Uploaded by User769

Samenvatting-Economics-and-Business-environment

advertisement
STUDENTSONLY
Samenvatting Economics and Business
environment
Economics and
Business environment
Bronvermelding:
Titel: Economics and Business environment
Eerste druk
Auteur: W. Hulleman & A.J. Marijs
Uitgever: Wolters Noordhoff
ISBN: 9001573290
Aantal pagina’s boek: 353
Aantal hoofdstukken boek: 11
De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je
dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel
nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan
het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse
verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.
Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2006 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden.
De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen
kan je je wenden per email aan [email protected].
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Economics and the business environment ..................................................... 3
Hoofdstuk 2
Markets .......................................................................................................... 4
Hoofdstuk 3
Competition.................................................................................................... 8
Hoofdstuk 4
Producing ..................................................................................................... 12
Hoofdstuk 5
Expenditure .................................................................................................. 15
Hoofdstuk 6
The business cycle and policy...................................................................... 18
Hoofdstuk 7
Money .......................................................................................................... 21
Hoofdstuk 8
Money and capital markets .......................................................................... 24
Hoofdstuk 9
International economic relations.................................................................. 27
Hoofdstuk 10
The foreign exchange market....................................................................... 30
Hoofdstuk 11
Country selection and country risk .............................................................. 34
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
2
Hoofdstuk 1
Economics and the business environment
1.1
Economic activity and economics
De vraag naar goederen door mensen is ongelimiteerd. De mate waarin deze goederen direct
beschikbaar zijn wordt aangeduid met de term prosperity. Echter het aanbod van goederen is
wel gelimiteerd door de beschikbaarheid van resources (grondstoffen, arbeid, etc.), waardoor
er een vraagoverschot (scarcity) kan ontstaan. Economisch activiteit ontstaat wanneer mensen
keuzes maken tussen schaarse resources. De studie van deze economische activiteiten is de
‘science of economics’. In de economie kunnen verschillende niveaus geïdentificeerd worden:
• Industrie (industry analysis): de markten waarin het bedrijf actief is
• Macro-economie: economische activiteiten op nationaal niveau
• Monetaire economie: de rol van geld en bankzaken in de economie
• Internationale economie: handel tussen twee landen
In dit boek wordt veel aandacht besteedt aan de EU en handel in de EU.
1.2
Business environment
1.2.1 The business environment
De business environment omvat alle veranderingen in de omgeving van een bedrijf die
invloed hebben op de resultaten van het bedrijf. Er zijn verschillende factoren van belang:
• Direct environment: dit zijn de markten waarop een bedrijf producten (grondstoffen,
arbeid en kapitaal) koopt en waar zij haar eindproducten weer verkoopt. Dit betekent dat
een bedrijf steeds andere concurrenten tegenkomt.
• Indirect environment: dit is de omgeving waarop een bedrijf weinig invloed heeft zoals
vakbonden, de overheid, de media en de publieke opinie. Een ander indirecte element is de
‘social environment’. Ook technologische verbeteringen, die de levenscyclus van ene
product verkorten zijn van belang.
• Macro-environment: Hierin zijn vooral factoren van belang, waarop een bedrijf geen
invloed kan uitoefenen. Voorbeelden zijn wisselkoersen, demografie en de economische
trend.
1.2.2 The influence of economic variables on a company’s results
In figuur 1.3, pag. 18, Economics and business environment, Marijs, staan de invloed die
economische variabelen hebben op het resultaat van een bedrijf. Deze variabelen worden in
de rest van het boek besproken. Het moet duidelijk zijn dat bedrijfseconomische problemen
niet los van veranderingen in de business environment gezien moeten worden.
1.3
Absolute and relative data
De concepten volume, prijs en waarde zijn met elkaar verbonden (prijs x volume = waarde)
Dit geldt voor absolute waardes. Voor relatieve/procentuele waarden geldt dat als een concept
(waarde) bestaat uit twee concepten (prijs en volume), men de procentuele verandering in
prijs en volume op kan tellen om de procentuele verandering van de waarde te berekenen. De
verandering van de waarde van iets wordt aangeduid als een nominal increase. De
verandering in de hoeveelheid wordt aangeduid als real increase.
Hetzelfde idee geldt voor het berekenen van de totale compensatie voor werk:
Totale compensatie (L) = compensatie per werknemer (Lwn) x aantal werknemers (Av)
Gemiddelde stijging compensatie (Gl) = gemiddelde stijging compensatie per werknemer
(Glwn) + gemiddelde stijging in aantal werknemers
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
3
Hoofdstuk 2
Markets
2.1
Market, product and business sector
2.1.1 Markets and products
Vragers en aanbieders op een markt onderhandelen over kwantiteit, kwaliteit, prijs, etc.
(negotiation) Dit kan zowel een directe onderhandeling of een indirecte. De belangrijkste
functie van een markt is om de uiteindelijke prijs te bepalen. Markten kunnen op
verschillende manieren bepaald worden. Voorbeelden hiervan zijn:
• Geografisch: producten kunnen op de wereldmarkt (olie, staal), op lokale markten
(supermarkten) of nationale markten (verzekeringen) verkocht worden. Het gedeelte van
een markt dat bediend wordt door een bedrijf is een ‘relevant market’
• Product: De producten die op een markt verkocht worden kunnen onderverdeeld worden
in bepaalde ‘product groups’.
2.1.2 Industry and the production chain
Bedrijven die dezelfde soort producten maken met gelijke productiemethoden behoren tot een
bepaalde ‘business sector’. Een bedrijf binnen een business sector kan wel verschillende
markten bedienen (group of markets) In de EU bestaat er een classificatiemethode om
bedrijven per industrie en subindustrieën in te delen. Tabel 2.1 pag. 30, Economics and
business environment, Marijs geeft deze indeling weer.
In het proces van grondstof naar eindproduct gaat het product door vele business sectors, die
elk een waarde toevoegen aan het uiteindelijke product.
2.1.3 The economic order
De ‘economic order’ bestaat uit het geheel van waarden, normen en wetten die economische
activiteiten bepalen en in sommige gevallen aan banden leggen.
Waarden zijn zaken die men streeft te bereiken. Het gaat hierbij om economische waarden
(werk en winst) en morele waarden (vrijheid, gelijkheid, etc.) Normen zijn regels die afgeleid
zijn van waarden. Het niet naleven van normen leidt vaak tot sancties, aangezien er
organisaties (institutions) bestaan die het naleven van normen controleren. Tabel 2.2 pag. 32,
Economics and business environment, Marijs geeft dit nog eens aan. De mate waarin
bedrijven gebonden zijn aan regels hangt af van de markt waarin het bedrijf opereert.
Sommige markten zijn gebonden aan regels (market regulation) en sommige markten worden
geregeld door het markt mechanisme (market mechanism)
2.2
Demand
De winst van een bedrijf wordt voor een groot gedeelte bepaalde door de vraag (demand) van
consumenten.
2.2.1 Consumer Needs
Consumenten schaffen goederen aan om in hun behoeftes te voorzien. Er kan onderscheid
worden gemaakt tussen basisbehoeftes (voedsel, kleding, onderdak) en niet cruciale
behoeftes. Wat een consument koopt om in deze behoeftes te voorzien wordt aangeduid met
een ‘pattern of consumption’. Mensen voorzien eerst hun basisbehoeftes alvorens in hun
andere behoeftes te voorzien. Mensen verschillen in het voorzien van hun behoeftes. Dit leidt
tot ‘individual patterns of consumption’. Consumenten hebben verschillende prioriteiten in
hun behoeftes, die afhankelijk zijn van leeftijd, inkomen, opleidingsniveau etc. Veranderingen
in de prioriteiten van consumenten kunnen van groot invloed zijn op de verkoop van
bedrijven. De belangrijkste veranderingen zijn:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
4
•
Demografie: vooral verschillen in leeftijd leiden tot verschillende consumptie patronen
tussen de leeftijdsgroepen.
• Opleiding: mensen met verschillende opleidingsniveaus hebben vaak totaal verschillende
prioriteiten en behoeftes. Mensen met hogere opleidingsniveau volgen bijvoorbeeld
minder de trends dan mensen met lagere opleidingniveaus
• Lifestyle trends: deze zijn afgeleid van normen en waarden en hebben invloed op het
koopgedrag van consumenten. De huidige lifestyle trend is individualisme, waarin vooral
de individuele behoeftes centraal staan. Bedrijven reageren hierop door op de wensen van
de klant afgestemde producten te leveren.
Bedrijven reageren niet alleen op trends, ze proberen ze ook te creëren. De producten op de
markt veranderen constant, waardoor de levenscyclus (lifecycle) van de producten steeds
korter wordt. De behoefte voor bepaalde producten is seizoens- of klimaatsgebonden,
waardoor de verkoop erg wisselt en de bedrijven vaak te maken krijgen met overschotten.
Als laatste zijn ook regels van de overheid van belang. Als de overheid bepaalde zaken
verplicht stelt (zoals verzekeringen) of reguleert (roken of alcohol), veranderen de behoeftes
van consumenten.
2.2.2 The price
Prijs heeft een negatief verband met de vraag naar goederen. De vraagvergelijking (demand
function) ziet er daardoor als volgt uit: Q = -P + 100 (Q = gevraagde hoeveelheid, P = prijs).
In figuur 2.2 pag. 38, Economics and business environment, Marijs, staat dit grafisch
afgebeeld. Er zijn twee redenen voor deze negatieve vergelijking:
• Substitution effect: een lagere prijs voor een bepaald product trekt ook de gebruikers aan
van vergelijkbare producten.
• Income effect: als de prijs daalt kunnen consumenten bij gelijkblijvend inkomen meer van
het product kopen.
De prijselasticiteit van de vraag is de mate waarin een verandering in de prijs een invloed
heeft op de gevraagde hoeveelheid. De volgende formule geeft dit aan:
Epq = %∆Q / %∆P (Epq = prijselasticiteit van de vraag, %∆Q = procentuele verandering
van de gevraagde hoeveelheid, %∆P = procentuele verandering van de prijs)
Als de procentuele prijsverandering leidt tot een grotere procentuele verandering in de
hoeveelheid is de vraag elastisch (Epq < -1) Als de procentuele prijsverandering leidt tot een
kleinere procentuele verandering in de hoeveelheid is de vraag inelastisch (-1>Epq>0)
Naast de plaats van de vraagvergelijking is ook het stijgingspercentage van de vraaglijn van
belang voor de prijselasticiteit. Goederen die in basisbehoeftes voorzien zijn inelastischer dan
luxegoederen. De prijselasticiteit is vooral van belang in het bepalen van de ‘turnover’ (prijs x
hoeveelheid)
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen een verschuiving op en een verschuiving van
de vraaglijn. Als de prijs verandert ontstaat er een verschuiving op de vraaglijn. Als de
behoeftes van de consumenten veranderen kan de vraaglijn zelf ook verschuiven.
2.2.3 The influence of substitute products
Ook prijsveranderingen van een ander product kan effect hebben op de gevraagde
hoeveelheid van een product. Deze kruislingse prijselasticiteit wordt als volgt aangeduid:
Epq = %∆Qy / %∆Px (%∆Qy = vraag naar product y, %∆Px = prijs van product x)
Substitute goods (goederen die concurreren om de vraag van consumenten) hebben een
positieve kruislingse prijselasticiteit. Complementary goods (goederen die samen gebruikt
moeten worden) hebben een negatieve kruislingse prijselasticiteit.
Ook veranderingen in inkomen hebben een effect op de vraag naar goederen. Dit wordt als
volgt uitgedrukt:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
5
Eqy = %∆Q / %∆Y (Y = inkomen) Goederen die voorzien in basisbehoeftes hebben een
inkomenselasticiteit van minder dan 1 (verandering in vraag is kleiner dan verandering in
inkomen), terwijl de inkomenselasticiteit van luxegoederen groter is dan 1.
2.3
Supply
In het produceren van goederen maken producenten gebruik van productiefactoren zoals
arbeid, natuur en kapitaal.
2.3.1 Cost categories
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee verschillende soorten kosten:
• Fixed cost: Dit zijn vaste kosten, ongeacht het productievolume. Voorbeelden hiervan zijn
machines of gebouwen, maar ook core workers (werknemers die onmisbaar zijn voor de
organisatie)
• Variable cost: Deze kosten zijn afhankelijk van het productievolume. Voorbeelden
hiervan zijn grondstoffen of werknemers.
Een gerelateerd concept is de ‘law of increasing and diminishing returns’. Dit concept wil
zeggen dat als er meer variabele productiefactoren bij vaste productiefactoren wordt gevoegd,
de productie in eerste instantie zal stijgen, maar later weer zal dalen.
