INHOUDSOPGAVE 1. 2. 3. 4. 5. Verstandelijke beperking: aantallen en oorzaken Handicap of beperking Definitie van verstandelijke handicap Verstandelijk functioneren Redzaamheid Indeling in ernst van de beperkingen Lichte verstandelijke beperking Matige verstandelijke beperking Ernstige verstandelijke beperking Bijkomende beperkingen Epilepsie Zintuigstoornissen Lichamelijke beperkingen Autisme Aantallen Sekse Leeftijd 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 Het Rett syndroom De naam De eerste signalen De diagnose Het verloop van het Rett syndroom Stimulerende begeleiding is nodig Stoornissen De oorzaak van het Rett syndroom 5 5 5 5 7 7 8 Epilepsie Hoe werken de hersenen? Epilepsie: wat gaat er mis? Een epileptische aanval De oorzaak Soorten epileptische aanvallen Gevolgen 9 9 9 10 10 12 Dementie De term dementie Wat is de ziekte van Alzheimer Wie wordt er door getroffen? Is de ziekte van Alzheimer erfelijk Is er een test die de ziekte kan voorspellen? Diagnose van de ziekte van Alzheimer Is er een behandeling voor de ziekte van Alzheimer? De voornaamste karakteristieken Het syndroom van apraxie, afasie en agnosie Communicatie Persoonlijkheidsverandering Gedrag Fysieke veranderingen De 3 stadia van het dementeringsproces Overige soorten van dementie 14 14 15 16 16 16 18 19 19 20 20 20 20 21 22 Het Down syndroom Geringe spierspanning Het hoofd Handen en voeten Ontwikkeling De schedel en het gezicht Gehoor Ogen Groei Tanden Spijsverteringsorganen 26 26 26 26 27 27 27 28 28 28 verrijkingsstof gehandicaptenzorg 3 7 9 14 26 1 - Hart Coördinatie Seksuele ontwikkeling Oorzaken 6. Het Cri du chat syndroom Begeleiding en behandeling Wat kunnen ouders verwachten? De belangrijkste kenmerken 7. 8. 9. 29 29 30 30 32 32 32 33 Fragiele X syndroom Synoniem Ontwikkelingen in hoofdlijnen Signalen Lichamelijke kenmerken Erfelijke aandoening Gedrag en taal 34 34 35 36 36 37 34 Cornelia de Lange syndroom Oudervereniging Kenmerken Groei Voeding Aandachtspunten 38 38 39 39 39 Het Angelman syndroom Ontwikkeling De diagnose Kenmerken De oorzaak 43 43 44 46 38 43 10. Aandachtstekort stoornis Wat is ADHD Verschillen Aandachts- en concentratiestoornissen 47 47 47 11. Psychose Hallicunaties Wanen Verward denken Negatieve symptomen Cognitieve stoornissen Oorzaken van een psychose Hoe komt de eerste behandeling tot stand Wat doen medicijnen? 49 49 49 49 49 50 50 51 12. Schizofrenie Oorzaak, behandeling en gevolgen 53 13. Borderline Herkenning Oorzaken Hoe kun je leren omgaan met je stoornis Geschiedenis van de Borderline-stoornis 53 54 56 57 14. Neurologie en mishandeling/ emotionele verwaarlozing MPS Uitleg DIS/MPS algemeen 58 58 verrijkingsstof gehandicaptenzorg 47 49 53 55 58 2 Verstandelijke beperking: aantallen en oorzaken Naar schatting zijn er zo'n 100.000 tot 120.000 mensen met een verstandelijke handicap in Nederland (0,7 % van de bevolking). Er is geen landelijke registratie van kinderen en volwassenen met verstandelijke beperkingen. Wel zijn er registraties van het gebruik van diverse voorzieningen. Daar zijn ramingen over aantallen uit af te leiden. Daarnaast zijn er schattingen hoeveel kinderen er per jaar worden geboren bij wie een ernstige beperking in de ontwikkeling wordt vastgesteld. Uit de combinatie van deze gegevens komt men tot een redelijk betrouwbaar inzicht in aantallen mensen met een verstandelijke handicap. Handicap of beperking Een handicap wordt omschreven als een stoornis die leidt tot een beperking in het maatschappelijk functioneren. Een stoornis is de afwezigheid of afwijking van een functie. Een stoornis leidt tot een beperking op het vlak van normale menselijke activiteiten. De ouderverenigingen gebruiken verstandelijke handicap en verstandelijke beperking door elkaar. Definitie van verstandelijke handicap Men spreekt van een verstandelijke handicap wanneer een persoon belangrijke beperkingen ondervindt in het dagelijks functioneren. Er moet sprake zijn van een duidelijk beneden gemiddeld intellectueel functioneren en van gelijktijdige beperkingen in minimaal twee vaardigheidsgebieden zoals communicatie, zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, zelfbepaling, gezondheid en veiligheid, schoolse vaardigheden, ontspanning en werken. De beperkingen moeten zich manifesteren voor het achttiende levensjaar. Dit om het onderscheid te kunnen maken van mensen met later verworven hersenletsel en mensen met dementie. Bij de beoordeling of er sprake is van een verstandelijke handicap wordt dus gekeken naar: verstandelijk functioneren vaardigheden die bepalen hoe iemand zich weet te handhaven in de samenleving de leeftijd waarop de beperkingen merkbaar worden. Verstandelijk functioneren Om het niveau van verstandelijk functioneren in te schatten, gebruikt men een intelligentietest. Bij het afnemen van een intelligentietest laat men de persoon een aantal verschillende opdrachten uitvoeren, zoals zinnen afmaken, vormen herkennen, puzzels leggen, met cijfers spelen, woorden herkennen, een stripverhaal op volgorde leggen en dergelijke. De opdrachten hebben te maken met schoolse vaardigheden, met ruimtelijk inzicht en inzicht in relaties, met kennis en met ervaring. Via een intelligentietest vergelijkt men de prestatie van de persoon op die verschillende aspecten met een grote groep anderen van dezelfde leeftijd. De uitkomst van een intelligentietest noemt men het IQ (intelligentiequotiënt). Kinderen en volwassenen met een IQ van 85 tot 115 noemt men normaal begaafd. In dit gebied 'scoort' ongeveer tweederde van de bevolking. Bij een IQ van 70-85 noemt men de persoon zwaknormaal of zwakbegaafd. Pas wanneer het IQ lager is dan 70 spreken we van verstandelijke beperkingen. Er is veel kritiek op het gebruik van intelligentietesten. Dit komt deels doordat het begrip intelligentie moeilijk te vatten is. Deels ook omdat met de uitkomsten van intelligentietesten soms vreemd is omgegaan. Intelligentie is niet op dezelfde manier verrijkingsstof gehandicaptenzorg 3 te meten als lengte of gewicht. De uitkomst van een test dient altijd gewogen te worden tegen de achtergrond van wat al bekend is over de persoon. Wanneer de uitkomst van een test duidelijk afwijkt van 'het beeld' dat ouders en andere opvoeders zich hebben gevormd van de persoon, is het zaak na te gaan hoe dit komt. Met name wanneer een persoon een score behaalt in het grensgebied tussen 'zwak normaal' en 'verstandelijk beperkt' is voorzichtigheid op zijn plaats. De uitkomst van een intelligentietest kan nooit de enige maat zijn voor het verstandelijk functioneren. Redzaamheid Het tweede criterium in de definitie heeft te maken met beperkingen op het gebied van communicatie, sociale