TENTAMEN INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN IEBVH1CE01 22 december 2004 9.30-11.30 uur 1 ________________________________________________________________________ Onderstaande vragen hebben betrekking op het artikel uit bijlage 1. 1. In het artikel wordt als nadeel van de dure euro de verslechterde prijsconcurrentiepositie t.o.v. de dollarlanden genoemd. Een dure euro heeft ook voordelen. Noem een voordeel van een “relatief dure” euro. “Interveniëren”, riepen Europese regeringsleiders in koor in het najaar van 2000. 2. Stel dat de Europese regeringsleiders hun zin hadden gekregen en de ECB was gaan interveniëren. Omschrijf hoe deze valuta-interventie eruit zou hebben gezien. 3. Welk gevolg zou deze valuta-interventie hebben gehad voor de geldmarktruimte in de eurolanden? Verklaar je antwoord. 4. Welk gevolg zou de valuta-interventie hebben gehad voor de hoogte van de geldmarktrente in de eurolanden? Verklaar je antwoord. 5. En voor de kapitaalmarktrente in de eurolanden? Verklaar je antwoord. 6. Leg aan de hand van de antwoorden op vraag 3, 4 en 5 uit waarom valutainterventie niet strookt met de doelstelling van monetair beleid van de ECB. 7. In het artikel wordt gesteld dat de Amerikanen op te grote voet leven en daardoor een tekort op de handelsbalans en de begroting hebben. Verklaar het verband tussen het op te grote voet leven en het tekort op de handelsbalans. 8. Leg uit hoe de VS “anderen” voor hun tekort op de handelsbalans kon laten opdraaien. 9. Leg uit hoe de VS “anderen” voor hun tekort op de begroting kon laten opdraaien. 10. Stel dat de trend: “de euro verdringt steeds meer de dollar als internationale reservevaluta” zich voortzet. Verwacht je dan in de toekomst een verdere koersstijging of juist een koersdaling van de euro t.o.v. de dollar? Verklaar je antwoord. TENTAMEN INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN IEBVH1CE01 22 december 2004 9.30-11.30 uur 2 ________________________________________________________________________ Onderstaande vragen hebben betrekking op de tabel kerngegevens uit bijlage 2. 11. Hoe ontwikkelt zich de wereldconjunctuur in 2005? Verklaar je antwoord. 12. Hoe ontwikkelt zich het Nederlandse marktaandeel in de wereldhandel in 2005? Verklaar je antwoord. 13. Verklaar m.b.v. de verandering in onze prijsconcurrentiepositie op de buitenlandse afzetmarkten de ontwikkeling van het marktaandeel in de wereldhandel. 14. Bereken de verandering van het reëel beschikbaar gezinsinkomen in 2005. Laat duidelijk zien welke variabelen uit de tabel je gebruikt hebt in je berekening. 15. Welke variabele uit de tabel wordt direct beïnvloed door de ontwikkeling van het reëel beschikbare gezinsinkomen? EINDE TENTAMEN TENTAMEN INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN IEBVH1CE01 22 december 2004 9.30-11.30 uur 3 ________________________________________________________________________ Antwoorden: 1. Drukt de (geïmporteerde) inflatie. 2. De ECB zal euro’s kopen 3. De geldmarktruimte wordt krapper. De ECB koopt euro’s in ruil voor dollars, de banken zien daardoor hun liquide middelen afnemen. 4. Deze stijgt want het aanbod van geld neemt af door de lagere liquiditeit van de banken. 5. Deze daalt want door de gestegen geldmarktrente zullen de bestedingen afnemen en daarmee ook het inflatierisico. 6. ECB streeft prijsstabiliteit na. Interventies verkrappen de geldmarkt en doen de rente stijgen, waardoor de economische groei zal teruglopen. 7. de Amerikanen besteden meer dan zij aan inkomen verdienen. Deze hoge bestedingen leiden er toe dat zij meer importeren dan exporten. Hierdoor ontstaat het tekort op de lopende rekening. S-I=E-M 8. E-M=Kx-Km Doordat de import groter is dan de export is hierdoor ook het aanbod van dollars groter dan de vraag naar dollars. Hierdoor zal de koers van de dollar dalen. De andere landen zien dus dat de koers van hun eigen valuta gaat stijgen en ondervinden op deze manier een verslechtering van hun prijsconcurrentie positie op de wereldmarkt. De last voor deze landen is dus een daling van hun export 9. S-I=Kx-Km Het tekort op de begroting leidt ertoe dat de Amerikaanse overheid vermogen moet lenen. Een (groot) deel van deze leningen plaatsen zij op de buitenlandse vermogensmarkten. Deze ondervinden dus een stijging van de vraag naar vermogen waardoor de rente op de vermogensmarkten in deze landen zal oplopen. De last voor deze landen is dus een stijging van de rente die betaald moet worden. 10. koersstijging, er worden dan wereldwijd meer euro’s gekocht. 11. Hiervoor moet je op de tabel kerngegevens kijken naar de relevante wereldhandel. De groei bedraagt 6,75%. Conclusie: ten opzichte van het jaar ervoor loopt de groei iets terug , maar is nog wel hoog. 12. Hiervoor kijk je naar 2 variabelen; de groei van de relevante wereldhandel en de groei van de eigen goederen export. Wanneer de export sneller groeit dan de relevante wereldhandel dan stijgt het marktaandeel en omgekeerd groeit de relevante wereldhandel sneller dan de goederenexport dan daalt het marktaandeel. In dit geval verbetert het marktaandeel met 7,5-6,75= 0,75% 13. Dit werkt hetzelfde als bij antwoord op vraag 12, alleen kijken we nu naar het prijspeil van de goederenexport en het concurrentenprijspeil. De conclusie: de prijsconcurrentiepositie verbetert met 0,75-0= 0,75% 14. Reëel is altijd: nominaal minus inflatie (= consumentenprijsindex) dus in dit geval het nominaal beschikbaar gezinsinkomen minus inflatie maakt 0,5-1,25= -0,75% 15. De hoogte van de particuliere consumptie wordt bepaald door de hoogte van het reëel beschikbaar gezinsinkomen.