Met deze twee kosten kunnen meerdere kostconcepten gemaakt worden:
• Average fixed cost = vaste kosten / hoeveelheid
• Average variable cost = variabele kosten / hoeveelheid
• Marginal cost = verandering in totale kosten per productie hoeveelheid.
Op het punt waar de marginal cost gelijk is aan de average variable cost zijn de
gemiddelde kosten het laagst en ontstaat een ‘business optimum’
Tabel 2.4 en figuur 2.5 pag. 46/47, Economics and business environment, Marijs, geven dit
weer.
De maximale winst van een bedrijf wordt gehaald wanneer de marginale kosten gelijk zijn
aan de marginale opbrengst. De marginale opbrengst (marginal revenue) is altijd een
horizontale lijn, omdat een bedrijf geen invloed kan uitoefenen op de prijs.Er is een
winstsituatie wanneer de prijs boven de gemiddelde kosten ligt.
De vraaglijn voor de korte termijn is het gedeelte van de marginale kostenlijn boven de
gemiddelde variabele kostenlijn, terwijl de lange termijn vraaglijn hieronder ligt. (zie figuur
2.6 pag. 48, Economics and business environment, Marijs)
2.3.2 Cost and competition
De structuur van de kosten (proportie van variabele en vaste kosten) verschilt per industrie.
Hierdoor zullen bijvoorbeeld industrieën met veel vaste kosten sterk reageren op
vraagveranderingen.
Ook de grootte van de bedrijven is van invloed op de structuur van de kosten. In sommige
gevallen kunnen grote bedrijven vaak voordelen behalen met schaalvoordelen (lagere kosten
bij grotere productie). Dit kan slechts tot een maximum, waarna kosten weer zullen stijgen
(zie figuur 2.9 pag. 51, Economics and business environment, Marijs) In andere gevallen zal
er ook geen verschil zijn tussen de structuur van de kosten van grote en kleine bedrijven. In
andere gevallen zullen kosten lager zijn bij grotere productie tot een maximum en dan op dat
niveau blijven voor nog hogere productieniveaus.
2.4
Market price
2.4.1 Demand and supply
De collectieve aanbodslijn bestaat uit al de individuele vraaglijnen van alle producenten. Er
bestaat evenzo een collectieve vraaglijn, bestaande uit de vraag naar alle producten. Er
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
6
ontstaat een equilibrium (evenwichtssituatie) wanneer vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar.
Figuur 2.12 pag. 54, Economics and business environment, Marijs, laat dit zien. Als de vraag
naar een product stijgt kunnen aanbieders hier vaak niet direct op reageren, waardoor een
timegap ontstaat. Als de vraag stijgt passen aanbieder en vrager constant de geboden en
gevraagde prijs en hoeveelheid op elkaar af totdat er een stabiel evenwicht ontstaat (stable
balance) In het geval van een inelastische vraag kan het gebeuren dat er geen nieuw
equilibrium ontstaat (unstable balance) Deze processen staan grafisch weergegeven in figuur
2.13 pag. 55, Economics and business environment, Marijs.
2.4.2 Government influence on prices: maximum and minimum prices
De overheid kan op twee manieren invloed uitoefenen op de prijs:
• Maximum price: Dit is de maximale prijs die op een markt gevraagd kan worden en
beschermt de consumenten. Deze prijs ligt altijd onder de evenwichtsprijs, daardoor is de
vraag altijd groter dan het aanbod. Hierdoor ontstaat een vraagoverschot, waardoor de
overheid de schaarse goederen moet verdelen.
• Minimum price: Dit is minimale prijs die op een markt gevraagd kan worden en
beschermt de producenten. Deze prijs ligt altijd boven evenwichtsprijs, waardoor een
aanbodsoverschot ontstaat. Om dit te voorkomen kan de overheid productiequota instellen.
• Exice and value added tax: Dit zijn belastingen en accijnzen die boven op de prijs komen.
Deze verhogen de marginale kosten en veranderen zodoende de vraaglijn. Producenten
zullen proberen deze belastingen door te berekenen aan de consumenten waardoor er een
nieuwe evenwichtshoeveelheid ontstaat.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
7
Hoofdstuk 3
Competition
In dit hoofdstuk zal vooral gekeken worden naar de invloed van concurrenten op bedrijven.
3.1
Intensity of competition and the competitive position
De intensiteit van de concurrentie is de strijd tussen bedrijven om klanten.
3.1.1 Intensity of competition
Bedrijven concurreren met elkaar om het beste in de behoeftes van de klanten te voorzien. Er
bestaan verschillende soorten concurrentie:
• Internal competition: concurrentie tussen andere bedrijven in dezelfde industrie
• External competition: concurrentie met andere spelers in het productiekanaal om zoveel
mogelijk waarde aan het product toe te voegen
• Potential competition: de mogelijkheid dat andere bedrijven in de industrie actief worden
3.1.2 Competitive position
Naast de intensiteit van de concurrentie is ook de positie van het bedrijf in de industrie van
belang. Hierbij kan gedacht worden aan de effectiviteit van het management, de geografische
locatie van het bedrijf en de kwaliteit van de machines. De competitive position van een
bedrijf is de mate waarin het bedrijf op de lange termijn haar stakeholders tevreden kan
houden. Als laatste is het ook van belang dat ook industrieën zelf met elkaar concurreren,
bijvoorbeeld om hoog opgeleide werknemers.
3.2
The structure of the market
Hierbij gaat het om de omstandigheden van de markt waarin een bedrijf actief is.
3.2.1 Structure, conduct, performance
In het Structure-conduct-performance (SCP) model zegt dat de structuur van de markt
beïnvloedt wordt door het gedrag (conduct) van de ondernemers in de markt. De structuur zelf
beïnvloedt op haar beurt ook weer het gedrag van de ondernemers. Dit gedrag leidt dan weer
tot een bepaalde prestatie (performance), die op haar beurt ook weer het gedrag beïnvloedt.
(Zie Figuur 3.3 pag. 68, Economics and business environment, Marijs)
3.2.2 Competition-determining variables
De volgende variabelen bepalen de concurrentie in een markt:
• Het aantal aanbieders: des te meer aanbieders er zijn, des te minder invloed heeft een
enkele aanbieder op de prijs en hoeveelheid. De concentration ratio laat bijvoorbeeld het
marktaandeel zien van de top N bedrijven.
• Het type product: hierbij draait het om het verschil tussen homogeneous goods (goederen
die in de ogen van de consumenten hetzelfde zijn) en heterogeneous goods (goederen die
in de ogen van de consumenten verschillen) In het laatste geval spreken we van product
differentiation. Dit kan bereikt worden door innovatieve nieuwe producten, andere
technische kenmerken of aspecten als adverteren. Aspecten van homogeneous goods zijn:
o Mass production: Het produceren van grote hoeveelheden homogeneous goods.
o Grondstoffen worden vaak in het begin van het productie kanaal gemaakt en zijn vaak
meer homogeneous.
o Process innovation: door lagere kosten een betere competitieve positie. Hierdoor is er
dus een concurrentie om prijs en niet om kwaliteit zoals bij heterogeneous goods.
o Er wordt weinig geadverteerd terwijl bij heterogeneous goods veel wordt
geadverteerd.
• Cost structure of production: Zie hoofdstuk 2
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
8
•
Entry Bariers: Dit zijn aspecten van een industrie die nieuwkomers verhinderen om de
industrie binnen te treden. Voorbeelden hiervan zijn:
o Hoge vaste kosten zodat nieuwkomers hoge investeringen moeten doen
o Production heterogeneity: heterogene productie
o Brand awareness & customer loyalty: loyaliteit van consumenten om het product van
een bepaald bedrijf binnen de industrie te kopen. Hierdoor zullen nieuwkomers weinig
klanten kunnen wegtrekken van gevestigde bedrijven.
o Cost leadership: marktleiders die de prijs laag houden om nieuwkomers buiten te
houden.
o Patenten die niet in handen zijn van nieuwkomers
o Gevestigde bedrijven die hun aanbieders en klanten hebben geïntegreerd in hun
productie kanaal en die alleen met dat gevestigde bedrijf zaken doen.
o Strategic overcapacity: te veel aangeboden op de markt dat nieuwkomers geen markt
meer hebben.
• Demand features:
o Increase in demand: groeiende markten zijn erg aantrekkelijk voor bedrijven om toe te
treden. In groeiende markten hebben consumenten namelijk weinig invloed op de prijs
terwijl de vraag wel stijgt.
o Concentration of customers: een concentratie van klanten geeft ze meer invloed op de
markt, zodat de mindere verkopen kunnen doorberekenen op hun aanbieders
o Proportion of consumer goods in total output: de gewone consumenten zijn vaak groot
in getal zijn niet geconcentreerd. Hierdoor hebben ze weinig invloed op de markt.
o Export share: hierbij gaat het om de export naar het buitenland waar buitenlandse
bedrijven vaak een kostvoordeel hebben.
3.2.3 Market structures
Markten zijn vaak onderverdeeld naar het aantal aanbieders en de mate van product
differentiation. De volgende zijn de belangrijkste:
• Perfect competition: Hierin zijn er veel aanbieders van een homogeen product, die de prijs
niet kunnen beïnvloeden.
• Monopolistic competition: Hierin zijn veel aanbieders van een gedifferentieerd product.
• Oligopolic market structure: Hierin zijn weinig aanbieders die ieder een groot
marktaandeel hebben. De product kunnen zowel homogeen als gedifferentieerd zijn.
• Monopoly: Hierin is een producent actief, die zelf de prijs kan bepalen.
3.3
Business Conduct and business results (performance)
Bedrijven hebben verschillende uiteindelijke doelen en manieren om die te bereiken.
3.3.1 Profit maximisation
Om de winst te maximaliseren kunnen bedrijven verschillende zaken ondernemen:
• Pricing: Hierbij gaat het om de mogelijkheid om hogere kosten door te berekenen in de
prijs. Dit is afhankelijk van de volgende zaken:
o Market structure: bedrijven met grote invloed in de markt (monopolisten) kunnen
kosten makkelijker doorbereken.
o Degree of internationalisation: bedrijven die veel importeren of exporteren kunnen
vaak moeilijk kosten doorberekenen.
o Overcapacity: hoe hoger de overcapaciteit hoe moeilijker het doorberekenen is
o Price elasticity of demand: hoe inelastischer het product hoe makkelijker het
doorbereken.
• Cost strategies: Om meer winst te behalen doen bedrijven er goed aan om de kosten lager
te houden dan die van de concurrentie. Dit kan de volgende vormen aannemen:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
9
o Prijzen op of boven het niveau van de concurrentie: hierdoor kunnen hogere winsten
behaald worden, maar het vergoot ook de kans op nieuwkomers in de markt.
o Prijzen onder het niveau van de concurrentie: hierdoor kan een groter markt aandeel
behaald worden en zodoende hogere winsten. Concurrentie zal hierbij juist de markt
verlaten.
• Investment: investeringen verlagen de kosten van een bedrijf
• Innovation: innovaties laten vooral de winst op de lange termijn stijgen.
3.3.2 Entry and Exit
Er zijn verschillende manieren om ten koste van andere bedrijven uit te breiden:
• Horizontal concentration: het overnemen van bedrijven binnen dezelfde industrie. De
belangrijkste redenen hiertoe zijn:
o Vergroten van het marktaandeel binnen de industrie
o Lagere kosten door economies of scale.
o Overcapaciteit op de markt wordt verwijderd.
o De technologie van concurrenten kan zo worden aangeschaft
• Integration: het overnemen van leveranciers (backward integration) of groothandels
(foreward integration). Hiermee krijgt het bedrijf meer invloed op het productie kanaal.
• Diversification: het gaan verkopen van producten die buiten het productie kanaal liggen.
• Conglomeration: bedrijven uit allerlei verschillende industrieën.
• Specialisation: het tegenovergestelde van concentratie: het bedrijf is actief in meerdere
markten.
Deze overnames kunnen de volgende vormen aannemen:
• Merger (fusie): twee bedrijven van gelijke grootte gaan samen
• Consortium: een tijdelijke samenwerking tussen bedrijven
• Cooperative: een samenwerkingsverband om het productiekanaal onder controle te
houden
• Purchasing combine: samenwerkingsverband tussen kleine bedrijven
• Voluntary chain: de groothandel werkt samen met supermarkten
• Franchise: een contractuele overeenkomst waarin de koper de rechten van het
moederbedrijf koopt om hun product te verkopen
• Joint venture: samenwerkingsverband van meerdere bedrijven om een riskante activiteit
uit te voeren en zodoende het risico te delen.
