houdt vaak verband met opvoedingspatroon van onvoorspelbaarheid en
onduidelijkheid.
 Splitting: ze zijn soms meester in om teams te splitsen. Ze vertellen de verpleegkundige
bijvoorbeeld dat ze van zijn collega wel vrij mogen wandelen of bepaalde privileges hebben
gekregen. Dit is soms zelfs als een diagnostisch signaal te gebruiken.
 Suïcidaliteit: suïcidale pogingen en automutilatie komen veel vaker voor.
 Zelfbeschadigend gedrag. Hun zelfdestructiviteit komt ook duidelijk naar voren in het patroon
waarbij ze vaak opleidingen net niet afmaken, ontslag nemen of een baan laten mislopen die
opzicht goed bij ze zou passen, en relaties verbreken met partners die redelijk stabiel en
betrouwbaar zijn die vaak als ‘te saai’ de laan uit worden gestuurd. Zo houden ze het patroon
instabiliteit in stand.
Mogelijk achtergronden



Traumatische gebeurtenissen bv fysieke mishandeling of seksueel geweld
Veel verlatingservaringen
Onveilige hechting
53
Verpleegkundig handelen











Omgaan met kwetsbaarheid en afwijzing
Rustig “er zijn”
Betrouwbaarheid (trauma’s/ onveilige hechting)
Acceptatie van de ander
Omgaan met manipulatie/splitten
Heftige emotionele reacties/ luisteren
Reactieve reacties bespreken
Oppassen overdracht/ tegenoverdracht
Suïcidaliteit
Drugs/alcohol gebruik
Automutilatie
Behandeling





Samen crisisprotocol opstellen
Psychotherapie
Schemagerichte therapie (vroegkinderlijke overtuigingen)
Linehantraining (dialectische gedragstherapie: Combinatie CGT, meditatie en groep;
Ondersteunende medicatie.
Oorzaken: Bouwstenen van de persoonlijkheid:







Karakter (vijf dimensies): extraversie (introversie), vriendelijkheid (antagonisme), consiëntieusheid
(ongeremdheid) , emotionele stabiliteit (negatieve affiniteit) en helderheid van denken/luciditeit
(psychotisme).
Temperament (drie aangeboren “trekken”): het vermijden van gevaar (harm avoidance), het
behoefte hebben aan nieuwe prikkels (novelty seeking) en het afhankelijk zijn van waardering van
anderen (reward dependence).
Mate van stressgevoeligheid: deze aanleg komt pas op uiting in een bepaalde omgeving.
Hechting: een veilig hechting tussen baby en opvoeders is hierbij essentieel. Als een kind veilig
gehecht is, ontwikkelt het een positief zelfbeeld, vertrouwt het op de beschikbaarheid van anderen,
durft zich kwetsbaar op te stellen en kan nadenken over zichzelf en anderen.
Ontwikkeling van het zelfbeeld
Cognitieve schema’s. Veel mensen met persoonlijkheidsstoornissen ontwikkelen disfunctionele
cognitieve schema’s, die zijn gekenmerkt door zwart-wit denken en generaliseren (iedereen is
tegen mijn of ik heb onvoldoende gehaald, ik ben dom), door het uitgaan van catastrofen (natuurlijk
was mijn verjaardagfeest een ramp), door emoties als basis van feiten te nemen (ik schaam dus ik
heb iets verkeerd gedaan) etc.
Invloed van life events op de persoonlijkheidsvorming
Interventies waarmee de verpleegkundige heeft te maken

Overdracht (client tegen hulpverlener) en tegenoverdracht (hulpverlener tegen cliënt) in de
bejegening: De patiënt beleeft in de interactie met de hulpverlener gevoelens, behoeften en
fantasieën en past afweermechanismen toe die een herhaling zijn van reacties op belangrijke
personen in de vroege kindertijd. Ze kan positief (moeder-kind relatie) of negatief zijn (streng
docent).
54