vaardigheden, zelfstandigheid en zelfredzaamheid, gebruik van voorzieningen, gezondheid en veiligheid, werk en vrije tijd. Voor men kan spreken van een verstandelijke handicap moet de persoon naast de intellectuele beperking ook aanmerkelijke beperkingen ondervinden op twee of meer van deze gebieden. Deze vaardigheden staan niet los van elkaar. Ze staan evenmin los van de verstandelijke mogelijkheden van een persoon. Ook hangen beperkingen op dit gebied direct samen met de omgeving van de persoon, met de levensfase waarin iemand verkeert en met de ondersteuning die geboden wordt. Een persoon die niet spreken kan, maar wel vaardig is met gebaren hoeft in een omgeving die zijn taal verstaat weinig communicatieve beperkingen te ondervinden. In een omgeving die zijn gebaren niet verstaat is dezelfde persoon ernstig beperkt in zijn mogelijkheden. Door de combinatie van verstandelijke vaardigheden en van 'je weten te handhaven in de samenleving' lijkt het dat er in de schooljaren meer kinderen een verstandelijke handicap hebben dan in de jaren erna. De eisen die aan schoolkinderen worden gesteld liggen meestal hoger dan wat een persoon nodig heeft om zich als volwassene te kunnen handhaven. Met een goed netwerk en op maat gesneden ondersteuning zullen veel volwassenen zich behoorlijk zelfstandig kunnen handhaven. Het is onterecht om deze mensen 'verstandelijk gehandicapt' te blijven noemen. Indeling in ernst van de beperkingen De ernst van de verstandelijke beperking kan worden onderverdeeld op grond van de uitkomst van een intelligentieonderzoek: Overzicht beperkingen en percentages van totaal aantal mensen met verstandelijke handicap lichte verstandelijke beperking, IQ: 50 – 70, ongeveer 50%; matige verstandelijke beperking, IQ: 35 – 50, ongeveer 25%; ernstige verstandelijke beperking, IQ: > 35, ongeveer 25% Soms wordt nog een verdere onderverdeling gemaakt in ernstig en zeer ernstig, waarbij 'zeer ernstig' dan geldt voor mensen met een IQ beneden de 20. Omdat met de beschikbare intelligentietesten dit lage bereik nauwelijks te meten is, lijkt dit minder zinvol. Lichte verstandelijke beperking Ongeveer de helft van de mensen met een verstandelijke handicap heeft een lichte verstandelijke beperking. Het gaat om mensen die zich meestal redelijk kunnen uitdrukken, die kunnen leren lezen en met geld omgaan, die zich vrij zelfstandig kunnen bewegen in de samenleving en die redelijk goed kunnen leren om zichzelf te verrijkingsstof gehandicaptenzorg 4 verzorgen. Het zijn de mensen die in het huidige systeem naar het voortgezet speciaal onderwijs (VSO-ZML) gaan en later naar een dagcentrum voor volwassenen gaan en/of (met begeleiding) een baan vinden. Veelal zullen zij alleen of met enkele anderen samen kunnen wonen zonder permanente intensieve begeleiding. Matige verstandelijke beperking Ongeveer een kwart van de mensen met een verstandelijke handicap heeft een matige verstandelijke beperking. Deze mensen kunnen meestal wel kunnen aangeven wat ze willen, ze kunnen leren zichzelf aan en uit te kleden, zelfstandig te eten en te drinken, ze kunnen opkomen voor zichzelf. Ze zullen niet zelfstandig kunnen reizen, werken of wonen. Zij hebben op alle levensgebieden ondersteuning nodig. Ernstige verstandelijke beperkingen Ongeveer een kwart van de mensen met een verstandelijke handicap heeft ernstige verstandelijke beperkingen. Het gaat hier om mensen die op alle levensterreinen intensieve ondersteuning nodig hebben. Bij ongeveer eenderde van de mensen met ernstige verstandelijke beperkingen is tevens sprake van ernstige zintuigstoornissen, ernstige beperkingen in de mobiliteit, bijkomende lichamelijke aandoeningen, epilepsie en dergelijke. We spreken dan van mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Hun aantal is naar schatting ongeveer 10.000. Bijkomende beperkingen Meestal zijn mensen met een verstandelijke beperking extra kwetsbaar. Hierdoor ondervinden ze naast de intellectuele beperking vaak ook op andere gebieden beperkingen en/of bijkomende aandoeningen. Het onderkennen van deze aandoeningen is veelal niet eenvoudig. Ook het vinden van een adequate behandeling kan moeilijk zijn. Bij kinderen met lichte tot matige verstandelijke beperkingen in de schoolleeftijd zie je vaak dat zij last hebben van faalangst en een laag zelfbeeld. Sommige kinderen hebben veel behoefte aan structuur. Er zijn relatief veel kinderen met concentratieproblemen, met druk of juist sterk in zichzelf gekeerd gedrag, enzovoort. Epilepsie Epilepsie komt bij kinderen en volwassenen met verstandelijke beperkingen veel vaker voor dan in de algemene bevolking en de epilepsie is ook vaker dan gemiddeld moeilijk met medicatie te reguleren. Zintuigstoornissen Zintuigstoornissen, zoals minder goed zien en horen, maar ook stoornissen in het evenwicht en stoornissen in de verwerking van zintuiglijke informatie zijn bij mensen met een verstandelijke beperking vrij gangbaar en tegelijk moeilijker te diagnosticeren en te behandelen. Lichamelijke beperkingen Naarmate de verstandelijke beperking groter wordt, zijn er vaker bijkomende lichamelijke beperkingen en is er een extra lichamelijke kwetsbaarheid. Zo zijn mensen met ernstige verstandelijke beperkingen vatbaarder voor infecties aan luchtwegen en urinewegen, bij kinderen zijn er vaak veelvuldige oorontstekingen, de voeding en ook de ontlasting kan een bron van zorg zijn. Veel mensen met ernstige verrijkingsstof gehandicaptenzorg 5 verstandelijke beperkingen hebben op motorisch gebied ernstige beperkingen en vaak is ook de groei verstoord. Autisme Autisme tenslotte is eigenlijk een aparte stoornis. Maar veel mensen met verstandelijke beperkingen hebben ook vaak een stoornis in het autismespectrum. De gevolgen hiervan kunnen uiteen lopen. Soms is moeilijk uit te maken of het autisme en de verstandelijke beperking naast elkaar staan of dat het één een gevolg is van het ander. Al deze 'bijkomende beperkingen' zijn zeker zo bepalend voor het uiteindelijk functioneren van mensen als de verstandelijke handicap. Dit maakt het ook zo lastig om over mensen met verstandelijke beperkingen 'als groep' te praten. De verschillen in beperkingen en in mogelijkheden zijn immens. Aantallen In Nederland wordt niet geregistreerd wie een verstandelijke handicap heeft. Er wordt ook niet bijgehouden hoeveel kinderen en volwassenen er zijn met een verstandelijke handicap. Dit betekent dat het aantal mensen met een verstandelijke handicap altijd een schatting zal blijven. In 1986 is op grond van gegevens over het gebruik van diverse soorten voorzieningen een schatting gemaakt voor het aantal kinderen en volwassenen met een verstandelijke handicap. Deze