• Cartel: samenwerkingsverband tussen meerdere bedrijven om de concurrentie te
verminderen.
3.3.3 Performance
Er zijn twee soorten prestatievariabelen:
• Micro-economische variabelen: winstgevendheid, mogelijkheden tot innovatie en
mogelijkheden tot verkoop.
• Macro-economische variabelen: waardetoevoeging van de industrie voor een land of
werkgelegenheid.
3.4
The product’s life cycle and industry structure
Een levenscyclus van een product bestaat uit de volgende vier fasen:
• Introductory Phase: In de introductiefase is de verkoop laag, zijn de kosten (marketing,
R&D) hoog en is de productie vaak klein. De meest voorkomende structuur is deze fase is
een monopolie.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
10
•
Growth Phase: In de groeifase stijgt de verkoop vaak zo snel, dat er aan de vraag niet te
voldoen valt. Ook de kosten dalen, zodat er op de prijs geconcurreerd wordt. Er komen
dan ook steeds meer concurrenten op de markt zodat er een oligopolie met veel bedrijven
ontstaat (wide oligopoly)
• Maturity Phase: in de volwassen fase de groei stagneert en de kans op overcapaciteit stijgt
snel. De actieve bedrijven zullen efficiënt te werk moeten gaan. In deze fase komen ook
veel fusie en overnames voor. De marktvorm is een oligopolie met weinig bedrijven
(narrow oligopoly)
• Decline Phase: In deze fase zal de verkoop verder dalen en zullen veel bedrijven uit de
industrie stappen. Er wordt vaak weinig aandacht besteedt aan R&D. De marktvorm is
weer een monopolie.
Tabel 3.8 pag. 86, Economics and business environment, Marijs vat dit samen
3.5
Porter’s diamond
In figuur 3.4 pag. 87, Economics and business environment, Marijs staat een model van
Michael Porter. Hij analyseert hiermee de concurrentiepositie van industrieën in verschillende
landen. Deze concurrentiepositie wordt bepaald door omgevingsfactoren. Hieronder staan
deze samengevat:
• Production factors: Deze productie factoren kunnen in tweeën worden verdeeld:
o Basic production factors: elk land heeft deze tot op zekere hoogte (klimaat, geografie,
natuurlijke hulpbronnen.)
o Advanced production factors: productie factoren zoals geschoolde werknemers,
infrastructuur en kennis. Deze factoren geven een land competitieve kracht.
Tabel 3.9 pag. 88, Economics and business environment, Marijs laat dit zien.
• Domestic demand: Dit is de vraag van de binnenlandse markt om hoge kwaliteit en
nieuwe producten te leveren.
• Networks of industries: Dit is de samenwerking tussen de verschillende spelers in het
productiekanaal. De uiteindelijke verkoper van een product (de Original Equipment
Manufacturer) koopt het product van de eigenlijke leverancier (main supplier) en ontwerpt
het product gezamenlijk (co-design). De main suppliers kopen hun producten van
specialised suppliers en maken dit product samen (co-manufacturing). De specialised
suppliers kopen hun producten op hun beurt weer bij de zogenaamde jobbers, wat
bedrijven zijn die weinig technologische producten leveren. Het netwerk van bedrijven
met de bedrijven die andere activiteit voor het netwerk verrichten (accountants, banken)
heet een business cluster. Hierin staat innovatie centraal.
• Economic order: Dit is de binnenlandse economie met al haar regels die per land
verschillen. Hieronder kunnen ook de doelen en strategieën van bedrijven en de
concurrentie op de binnenlandse markt gerekend worden.
• Chance factors: dit is de invloed van plotselinge voorvallen
• Government: dit is de regelgeving van de overheid
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
11
Hoofdstuk 4
Producing
4.1
Prosperity
Prosperity is de welvaart van consumenten om de producten te kopen die bedrijven
produceren.
4.1.1 Differences in prosperity
Om de welvaart van een land aan te tonen wordt vaak GDP (BNP) per hoofd van de
bevolking berekend. De stijging van de welvaart wordt ook wel economische groei genoemd.
Dit is de mate waarin een land in de stijgende behoeftes van haar bevolking kan voorzien. Dit
kan zijn om in de behoeftes van elke nieuw geborene of om in de oneindige behoeftes van
elke inwoner te voorzien. Er bestaan grote verschillen tussen landen, maar ook binnen landen
in welvaart. Binnen landen heeft dat te doen met de bijdrage van een individueel in de
productiviteit van een land. Als deze bijdrage hoog is verwacht deze individu meer inkomen
te ontvangen.
4.1.2 Welfare
Dit is een indicator van de tevredenheid van mensen in de samenleving. Een manier om dit te
meten is de Human Development Index (HDI). Deze kijkt naar de gemiddelde
levensverwachting, het onderwijs en het inkomen in een land om dit land een score toe te
kennen.
4.2
Added Value
Er zijn verschillende manieren om het GDP van een land te berekenen. De Income approach
houdt in dat alle betalingen voor de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuurlijke
hulpbronnen worden opgeteld. De Expenditure approach houdt in dat alle uitgaven van
consumenten aan producten bij elkaar opgeteld worden.
Production approach
De production approach om het GDP te berekenen komt op de volgende formule neer:
Verkoopsomzet -/- aankopen (grondstoffen) = GDPmp (GPD tegen de markt prijs)
GDPmp -/- belastingen = GDPbp (GDP tegen de basis prijs)
GDPbp -/- kosten productie factoren (zoals afschrijvingen) = NDPbp (BBP tegen basis prijs)
De NDPbp wordt gebruikt om salaris kosten en rente te betalen en de rest zijn winsten. Winst
wordt wel eens gezien als een vierde productiefactor, namelijk ondernemersschap
(entrepreneurship). De term Gross National Income (GNI) doelt op de totale productie en het
totale inkomen van een land. Ook de regering speelt hierin een rol. Omdat de regering
verantwoordelijk is voor zaken als infrastructuur en justitie voegt ook de regering een
bepaalde waarde toe.
4.3
Production factors
4.3.1 Capital Goods
Dit zijn alle goederen die gebruikt of opgebruikt worden in het productieproces. Durable
capital goods zijn goederen zoals infrastructuur, machines en gebouwen. Deze goederen gaan
lang mee, maar moeten op den duur vervangen worden. Floating capital goods zijn
grondstoffen en halffabrikaten die in het eindproduct opgaan. In het productieproces wordt er
ook gebruik gemaakt van consumables. Dit zijn hulpbronnen die opgebruikt worden in het
productieproces zoals stroom, water en gas. Om aan te geven hoeveel miljard euro aan capital
goods er gebruikt moeten worden om 1 miljard euro aan eindproducten te krijgen wordt de
capital coefficient gebruikt.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
12
4.3.2 Labour
Arbeid is afhankelijk van de grootte van de bevolking en de participatie graad.
De zogenaamde working-age population zijn alle mensen van een bevolking tussen 15 en 65
jaar oud. De zogenaamde workforce bestaat uit zowel werkende als werkloze mensen tussen
15 en 65 jaar oud. De participation rate (participatiegraad) is het percentage van de workforce
in de working age population. Een andere belangrijke variabele, de employment ratio, is het
percentage van de werkzame bevolking in de working age population.
Een andere formule om het GDP te berekenen is als volgt: GDP = Lp x Ld (Lp = labour
productivity, Ld = Labour demand) Lp is de gemiddelde arbeidsproductiviteit per persoon en
Ld is het aantal werkzame mensen. Hierbij geldt ook: Ggdp = Glp + Gld (waarbij de
variabelen respectievelijk de procentuele stijging van GDP, productiviteit en werkzame
mensen is) Unemployment (werkloosheid) is ieder binnen de working age population die geen
baan heeft. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten werkloosheid:
• Short-term: mensen die tijdelijk werkloos zijn en snel weer aan het werk kunnen.
• Long-term: mensen die voor lange tijd werkloos zijn en die moeilijk weer aan het werk
kunnen doordat hun kennis achterblijft bij werkenden.
De vraag en aanbod van werknemers staat beschreven in figuur 4.2 pag. 113, Economics and
business environment, Marijs. De grootste kostenpost van bedrijven zijn vaak loonkosten
(labour cost), die voor een groot gedeelte bestaat uit salaris (wage). Een aantal zaken hebben
invloed op de hoogte van het salaris: (zie ook figuur 4.3 pag. 114, Economics and business
environment, Marijs)
• Veranderingen in prijs van de
• Scholingsniveau
producten (price compensation)
• Belastingen
• Extra productiviteit
• Sociale wetgeving van de overheid
• Leeftijd
De belangrijkste kosten voor bedrijven zijn de salaris kosten per geproduceerd product (wage
cost per unit). Dit wordt als volgt weergegeven:
Glu = Gwe -/- Glp (waarbij de variabelen respectievelijk de procentuele verandering in wage
cost per unit, de wage cost per werknemer en de productiviteit zijn) Er bestaat een direct
verband tussen het stijgen van salarissen en het stijgen van omzet. Dit kan gezien worden in
figuur 4.4 pag. 115, Economics and business environment, Marijs
4.3.3 Natural Resources
Natural resources zijn natuurlijke hulpbronnen zoals ijzer, gas en aardolie. Bedrijven zijn in
grote mate afhankelijk van de olieprijs. Een stijgende olieprijs zal de energiekosten van een
bedrijf doen stijgen. Als het bedrijf de mogelijkheid heeft om deze kosten door te bereken zal
dit gebeuren. Echter vooral de omzet van producten die veel energie gebruiken zal dalen. Om
de kosten te minimaliseren is de geografische positie van belang. Hoe beter en sneller de
transportmogelijkheden, des te lager de kosten. Het volgende zijn gerelateerde concepten:
• Klimaat: het klimaat bepaalt de mogelijkheden voor landbouw
• Recreatie: voor recreatie is voldoende ruimte en een goed klimaat noodzakelijk
• Water en lucht: zuiver water en lucht is een primaire behoefte van mensen.
Economische groei wordt gelimiteerd door de effecten op de omgeving. Vroeger werden
hulpbronnen zo efficiënt mogelijk gebruikt. Echter nu is duidelijk geworden dat natuurlijke
hulpbronnen een schaars goed zijn. Sustainable development moet ervoor zorgen dat we
zuinig met de natuurlijke hulpbronnen omgaan.
4.4
The structure of the European economy
4.4.1 The six sectors of the European economy
In de Europese economie kunnen zes sectoren worden geïdentificeerd:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
13
• Landbouw
• Dienstverlening
• Bouw
• Overheid
• Handel
• Productie
De sector landbouw is het kleinste en de diensten sector de grootste. Dit is een kenmerk van
een ontwikkelde samenleving. Er zijn twee redenen voor de groei in de dienstensector:
• Als inwoners in hun behoefte in goederen hebben voorzien zullen diensten belangrijker
worden.
• Veel productie is naar landen gegaan waar de salarissen veel lager liggen.
In de grootste sectoren zijn ook vaak de meeste werknemers actief.
4.4.2 Knowledge and innovative activities
Meer internationale concurrentie heeft ervoor gezorgd dat bedrijven zijn gaan specialiseren.
Sectoren met weinig internationale concurrentie heten protected sectors, en sectoren met veel
internationale concurrentie heten open sectors. De ontwikkeling van een economie gaat in drie
fasen:
• Factor-based growth: dit zijn landen met lage inkomens die vooral gebruik maken van
landbouw, natuurlijke hulpstoffen en ongeschoolde mensen.
• Investment-based: dit zijn landen die geïntegreerd worden in de wereldeconomie doordat
andere landen investeren in deze landen via foreign direct investments. Deze landen
hebben vaak lage loonkosten.
• Innovation based: deze landen zijn superieur in bepaalde technologieën en zullen continu
moeten investeren in R&D.
Om te innoveren zullen bedrijven moeten investeren in materiële (nieuwe machines) en
immateriële investeringen (R&D, scholing, merknamen, etc.)
Er bestaan twee denkbeelden over innovatie:
• Technology push: nieuwe technologieën worden bedacht en worden verkocht aan klanten
• Demand pull: de vraag van klanten laten bedrijven innovatieve technologieën bedenken
Het geldt dat als het GDP van een land stijgt ook het budget van R&D zal stijgen, omdat
mensen met een hoger inkomen ook betere kwaliteit zullen eisen. Producten verschillen in
hun niveau van kennis dat nodig is in de productie:
• High-tech: producten die continu worden verbeterd zoals farmaceutische producten
• Low-tech: traditionele producten zoals grondstoffen
• Medium tech: producten als chemicaliën
Een information diffusion process is de goede informatie uitwisseling tussen klanten en het
bedrijf om de behoeftes van klanten te onderzoeken en te verbeteren.