De dramadriehoek; claimen en manipulatie
Drama drie hoek: Beschrijft de wisselde posities die hulpverleners en patiënten kunnen innemen in het
contact. Het beschrijft hoe mensen in interacties terecht komen waarbij ze te veel of te weinig
verantwoordelijk nemen (Redder, Aanklager, Slachtoffer). Deze posities wisselen voortdurend en
leidden niet tot echt contact, inzicht of verandering. De verpleegkundige heeft de taak de juiste afstand
te bewaken tot de patiënt en niet mee te gaan in heftige verliefdheidsgevoelens of sterke afkeer van
de patiënt.
Claimen gedrag Als we spreken over claimend gedrag, bedoelen we hier doorgaans mee dat iemand
aanhoudend om aandacht vraagt, vaak niet in staat is de aandacht te delen met anderen, en niet kan
wachten tot hij aandacht krijgt.
Manipulatie gedrag: Manipulatie wordt verschillend gedefinieerd. Een omschrijving zou kunnen zijn:
doelgericht, leugenachtig en dwingend gedrag, zonder rekening te houden met belangen of gevoelens
van anderen. Verpleegkundigen breiden de definitie vaak uit met: splitsend, misbruik makend van
vertrouwen, bewust ondermijnend, intimiderend, omkopend, vleiend, corrupt en bedreigend.
Wanneer bij elk gedrag manipulatie wordt herkend dan is behandeling een doodlopende weg.

Elementen van een optimale begeleidingssituatie (werkrelatie)
-



Basishouding: om een patiënt het gevoel geven dat hij een bondgenoot heeft gevonden. De
belangrijk ingrediënten zijn echtheid, onvoorwaardelijke positieve aanvaarding en empathie.
Authenticiteit en openheid
Validering
Open en onbevooroordeelde houding
Begrenzing en aanspreken op verantwoordelijkheden
Voorspelbaarheid en betrouwbaarheid
Crisissignaleringsplan
Omgaan met (risico op) zelfverwondend gedrag en suïcidaliteit
Begeleiden bij het G-schema bij angst
Bejegening als een vorm van behandelen
1) Bejegening en werk relatie
Werkrelatie. Een werkrelatie is datgene wat de patiënt in staat stelt de behandeling te accepteren en
getrouw te volgen. De werkrelatie bestaat uit drie componenten:
o De affectieve band
o Overeenstemming over het doel van de hulp
o Overeenstemming over de wijze.
Factoren afstemming gewenste doelen en werkwijze
Volgens Bodin is een werkrelatie meta andere woorden de uitkomst van het samengaan van drie
factoren in een onderhandelingsproces:
1. Overeenkomst over doel;
2. Overeenkomst over werkwijze
3. De relationele vaardigheid van de hulpverlener met wie de affectieve band wordt bereikt.
55
Passende bejegening: Een passende bejegening is die bejegening die leidt tot een goede werkrelatie;
met andere woorden, een wijze van reageren op gedrag en uitingen van gevoelens van de patiënt,
zodat deze het gevoel krijgt een bondgenoot te hebben gevonden die samen met hem de strijd
aanbindt tegen zijn problemen en hem in staat stelt de behandeling te accepteren en getrouw te
volgen.
Werkrelatie in relatie tot vier typen hulpvragers
o
o
o
o
De voorbijganger: “Ik heb geen probleem”. Het is gewenst een vrijblijvende werkrelatie aan te
gaan.
De zoekende: “Ik wil beter worden”. Hij heeft een vage, onwerkbare hulpvraag.
De koper: “Ik wil veranderen, maar weet niet hoe”. De koper heeft een werkbare hulpvraag,
maar soms moet de verpleegkundige hem met advies en aanmoediging op weg helpen.
De co-expert: de patiënt gebruikt de beschikbare hulpbronnen juist wel en volstaat het hem
hierin te coachen.
2) Bejegening en compassie
Compassie vraagt geen oordeel te vellen over hoe de ander met het leed omgaat. Om los te komen van
oorzaak en gevolg, schuld, goed of slecht. Compassie vraagt de keuze te maken het leed van de ander
te erkennen, zonder de verantwoordelijkheid ervan of de gevolgen ervan over te nemen. Die keuze
begint bij “de ander werkelijk te zien”.
3) Bejegening en coping