schatting is de afgelopen jaren nog enkele keren bijgesteld. De uitkomst hiervan is dat er in 1999 ongeveer 102.100 mensen zijn met een verstandelijke handicap. Naar verwachting zal het aantal mensen met een verstandelijke handicap de komende jaren niet sterk veranderen. Wel zal het aantal mensen met ernstige verstandelijke handicaps toenemen onder andere door de goede medische zorg die tegenwoordig beschikbaar is. Ook komen er relatief meer ouderen met een verstandelijke beperking. Sekse Verstandelijke handicaps komen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Van de 102.100 mensen met een verstandelijke handicap uit 1999 hebben ongeveer 59.300 vrouwen een verstandelijke handicap en ongeveer 72.700 mannen (resp. 58% en 42%). Leeftijd De leeftijdsopbouw van mensen met een verstandelijke handicap verandert. In 1987 was ongeveer 12% van de mensen met een verstandelijke handicap 50 jaar of ouder. In 1999 gaat het om 17%. De toegenomen levensverwachting heeft vooral te maken met betere medische zorg. Veel aandoeningen die vroeger levensbedreigend waren zijn tegenwoordig beter te behandelen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 6 Het Rett syndroom Het Rett syndroom is een ernstige neurologische ontwikkelingsstoornis die vrijwel alleen bij meisjes voorkomt. Eind 1999 is de oorzaak ontdekt. Bij meisjes met Rett syndroom is in het erfelijk materiaal van een van de twee X chromosomen een verandering ontstaan. Als gevolg daarvan wordt in de hersenen te veel eiwit aangemaakt en dat veroorzaakt de kenmerken van het Rett syndroom. Ongeveer een op de 15.000 meisjes heeft Rett syndroom. Dat betekent dat er in Nederland per jaar vijf tot zes meisjes met Rett syndroom worden geboren. De naam Het woord 'syndroom' wil zeggen dat een aantal heel verschillende kenmerken samen voorkomt. Al in 1954 zag de Weense kinderarts Andreas Rett dat twee van zijn patiëntjes die met hun moeders in zijn wachtkamer zaten, dezelfde soort handbewegingen maakten. Hij onderzocht de meisjes en vond zoveel meer overeenkomsten, dat hij ervan overtuigd raakte een nieuw ziektebeeld op het spoor te zijn. Hij publiceerde hierover in verschillende (Duitstalige) tijdschriften. Toch duurde het nog jaren voor het ziektebeeld echt werd herkend. De 'doorbraak' kwam nadat in 1983 het eerste Engelstalige overzichtsartikel van de Zweedse kinderneuroloog Bengt Hagberg en collega's verscheen. In dit artikel werd de naam Rett syndroom voorgesteld. De eerste signalen Het Rett syndroom is bij de geboorte en ook in de eerste levensmaanden nog niet herkenbaar. De ontwikkeling van het kind is aanvankelijk normaal. Na (gemiddeld) ongeveer een half jaar stagneert de vooruitgang in de ontwikkeling. Daarna volgt in de loop van enkele weken tot enkele maanden een periode van een vrij snelle achteruitgang. Dit staat bekend als de 'knik' in de ontwikkeling. De vermindering van communicatie en contact is meestal het eerste alarmsignaal. Daarna is er achteruitgang in de fijne motoriek, verlies van spraak en achteruitgang in houding en evenwicht. Heel kenmerkend ook is het verlies van het doelgericht gebruik van de handen, bijvoorbeeld bij het zelf vasthouden van de fles, vaak gecombineerd met steeds terugkerende handbewegingen op borsthoogte. De diagnose De diagnose kan met zekerheid worden gesteld wanneer bij een speciaal genetisch onderzoek de mutatie in het MECP2 gen op het X chromosoom wordt aangetoond. De diagnose is de eerste belangrijke stap in de behandeling. Tot die tijd is er meestal grote onzekerheid. Na de diagnose kan een individueel behandelingsplan worden gemaakt. De belangrijkste medische aandachtspunten hierin zijn epilepsie, ademhaling, scoliose en voeding. De belangrijkste pedagogische aandachtspunten zijn stimulerende begeleiding en communicatie. Het verloop van het Rett syndroom De kenmerken van het syndroom variëren met de leeftijd. Tegelijk is er veel verschil tussen meisjes met Rett syndroom onderling. En de ernst van de aandoening is per kind wisselend. Globaal zijn in het ziekteproces vier perioden te herkennen, al zijn deze vier 'stadia' bij een individueel meisje niet altijd even duidelijk terug te vinden. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 7 1. Stagnatie in groei en ontwikkeling Op een leeftijd tussen de 6 tot 18 maanden is er een vertraging in de ontwikkeling. De interesse om te spelen vermindert, het (oog)contact komt moeilijker tot stand, het meisje heeft minder aandacht voor de omgeving en reageert weinig op knuffelen. Het gedrag doet soms denken aan autisme. Het kind is 'onhandig' en de spierspanning is slap. De groei van de schedel kan achter blijven. Dit proces kan heel sluipend verlopen. 2. Snelle achteruitgang Ergens tussen de leeftijd van een jaar tot vier jaar volgt een periode van sterke achteruitgang. Dit duurt soms enkele weken, maar het kan ook gaan om maanden. Het meisje verliest vaak eerst het doelgericht gebruik van de handen, ze zit voortdurend met de handen in de mond of klapt steeds inde handen, de spraak verdwijnt of komt niet op gang, de ademhaling wordt onregelmatiger. Tijdens de slaap is de ademhaling normaal en zijn ook de handjes ontspannen. Wel slapen veel meisjes erg onrustig en al in deze periode kunnen nachtelijke huil- of lachbuien beginnen. Vaak ontstaan er problemen in de regulatie van de spierspanning (slappe spieren en stijfheid en verhoogde reflexen bij het bewegen). De houding en het bewegen worden daardoor erg onzeker. Andere verschijnselen kunnen zijn hardnekkige obstipatie en veel tandenknarsen. Het meest opvallende, en voor ouders ook het meest beangstigende, is de verandering in het contact en de communicatie. Veel meisjes raken sterk in zichzelf gekeerd en ze kunnen vaak lange tijd huilen en ontroostbaar zijn. 3. Stabiele periode De stabiele periode begint wanneer het meisje, na de terugval, weer toegankelijk wordt voor haar omgeving. Het in zichzelf gekeerde gedrag verdwijnt, er is weer goed oogcontact en de stemming stabiliseert zich. Er is geen verdere achteruitgang in de ontwikkeling en na verloop van tijd komt er weer enige vooruitgang. Veel meisjes hebben nu epilepsie. De epileptische aanvallen kunnen met medicatie meestal wel redelijk onder controle blijven. De prikkelbaarheid en slaapstoornissen nemen af, al blijven nachtelijke lachbuien bij veel meisjes regelmatig voorkomen. De lengte van deze stabiele periode verschilt aanzienlijk. Bij sommige meisjes duurt deze periode tot de leeftijd van tien/ twaalf jaar, maar er zijn ook meisjes en vrouwen met het Rett syndroom die hun verdere leven in dit stadium van de ziekte blijven. Vaak ontstaat geleidelijk gewichtsverlies onder andere door afname van de spiermassa. De controle over de spierspanning wordt minder. Vaak is er een verkromming en verdraaiing van de ruggengraat (scoliose). De botten zijn minder stevig waardoor er een grotere kans is op botbreuken. Veel meisjes kunnen extreem hyperventileren en/of de adem vasthouden. De voeten zijn vaak koud en ook wat rood-blauw verkleurd. De puberteit begint meestal op de normale leeftijd. 