4.4.3 Long-term growth potential
De grootste bron van welvaart is het verhogen van de arbeidsproductiviteit. Op lange termijn
wordt de groeimogelijkheden van een land bepaald door de groei van de werkende bevolking
en de groei van de arbeidsproductiviteit. Er zijn zes elementen die van belang zijn voor de
groeimogelijkheden van een land:
• Human capital: kennis van de werknemers
• Entrepreneurship: ondernemersschap
• Market structure: de structuur van de markt
• Innovation: innovaties in de markt. Dit is de meest belangrijke factor.
• Environmental planning:
• Sustainability: economische groei met zo weinig mogelijke social, ecologische en
economische schade
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
Hoofdstuk 5
Expenditure
In dit hoofdstuk zullen de uitgaven van de verschillende sectoren aan bod komen.
5.1
Consumption
Consumptie zijn de uitgaven van consumenten. Consumenten kopen een bepaalde set van
goederen en services om in hun behoeftes te voorzien (consumption pattern) Consumenten
vinden ook verschillende producten belangrijk (customer preferences) Het consumption
pattern van een consument kant door de volgende zaken veranderen:
• Inkomen (inkomens elasticiteit)
• Vertrouwen van consumenten
• Rente
• Veranderingen in kapitaal
Het concept purchasing power is de procentuele verandering van het inkomen dat overblijft
als de procentuele verandering van de inflatie ervan af in getrokken. Dit wordt ook wel het
reële inkomen genoemd (real income) Als het inkomen niet wordt aangepast met de inflatie
spreekt men over het nominal income. Of een bedrijf kan profiteren van een stijging van het
inkomen hangt af van de marginal consumption ratio. Dit is de hoeveelheid dat een
consument extra zal uitgeven als hij 1 euro extra verdient. Ook het vertrouwen van
consumenten in de economie is van belang. Als consumenten weinig vertrouwen hebben in de
economie zullen ze ook bij een gestegen inkomen niet meer gaan uitgeven.
Een stijging van de consumptie is ook afhankelijk van de volgende concepten:
• Real interest: het verschil tussen de nominale rente en de inflatie. Als real interest stijgt,
daalt de consumptie
• Capital increase: als consumenten meer kapitaal voor handen hebben zal de consumptie
stijgen.
5.2
Investments
Investeringen zijn aankopen van kapitaalgoederen door bedrijven. Er bestaan verschillende
soorten investeringen:
• Planned stock: investeringen om aan een verwachte groei van de verkoop te voldoen
• Forced stock: investeringen om in een onverwachte daling van de verkoop te voorzien
• Replacement: investeringen om oude machines te vervangen
• Expansion: investeringen om uit te breiden door de productie capaciteit te vergroten.
In tabel 5.3 pag. 137, Economics and business environment, Marijs staat dit samengevat
Net investments zijn expansion investments en veranderingen in voorraden. Gross
investments zijn net investments plus replacement investments. Als bedrijven nieuwe
machines kopen die minder arbeid nodig hebben (en dus de arbeidsproductiviteit doen
stijgen), spreken we over investments in depth. Als er evenveel arbeid nodig is als eerst
spreken we over investments in width.
Investeringen worden door de volgende variabelen bepaald:
• Profits: hoe hoger de winst, hoe meer geld er beschikbaar is voor investeringen
• Interest rate: aangezien bedrijven hun geld kunnen besteden in de kapitaal markt (waar
hun winst afhankelijk is van de rente) of aan investeringen, zullen ze als de rente hoog is
hun geld besteden in de kapitaal markt en niet besteden aan investeringen
• Sales expectations: als bedrijven een hogere verkoop verwachten zullen ze meer
investeren
• Degree of capacity utilisation: dit is het percentage dat machines daadwerkelijk in bedrijf
zijn. Als de capacity utilisation hoog is moeten bedrijven investeren om uit te breiden
Een gerelateerd concept is de Labour Income Ratio (LIR). Dit is het percentage dat arbeid
bijdraagt in de toegevoegde waarde. De formule luidt als volgt:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
15
LIR = (Wemp x Ld) / (P x GDPr) (Waarbij Wemp = salaris per werknemer, Ld = vraag naar
arbeid, P = prijs van de toegevoegde waarde en GDP = reële productie)
De formule voor procentuele veranderingen is dan als volgt: Glir = Gwemp – Gp – Glp
(Waarbij deze respectievelijk de procentuele verandering in LIR, salaris, kosten van de
toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit zijn) Het bedrag dat niet opgaat in de LIR kan
gezien worden als winst voor het bedrijf. Daarom geldt, hoe hoger de LIR, des te lager de
winst en dus de investeringen.
5.3
Government expenditure
De uitgaven van de overheid kan op drie gebieden worden ingedeeld:
• Redistributing duties: hoofdstuk 6.3
• Regulatory duties: hoofdstuk 6.3
• Allocative duties: De overheid koopt de diensten en goederen van bedrijven en zorgt
zodoende voor de samenleving.
De overheidsuitgaven kunnen als volgt worden weergegeven: G = Cgov + Igov + NDPgov
(Waarbij Cgov = goederen die minder dan een jaar meegaan, Igov = goederen die langer dan
een jaar meegaan, NDPgov = salaris uitgaven door de overheid)
Public goods kunnen alleen door de overheid geleverd worden, zoals veiligheid en dijken.
Quasi public goods zouden ook door het bedrijfsleven geleverd kunnen worden.
5.4
Foreign expenditure
Landen van de EU handelen met landen binnen de EU (intra-EU) en buiten de EU (extra-EU).
Deze handel bestaat zowel uit goederen als diensten. De export wordt door twee factoren
bepaald:
• State of the world economy: als het goed gaat met de wereldeconomie zal de export
toenemen (mits de wisselkoers gunstig is)
• Competitive position: De competitieve positie van de bedrijven wordt bepaald door de
factoren die in voorgaande hoofdstukken zijn besproken. Figuur 5.4 pag. 143, Economics
and business environment, Marijs geeft dit weer
5.5
The circular flow of income
De circular flow of income laat de inkomsten en uitgaven zien van de groepen die hierboven
besproken zijn. Figuur 5.5 pag. 144, Economics and business environment, Marijs maakt dit
duidelijk.
• Consumenten ontvangen een inkomen (NDPbp) van de overheid/bedrijven en geven dit
uit aan consumptiegoederen (C), belastingen (Tc)en wat overblijft wordt gespaard (S).
• De overheid ontvangt belastingen (T) van consumenten (Tc) en bedrijven (Tind) en geeft
dit uit aan overheidsuitgaven (G) (consumptie en investeringen) en salarissen (GDPgov)
• Het bedrijfsleven ontvangt de consumptie van overheid (G), consumenten (C) en het
buitenland (X) en geeft dit uit aan import (M) , salarissen (GDPgr) en belastingen (Tind)
• Het buitenland ontvangt het bedrag aan export (X) en geeft dat uit aan import (M).
Omdat dit model in balans is gelden de volgende formules:
• NDPbp = C + S + Tc
• NDPmp (markt prijs) = C + I + G + X – M
• GDPmp (marktprijs) = C + Igr (investeringen + afschrijvingen) + G + X – M
• GDPmp –(C + Igr + G) = X-M
• (S – I) + (T – G) = (X – M)
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
16
o (S – I): Saving balance of private sector: balans van de consumenten en bedrijven. S is
wat van het inkomen van consumenten overblijft na belastingen en uitgaven en I zijn
de uitgaven van deze sector.
o (T – G): government saving balance: de balans van de overheid, belastingen –
overheidsuitgaven.
o (X – M): export balance
Een gerelateerd concept is de multiplier. Dit is het percentage waarmee het inkomen zal
stijgen wanneer de uitgaven in een land stijgen. Een hoge multiplier is gunstig voor de
overheid, want als overheidsuitgaven stijgen, zal het inkomen stijgen en daarmee de
belastinginkomsten (beneficial budgetary effect).
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
17
Hoofdstuk 6
The business cycle and policy
6.1
The business cycle
De business cycle is de regelmatige fluctuatie van de uitgaven en de productie in relatie met
de productiecapaciteit. Als uitgaven en productie groter zijn dan de productie capaciteit
spreekt men over een positive output gap. Tegenovergesteld spreekt men over een negative
output gap.
6.1.1 Kondratieff, Juglar and Kitchin
Er zijn verschillende typen business cycli, vernoemd naar hun ontdekkers:
• Kondratieff: Dit zijn langdurige cycli (long wave) die begonnen worden door een grote
technologische ontdekking. Deze type is vooral belangrijk voor de lange termijn.
• Juglar: Dit is een korte cyclus die begonnen wordt door investeringen in machines en
gebouwen.
• Kitchin: Dit is een korte cyclus die begonnen wordt door investeringen in voorraden. Deze
kunnen makkelijk aangepast worden aan veranderende vraag.
6.1.2 The phases of a business cycle
Er bestaan vier achtereenvolgende fasen in een business cycle:
• Upturn phase: De uitgaven, de productie en de arbeidskosten zullen enorm stijgen.
Hetzelfde geldt voor de totale vraag, terwijl de prijzen gelijk zullen blijven. In deze fase
geldt een negative output gap.
• Economic boom: De vraag naar goederen zal in deze fase de productie capaciteit
overschrijden. Hierdoor zullen de prijzen stijgen. Ook voor de bedrijven zullen de kosten
voor grondstoffen en arbeid stijgen. Er heerst een gevoel van hoogmoed en aan het eind
van deze fase zullen bedrijven al een omslag voelen.
• Downturn phase: In deze fase zullen de uitgaven, de productie, de werkgelegenheid en de
winstgevendheid enorm dalen.
• Economic recession: Er geldt een recessie als het GDP twee achtereenvolgende kwartalen
daalt. Investeringen en rente dalen tot op het punt dat de economie weer aantrekt en de
cyclus weer begint.
6.1.3 The business cycle in de EU-15
Een business cycle kan gemeten worden aan de veranderingen in het GDP. Om de cycli te
voorspellen worden maandelijks onderzoeken gedaan naar toekomstige uitgaven ban
bedrijven en consumenten.
6.2
Inflation
Inflatie is een stijging in het prijsniveau. Inflatie wordt gemeten aan de stijging van de
consumptiegoederen. Inflatie kan de volgende oorzaken hebben:
• Overexpenditure: De vraag is hier hoger dan het aanbod, waardoor bedrijven de prijzen
kunnen verhogen.
• Increase in wage costs: als salarissen sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit zullen
bedrijven de extra arbeidskosten per product in de prijs doorberekenen.
• Increase in price of raw materials: Hoge prijzen voor grondstoffen, zullen de prijzen van
halffabrikaten doen stijgen en zodoende ook de prijzen voor consumptiegoederen.
• Government measures: De overheid bepaalt veel kosten (medicijnen) en zorgt voor hogere
prijzen door belastingen en accijnzen te heffen.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
18
De centrale banken zullen proberen de inflatie zo laag mogelijk te houden vanwege de
negatieve effecten. Tabel 6.4 pag. 162, Economics and business environment, Marijs laat de
manieren zien waarop de centrale bank invloed kan uitoefenen op de inflatie
6.2.1 Inflation and its effects
De partij in de samenleving (werkgevers of werknemers) met de meest macht zal vaak haar
zin krijgen (resp. hogere prijzen en hogere salarissen). Echter als er een spiraal ontstaat
(hogere salarissen leiden tot hogere prijzen en die leiden tot hogere salarissen) spreekt men
van hyperinflatie. Mensen met een vast inkomen (pensioenen) hebben het meeste last van
inflatie. De overheid is tot op zekere hoogte gebaad bij inflatie, want hogere prijzen zal de
belastinginkomsten doen stijgen. Een hoge inflatie zal de waarde van de munt doen dalen.
Hierdoor kunnen mensen met leningen een voordeel behalen, aangezien ze met een minder
waardevolle munt hoeven af te betalen terwijl het terug te betalen bedrag gelijk blijft. Ook de
reële rente (= nominale rente – inflatie) zal dalen en mensen met schulden bevoordelen. Als
laatste zal ene stijgende inflatie de onzekerheid in een economie doen stijgen.
6.3
The government
6.3.1 The duties of government and government expenditure
Naast de allocative duty (hoofdstuk 5.3) heeft de overheid nog twee plichten:
• Redistributing duty: De overheid heeft de plicht om het totale inkomen her te verdelen
onder mensen die geen inkomen krijgen via arbeid, kapitaal of natuurlijke hulpbronnen.