Coping: de wijze van coping wordt medebepaald door de aard van het psychiatrisch toestandsbeeld
van de patiënt. Coping strategieën zijn individueel verschillend en zijn soms ook sterk vanuit een
stoornis verkleurd.
Passieve coping: Patiënten met een eetstoornis vertonen een passieve coping. Zij zijn leed
vermijdend en hebben hierbij minder zelfsturing.
Niet passende bejegening en stress: Een niet passende basishouding (exploreren van vermijding,
voortdurend feedback leveren op het vermijdingsgedrag, gedrag niet toestaan en betrokken blijven
bij de emoties van een patiënt met schizofrenie) leidt tot toename van de stress van de patiënt.
4) Bejegening en herstel
56
Crisis opname
Wat is een crisis?
Verstoring van het evenwicht door een gebeurtenis waarbij probleemoplossend vermogen te kort
schiet
Spoedeisende psychiatrie
Doel van de spoedeisende psychiatrie is een noodsituatie zo te herstructureren zodat reguliere
(psychiatrische hulpverlening (weer) mogelijk is. Crisis couperen waarmee het acute gevaar verdwijnt.
Hoe?
• Achterhalen van de oorzaak (diagnosticeren)
• Behandeling
• Begeleiden
Vaak crisisdienst bestaat uit een sociaalpsychiatrische verpleegkundige (kan ook hboverpleegkundige). Met een psychiater (kan ook arts die wel of niet in opleiding is tot psychiater)
Beoordeeld de situatie ter plaatse en doet advies bv IBS
De crisisdienst probeert objectief te kijken wat is er aan de hand en wat is er nodig om de crisis te
couperen.
Klinische opname: In veel instellingen, wordt de behandeling overgenomen zodra de patiënt is
opgenomen.
Gesloten klinische opname:

Middels een IBS (dit is in de meeste gevallen)
o De betrokkenen is 12 jaar of ouder;
o Er is een vermoeden van een psychiatrische stoornis;
o Er is sprake van onmiddellijk gevaar;
o Geen bereidheid tot opname;
o Opname is de enigste manier om het gevaar af te wenden.
 Middels een RM
 Middels een artikel
 Vrijwillig, waarbij soms drang zit of politie convenant.
57
Gevaar in de zin van de Wet Bopz wil zeggen dat een cliënt zichzelf of anderen ernstige schade
toebrengt of dreigt toe te brengen.







Als de cliënt zichzelf ernstig verwondt of denkt aan zelfdoding;
Als de cliënt 'maatschappelijk ten onder gaat', bijvoorbeeld ernstige woonoverlast, vervuiling,
zwerven of naakt buiten lopen;
Als de cliënt zichzelf ernstig verwaarloost;
Als de cliënt anderen zo lastig valt dat het agressie oproept; Als mensen in de omgeving
psychische problemen krijgen; Vanwege de overlast die de cliënt veroorzaakt
Als de cliënt dreigt iemand ernstig te verwonden of te doden;
Als de cliënt een ander ernstig verwaarloost, die van zijn zorg afhankelijk is (bijvoorbeeld zijn
kind).
Men spreekt pas van gevaar als er een onhoudbare situatie is.
Volgens de wet moet er een relatie zijn tussen het gevaar en een ‘stoornis van de geestesvermogens’.
Het gaat hierbij om psychiatrische ziekten, geheugenproblemen (dementie) en verstandelijke
beperkingen. De stoornis moet de oorzaak zijn van het gevaar.
Acute opname
-
De eerste uren
Contact (handgeven, naam)
Afspraken
Zoek in de rust de samenwerking
Opname gesprek (anamnese)
Uitleg over de afdeling
Contact familie
De eerste dagen
-
Overzicht van de situatie, diagnosticeren
Observeren van de cliënt
Begeleiding/verpleegkundige behandeling
bieden (structuur, levensritme)
IBS zittng en beloop: Confronterend, herkend zich vaak niet in het beeld, tevens vaak niet de gehoopte
uitkomst: Wat doet dat met de samenwerking?
• Behandeling (instellen op medicatie)
• Opknappen van de psychiatrische toestandsbeeld
• Vrijheden naar verlof
• Opnieuw interperteren van de situatie
• Accepteren
• Gevolgen van de aandoening
Biologische behandeling: Medicatie