4. Motorische achteruitgang Na de stabiele periode volgt in het vierde stadium van het Rett syndroom achteruitgang op motorisch gebied. Dit kan soms al rond het tiende jaar beginnen. De achteruitgang blijft voornamelijk beperkt tot het motorische functioneren. De stereotype handbewegingen worden vaak iets minder. De ernst van de epileptische aanvallen neemt af en controle ervan (via medicatie) gaat meestal beter. Het emotionele contact is in deze periode doorgaans goed; er is vaak intensief verrijkingsstof gehandicaptenzorg 8 oogcontact. Opvallend is de verkrampte voet/teen houding bij een groot aantal meisjes met Rett syndroom. Door toenemende spasticiteit, vergroeiingen en algehele zwakte van de spieren zullen veel meisjes die voorheen mobiel waren een rolstoel nodig hebben. 5. Levensverwachting De meerderheid van de meisjes met Rett syndroom wordt volwassen. Ondanks de ernstige meervoudige beperkingen is een leeftijd van 40 tot 60 jaar voor vrouwen met Rett syndroom geen uitzondering. Er is echter wel een verhoogd risico op vroegtijdig overlijden. Daarbij kan het gaan om complicaties na een ernstige longontsteking of om een plotseling optredende onverklaarbare dood ('sudden death'). Bij sommige vrouwen met Rett syndroom worden hartritmestoornissen gevonden. Vergeleken met andere mensen met ernstige meervoudige beperkingen is de levensverwachting van volwassen vrouwen met Rett syndroom echter vrij goed. Stimulerende begeleiding is nodig Meisjes met Rett syndroom kunnen vaak maar heel beperkt hun wensen en bedoelingen duidelijk maken. En emoties bepalen sterk hun gedrag. Ouders en ook groepsleiders die dagelijks met hen omgaan, kunnen vaak alleen afgaan op hun intuïtie. Het is daarom nodig om steeds opnieuw en heel nauwkeurig te kijken naar wat het meisje zelf, via haar gedrag en stemming, aangeeft. Vindt het meisje de activiteit wel of niet leuk? Welke ervaringen brengt ze met elkaar in verband? Hoe staat het met haar motivatie? Allemaal vragen die ons iets leren over de belevingswereld. Een individueel programma moet een appèl doen op de mogelijkheden. In zo'n programma zit in ieder geval zintuiglijk spel, diverse bewegingsactiviteiten (zwemmen, luchtkussen, paardrijden en wandelen) en ook altijd muziek. Stoornis in de verwerking Meisjes met Rett syndroom hebben moeite om de diverse zintuiglijke prikkels te selecteren en goed op te slaan. In de vroege fase van de ontwikkeling is intensieve zintuiglijke stimulering op zijn plaats. Ook als de meisjes ouder zijn, blijkt de waarneming moeizaam te verlopen. Via het gedoseerd aanbieden van materiaal, het nemen van kleine stapjes en het zorgen voor veelvuldige herhaling, kunnen verwerkingsproblemen worden opgelost. Communicatie Het is belangrijk om voor ieder meisje naar een individueel communicatieplan te zoeken. Een manier van uiten die bij deze persoon past en die in het dagelijks contact kan worden gebruikt. De inhoud van de communicatie wordt bepaald door de belevingswereld van het kind. De vorm hangt af van het begrip en van de praktische mogelijkheden. Soms kan een meisje leren om haar wensen duidelijk maken via haar houding, door gericht ergens naar te kijken, door ergens voor te gaan staan of tegen iets aan te tikken. Vaak is dit een proces van samen signalen ontwikkelen en elkaar leren verstaan. Zoeken naar een geschikte communicatievorm met een meisje met Rett syndroom vraagt van beide partijen veel geduld en creativititeit. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 9 Apraxie Apraxie is het onvermogen om gericht handelingen uit te voeren. Het meisje is niet in staat haar wil in daden om te zetten. Een kopje pakken en naar de mond brengen is vaak onuitvoerbaar. Spelen met voorwerpen stuit op praktische beperkingen. Door dit onvermogen is het niet eenvoudig initiatief te nemen of een (spel)wereld op te bouwen. Er zijn allerlei aanpassingen te bedenken waardoor het meisje toch kan leren om zichzelf te redden. Bijvoorbeeld een dia-apparaat of computer zodanig aanpassen dat het meisje hiermee zelf uit de weg kan. Ouders en begeleiders kunnen hier veel leren van elkaars ervaringen, want de ene persoon is gewoon creatiever in het verzinnen van aanpassingen dan de ander. Lichamelijke stoornissen Het meisje kan snel vermoeid raken en heeft vaak ademhalingsstoornissen. Ook zijn er meisjes met soms sterke stemmingswisselingen. Deze lichamelijke stoornissen zorgen er voor dat ze niet de dingen kan doen die ze zou willen doen. Wat vandaag kan, is misschien morgen niet mogelijk, maar de dag daarop weer wel. Zelfs binnen het tijdsbestek van een uur kan de lichamelijke en psychische conditie veranderen. Overdaad aan prikkels Het meisje kan prikkels moeilijk verwerken. Te veel onrust in de omgeving kan tot verwarring leiden. Zeker op jonge leeftijd zal te veel geluid of beweging het opnamevermogen afremmen. Een rustige omgeving waarin het kind de prikkel makkelijk kan overzien is van belang. In de thuissituatie is dit soms eenvoudiger te realiseren dan op een dagcentrum. Een te veel aan prikkels geeft angst. Soms zal het meisje haar frustratie alleen kwijt kunnen in gilbuien. Zoek naar dingen die structuur geven in een vreemde omgeving. Een cassettebandje met vertrouwde muziek, een knuffelbeestje of een boekje met foto's van belangrijke mensen kan soms net dat kleine beetje houvast geven. Te hoog handelingstempo Een meisje met Rett syndroom moet de tijd krijgen om te reageren. Zelfs na een paar minuten kan er nog een reactie komen. Wij zijn gewend vlug te handelen en te denken. Vandaar dat we maar al te snel een helpende hand toesteken, omdat we vinden dat het allemaal te lang duurt en we er vaak ten onrechte vanuit gaan dat het meisje niet reageert. Het is niet eenvoudig om te wachten en de tijd te nemen. Het vraagt oefening om je tempo af te stemmen op het kind. Te veel veranderingen Het is begrijpelijk dat veel verandering ertoe leidt dat het meisje haar mogelijkheden niet leert kennen, waarderen en gebruiken. Veranderingen mogen wel plaatsvinden maar binnen grenzen. Continuïteit is het sleutelwoord. Dit geldt met name voor contact. Zijn er veel wisselingen in personeel op een dagcentrum of in een woongroep dan ontstaat er onrust. Ook kan daarmee een moeizaam opgebouwde communicatie verloren gaan. Een meisje met Rett syndroom is op dit gebied extreem kwetsbaar. De oorzaak van Rett syndroom Naar de oorzaak van het Rett syndroom is lang gezocht. Het meest voor de hand lag een fout in het X chromosoom, omdat het syndroom alleen bij meisjes gezien wordt. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 10 Epilepsie Epilepsie is al heel lang bekend. Het woord 'epilepsie' is afkomstig uit het Grieks en het betekent letterlijk 'overvallen'. De Griekse arts Hippocrates legde als eerste een relatie met de werking van de hersenen. Epilepsie is een stoornis van de hersenen die zich uit in regelmatig terugkerende aanvallen als gevolg van plotselinge en overmatige ontladingen van zenuwcellen. Hierdoor treedt een soort 'kortsluiting' in de hersenen op. Hoe werken de hersenen? Onze hersenen zijn een netwerk van verbindingen tussen vele miljarden zenuwcellen. Een zenuwcel heeft een kern, een grote uitloper en vele kleine uitlopers. De plaatsen waar uitlopers van zenuwcellen elkaar raken worden synapsen genoemd, hier vindt de uitwisseling van informatie plaats. Dit gebeurt door de ontlading van zenuwcellen, die daarmee weer een impuls geven aan naastliggende cellen. Bij de overdracht van informatie zijn chemische boodschappers (neurotransmitters) betrokken. Er zijn remmende en stimulerende boodschappers. Met miljarden zenuwcellen, die op allerlei manieren met elkaar zijn verbonden, vormen de hersenen een heel ingewikkeld systeem. Wanneer men alleen al denkt aan de besturing van de spieren tijdens een relatief eenvoudige dagelijkse beweging als het bewegen van de armen, dan duizelt het al. Onder normale omstandigheden zijn de hersenen in staat om overdreven ontladingen onder controle te houden. Jonge hersenen, zoals van zeer jonge kinderen, beschadigde hersenen of verouderende hersenen, zoals van bejaarde mensen, zijn hiertoe minder in staat. Dan is men gevoeliger om aanvallen te krijgen. Epilepsie: wat gaat er mis? Het zal duidelijk zijn dat zo'n complex systeem gevoelig is voor verstoringen van het evenwicht tussen prikkels die stimuleren en prikkels die remmen. Verstoring van dit evenwicht kan leiden tot epilepsie. Soms is het vooral de remmende werking die is verstoord; dan kan medicatie die de 'remwerking' versterkt helpen. Soms is juist de stimulerende werking uit evenwicht; dan zijn medicijnen nodig die de stimulerende werking onderdrukken. Wanneer zenuwcellen in de hersenen zich te gemakkelijk tegelijk ontladen dan uit zich dat in een epileptische aanval. Hoe een aanval er uitziet is afhankelijk van het aantal betrokken zenuwcellen, hun plaats en functie in de hersenen en van de leeftijd van de persoon. Het type epileptische aanvallen is namelijk mede afhankelijk van de rijping van het zenuwstelsel en dus van de leeftijd. De belangrijkste tweedeling in soorten epilepsie is die tussen gegeneraliseerde en partiële epilepsie. Wanneer alle zenuwcellen zich tegelijk ontladen spreekt men van gegeneraliseerde epilepsie. Blijven de ontladingen beperkt tot een gedeelte van de hersenen, dan heet dit partiële epilepsie. Bij gegeneraliseerde epilepsie is het bewustzijn afwezig, bij partiële epilepsie blijft het bewustzijn (gedeeltelijk) intact. Een epileptische aanval Een epileptische aanval is dus een plotseling optredende, overmatige activiteit van zenuwcellen in de hersenen. Waarom dit gebeurt, of beter waardoor dit op een bepaald moment gebeurd is vaak niet duidelijk en meestal ook niet achteraf vast te verrijkingsstof gehandicaptenzorg 11 stellen. Er bestaat niet één soort epileptische aanval, maar er zijn diverse soorten aanvallen. Soms komen meerdere soorten epileptische aanvallen naast elkaar voor. Meestal komt een aanval onverwacht, zowel voor de persoon zelf als voor de omgeving. Bovendien is het kind zich tijdens de aanval meestal niet bewust van wat hem overkomt. Het merkt pas later wat er gebeurd is. Deze onvoorspelbaarheid maakt de epileptische aanval tot een akelige en angstige ervaring. Het wordt nooit 'gewoon' en het went nooit. De oorzaak Epilepsie kan vele oorzaken hebben. Ondanks toenemende kennis en vooruitgang in onderzoeksmogelijkheden is bij een aanzienlijk aantal kinderen met epilepsie geen oorzaak aan te tonen. De epilepsie staat dan als het ware op zichzelf (idiopathisch noemt men dit). Is er wel een oorzaak aan te wijzen, dan kan het gaan om: - aangeboren aanlegstoornissen van de hersenen - beschadiging van hersenweefsel(zuurstoftekort voor, tijdens of na de bevalling, bacteriële of virale infectie, hersentrauma, hersenbloeding) - hersenaandoeningen, zoals bijvoorbeeld tubereuze sclerose, die vaak erfelijk of aangeboren zijn - stofwisselingsziekten - tumoren (zowel goedaardig als kwaadaardig). Soms blijken erfelijke factoren een rol te spelen. Hieraan moet zeker worden gedacht wanneer een of meer bloedverwanten epilepsie hebben of hebben gehad. De epilepsie is maar zelden de oorzaak van de verstandelijke handicap. Veel vaker is het zo dat er sprake is van een onderliggende aandoening, die zowel de verstandelijke handicap als de epilepsie veroorzaakt. Een verstandelijke handicap en epilepsie komen wel regelmatig samen voor, maar ze gaan lang niet altijd samen. Aanleg voor epilepsie komt regelmatig voor bij mensen die normaal begaafd zijn. En er zijn veel mensen met een verstandelijke handicap die geen epilepsie hebben. Soorten epileptische aanvallen Gegeneraliseerde epilepsie Bij gegeneraliseerde epilepsie zijn alle hersencellen betrokken. Er zijn verschillende soorten gegeneraliseerde aanvallen. Absences Een absence is de lichtste aanvalsvorm. Bij deze aanvallen is men even het bewustzijn kwijt. Er is een soort 'vonkje' dat de samenwerking tussen de hersencellen even blokkeert. Een absence duurt slechts enkele seconden tot een halve minuut. Een absence is soms moeilijk te herkennen. De persoon staart bijvoorbeeld even voor zich uit en reageert niet. Soms zijn er lichte schokjes, spiertrekkingen en oogknipperingen. Het verschil met gewone 'afwezigheid' is dat het bewustzijn echt even weg is. Een absence is een uiting van gegeneraliseerde epilepsie die met name bij kinderen veel voorkomt. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 12 Myoclonische aanvallen Myoclonische aanvallen of myoclonische absences zijn enkelvoudige of in reeksen optredende spierschokken (ritmische samentrekkingen) in de armen en/of de benen, met een erg kortdurende bewustzijnsstoornis. Zo kort dat dit meestal niet eens opgemerkt wordt. Soms lijken de schokjes op schrikken. Myoclonische absences zijn meestal niet zo gevoelig voor medicijnen. Tonische aanvallen Bij tonische aanvallen verkrampen of verstijven de spieren. De persoon spant zich als een boog, draait met de ogen en de adem lijkt te stokken. Atone aanvallen Bij atone aanvallen is er geen verstijving, maar juist een verslapping van de spieren. Meestal komt dit soort aanvallen alleen op de kinderleeftijd voor. De aanvallen beginnen heel plotseling. Er is geen waarschuwing vooraf. Door de plotselinge verslapping van de spieren kan het kind een harde ongeremde val maken. De bewusteloosheid duurt meestal slechts enkele seconden. Kinderen met dit soort aanvallen dragen vaak een valhelm om verwondingen aan het hoofd te voorkomen. Tonisch-clonische aanvallen Een tonisch-clonische aanval is een 'grote aanval'; ook wel 'gegeneraliseerd' of 'volledig' epileptisch insult genoemd. Het zijn de aanvallen die de meeste mensen kennen als 'epilepsie'. Een grote aanval begint meestal plotseling. Soms voelt men zich al een aantal dagen voor een aanval niet zo lekker, men kan last hebben van hoofdpijn, of wat meer prikkelbaar zijn. De aanval verloopt in twee fasen: de tonische en de clonische. In de tonische fase spannen alle spieren van het lichaam zich gedurende tien tot twintig seconden (stijfkramp). Soms geeft de persoon een schreeuw, doordat de ademhalingsspieren de lucht uit de longen naar buiten persen langs de aangespannen stembanden. Dit klinkt akelig, maar men heeft hier zelf geen weet van; vanaf het begin van de tonische fase valt namelijk het bewustzijn weg. Als gevolg van de stijfkramp en onvoldoende zuurstoftoevoer naar de huid, kan de persoon er 'blauw' uitzien. In de clonische fase die hierop volgt ontspant en verkrampt het lichaam beurtelings. Hierdoor ontstaan de typische epileptische schokbewegingen (schudkramp). In deze tweede, clonische, fase komt de ademhaling weer op gang. De persoon produceert vaak veel speeksel dat men niet kan inslikken en dat uit de mond komt. Door het verlies van controle op blaas en darmen kan men urine en/of ontlasting verliezen. Soms moet de persoon tijdens of vlak na de aanval braken. De clonische fase duurt meestal enkele minuten. Vaak is er een diepe zucht als einde van de aanval. Daarna is de ademhaling eerst nog diep en rochelend. Komt de persoon weer bij, dan voelt hij zich uitgeput. Vaak heeft hij last van hoofdpijn, spierpijn en misselijkheid. Vrijwel altijd wil men na zo'n aanval alleen maar slapen. De volgende dag kan er nog last zijn van spierpijn. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 13 Partiële epilepsie Bij partiële epilepsie beginnen de aanvallen plaatselijk in de hersenen. Deze aanvallen worden in twee groepen ingedeeld; eenvoudige en complexe partiële aanvallen. Een eenvoudige partiële aanval duurt meestal maar heel kort. Kenmerkend is dat het bewustzijn niet wegvalt. De aanval kan gepaard gaan met een schok of tinteling in hand of been. Soms hoort, ruikt of ziet de persoon dingen die de anderen in zijn omgeving niet waarnemen (licht, kleur, reuk, geluid). Een partiële aanval kan beperkt blijven tot dit soort verschijnselen. Soms kan zo'n beperkte aanval doorzetten en overgaan in een complexe partiële aanval of in een grote aanval. Een complexe partiële aanval begint soms met een aura (een soort voorgevoel), zoals bijvoorbeeld een vieze smaak of een vanuit de buik opstijgend raar gevoel. De aanval begint met een daling van het bewustzijn en kan zich uiten in de vorm van doelloze automatische handelingen zoals wrijven, friemelen of plukken. Soms ook lijkt de persoon te slaapwandelen, hij verplaatst doelloos voorwerpen, trekt grimassen of smakt. Bij dit type aanval is de persoon niet aanspreekbaar. Vaak is er een bleke gelaatskleur en grote pupillen. Deze aanvallen duren meestal niet meer dan enkele minuten, maar soms duren ze wel drie kwartier of langer. Langdurige aanvallen en status epilepticus Een langdurige aanval is een aanval die langer duurt dan tien minuten. Soms gaat de ene aanval over in de volgende, en zo verder. Duurt dit langer dan een half uur, zonder dat het bewustzijn terugkeert tussen de aanvallen door dan spreekt men van een 'status epilepticus'. Een status kan zowel bij gegeneraliseerde als bij partiële epilepsie voorkomen. Er zijn kinderen en volwassenen die meteen in een status komen. Een dergelijke reeks aanvallen stopt vaak niet vanzelf. Ingrijpen is dan nodig. Meestal gebruikt men hiervoor een snel werkend middel, via een rectiole (een houdertje met medicijn) dat in de anus wordt ingebracht, via druppeltjes (op het wangslijmvlies), of via een injectie. Heeft dit na een kwartier nog niet geholpen, dan zijn drastische maatregelen nodig die meestal alleen in het ziekenhuis beschikbaar zijn. Het is, zeker bij het begin van de epilepsie, vreselijk moeilijk in te schatten of een aanval vanzelf zal overgaan of niet. Naarmate de omgeving meer ervaring heeft met de epileptische aanvallen, zal men beter weten wat te doen. Gevolgen Er wordt wel eens beweerd dat bij iedere epilepsie aanval hersencellen beschadigd raken. Dit is een misverstand. Onderzoek van de hersenen tijdens een aanval heeft laten zien dat in het epileptische gebied meer stofwisseling plaatsvindt dan elders. Er is meer toevoer van zuurstof en suiker naar de hersenen. Dit is ook nodig, want een epileptische aanval vergt veel energie van de hersencellen. Ook de rest van het lichaam heeft veel energie nodig tijdens een aanval. Daarom onttrekt het lichaam bloed aan de oppervlakte van het lichaam (vandaar dat de persoon er vaak zo grauw uit ziet), om de zuurstofvoorziening aan meer vitale delen van het lichaam veilig te stellen. Schade kan optreden als (met name tonischclonische) aanvallen langer dan een uur aanhouden. Maar zo lang afwachten is niet verantwoord. Er zijn mensen die nauwelijks reageren op pogingen om de aanval te stoppen. Een ziekenhuisopname is in zo'n geval noodzakelijk. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 14 Vooral bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand kunnen korte bewustzijnsdalingen lang onopgemerkt blijven. Het valt dan bijvoorbeeld alleen op dat het kind af en toe helemaal niet lijkt te luisteren, dat het soms dingen goed doet en even later niet eens heeft gemerkt dat men iets van hem vraagt, dat het koppig is of vreemd reageert. Ook is er vaak een grote variatie in de prestaties. Zo'n kind wordt in de omgang 'lastig' gevonden of 'lui' en vaak 'onvoorspelbaar in zijn gedrag'. Men heeft de indruk dat er niet uitkomt wat er in zit. Wanneer bij nauwkeurige observatie blijkt dat het kind regelmatig perioden heeft met veel voorkomende absences, klopt de puzzel ineens. Veel instructie is gewoon aan het kind voorbijgegaan. In dergelijke situaties kan anti-epileptische medicatie veel doen. De ontwikkelingsachterstand verdwijnt daardoor natuurlijk niet, maar het kind kan wel veel toegankelijker worden in de omgang en duidelijk vooruitgang boeken. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 15 Dementie De term "dementie" verwijst naar een aantal symptomen die gewoonlijk voorkomen bij hersenziekten die resulteren in beschadiging en verlies van hersencellen. Het verlies van hersencellen is een natuurlijk proces, maar bij een ziekte die leidt tot dementie gebeurt dit veel sneller. Bovendien veroorzaakt de ziekte dat de hersenen van de getroffen persoon niet meer normaal functioneren. De symptomen van dementie betekenen normaal gesproken een langzame en geleidelijke achteruitgang van het vermogen zelfstandig te functioneren. Het zal ook niet meer verbeteren. De hersenbeschadiging raakt de mentale functies van de persoon (geheugen, aandacht, concentratie, taal, denken enz.) en dat heeft zijn weerslag op het gedrag. Maar dementie is niet beperkt tot de degeneratieve vormen. Het beloop is niet altijd hetzelfde. In sommige gevallen kan het functioneren van de persoon zich verbeteren of stabiel blijven voor een bepaalde tijd. Een klein percentage van dementiegevallen is behandelbaar of potentieel omkeerbaar, maar in de meeste gevallen leidt dementie tot de dood. De meeste mensen overlijden echter eerder aan complicaties, zoals longontsteking, dan aan dementie zelf. Hoe dan ook, als dementie op latere leeftijd begint, zijn de gevolgen meestal minder ernstig. Hoewel de ziekte van Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie is, is er een aantal andere soorten dementie. Wat is de ziekte van Alzheimer? Tussen de 50 en 70 procent van alle dementerenden lijdt aan de ziekte van Alzheimer, een degeneratieve ziekte die langzaam en geleidelijk hersencellen vernietigt. De ziekte is genoemd naar AloÎ s Alzheimer, een Duitse neuroloog, die in 1907 voor het eerst de symptomen en de neuropathologische verschijnselen beschreef van deze ziekte, zoals plaques en tangles kluwens van eiwitten in de hersenen. De ziekte tast het geheugen en het mentale functioneren aan (bijvoorbeeld denken en praten), maar kan ook leiden tot andere problemen, zoals verwardheid, stemmingswisselingen, desoriëntatie in tijd en ruimte. Aanvankelijk zijn de symptomen zoals problemen met het geheugen en verlies aan intellectuele vaardigheden zo vaag dat ze onopgemerkt blijven, zowel bij de persoon zelf als bij zijn/haar familie en vrienden. Als de ziekte voortschrijdt, worden de symptomen meer en meer zichtbaar en benvloeden ze routinewerk en sociale activiteiten. Praktische problemen met dagelijkse bezigheden zoals aankleden, wassen en naar het toilet gaan worden geleidelijk zo ernstig dat de persoon na verloop van tijd volledig afhankelijk wordt van anderen. De ziekte van Alzheimer is niet besmettelijk. Het is een terminale ziekte die een algemene gezondheidsverslechtering veroorzaakt. De meest voorkomende doodsoorzaak van Alzheimerpatiënten is echter longontsteking, omdat het immuunsysteem verslechtert naarmate de ziekte voortschrijdt. Ook verliest de patiënt gewicht, wat de kans op keel- en longinfecties doet toenemen. Vroeger werd de term ziekte van Alzheimer gebruikt om te verwijzen naar preseniele dementie als tegenovergestelde van seniele dementie. Men weet nu meer over de ziekte: de ziekte komt voor bij mensen onder en boven de 65. Als gevolg daarvan wordt met de term ziekte van Alzheimer nu vaak verwezen naar preseniele of seniele verrijkingsstof gehandicaptenzorg 16 dementie van het Alzheimer-type, afhankelijk van de leeftijd van de persoon in kwestie. Wie wordt er waarschijnlijk door getroffen? Op basis van vergelijkingen van grote groepen mensen met de ziekte van Alzheimer met anderen die niet door de ziekte zijn getroffen, suggereren onderzoekers dat er een aantal risicofactoren is. Dat betekent dat sommige mensen meer kans lopen de ziekte te krijgen dan anderen. Het is echter onwaarschijnlijk dat de ziekte is te traceren tot één oorzaak. Het is waarschijnlijker dat een combinatie van factoren leidt tot de ontwikkeling van de ziekte, waarbij de invloed van bepaalde factoren van persoon tot persoon verschilt. Leeftijd Ongeveer één op de twintig personen boven de 65 lijdt aan de ziekte van Alzheimer en minder dan één op de duizend onder de 65. Hoewel mensen meestal wat vergeetachtiger worden naarmate ze ouder worden, blijft een groot aantal mensen boven de tachtig mentaal heel helder. Dit betekent dat de kans op de ziekte van Alzheimer toeneemt naarmate je ouder wordt, maar dat ouderdom op zich niet de ziekte van Alzheimer veroorzaakt. Niettemin is onlangs verondersteld dat leeftijdsgerelateerde kwalen, zoals arteriosclerose een belangrijke bijdragende factor aan de ziekte kan zijn. Doordat mensen nu langer leven dan vroeger, zal het aantal mensen met de ziekte van Alzheimer en andere vormen van dementie waarschijnlijk toenemen. Sekse Bepaalde studies hebben gesuggereerd dat meer vrouwen dan mannen worden getroffen door de ziekte. Dit kan misleidend zijn, omdat vrouwen in het algemeen langer leven dan mannen. Dit betekent dat wanneer mannen even lang zouden leven als vrouwen en niet aan een andere ziekte zouden overlijden, er evenveel mannen als vrouwen met de ziekte van Alzheimer zouden zijn. Genetische factoren / erfelijkheid In een heel klein aantal gevallen is de ziekte van Alzheimer dominant erfelijk. Leden van een familie erven van één van hun ouders het deel van het DNA (de genetische opmaak) dat de ziekte veroorzaakt. Gemiddeld zal de ziekte zich ontwikkelen bij de helft van het aantal kinderen van de getroffen ouder. Leden van zulke families bij wie zich de ziekte van Alzheimer openbaart zijn meestal relatief jong, tussen de 35 en 65 jaar. De ziekte begint in een familie meestal op ongeveer dezelfde leeftijd. Er is een verband tussen chromosoom 21 en de ziekte van Alzheimer ontdekt. Omdat het syndroom van Down een afwijking van chromosoom 21 is, ontwikkelt zich bij veel mensen met het syndroom van Down de ziekte van Alzheimer als ze de middelbare leeftijd bereiken, hoewel ze misschien niet alle symptomen ervan vertonen. Hersenletsel Het is aannemelijk dat iemand die hersenletsel heeft opgelopen een groter risico loopt dat de ziekte van Alzheimer zich bij hem/haar zal ontwikkelen. Het risico is nog groter wanneer de persoon ouder is dan 50 als het letsel ontstaat en als zij/hij een verrijkingsstof gehandicaptenzorg 17 specifiek gen (ApoE4) op chromosoom 19 heeft en bovendien het bewustzijn verloor kort na het ongeval. Andere factoren Er kan niet geconcludeerd worden dat een bepaalde groep mensen waarschijnlijk wel de ziekte van Alzheimer zal krijgen. Ras, beroep, geografische en sociaaleconomische factoren