Hierbij kan gedacht worden aan pensioenen en gezondheidszorg
• Regulatory duty: De overheid moet de macro- en micro-economie regelen.
De kosten die de overheid maakt bestaan naast overheidsuitgaven ook uit transfer payments,
zoals de sociale zekerheid.
6.3.2 Government income
Inkomsten van de overheid (belastingen) worden gebruikt om overheidsuitgaven te
financieren. Ook probeert de overheid het verschil in inkomen tussen de inwoners te
verkleinen door werkenden een sociale premie te laten afdragen. Een hoge sociale premie
leidt tot hoge salaris kosten waardoor dat land minder competitief is dan landen met lagere
premies. Veel bedrijven berekenen deze hoge kosten vaak door in de prijs waardoor de
effecten van het verkleinen van de inkomensverschillen kleiner worden (passing on).
Bedrijven zullen binnen de grenzen van de wet zoveel mogelijk proberen een zo laag
mogelijke belasting te betalen. (tax avoidance)
6.3.3 Government and the business cycle
Er bestaan verschillende denkbeelden over de rol van de overheid:
• Keynesian view: De overheid is verantwoordelijk voor het economische beleid en de
business cycle. Er moet ervoor gezorgd worden dat de output gap zo klein mogelijk is
waardoor de overheid vaak tegen de cyclus in moet gaan (counter-cyclical policy). De
overheid zal dus proberen de cycle zoveel mogelijk af te vlakken (stabilising).
• Classical view: De rol van de overheid moet zo klein mogelijk zijn. De enige rol die de
overheid heeft is om de veiligheid te bewaren en bezit te bewaken. Te veel regels zou het
land inefficiënt maken en de cyclus veranderen werkt niet omdat:
o Politici willen een economic boom niet afremmen
o Er is te weinig inzicht in de economische cyclus
o Het effect van maatregelen van de overheid wordt te laat zichtbaar.
De keynesian view is het populairst in Europa. Echter veel overheidsinstanties zijn de
afgelopen jaren geprivatiseerd.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
19
6.4
Macroeconomic basis statistics
Er bestaan verschillende wiskundige modellen om de verandering in economische variabelen
te voorspellen. De belangrijkste staan hieronder beschreven:
• In de internationale omgeving wordt de wereld handel (world trade) bepaald door de
gehele export van alle landen. Het algemene prijsniveau is de world trade price.
• De belangrijkste variabelen zijn de uitgaven en het GDP. Deze geven de voorspoed en
welvaart van een land aan.
• Salarissen en het prijsniveau geven respectievelijk de kosten voor arbeid en de inflatie
aan. Een gerelateerd concept is de rente, wat de kosten voor leningen zijn.
• De werkgelegenheid is een belangrijke variabele. In relatie met de arbeidsproductiviteit
kan zo het output gap berekend worden.
• Tenslotte zijn ook de balansen van de overheid en de current account (export balans +
inkomens balans) van belang.
6.5
Industry and the business cycle
6.5.1 Susceptibility to cyclical trends and policy
Er zijn een aantal criteria die de vatbaarheid van een bedrijf voor een cyclus bepalen:
• De markt waarop het bedrijf actief is. Hierbij kan gedacht worden aan het soort product,
de inkomenselasticiteit en de fase van de product life cycle.
• De plaats van het bedrijf is het productieproces. Een bedrijf is meer vatbaar als het in het
begin van het productieproces is gepositioneerd.
• De intensiteit van kapitaal in de industrie.
• Het feit of het investeringsbeleid met de cyclus meegaat of er tegen in gaat. Hoe meer ze
met de cyclus meegaan, des te vatbaarder het bedrijf is.
Een procyclical policy houdt in dat het bedrijf tijdens een recessie extra gaat investeren.
Echter de normale reactie is om juist minder te investeren (counter cyclical).
De mate van gevoeligheid voor cyclische trends hangt af van de volgende factoren:
• Product diversification: als bedrijven hun productie over verschillende productgroepen
verdelen zijn ze minder gevoelig voor cyclische trends.
• Geographical diversification: aangezien trends niet tegelijk over de wereld voorkomen
maakt het spreiden van de verkoop over verschillende landen het bedrijf minder gevoelig.
• Market position: als het bedrijf de positie van marktleider inneemt is het bedrijf minder
gevoelig voor de trend.
6.5.2 The consequences of business cycle sensitivity
De reden waarom bedrijven proberen de gevoeligheid voor cyclische trends te verkleinen zijn
de volgenden:
• Een bedrijf heeft weinig controle over de financiële resultaten. Hierdoor is het bedrijf een
speelbal van de cyclische trend.
• Het is moeilijk om verkoop en winst te voorspellen.
• Het gevoelig bedrijf moet erg flexibel zijn om in goede tijden hoge en in slechte tijden een
lage productie te hebben.
Tijdens een recessie moeten bedrijven vaak externe financieringen aanspreken als de eigen
fondsen niet meer toereikend zijn. Deze bedrijven hebben dan ook een slechte positie op de
geldmarkt. Ook de aandelen van gevoelige bedrijven (cyclical stock) zullen erg fluctueren.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
20
Hoofdstuk 7
Money
7.1
The functions of money
In sommige laag ontwikkelde samenlevingen kunnen de inwoners in hun eigen behoeftes
voorzien door zelf te produceren. Naar mate er echter meer producten komen is een
betaalmiddel noodzakelijk. Bij elke transactie bestaan er bepaalde transaction costs. Door geld
kunnen deze kosten verlaagd worden. Geld heeft drie functies:
• Money as a means of exchange: Bij een ruilhandel moeten twee partijen gecombineerd
worden die elkaar producten nodig hebben. Met geld wordt de ruil in tweeën gedeeld,
waarbij de producten aan wie er behoefte aan heeft verkocht kunnen worden in ruil voor
geld. Geld heeft een zogenaamde undifferentiated purchasing power: met geld kan je welk
product ook kopen. Deze purchasing power wordt echter kleiner als de inflatie stijgt.
• Money as a means of evaluation: Geld heeft als functie om de waarde van goederen of
diensten uit te drukken. Echter bij een hoge inflatie is het lastig om de precieze waarde
van het product weer te geven.
• Money as a means of storing wealth: Mensen kunnen hun welvaart ‘bewaren’ door geld
op de bank te zetten, aandelen te kopen of het geld op te potten.
7.2
Money supply
7.2.1 Types of money
Er zijn een aantal verschillende soorten geld die beïnvloed worden door overheid en banken:
• Munten en de rol van de overheid: De waarde van munten is afhankelijk van de
marktwaarde van het materiaal waarvan de munt gemaakt is (intrinsic value). Toen de
overheid zich met de munten ging bemoeien kregen de munten de waarde die op de munt
stond (nominal value)
• Bankbiljetten en de rol van de centrale bank: bankbiljetten waren eerst bedoeld als
wisselmiddel voor munten. De waarde van de biljetten was dus gelijk aan het vertrouwen
van de klanten dat ze hun munten weer terug konden krijgen. De productie van
bankbiljetten is in handen van de centrale bank.
• Bankrekeningen en de rol van banken: de meeste mensen hebben geld op bankrekeningen
staan. Als geld op een bankrekening staat moet de bank hier rente over betalen, omdat
haar client in theorie het risico loopt het geld niet meer terug te krijgen. Ook kunnen
cliënten een lening afsluiten bij een bank, waarbij zij rente aan de bank betalen.
7.2.2 Monetary aggregates: M1 and M3
The som van alle soorten geld staat bekend als monetary aggregates. Voor het publiek zijn er
twee van belang:
• Narrow money supply, M1: dit is het geld dat het publiek in handen heeft en wat het op
bankrekeningen heeft staan. (primary liquid assets)
• Broad money supply, M3: dit is M1 plus de zogenaamde secondary money supply. Dit
zijn bijvoorbeeld spaarrekeningen waar het publiek op korte termijn weer aan kan komen.
7.2.3 The role of banks and the bank balance sheet
Financial institutions zijn bedrijven die geld maken en uitlenen. Deze hebben vier functies:
• Het creëren van geld
• Het uitlenen van geld aan degenen die het nodig hebben
• Het goed laten verlopen van transacties tegen de laagste kosten
• Andere financiële diensten zoals verzekeringen.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
21
Monetary financial institutions hebben primary liquid assets (bijvoorbeeld banken.) Nonmonetary financial institutions hebben dit niet.
In het bepalen van de kracht van een bank zijn de balans en drie indicatoren van belang:
• Liquidity: Dit is het percentage van het bedrag aan bankrekening dat de bank kan
uitbetalen. Dit percentage is gezet door de centrale bank.
• Solvency: de mate waarin de bank verliezen van debiteuren kan opvangen met eigen geld.
• Profitability: de winstgevendheid van een bank wordt aangewend om dividenden te
betalen.
Figuur 7.4 pag. 195, Economics and business environment, Marijs laat deze ratio’s zien.
7.3
Demand for money
7.3.1 Motives for holding money
Mensen houden geld apart om de volgende redenen:
• Om transacties te kunnen maken (transaction demand)
• Als voorzorg om eventuele grote uitgaven te kunnen doen (precautionary demand)
• Om te investeren in bijvoorbeeld aandelen en obligaties (speculative demand)
De laatste twee punten staan bekend als ‘demand for idle balances’. De rentestand geeft de
waarde aan van idle balances. De vraag naar idle balances is groot bij een lage rente, die
verwacht wordt te gaan stijgen.
7.3.2 The quantity theory of money
De hoeveelheid geld dat nodig is in een samenleving wordt berekend met de volgende
formule: M x V = P x Q (Waarbij M = hoeveelheid geld dat nodig is, V = aantal keer 1 euro
per jaar wordt gebruikt, P = prijsniveau van GDP, Q = hoeveelheid GDP)
V is de velocity of circulation, wat het aantal keer is dat een ,munt per jaar gebruikt word. Dit
is afhankelijk van het volgende:
• Niveau van technologie
• Manier van betalen: wordt er per week of per maand salarissen betaald.
• Rente: rente bepaald de grootte van idle balances, wat de velocity bepaald.
7.4
Monetary policy
7.4.1 Monetary policy objectives
Het monetaire beleid is erop gericht een niet te hoge (wat inflatie tot gevold heeft) en niet te
lage (wat te lage uitgaven tot gevolg heeft) aanbod van geld te hebben. Daarom heeft de
Europese Centrale Bank (ECB) als doel prijs stabiliteit. Het Europese beleid is gebaseerd op
twee pilaren:
• Het aanbod van geld (M3): Als de productie en velocity gelijk blijven zal een groei in het
aanbod van geld de prijzen doen stijgen omdat mensen meer geld te besteden hebben. De
waarde van M3 wordt bepaald door variabelen in de quantity theory of money.
• Andere indicatoren, zoals inflatie, salarissen, wisselkoersen, de business cycle en prijzen
van grondstoffen.
7.4.2 Instruments of monetary policy
De instrumenten die de ECB heeft om inflatie tegen te gaan bestaan uit hoeveelheid (de
hoeveelheid geld dat banken niet in bezit hebben maar wel kunnen lenen bij de ECB) en prijs
(rente) instrumenten. Een gerelateerd concept is de reserve requirement, wat de hoeveelheid
geld is dat een bank bij de ECB moet stallen. Om aan dit te kort aan geld te voldoen kan de
bank het volgende ondernemen:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
22
•
Banken kunnen hun tekort lenen bij de ECB, waarbij ze een refinancing rate moeten
betalen. Banken berekenen dit door als rente aan hun klanten.
• Ook kunnen banken onderling lenen tegen de zogenaamde Euribor rente.
Als banken nog steeds niet in hun tekort hebben voorzien kunnen ze lenen bij zogenaamde
marginal lending facilities. De rente is hier veel hoger en aangezien banken hier onbeperkt
kunnen lenen is de zogenaamde marginal lending rate de maximale rentestand. Mocht een
bank een teveel aan geld hebben dan storten zij dit op een rekening (deposit) bij de ECB. De
deposit rate is hierdoor de minimale rentestand in de markt. Andere manieren om de
liquiditeit te beïnvloeden zijn een foreign exchange swap (uitwisseling van verschillende
valuta) en ECB certificates (een afspraak dat de ECB geld van de banken leent en later weer
terug betaalt)
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
23
Hoofdstuk 8
Money and capital markets
8.1
Functions and classifcations of the money and capital markets
8.1.1 Functions of the money and capital markets
Op de geld en kapitaal markt komen partijen samen die een tekort (deficit) aan geld hebben en
die teveel (surplus) geld hebben. Bijvoorbeeld in de vorm van obligaties wordt dit geld
uitgewisseld, waarbij de rente en duur in een contract geregeld worden. In praktijk geven
partijen hun teveel aan geld (savings) aan financiële instituten, die dit weer uitlenen aan
mensen met een tekort aan geld.
