De samenhang tussen depressie, trauma en verminderde

advertisement
1

Depressieve mensen en mensen die in
het verleden traumatische ervaringen
hebben meegemaakt
 Moeite om specifieke autobiografische herinneringen
op te halen.

Ze herinneren zich meer overalgemene
dan specifieke herinneringen.
Voorbeeld:
 Overalgemeen: ‘Elke keer wanneer is faal.’
 Specifiek: ‘De ene keer toen ik faalde bij mijn
rijexamen.’
2

1986: Mark Williams en Keith Broadbent
 Onderzoek naar ‘Mood congruent memory recall.’
 Verwijst naar de vaststelling dat mensen zich voornamelijk dingen
herinneren waarvan de valentie of affectieve kleur overeenkomt met de
huidige stemming waarin ze verkeren.
Nagaan of patiënten die recent een mislukte suïcidepoging
hadden ondernomen en nog in negatieve stemming zijn, ook een
dergelijk geheugenvertekening zouden vertonen.
Opdracht?
 Bij positieve en negatieve trefwoorden specifieke herinneringen
bedenken waar het woord hen aan deed terugdenken.
Autobiographical Memory test
 Ze vonden sneller een herinnering bij negatieve woorden= wijst
op stemmingscongruent geheugeneffect.
3





Onderzoekers zijn zich beginnen afvragen of overalgemeen gehuegen eveneens
kan worden vastgesteld bij patiënten met een klinische of majeure depressie.
 Verminderde geheugenspecificiteit is een betrouwbaar kenmerk van
depressieve patiënten.
Bij autobiographical memory test, zijn ze in staat meer specifieke herinneringen
dan overalgemene herinneringen op te halen.
Enige twee andere stoornissen waarbij overalgemeen geheugen werd
vastgesteld
Acute stress stoornissen en posttraumatische stress stoornissen
Ze worden niet specifieker in het ophalen van herinneringen, wanneer de
depressie opklaart of verbeterd.
=> Nog altijd problemen met het ophalen van specifieke herinneringen.
Hoe minder specifieke herinneringen men kan ophalen, des te groter de kans op
een langer aanhoudende en meet ernstige depressie en hoe groter het risico op
terugval.
4
Wat zijn de mechanismen of processen onderliggend
aan de relatie tussen verminderde
geheugenspecificiteit en depressie of depressieve
terugval?
1. Personen die meer overalgemene herinneringen ophalen,
meer moeite hebben om affectieve oplossingen te bedenken
voor sociale probleemsituaties.
Vage of overalgemene herinneringen zijn niet echt een grote hulp om
effectieve oplossingen te bedenken voor sociale probleemsituaties.
 Kunnen leiden tot depressieve gevoelens of bestaande
depressieve gevoelens versterken.
 Negatieve interpersoonlijke situaties.
 Suïcidale gedachten -> geen grip meer op hun problemen
2. Negatieve invloed op het vermogen om specifieke
voorstellingen te maken van de eigen toekomst.
5
3. Relatie tussen overalgemeen geheugen en depressie heeft
betrekking op het relatieve tekort aan blootstelling aan
negatieve herinneringen en hiermee verbonden negatieve
gevoelens.
4. Elkaar wederzijds versterkende relatie met depressief
rumineren.
steeds maar weer nadenken over eigen depressieve
gevoelens, over het hoe en het waarom ervan.
 Overalgemeen geheugen versterkt door rumineren en
rumineren versterkt door het ophalen van algemene
eerder dan specifieke persoonlijke informatie.
6

Studie van Kuyken en Brewin 1995
In een groep vrouwen met majeure depressie stelden ze
vast dat zij die in hun kindertijd seksueel misbruikt
waren geweest, significant minder specifiek waren.

