Opstellen Zuur Base reacties 5V Stappenplan: 1. 2. 3. 4. 5. Deeltjesinventarisatie. Welke deeltjes heb je op microniveau? Gebruik het schema Zet een streep onder het sterkste zure / basische deeltjes. Noteer Z/B en waardigheid. Noteer reactievergelijking. Controleer op de vorming van een neerslag Afspraken bij het opstellen: • Gehele waardigheid wordt benut. • Combinatie zwak zuur + zwakke base geeft evenwicht. Rest is aflopend. • Indien er ‘H2CO3 of ‘H2SO3’ ontstaat moet je dat uitéén laten vallen in water en het bijbehorende gas. Voorbeeld 1: Geef de reactievergelijking tussen een zwavelzuur-oplossing en een natriumcarbonaat-oplossing zwavelzuur-oplossing: 2 H3O+ (aq) + SO42- (aq) Z 1-w + 2natriumcarbonaat-oplossing: 2 Na (aq) + CO3 (aq) B 2-w 2 H3O+ (aq) + CO32- (aq) ‘H2CO3’ (aq) + 2 H2O (l) CO2(g) + H2O (l) sterk zuur + zwakke base dus aflopend Voorbeeld 2: Geef de reactievergelijking van ammoniumchloride-oplossing met een kailoog ammoniumchlorideoplossing: NH4+ (aq) + Cl- (aq) Z 1-w + kaliloog: K (aq) + OH (aq) B 1-w NH4+ (aq) + OH- (aq) NH3 (aq) + H2O (l) zwak zuur + sterke base dus aflopend Voorbeeld 3: Geef de reactievergelijking van ijzer(III)oxide met waterstofchloride ijzer(III)oxide: Fe2O3 (s) B azijnzuur: CH3COOH (aq) Z Fe2O3 (s) + 6 CH3COOH (aq) 6-w 1-w 3 H2O (l) + 6 CH3COO- (aq) + 2 Fe3+ (aq) zwak zuur + sterke base dus aflopend OPDRACHT Geef de reactievergelijking tussen: 1. Een salpeterzuur-oplossing en een natriumfluoride-oplossing. 2. Een zwavelzuur-oplossing en een natriumwaterstofcarbonaat-oplossing. 3. Een waterstofhypochloriet-oplossing (HClO) en een natriumsulfide-oplossing. 4. Ammonia en zoutzuur. 5. Verdund zwavelzuur en ijzer(III)oxide. 6. Kaliumoxide en water. 7. Magnesiumhydroxide en zoutzuur. 8. Een salpeterzuur-oplossing en zinkfosfaat. 9. Geconcentreerd zwavelzuur en kopercarbonaat. 10. Koolstofdioxide wordt geleid door een overmaat methaanamine-oplossing. 11. Zwaveldioxide wordt geleid door overmaat bariumhydroxide-oplossing. 12. Een natriumwaterstofoxalaat-oplossing en natronloog. 13. Een natriumwaterstofoxalaat-oplossing en salpeterzuur. 14. Een methaanzuur-oplossing en natronloog. 15. Waterstofchloride en zinkhydroxide. 16. Azijnzuur-oplossing en ammonia. 17. Lood(II)cyanide en verdund zwavelzuur. Antwoorden Opgave 1 salpeterzuur-opl. : H3O+ (aq) + NO3- (aq) natriumfluoride-opl. : Na+ (aq) + F- (aq) H3O+ (aq) + F- (aq) HF (aq) + H2O (l) sterk zuur + zwakke base dus aflopend Na+ (aq) + NO3- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 2 zwavelzuur-oplossing: natriumwaterstofcarbonaat-opl. : H3O+ (aq) + HCO3- (aq) 2 H3O+ (aq) + SO42- (aq) Na+ (aq) + HCO3- (aq) ‘H2CO3’ (aq) + H2O (l) Z B 1-w 1-w Z B 1-w 1-w Z B 1-w 2-w Z B 1-w 1-w Z B 1-w 6-w 1-w B 2-w CO2(g) + H2O (l) sterk zuur + zwakke base dus aflopend 2 Na+ (aq) + SO42- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 3 waterstofhypochloriet-opl. : natriumsulfide-opl. : 2 HCLO (aq) + S2- (aq) ⇄ HCLO (aq) 2 Na+ (aq) + S2- (aq) H2S (g) + 2 CLO- (aq) zwak zuur + zwakke base dus evenwicht Na+ (aq) + CLO- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 4 zoutzuur: H3O+ (aq) + Cl- (aq) ammonia : NH3 (aq) H3O+ (aq) + NH3 (aq) NH4+ (aq) + H2O (l) sterk zuur + zwakke base dus aflopend NH4+ (aq) + Cl- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 5 zwavelzuur-oplossing: 2 H3O+ (aq) + SO42- (aq) ijzer(III)oxide : Fe2O3 (s) 6 H3O+ (aq) + Fe2O3 (s) 9 H2O (l) + 2 Fe3+ (aq) sterk zuur + sterke base dus aflopend 2 Fe3+ (aq) + 3 SO42- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 6 water: H2O (l) Z kaliumoxide : K2O (s) 2 H2O (aq) + K2O (s) 2 OH (aq) + H2O (l) + 2 K+ (aq) H2O (aq) + K2O (s) 2 OH- (aq) + 2 K+ (aq) zwak zuur + sterke base dus aflopend K+ (aq) + OH- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 7 zoutzuur: H3O+ (aq) + Cl- (aq) magnesiumhydroxide : Mg(OH)2 (s) + 2 H3O (aq) + Mg(OH)2 (s) 4 H2O (l) + Mg2+ (aq) sterk zuur + sterke base dus aflopend Mg2+ (aq) + 2 Cl- (aq) ⟶ geen neerslag Z B 1-w 2-w Opgave 8 salpeterzuur-opl. : H3O+ (aq) + NO3- (aq) Z 1-w zinkfosfaat: Zn3(PO4)2 (s) B 6-w 6 H3O+ (aq) + Zn3(PO4)2 (s) 6 H2O (l) + 2 H3PO4 (aq) + 3 Zn2+ (aq) sterk zuur + sterke base dus aflopend Zn2+ (aq) + 2 NO3- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 9 zwavelzuur-oplossing: kopercarbonaat : 2 H3O+ (aq) + CuCO3 (s) 2 H3O+ (aq) + SO42- (aq) Z 1-w CuCO3 (s) B 2-w 2+ ‘H2CO3’ (aq) + 2 H2O (l) + Cu (aq) CO2(g) + H2O (l) sterk zuur + zwakke base dus aflopend Cu2+ (aq) + SO42- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 10 koolstofdioxide + water: methaanamine: ‘H2CO3’ (aq) + 2 CH3NH2 (aq) ⇄ ‘H2CO3’ (aq) Z CH3NH2 (aquatic) CO32-(aq) + 2 CH3NH3+ (aq) 2-w B zwak zuur + zwakke base dus evenwicht 2 CH3NH3+ (aq) + CO32-(aq) ⟶ ? Opgave 11 zwaveldioxide + water: ‘H2SO3’ (aq) bariumhydroxide-opl. : Ba2+ (aq) + 2 OH- (aq) ‘H2SO3’ (aq) + 2 OH- (aq) SO32-(aq) + 2 H2O (l) zwak zuur + sterke base dus aflopend Ba2+ (aq) + SO32-(aq) ⟶ BaSO3 (s) Opgave 12 natriumwaterstofoxalaat-opl. : Na+ (aq) + HC2O4- (aq) natronloog. : Na+ (aq) + OH- (aq) HC2O4- (aq) + OH- (aq) C2O42-(aq) + H2O (l) zwak zuur + sterke base dus aflopend 2 Na+ (aq) + C2O42-(aq) ⟶ geen neerslag Z B 2-w 1-w Z B 1-w 1-w 1-w Opgave 13 salpeterzuur-opl. : H3O+ (aq) + NO3- (aq) natriumwaterstofoxalaat-opl. : Na+ (aq) + HC2O4- (aq) H3O+ (aq) + HC2O4- (aq) H2C2O4 (aq) + H2O (l) sterk zuur + zwakke base dus aflopend Na+ (aq) + NO3- (aq) ⟶ geen neerslag Opgave 14 methaanzuur-opl. : HCOOH (aq) natronloog. : Na+ (aq) + OH- (aq) HCOOH (aq) + OH- (aq) HCOO- (aq) + H2O (l) zwak zuur + sterke base dus aflopend Na+ (aq) + HCOO- (aq) ⟶ geen neerslag Z B 1-w 1-w Z B 1-w 1-w Opgave 15 waterstofchloride : HCl (g) Z 1-w ) zinkhydroxide : Zn(OH 2 (s) B 2-w ) 2 HCl (g) + Zn(OH 2 (s) ZnCl2(s) + H2O (l) indien te weinig water wordt gevormd of 2 HCl (g) + Zn(OH)2 (s) Zn2+ (aq) + 2 Cl- (aq) + H2O (l) indien voldoende water wordt gevormd sterk zuur + sterke base dus aflopend Opgave 16 azijnzuur-opl. : ammonia : CH3COOH (aq) + NH3 (aq) ⇄ CH3COOH (aq) NH3 (aq) NH4+ (aq) + CH3COO- (aq) Z B 1-w 1-w zwak zuur + zwakke base dus evenwicht Opgave 17 zwavelzuur-oplossing: 2 H3O+ (aq) + SO42- (aq) Z lood(II)cynaide. : Pb(CN)2 (s) B + 2+ 2 H3O (aq) + Pb(CN)2 (s) 2 HCN (aq) + 2 H2O (l) + Pb (aq) sterk zuur + sterke base dus aflopend 1-w 2-w