8.1.2 Classification of the money and capital markets
Geld en kapitaal markten zijn op twee manieren in te delen:
• Residual maturity: dit is de looptijd (of de tijd waarna het geleende bedrag terugbetaald
moet worden). Als dit korter is dan 2 jaar, spreken we over een money market. Bij langer
dan 2 jaar, over de capital market.
• New or existing promisory notes: Als het om nieuwe contracten gaat spreken we over de
primary market. Als het om het herverhandelen van bestaande contracten gaat, spreken we
over de secondary market.
8.2
The money market
De money market bestaat uit twee delen:
8.2.1 The wholesale money market
Dit is de handel in geld tussen grote partijen (banken, overheid, ECB). Als banken onderling
geld uitwisselen (als een bank bijvoorbeeld een geld tekort heeft) gebruiken ze hiervoor de
Euribor rente. Deze rente wordt per drie maanden vastgesteld en wordt gebruikt als maatstaaf
voor de rente in de money market. De rente is afhankelijk van de vraag en aanbod van geld.
Er zijn drie factoren die de hoogte van de rente bepalen:
• Monetary policy: zoals hoofdstuk 7 heeft aangegeven is de rente afhankelijk van
refinancing rate, die de ECB vraagt aan de banken.
• Economic fundamentals: De rente is afhankelijk van de inflatie, die op haar beurt weer
beïnvloedt wordt door salrissen en de business cycle.
• International capital flows: als er geld uit de EMU stroomt zal het aanbod van de euro
afnemen en de rente dalen. Kapitaal stromen zijn afhankelijk van de wisselkoers, de rente
stand en ander politiek en economisch nieuws.
8.2.2 The retail money market
In deze markt zijn vooral kleine bedrijven en consumenten actief. Hierbij is de rente van de
banken van belang. Deze rente is afhankelijk van drie factoren:
• Interest margin: dit wordt bepaald door concurrentie in rente tussen banken
• Euribor: de Euribor rente is de basis van de rente van de banken
• Credit risk surcharge: als een bedrijf een goede naam heeft bij een bank en haar financiële
positie kan verzekeren zal een lagere surcharge betalen.
Dit wordt nog eens weergegeven in figuur 8.4 pag. 214, Economics and business
environment, Marijs
8.3
The capital market
8.3.1 Market segments
In de kapitaal markt onderscheiden we de official (stock) market, waarin aandelen en
obligaties verhandeld worden, en de private market, waarin directe onderhandelingen gemaakt
worden. Er bestaan drie verschillen tussen de markten:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
24
•
•
In de stock market is alle informatie beschikbaar voor alle partijen.
Het bedrag van aandelen kan verdeeld worden tussen een groot aantal kopers. In de
private market wordt het bedrag vaak door weinig partijen gekocht.
• In de stock market worden prijzen bepaald door de aandelenkoers en de nominal yield. Op
de private market wordt de prijs slechts door de rente bepaald.
De waarde van een aandeel zoals hij staat op het aandeel certificaat is de nominal value. Bij
aandelen worden dividenden betaald. De dividend yield is de dividend gedeeld door de
aandelenkoers. Bij obligaties (bonds) geldt hetzelfde. Alleen wordt er jaarlijks rente betaald
(coupon rate), waarbij de flat yield de coupon rate gedeeld door de obligatieprijs is. De
redemption yield is het verschil tussen de nominal value en de waarde aan het eind van de
looptijd. De effective yield is de flat yield plus de redemption yield.
8.3.2 The capital market interest rate
De rente in de Europese kapitaal markt wordt bepaald door de effective yield van
overheidsobligaties. In het bepalen van de rente zijn vooral de volgende factoren van belang:
• Economic fundamentals: Hierbij zijn twee zaken van belang:
o Hoe minder er bespaard wordt en hoe meer er geïnvesteerd wordt, des te hoger is de
rente. Factoren die de hoogte van sparen en investeren bepalen zijn de business cycle
(tijdens een economic boom wordt er meer geïnvesteerd), overheidstekorten (als de
overheid moet lenen stijgt de rente) en de balans van de current account.
o De inflatie: bij een lange looptijd is het risico voor inflatie groter, waardoor de rente
stijgt.
• International capital flows: Ook in de kapitaalmarkt zijn de rentestand in het buitenland en
de wisselkoers van de munt de belangrijkste indicatoren. Hierbij speelt het risico dat de
wisselkoers veranderd (currency risk) ook een grote rol.
• Monetary policy: De ECB heeft een indirecte invloed op de rente in de kapitaal markt. Als
de ECB haar taak om de inflatie tegen te gaan goed uitvoert of de geloofwaardigheid heeft
dit goed te doen zal dit de rente doen dalen. Verschillen in de rente tussen twee landen
hebben te maken met de market liquidity (het gemak waarmee aandelen op de markt
verhandeld kunnen worden) en de financial situation (het niveau van de financiële situatie
van de overheid).
8.4
The interest rate structures
8.4.1 Normal interest structure
De rente bestaat uit de volgende twee aspecten:
• Liquidity premium: de prijs om liquide middelen beschikbaar te maken. Hierbij geldt, hoe
langer de looptijd, des te hoger de liquidity premium.
• Risk premium: dit is de prijs voor onzekerheid en risico. Ook hierbij geldt, hoe langer de
looptijd, hoe meer onzekerheid e hoe hoger de risk premium.
8.4.2 Inverse interest structure
Het verschil tussen de rente in de geld en kapitaal markt maken dat het gunstig kan zijn om
niet te investeren in de kapitaal markt maar in de geld markt. Hierdoor zullen de rentestanden
dichter naar elkaar getrokken worden. Een inverse interest structure ontstaat wanneer de rente
in de geld markt hoger is dan in de kapitaal markt en investeerders verwachten dat de
geldmarkt rente zal dalen. De redenen hiervoor zijn een tijdelijke inflatiestand en een
tijdelijke onrust in de wisselkoers van een munt.
8.5
Interest rate risk
Een bedrijf kan met het volgende stappenplan rente risico’s verkleinen:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
25
8.5.1 Formulating objectives
Het bedrijf moet beslissen of het actief de rente risico wil bestrijden met rente instrumenten
(active interest rate policy) of dat ze dit passief doen door de looptijd van leningen in de gaten
te houden (passive interest rate policy). De redenen voor een passief beleid zijn de volgende:
• Het is niet gemakkelijk om de gevoeligheid voor rente te bepalen
• Het is niet altijd makkelijk om de rente te voorspellen
8.5.2 Determining the level of interest rate exposure
De interest rate exposure is de mate waarin de winst van een bedrijf afhankelijk is van de
rente. Dit wordt door de volgende factoren bepaald:
• De financiële structuur: de mate waarin rente omzet en kosten veranderen met de rente.
• Toekomstige cash flows bepalen wanneer een bedrijf moet lenen of kan sparen.
Figuur 8.9 pag. 229, Economics and business environment, Marijs geeft dit weer.
8.5.3 Developing an interest rate prognosis
Het is vaak moeilijk om aan te geven wanneer de rente gaat veranderen. Aangezien rente via
inflatie afhankelijk is van de business cycle en deze lastig te voorspellen is, zijn
voorspellingen moeilijk. Vaak worden drie scenario’s aangegeven, het verwachte, de
pessimistische en de optimistische.
8.5.4 Interest rate instruments
De belangrijkste instrumenten om de rente risico te verkleinen zijn de volgende:
• Het type lening: Bij korte termijn leningen is er vaak een variabele rente. Bij lange termijn
leningen is er de keuze tussen een vaste of een variabele rente (het best als de rente wordt
verwacht te dalen). Tabel 8.10 pag. 231, Economics and business environment, Marijs
geeft de belangrijkste soorten leningen aan.
• Early repayment clause: een clausule in een leningscontract dat de lening eerder afbetaald
kan worden als de rente daalt.
• Het spreiden van de grootte en lengte van de verschillende leningen maakt een bedrijf
minder afhankelijk van de rente.
• Forward rate Agreement: een contract waarin twee partijen de rente vastleggen voor een
leningscontract dat in de toekomst zal worden afgesloten.
• Interest rate option: dit is hetzelfde als de forward rate agreement met het verschil dat de
‘koper’ van de lening de rente, aangegeven in het contract, niet hoeft te accepteren als het
contract uitgevoerd zal worden.
• Interest rate swap: dit is een contract tussen twee bedrijven om een variabele rente om te
ruilen voor een vaste rente.
8.5.5 The evaluation
Hierbij worden de afgelopen stappen geanalyseerd en nagegaan of de doelen (objectives) zijn
gehaald.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
26
Hoofdstuk 9
International economic relations
9.1
International economic trends
9.1.1 An overview of the world economy
Het internationale monetaire fonds (IMF) verdeelt de wereld in drie delen:
• Advanced economies: landen met een gevorderde economie, die qua productie en handel
het grootste deel hebben.
• Developing countries: landen die zich aan het ontwikkelen zijn
• Countries in transition: vormlage communistische landen
De distributie van globale productie is afhankelijke van de economische groei.
9.1.2 Globalisation
Globalisatie is de wereldwijde integratie van economieën. Hiervoor zijn twee redenen:
• Technological advancement: door technologische ontwikkelingen in communicatie en
transport hebben de wereld kleiner gemaakt waardoor bedrijven hun productie over de
hele wereld kunnen verdelen (global sourcing)
• Deregulation: Vooral tussen de ontwikkelde landen bestaan er steeds minder regels en
restricties die de vrije handel verhinderen.
Het proces van globalisatie wordt als volgt gekenmerkt:
• De wereldhandel is de afgelopen 50 jaar sterk gestegen. Tevens is ook de handel als
percentage van de productie (world export ratio) sterk gestegen. Ook de handel binnen
economische regio’s (intra-regional trade) is toegenomen.
• Ook de hoeveelheid investeringen in het buitenland (direct investments) zijn gestegen.
Multinationals investeren steeds meer en vooral binnen bepaalde regionale economieën.
Er zijn zowel voorstanders van globalisatie, die geloven dat globalisatie de welvaart zal laten
stijgen. Tegenstanders voeren twee kritiekpunten aan:
• Verlies van soevereiniteit van landen doordat bedrijven de mogelijkheid hebben om dure
arbeid te vervangen voor goedkope arbeid. Dit heeft uiteindelijk een verlies van de
culturele identiteit tot gevolg, omdat door open grenzen nationale waarden en normen niet
meer aan te houden zijn.
• De nadruk ligt te veel op handel en minder op de negative gevolgen voor gezondheid, de
maatschappij en de natuur. Globalisatie leidt ook tot meer ongelijkheid. Om de negative
effecten van globalisatie te verkleinen noemen anti-globalisten isolationism en
protectionism als middelen.
9.2
The theory of comparative costs
9.2.1 Absolute and comparative costs
Absolute costs zijn de echte kosten om een product te maken. Een land dat dit het goedkoopst
kan heeft een absolute cost advantage. Als we aannemen dat de wereld bestaat uit twee
landen, die twee producten maken, kan het voorkomen dat 1 land voor beide producten een
absolute cost advantage heeft. Dan moet er gekeken worden welk land er relatief het
goedkoopste is. Dus welk land het minste van het ene product moet opofferen om het andere
product te produceren. Dit land heeft dan een comparative cost advantage. Het land met een
comparative cost advantage produceert dat product en exporteert dit naar het andere land.
Tabel 9.4 en 9.5 pag. 253, Economics and business environment, Marijs, vatten dit samen.
Waar deze theorie geen rekening mee houdt zijn de kosten die gepaard gaan met het wisselen
naar het product waar het land op een bepaald moment een comparative cost advantage heeft.
9.2.2 How differences in comparative costs come about
Er kunnen twee redenen zijn voor verschillen in comparative costs:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
27
•
Verschillen in prijzen van de productiefactoren: de prijs heeft te maken met de
beschikbaarheid. Hoe meer er van een productiefactor aanwezig is, des te goedkoper is
het. Als arbeid goedkoop is specialiseert het land zich in arbeidsintensieve producten.
• Verschillen in productiviteit van de productiefactoren: hoe productiever the
productiefactoren zijn, des lager zijn de relative costs.
The relative cost advantage van landen veranderen met de life cycle. In de introduction phase
stijgt de productie snel en kan een land een productiviteit voordeel hebben. In de growth en
maturity phase wordt het productieproces goedkoper en worden gedeeltes hiervan verplaats
naar lage lonen landen. In de decline phase is het voordeel in productiviteit volledig
verdwenen en de productie vindt plaats in developing countries.