Zo vonden Henderson, Hargreaves, Gregory en Williams in
een studie bij vrouwelijke universiteitstudenten
Negatieve invloed van oorlogstraumata op
geheugenspecificiteit werd eveneens
gedocumenteerd.
7

Ze onderzochten geheugenspecificiteit in een groep
Bosnische adolescenten en vergeleken met 2
controlegroepen.
1)
2)
Wit-Russische adolescenten -> omdat ze ook werden blootgesteld
aan stress
Vlaamse adolescenten (geen trauma, geen stress)
Autobiographical memory test ->
Bosnische, getraumatiseerde groep scoort minder
specifieke herinneringen.
Beide groepen verschilden niet significant wat betreft
geheugenspecificiteit.
Mogelijke verklaring: affectregulatie
 Personen denken op een algemene manier terug aan
hun ervaringen uit het verleden, omdat ze geleerd
hebben dat ze op deze manier negatieve en pijnlijke
gevoelens verminderen of vermijden.
8

Trauma is een belangrijke oorzaak van de ontwikkeling van
verminderde geheugenspecificiteit of overalgemeen
geheugen. Causaliteit is ook omgekeerd, namelijk dat
overalgemeen geheugen een gevolg is van depressie.
Overalgemeen geheugen is een
kwetsbaarheidsfactor voor het ontwikkelen van
depressie.
9
Raes, Hermans, Williams en Eelen
 Stelden vast dat studenten die
herinneringen ophalen in een minder
specifieke vorm, minder negatieve emoties
rapporteren na een experimentele
stressvolle taak, dan studenten die
habituele herinneringen in specifieke vorm
ophalen.
Verminderde specificiteit is een vorm van cognitieve vermijding

Onderzoeksbevindingen:
 Studenten die hoog scoren op een maat van
‘repressive coping’= defensief- vermijdende
copingstijl, minder specifieke herinneringen
ophalen bij autobiographical memory test.
10

Het ervaren van trauma op zich is geen voldoende
voorwaarde voor het ontwikkelen van overalgemeen
geheugen.
Mogelijk spelen kwalitatieve eigenschappen van het
ervaren van trauma en subjectieve eigenschappen van
de getraumatiseerde persoon een grotere rol in het
verklaren van het verband met overalgemeen geheugen
dan het louter voorkomen.
Negatieve effecten van trauma op
geheugenspecificiteit wordt groter naarmate de
traumatische gebeurtenis ernstiger was.
11

Hermans:
 Er is een significant verband tussen leeftijd waarop
seksueel misbruik startte en geheugenspecificiteit in een
groep depressieve patiënten.
Hoe jonger het slachtoffer was toen het misbruik startte of
het trauma zich voordeed, des te groter de impact op
geheugenspecificiteit.
 Des te minder specifieke herinneringen er opgehaald
werden bij autobiographical memory test.
 Wie misbruikt werd gedurende een langere periode en
op jongere leeftijd, haalt relatief meer overalgemene
herinneringen op.
 Seksueel misbruik door een nauwe verwant ~> significant
minder specifieke herinneringen bedenken bij
trefwoorden.
12

Vb. Wijze waarop het slachtoffer het trauma
verwerkt of ermee omgaat.
 Verscheidene studies hebben een verband
gerapporteerd tussen verminderde specificiteit en
een verhoogde maten aan trauma gerelateerde
instructies en cognitieve inspanningen tot het
vermijden of onderdrukken van herinneringen aan
traumata uit het verleden.
 De relatie met overalgemeen geheugen geeft dus
aan dat naarmate iemand minder adequaat
omgaat met negatieve gebeurtenissen uit het
verleden, deze persoon meer uitgesproken
overalgemeen geheugen zal vertonen.
13

Studie van McNally (1995):
=> groep Vietnam- veteranen die allen aan
een posttraumatische stress stoornis (PTSS) leden.
Personen die nog steeds oorlogskentekens droegen,
konden minder specifieke herinneringen noemen dan hun
collega’s zonder dergelijke kentekens.
McNally en collega’s speculeerden dat het
dragen van dergelijke kentekens een aanwijzing kan
zijn voor weinig adequaat omgaan met
oorlogsverleden, een soort psychologisch gefixeerd
zijn op of niet kunnen loslaten van de oorlog.
14