Antipsychoticum, Benzodiazepinen (Lorazepam , diazepam), Antiparkinsonmiddelen: tegen de
bijwerkingen het antipsychoticum.
In de acuut fase is vaak een hogere dosering nodig om het beeld te stabiliseren
Antidepressiva en stemmingsstabilisatoren
Hebben tijd nodig om in te werken. Hierom wat minder plaats neemt in spoedeisende
psychiatrie.
Echter bijvoorbeeld bij manie is het vaak nodig dat een patiënt ingesteld moet worden op
lithium (stemming stabilisator).
Vaak eerst met bendiazepam evt. antipsychoticum bij aanwezige psychotische symptomen.
58
Psychologische behandeling: Gedragstherapie



In gesprekken worden vaak onderdelen van (cognitieve)gedragstherapie gebruikt.
Over het algemeen lukt in de crisissituatie door ernst van het beeld, blikvernauwing, beperkt
reflectief vermogen niet in deze fase.
Eerst crisis doorbreken met medicatie en sociale ondersteuning, vervolgens stimuleren voor
psychologische behandeling.
Sociale behandeling: sociale ondersteuning en interventies


Grote rol voor verpleegkundige: Ondersteuning in de crisissituatie. De-escalerend, angst
reducerend enz.
Contact onderhouden met steunsysteem
IBS is maximale duur van 3 weken, voor langdurige gedwongen opnamen kan overwogen worden om
een rechtelijke machtiging (RM) aangevraagd worden.
Soorten dwangtoepassingen
•
•
•
•
•
Separatie
Medicatie
Afzondering (komt nauwelijks voor)
Fixatie (enkel bij bijzondere situaties bv delirant beeld)
Vocht en voeding (bijzondere situaties infuus bij apathische ernstige depressieve patiënten,
eetstoornissen)
Crisiskaart- crisis protocol
Voordelen
Nadelen
Belangrijkste informatie direct voor handen
Niet rechtsgeldig
Wens van de patiënt is bekend in fase waarin hij Patiënt kan van wens veranderen
dit niet aangeven.
Situatie laat wens niet altijd toe, behandelteam
Herstelgericht
moet regie soms overnemen.
Separatie is het opsluiten van een patiënt in een ruimte om:
• De patiënt en zijn of haar omgeving te beschermen;
• Probleemgedrag te beheersen;
• Verpleegkundige zorg en behandeling mogelijk te maken.
Ziektebeelden: psychose, manie, persoonlijkheidsstoornissen en verstandelijke handicap.
Voorkomen van:
• Fysieke agressie
• Sui ̈cide gevaar
• Ernstige ontremming
• Gevaar voor uitputting (Automutilatie)
Na de dwangtoepassing is het belangrijk om de vertrouwensrelatie te herstellen:
 Bespreek de situatie met de patiënt
 Bied zo nodig je excuses aan voor het feit dat je zo had moeten handelen.
 Bespreek hoe je in het vervolg deze situatie kan voorkomen (dit bespreek je als de patiënt wat
meer stabiel is).
59
Huber
ICF model
Verpleegkundig proces
60
Download