9.3
Free trade and protectionism
9.3.1 Arguments in favour of protectionism
Protectionism zijn beschermende overheidsmaatregelen om de eigen productie te beschermen.
Er worden vaak twee redenen genoemd voor protectionism:
• Unfair competition: de nationale productie wordt beschermt tegen oneerlijke concurrentie:
o Dumping: een land verkoopt de producten ver onder de nationale prijs.
o Low wage: lage lonen verlagen de prijs van het product.
o Social dumping: een land dat goedkoop produceert omdat ze andere normen en
waarden hebben, zoals kinderarbeid.
• Independence: dit is een argument om de onafhankelijkheid op het gebied van nationale
veiligheid, voedselveiligheid, voedselaanbod en culturele identiteit. Een gerelateerd
concept is de strategic trade policy. Dit houdt in dat de overheid industrieën beschermt die
belangrijk worden geacht worden toekomstige groei.
9.3.2 Types of protectionism
Overheden hebben een aantal middelen om hun industrieën te beschermen:
• Import tariff: dit is een belasting die buitenlandse aanbieders moeten betalen als ze het
product op de nationale markt willen verkopen. Hierdoor stijgt de prijs van die producten
en zal de verkoop teruglopen.
• Import quotas: die is een maximum grens aan de grootte van de import.
• Voluntary export restraint: een overeenkomst tussen landen om de handel te verkleinen.
• Product regulations: import goederen moeten aan bepaalde eisen (kwaliteit, veiligheid,
gezondheid, etc.) voldoen.
• Export subsidies: subsidies voor nationale producenten
9.3.3 Concequences of protectionism
Protectionism heeft een aantal directe effecten:
• Prijzen zullen stijgen omdat het aanbod van producten daalt.
• Hierdoor hebben consumenten minder keuze.
Indirecte effecten zijn:
• Hoge prijzen betekenen dat consumenten minder uitgeven in onbeschermde industrieën.
• Verminderde concurrentie zal het aantal innovaties doen dalen.
• Concurrerende landen zullen ook beschermende maatregelen doorvoeren.
9.4
The balance of payments
9.4.1 Layout of balances
De balans bestaat uit drie onderdelen:
• Current account: dit is hetgeen een land verdient met handel. Het bestaat uit drie delen:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
28
o Goods and services: balans met betrekking tot handel in goederen en diensten.
o Income: betalingen en inkomsten voor het gebruik van productiefactoren
o Income transfer: betalingen waarvoor het land niets terug krijgt.
• Capital transfer account: betalingen op overheidsniveau aan andere landen
• Financial account: dit laat zien hoe een verlies op de current account gefinancierd wordt.
Het betstaat uit drie onderdelen:
o Direct investments: verschil tussen binnenkomende en uitgaande investeringen
o Portfolio investments: handel in aandelen en obligaties over de grenzen
o Andere financiële transacties
9.4.2 Analysis of the balance of payments
De competitiviteit van een land wordt aangetoond door de current account. Een overschot kan
zowel een sterke competitieve positie zijn, maar ook een laag uitgavenniveau, wat een
negatief punt is. Ook de manier waarop een verlies ontstaat is van belang. Als dit gebeurt met
direct investments hebben andere landen vertrouwen. Landen met een verlies op de current
account en een laag uitgavenniveau hebben te maken met een hoog wisselkoers risico
(exchange rate risk) en hebben een fundamental disequilibrium. Tabel 9.10 pag. 265,
Economics and business environment, Marijs vat dit samen.
9.5
International collaboration
9.5.1 Regional economic collaboration
Er zijn verschillende soorten regionale economische samenwerking:
• Free trade zone: de tariffs tussen de landen zijn opgeheven
• Customs union: net als de free trade zone, alleen is er ook een uniform tarief voor landen
buiten de customs union
• Common market: naast een vrij handel in goederen en diensten is er ook een vrije handel
in alle productiefactoren.
• Economic union: vergaande economische samenwerking en gezamenlijk economisch
beleid. In een political union is er vergaande politieke samenwerking
9.5.2 The European Union
De EU had als doel om een common market te vormen, wat later is bijgesteld naar een
economic en political union. De European Council bestaat uit regeringsleiders die beleid
maken. Dit wordt uitgewerkt door de Council of ministers. Het voorbereiden en uitvoeren van
het beleid wordt verricht door de European commission. Het European Parliament moet de
taken van het Europees beleid bevestigen, de European Commission controleren en het budget
controleren. Het European court of Justice vervolgens is het Europese strafhof.
9.5.3 International organizations
De volgende organisaties zijn internationaal belangrijk:
• World Trade Organization (WTO): het doel van de WTO is om free trade door te voeren.
Ze doet dat met drie principes: non discrimination (geen verschil in tariffs tussen WTO
leden), reciprocity (als het ene land tariffs heeft, doet het andere land hetzelfde) en
transparancy (protectionism moet duidelijk en zichtbaar zijn)
• International Monetary Fund (IMF): de IMF verleent krediet aan landen met een verlies in
de current account met geld dat leden van de IMF aan de IMF afdragen.
• World Bank: het verlenen van krediet aan developing countries.
• G7: de zeven grootste geïndustrialiseerde landen coördineren internationaal beleid.
• OECD: de OECD heeft al doel om informatie uit te wisselen en om landen te adviseren.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
29
Hoofdstuk 10
The foreign exchange market
10.1 Characteristics of the foreign exchange market
Op de foreign exchange market wordt de munteenheid van het ene land tegen de munteenheid
van het andere land gewisseld.
10.1.1 Market segments and the quotation of the exchange rate
De foreign exchange market bestaat uit twee segmenten:
Spot exchange market: dit is de markt waarin de munteenheden binnen twee dagen geleverd
worden tegen de spot exchange rate. In het eurogebied wordt de spot exchange rate uitgedrukt
in de hoeveelheid dollars per euro (direct listing). De dollar heeft dan een indirect listing. Er is
een verschil tussen de wisselkoers om een munt te kopen en te verkopen, dit heet de spread.
De grootte van de spread is afhankelijk van de verkoop en de fluctuaties van de munt. Ook is
de spread van bankbiljetten groot, omdat er kosten zijn met transport, verzekering en stalling.
Een stijging van de waarde van een munt heet appreciation, een daling depreciation. Als de
overheid de munt wil laten stijgen heet dat revaluation, het tegenovergestelde is devaluation.
Forward Market: Dit is een contract waarbij de partijen afspreken om op een bepaald moment
in de toekomst munteenheden te wisselen tegen een vooraf gezette forward rate. Als de
forward rate hoger is dan de spot rate spreken we van een premium, anders van een discount.
10.1.2 Market size and characteristics of the exchange rate
Er gaat een grote omzet rond in de internationale wisselkoersmarkt. Deze markt is ook
transparant, wat betekent dat iedereen informatie heeft over de wisselkoersen over de hele
wereld. Verschillen in de wisselkoers in twee landen verdwijnt door arbitrage. Hierbij wordt
in de ene plaats de munt goedkoop gekocht en in de andere duur verkocht. Hierdoor trekken
de muntwaarden weer naar elkaar toe. Speculation is het gebruik maken van verwachtte
wisselkoers verschillen in de toekomst. Omdat de dollar de meest gebruikte munt is worden
twee niet-dollar munteenheden vaak via de dollar gewisseld (cross trading). De wisselkoers
heet dan de cross rate.
10.2 Spot exchange rate
De spot exchange rate wordt bepaald door vraag en aanbod. Tabel 10.4 pag. 283, Economics
and business environment, Marijs vat dit samen. Er bestaan indicatoren om dit te bepalen:
10.2.1 Exchange rate indicators and the current account
Export leidt tot een vraag naar de nationale munt en aanbod van de buitenlandse munt. Import
zorgt voor het tegenovergestelde. Een verlies op de current account zorgt voor een
depreciation. Een van de belangrijkste wisselkoers theorieën is de absolute purchasing power
parity (PPP). Dit houdt in dat er twee landen andere prijzen voor hetzelfde product gevraagd
worden en zodoende een bepaalde wisselkoers (purchasing power parity) hebben. Als de
werkelijke wisselkoers anders is, dan zal de import en export zo veranderen dat de
wisselkoers verandert naar de PPP. De relative PPP houdt tevens rekening met de inflatie. Als
inflatie de prijzen in de landen verandert zal de wisselkoers tevens mee veranderen. Zie tabel
10.5 pag. 284, Economics and business environment, Marijs voor meer uitleg. De PPP heeft
een aantal beperkingen:
• De theorie is alleen te gebruiken met handelbare goederen en diensten, terwijl niet
handelbare goederen en diensten wel invloed hebben op de wisselkoers.
• De theorie gaat uit van vrij handel, hoewel er handelsbeperkingen zijn en transportkosten.
• De theorie gaat alleen uit van handel in goederen en diensten terwijl de kapitaalhandel ook
van belang is.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
30
Als de echte wisselkoers hoger is dan de PPP spreken we van een overvaluation, als de
wisselkoers lager is dan spreken we van een undervaluation. De PPP zorgt voor een punt waar
de wisselkoers op de lange termijn zal uitkomen.
10.2.2 Exchange rate indicators and the financial account
Import van kapitaal zorgt voor een stijging van de vraag naar de nationale munteenheid en
aanbod van de buitenlandse geldeenheid. Export zorgt voor een stijging van de vraag naar de
buitenlandse munteenheid en de aanbod van de nationale munteenheid. De grootte en richting
van de kapitaalstromen is afhankelijk van een aantal factoren:
• Direct investments: Als een land een goed investeringsklimaat (economische groei,
politieke stabiliteit, nabijheid van markten, etc.) heeft zullen investeringen toenemen,
waardoor de wisselkoers zal stijgen.
• Portfolio investments: Een goed klimaat voor de portfolio investments van bedrijven
wordt gekenmerkt door een hoge omzet (rente) en een laag risico (risico dat de waarde van
de munt zal dalen). De verwachtingen hoe de wisselkoers zal veranderen heet market
sentiment. Economisch en politiek nieuws heeft hierop een invloed.
10.2.3 Exchange rate indicators and monetary policy
Als de wisselkoers onder een bepaalde koers valt zal de centrale bank interveniëren op de
markt door de eigen munt te kopen of te verkopen. Ook verbale interventies kunnen het
market sentiment veranderen. De indicatoren hiervan zijn als volgt:
• Exchange rate system: een fixed exchange rate system zorgt voor meer stabiliteit en
zekerheid, omdat de overheid de wisselkoers op een bepaald niveau houdt.
• Reliability of monetary policy: een betrouwbaar monetair beleid houdt in dat de overheid
bereid is om te interveniëren, zelfs als het negative gevolgen heeft.
10.2.4 Overview of exchange rate indicators
Op de korte termijn wordt de wisselkoers bepaald door de rente, market sentiment en het
monetaire beleid. Op de lange termijn door de PPP en economische groei op de lange termijn.
10.3 Exchange rate systems
10.3.1 Fixed and flexible exchange rates
Bij een fixed exchange rate heeft de wisselkoers een officiële waarde (central rate). De
wisselkoers mag binnen een bepaalde marge fluctueren om de central rate. Als de wisselkoers
buiten de marge valt, moet er worden geïntervenieerd. Bij een flexible exchange rate wordt de
wisselkoers volledig bepaald door vraag en aanbod van de munt.
10.3.2 The advantages and disadvantages of exchange rate systems
Voordelen van een flexible exchange rate:
• Als de wisselkoers verandert zal een verlies of overschot op de balance of payments
(external equilibrium) automatisch verdwijnen. Bij een fixed exchange rate zal de
overheid het external equilibrium moeten herstellen. Echter als ze dit doen, kan dit ook het
internal equilibrium (volledige werkgelegenheid en stabiel prijs niveau) verstoren.
• Het voorkomt het importeren van inflatie. Als de inflatie in een exportland stijgt zal de
wisselkoers zich zodanig aanpassen dat de effecten van de inflatie op het importland weg
gaan. Bij fixed exchange rates is dit niet het geval en wordt inflatie geïmporteerd.
• Aangezien de fixed exchange rate in relatie tot andere landen wordt berekend, kan de
overheid bij flexible exchange rates haar eigen beleid voeren.
Nadelen van een flexible exchange rate:
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
31
•
De wisselkoers zal vaak veranderen. Dit veroorzaakt risico en onzekerheid, waardoor
ondernemers hoge kosten kunnen krijgen.