Recente studie bij depressieve patiënten
(Raes, Hermans, Williams, Brunfaut)
 Depressief rumineren modereert de relatie
tussen trauma en overalgemeen geheugen.
Dat wil zeggen dat het feit of iemand vaak rumineert of
niet mee bepaald of trauma al dan niet kan leiden tot
overalgemeen geheugen.
 Relatief veel traumatische gebeurtenissen
meegemaakt: Niet of weinig rumineren een
beschermende rol speelt in het ontwikkelen van
verminderde geheugenspecificiteit.
15

Studie bij studenten (Raes, Hermans,
Williams en Eelen, 2005)
 Het belang van al dan niet hebben ontvangen
van hulp of steun na (emotioneel) misbruik.
Geen hulp of zorg na emotioneel misbruik= minder
specifieke herinneringen ophalen dan personen die wel
die hulp hadden genomen na emotioneel misbruik.
 Er is een verband tussen trauma en overalgemeen
geheugen:
-> Geen lineair verband
->Kwalitatieve aspecten van trauma en subjectieve
eigenschappen van het slachtoffer bepaald in welke
mate trauma leidt tot verminderde
geheugenspecificiteit.
16

Neurobiologische of neuro anatomische
impact
 Hippocampale schade wordt ten gevolge van stress
door traumatische en belastende gebeurtenissen als
verklaring voorgesteld voor geheugendeficits.

Jelicic en Merckelbach (2004)
 Resultaat van een recent tweelingenonderzoek
suggereren zelfs dat een klein hippocampaal volume
een risicofactor is voor het ontwikkelen van PTSS
eerder dan een gevolg ervan.

Stokes (1995)
 Cartisol= bijniermerg dat een belangrijke rol speelt in de
fysiologische en emotionele reactie op stress en een
negatieve invloed heeft op het geheugenfunctioneren.
17

Ook wel ‘the limited cognitive resource hypothesis’ genoemd.
 Verwijst naar het idee dat overalgemeen geheugen, in
ieder geval ten dele, te wijten is aan een tekort aan wat
men noemt ‘cognitive resources’ (cognitieve
vermogens)
 Het vrijwillig ophalen van herinneringen uit het geheugen
is een taak die teruggaat op centrale of executieve
processen volgens, Conway en Pleydell, 2000.
Overalgemeen geheugen blijft relatief stabiel, zelfs wanneer
mensen niet langer depressief zijn.
 Lijkt te suggereren dat verminderde geheugenspecificiteit
niet volledig kan verklaard worden door dergelijke
stemmingseffecten.
18
Slechts 1 behandelingsstudie uitgevoerd die tot doel had via het
bevorderen van geheugenspecificiteit depressieve klachten te
doen afnemen.
 Serrano, Latorre, Gatz en Montanes (2004)

 Gedurende 4 weken een wekelijkse specifiteitstrainig aan een groep ouderen
met uitgesproken depressieve klachten.
-Bij elke training= focus op andere levensperiode.
-Set van 14vragen, vragen naar specifieke herinneringen
bv. Vertel me eens over een bepaalde dag toen u adolescent
was en iets heel ongewoons deed.
Vergeleken met een groep die even depressief is en deze training
niet had gekregen.
=> Zij die de training wel kregen= nadien veel specifieker m.b.t.
persoonlijke herinneringen, rapporteerden nu minder depressieve
klachten en hopeloosheidsgevoelens en scoorden hoger op een
maat van algemeen levenstevredenheid.
19

Raes, Hermans, Williams, Geypen en
Eelen:
 Stelden vast dat rumineren kan worden
beïnvloed bij studenten die vaak rumineren.
Eerst specifieke herinnering ophalen=> Nadien scoren
ze minder hoog op een maat van rumineren dan
ruminerende studenten die een reeks van
overalgemene herinneringen dienen op te halen.
=> Door personen een meer specifieke
oproepingsstrategie eigen te maken, kan rumineren
tegengegaan worden.
20
Download