10.4 Exchange rate policy in the European Union
10.4.1 The Economic and Monetary union (EMU)
De inflatie heeft een effect op de koopkracht in een land en de wisselkoers. Om de waarde
van de euro te bewaren zijn er een aantal voorzorgmaatregelen ingebouwd:
• Convergence standards: de EMU heeft een aantal standaarden voor inflatie, rente en
overheidsfinanciën waar huidige en nieuwe leden zich aan moeten houden.
• Growth and Stability pact: dit zijn afspraken om de overheidsfinanciën in equilibrium te
houden, waarbij landen die een verlies leiden gedwongen worden maatregelen te nemen.
• ECB political independence: de ECB of de nationale banken mogen zich niet met de
politiek bemoeien.
De EMU heeft een aantal voordelen:
• Er zijn zowel lagere kosten (geen omwisselkosten) en er is geen wisselkoersrisico omdat
er geen wisselkoers meer is.
• De Europese markt is transparanter geworden, zodat consumenten de prijzen in
verschillende landen beter kunnen vergelijken.
• Er zijn schaalvoordelen ontstaan, omdat er geen extra kosten meer zijn met omwisselen.
• Omdat de euro een sterke munt is, besparen Europese bedrijven op het managen van de
munteenheid.
De EMU heeft ook een aantal nadelen:
• In een crisissituatie kan een land binnen de EMU niet meer haar wisselkoers verlagen om
de competitieve positie op hetzelfde niveau te houden.
• De soevereiniteit van landen om hun eigen beleid te bepalen is verdwenen.
• Er is weinig democratische controle over de EMU.
10.4.2 The Exchange Rate Mechanism II
Omdat er binnen de EU landen zijn die geen euro hebben ingevoerd is een wisselkoers beleid
(EMR II)ingevoerd om de handel te bespoedigen. EMR II heeft een aantal principes:
• Alle EU landen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van de Europese
markt, zonder de invloed van wisselkoersen.
• Landen buiten de EMU mogen zich voorbereiden om tot de EMU te gaan behoren.
• Landen mogen vrijwillig meewerken.
Voor elke munteenheid wordt een central rate vastgesteld waar omheen de munt mag
fluctueren binnen een bepaalde marge. Als de munteenheid hierbuiten dreigt te vallen zullen
de ECB en de centrale bank interveniëren. Als een land een fundamental disequilibrium (zoals
een verlies op de current account) heeft kan de ECB de central rate ook verschuiven.
10.4.3 The euro and the other currencies
De relatie tussen de euro en andere belangrijke munteenheden (yen en dollar) is flexibel. Dit
betekent dat de wisselkoers afhankelijk zijn van de prijsniveaus. In tabel 10.9 pag. 297,
Economics and business environment, Marijs, wordt dit samengevat.
10.5 Forward exchange rate
10.5.1 Determining the forward rate: interest rate parity
De forward rate wordt bepaald door covered interest arbitrage. Dit houdt in dat er
geïnvesteerd wordt in een land vanwege de hoge rente, waarbij ook de wisselkoers gebruikt
wordt, zodat er geen wisselkoersrisico wordt gelopen. Hierbij zal de premium of discount van
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
32
de forward rate gelijk zijn aan het verschil in rente, waardoor er geen verschil is voor
investeerders om te investeren.
10.5.2 The forward exchange rate and the future spot exchange rate
In een efficiënte markt reageert de wisselkoers snel rationeel op informatie. Uit onderzoek
blijkt dat de buitenlandse wisselkoersmarkt vrij efficiënt is. Hierdoor is de forward exchange
rate een goede indicator van de spot rate in de toekomst. In figuur 10.1 pag. 300, Economics
and business environment, Marijs, staan de verschillende relaties samengevat:
• Inflatie heeft een positieve relatie met de rente (Fisher effect)
• De rente heeft dan weer een relatie met de forward rate (Interest rate parity)
• De forward rate bepaalt de future spot rate
• De future spot rate heeft weer een relatie met de inflatie.
10.6 Exchange rate risk
10.6.1 Exchange rate risk management: objectives
De doelen laten de mate zien waarin een bedrijf bereid is risico te lopen:
• Full cover: het bedrijf is volledig beschermd tegen wisselkoersrisico
• No cover: het bedrijf is kwetsbaar, maar bespaart kosten
• Selective cover: een gedeelte van de risico is beschermd.
10.6.2 Determining the extent of foreign exchange exposure
Foreign exchange exposure is de mate waarin winsten afhankelijk zijn van de wisselkoers. Er
bestaan drie soorten exposure:
• Transaction: het risico dat een bedrijf loopt als het een buitenlands contract afsluit met
betaling in de toekomst.
• Translation: het risico als een bedrijf buitenlands geld op de balans heeft staan.
• Economic: de kwetsbaarheid van toekomstige winsten voor wisselkoersveranderingen.
10.6.3 Making an exchange rate prognosis
Er zijn twee manieren om de wisselkoers te voorspellen:
• Fundamental analysis: prognose gebaseerd op economische ontwikkelingen in een land.
• Technical analysis: de prognose is gebaseerd op het verleden van de wisselkoers:
o Chart reading: er wordt een patroon gezocht in de grafieken van de wisselkoers
o Time series: er wordt berekend hoeveel de wisselkoers per tijdseenheid veranderd.
10.6.4 The use of exchange rate instruments
• Internal instruments: deze kunnen onafhankelijk van elkaar gebruikt worden:
o Strategic decisions: de mate van buitenlands geld in het bedrijf
o Een bedrijf met een dominante marktpositie kan de kosten doorberekenen.
o Netting: een bedrijf met buitenlandse dochterondernemingen kan de onderlinge
verschillen tegen elkaar wegstrepen.
o Matching: inkomsten en uitgaven in buitenlands geld worden op elkaar afgesteld
o Leading en lagging: respectievelijk inkomsten versnellen en achter laten lopen.
o Exchange rate clause: het risico wordt gedeeld door beide partijen in een transactie
• External instruments: een transactie met een andere partij
o Forward contracts: een contract om buitenlands geld tegen een bepaalde prijs te kopen
o Currency options: het rechte, niet de plicht om buitenlands geld te kopen in de
toekomst tegen een bepaalde prijs.
o Currency swaps: afspraak tussen bedrijven om rente en wisselkoers over te nemen.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
33
Hoofdstuk 11
Country selection and country risk
11.1 Country selection
11.1.1 Selection based on risk and return
De reden om een land te kiezen hangt af van:
• De verwachte omzet gemeten naar de economische groei
• Het verwachte risico, gemeten aan de sociale consensus (hebben groepen dezelfde doelen)
Er bestaan vier soorten landen:
• A categorie: hoge economische groei en hoge consensus
• B categorie: hoge economische groei en lage consensus. Dit zijn emerging markets,
waarbij de economie modern is, maar de samenleving nog traditioneel.
• C categorie: lage economische groei en hoge consensus
• D categorie: lage economische groei en lage consensus.
De matrix van figuur 11.1 pag. 315, Economics and business environment, Marijs, geeft twee
verschillende scenario’s aan voor landen in de B categorie. Een filter model wordt gebruikt
om landen uit te kiezen met een hoge omzet en laag risico.
11.1.2 How to set up a filter model
Het filter model gaat in drie stappen:
• Pre-selection: hierbij gaat het om een selectie op basis van GDP, social consensus,
veiligheid en armoede.
• Macro filter: het land wordt geanalyseerd op basis van politieke, sociaal-culturele,
demografische, wettelijke en macro-economische criteria.
• Industry and market filter: analyse van de lokale industrieën.
11.1.3 The macro filter
Politieke criteria: hierin wordt nagegaan of er op de korte termijn een intern of extern conflict
kan ontstaan. Hierbij kan gedacht worden aan corruptie, het import beleid en stabiliteit.
Demografische criteria: hierin wordt onderzocht hoe de bevolking momenteel is opgebouwd
en hoe dit in de toekomst zal zijn. Hierbij wordt gekeken naar het niveau van urbanisatie
(percentage van de bevolking wonende in de stad) en het niveau van scholing.
Culturele criteria: cultuur zijn de collectieve waarden, die de acties van mensen bepalen.
Factoren hierin zijn onder andere taal en religie, maar ook concepten als communicatie,
eerlijkheid en beleefdheid.
Wettelijk criteria: hierbij gaat het vooral om de kwaliteit van het gerechtelijke systeem. Voor
bedrijven gaat het vooral om de bescherming van patenten.
Economische criteria: hierbij zijn aan aantal punten van belang:
• Economische systeem: dit bepaalt het aantal regels binnen een land.
• Groei van GDP: dit is de groei van de koopkracht (PPP)
• Sectoral structures: dit is de stabiliteit en de sterke en slechte punten van een economie.
• Wisselkoers: een land is winstgevend als exportmarkt met een goede wisselkoers
• Inflatie: hierbij geldt; een hoge inflatie zorgt voor sociale onrust, inflatie heeft een effect
op de wisselkoers en bij een hoge inflatie moet de overheid ingrijpen.
• Balance of payments: dit laat zien of er zich betalingsproblemen kunnen voordoen.
11.1.4 The industry and market filter
Hierin wordt nagegaan of de industrie in het land wel winstgevend is voor het bedrijf. De
gemiddelde omzet en het aantal concurrenten zijn hierbij een belangrijke indicator.
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
34
Vervolgens worden ook de markten geanalyseerd waarin het bedrijf actief zal zijn. Hierbij
zijn vooral de grootte en de groei van de markt van belang.
11.2 Country risk
Een economisch risico dat exporteurs lopen is dat de overheid niet genoeg geld voorhanden
heeft voor transacties van bedrijven (incapacity). Een politiek risico is dat de overheid
buitenlandse betalingen blokkeert alhoewel er genoeg geld aanwezig is (unwillingness).
11.2.1 Country risk as it applies to an exporter
Een exporteur loop het risico dat de overheid het verbiedt om buitenlandse betalingen te doen.
Country risk wordt bepaald door de volgende drie factoren:
• De mate van politieke en sociale stabiliteit
• De nationale economische situatie (economische groei, inflatie, overheidsfinancieringen,
economische structuur)
• De externe economische situatie. Dit wordt bepaald door drie factoren:
o Internationale reserves: dit zijn de geldreserves van een land. De import cover is de
ratio van de reserves over de jaarlijkse import en geeft aan welk percentage van de
import gelijk betaald kan worden met geldreserves.
o Buitenlandse schulden: de afbetalingen van de schulden van een land in zorgen voor
een uitvloei van kapitaal in rente en afbetalingen (debt service obligation). Schulden
worden vaak geanalyseerd in relatie met de export. De debt/export en de debt-service
ratio geven de hoeveelheid van de export aan dat het land uitvloeit aan schulden.
o Balance of payments: deze balans geeft aan hoeveel kapitaal het land binnen komt
(export) en hoeveel er weer uit gaat (import). Naast de grootte van de export is ook de
stabiliteit van de export van belang. Naast export is kapitaal import een bron om geld
binnen te krijgen. Dit zijn vooral investeringen in het land.
11.2.2 Country risk to a multinational
Voor buitenlandse dochterondernemingen van een multinational is het van belang dat er
genoeg geld voorhanden is om buitenlandse leveranciers te betalen en winst over te maken
naar het moederbedrijf. Het risico dat dit niet kan is transfer risk. Omdat de multinational
fysiek aanwezig is in het land maakt het ook kwetsbaar voor risico’s als nationalisatie. Om de
country risk aan te geven wordt er een Operations risk index gepubliceerd. Deze bestaat uit 15
criteria, die de country risk bereken. Tabel 11.5 pag. 331, Economics and business
environment, Marijs laat deze criteria zien.
11.2.3 Managing country risk
Exporteur: De exporteur kan country risk managen om de volgende manieren:
• Betalingsmanier: Er zijn drie internationale betalingsregels:
o Betaling voor levering
o Confirmed international letter of credit: hierbij wordt de bank van de importeur
verantwoordelijk voor de betaling. Dit geeft minder risico voor de exporteur.
o Bank guarantee: de bank garandeert dat het een deel van de betaling op zich neemt als
de andere partij hier niet aan kan voldoen.
• Export credit insurance: een verzekering afsluiten tegen toekomstig risico.
• Het spreiden van verkoop over een groter gebied om zo het risico te verlagen (geographic
diversification)
Multinational: Een multinational heeft de volgende opties op country risk te managen:
• Country scenarios: de multinational moet scenario’s opstellen van de situatie in het land
voordat het een dochteronderneming opent.
• Spreiden van risico of delen van risico met andere multinationals of lokale bedrijven
www.studentsonly.nl
Voor de beste uittreksels !
Bron : Economic and business environment – Marijs & Hulleman
Knoowy.com - Marktplaats voor zelfgeschreven documenten
35
Download