vormen geen indicatie voor de ziekte. Er is echter wel steeds meer bewijs voor de veronderstelling dat hoogopgeleiden minder risico lopen dan lager opgeleiden. Is de ziekte van Alzheimer erfelijk? De ziekte van Alzheimer is meestal niet erfelijk. Het wordt niet veroorzaakt door genen die personen van hun ouders krijgen. Zelfs als bij meerdere personen uit een familie de ziekte van Alzheimer is opgetreden, wil dit nog niet zeggen dat een ander familielid de ziekte ook noodzakelijkerwijs zal krijgen, omdat de meeste gevallen van de ziekte van Alzheimer niet erfelijk zijn. Doordat de ziekte op latere leeftijd vrij algemeen voorkomt, is het niet ongebruikelijk dat twee of meer leden van een familie de ziekte van Alzheimer hebben. Of er nu wel of geen familieleden met de ziekte van Alzheimer zijn, ieder loopt het risico de ziekte te krijgen. Het is echter bekend dat er een gen is dat dit risico kan beïnvloeden Dit gen is gevonden op chromosoom 19 en het is verantwoordelijk voor de productie van het eiwit apoliproteÎ ne E (ApoE). Er zijn drie hoofdtypes van dit eiwit. Eén daarvan, ApoE4, maakt, hoewel hij niet vaak voorkomt, de kans op de ziekte van Alzheimer groter maakt. Het veroorzaakt de ziekte niet zelf, maar het vergroot de waarschijnlijkheid. Een persoon van 50 zou bijvoorbeeld een kans van twee op duizend hebben in plaats van één op duizend om de ziekte van Alzheimer te krijgen, maar het kan ook zijn dat hij de ziekte niet krijgt. De helft van de mensen met de ziekte van Alzheimer heeft ApoE4 en niet iedereen met ApoE4 krijgt de ziekte van Alzheimer. Is er een test die de ziekte van Alzheimer kan voorspellen? Het is mensen niet aan te raden hun tijd en geld te verspillen aan testen. Er is geen manier om te voorspellen of een bepaald persoon de ziekte van Alzheimer zal krijgen of niet. Men kan zich op ApoE4 laten testen, maar ook deze test kan niet voorspellen of je wel of niet de ziekte van Alzheimer zult krijgen. Het voorspelt voornamelijk dat de persoon een groter risico heeft. Er zijn mensen met het ApoE4-gen die oud zijn geworden zonder de ziekte van Alzheimer, maar er zijn ook mensen zonder dit gen die wel de ziekte van Alzheimer krijgen. Daarom hebben deze tests het risico dat ze mensen onterecht waarschuwen of geruststellen. Alleen in zeldzame gevallen kan de ziekte van Alzheimer een dominante genetische afwijking zijn. Familieleden kunnen zich in dat geval wel laten testen. Deze test moet worden voorafgegaan, begeleid en gevolgd door uitgebreide voorlichting. Diagnose van de ziekte van Alzheimer De ziekte van Alzheimer is een vorm van dementie, maar het wordt niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt door dezelfde factoren die andere vormen van dementie veroorzaken. Ondanks een groot aantal onderzoeken is de echte oorzaak van de ziekte nog steeds onbekend. Er is geen test die kan vaststellen of iemand de ziekte van Alzheimer heeft. Het wordt gediagnosticeerd door uitsluiting en door het verrijkingsstof gehandicaptenzorg 18 zorgvuldig onderzoeken van het lichamelijk en geestelijk functioneren van een persoon. Lichamelijk en geestelijk functioneren Een verzorger of familielid kan gevraagd worden informatie te geven over het gedrag van een persoon, bijvoorbeeld betreffende aankleden, wassen, financiële zaken, afspraken nakomen, zelfstandig reizen, werken en het gebruik van huishoudelijke apparaten. Een neuropsychologisch onderzoek wordt meestal uitgevoerd. Dit houdt in dat wordt nagegaan wat mogelijke problemen zijn met geheugen, taal, planning en aandacht. Vaak wordt een eenvoudige test gebruikt: de Mini-Mental State Examination. Wat is de datum van vandaag? In welke plaats zijn we? Hoe heet dit? (horloge wordt getoond) Een ander deel van de test is het opvolgen van eenvoudige instructies. Een aantal tests kan worden uitgevoerd om te kijken of en een ziekte aanwezig is die het dementiesyndroom verklaart of de aanwezige ziekte van Alzheimer verergert (bijv. door middel van bloed- en urinemonsters). Bovendien zijn er methoden van hersenonderzoek ontwikkeld die beelden van levende hersenen kunnen maken, waarbij mogelijk verschillen kunnen worden ontdekt tussen hersenen van mensen met en zonder de ziekte van Alzheimer. Deze test houdt een risico- en pijnloos onderzoek in van de hersenen van levende personen. Methoden van hersenonderzoek Magnetic Resonance imaging Dit laat een uiterst gedetailleerde foto van de hersenstructuur zien. Wanneer de ene foto wordt geplaatst over een andere die een paar maanden later is gemaakt, dan is het mogelijk in een vroeg stadium veranderingen te zien in een deel van de hersenen. CT (Computed Tomography) Scanning Dit meet de dikte van een deel van de hersenen dat snel dunner wordt bij mensen met de ziekte van Alzheimer. SPECT (Single Photon Emission Computed Tomography) Dit kan worden gebruikt om de bloedstroming te meten in de hersenen. Bij Alzheimerpatiënten is dit minder omdat zenuwcellen niet goed meer werken. PET (Position Emission Tomography) Het gebruik van deze scantechniek is vaak beperkt tot het onderzoeken van achtergronden. Het kan veranderingen van de hersenfuncties opsporen bij mensen met de ziekte van Alzheimer. Het kan bijvoorbeeld abnormale patronen vaststellen van glucoseverbruik door de hersenen. Wat zijn de verschillende soorten diagnose? Er zijn drie mogelijkheden voor diagnose van de ziekte van Alzheimer: mogelijk, waarschijnlijk en zeker de ziekte van Alzheimer. Mogelijk de ziekte van Alzheimer De diagnose mogelijk de ziekte van Alzheimer is gebaseerd op de observatie van klinische symptomen en de verslechtering van twee of meer cognitieve functies (taal, geheugen, denken) wanneer een andere ziekte aanwezig is die niet de oorzaak van de ziekte van Alzheimer is, maar die de diagnose van de ziekte van Alzheimer wel minder zeker maakt. Waarschijnlijk de ziekte van Alzheimer De diagnose wordt geclassificeerd als waarschijnlijk op basis van dezelfde criteria die worden gebruikt bij de diagnose mogelijk de ziekte van Alzheimer, maar nu zonder een tweede ziekte. Zeker de ziekte van Alzheimer Identificatie van karakteristieke plaques en tangles in de hersenen is de enige manier om met zekerheid te kunnen vaststellen dat het om de ziekte van Alzheimer gaat. Om deze reden kan deze manier van diagnosticeren alleen nadat obductie is uitgevoerd. worden gedaan door middel van een hersenbiopsie. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 19 Moeten mensen worden geïnformeerd over hun diagnose? Tegenwoordig worden meer en meer mensen met de ziekte van Alzheimer geïnformeerd over de diagnose. Dit komt misschien door een grotere bekendheid van de ziekte. Sommige mensen willen niet geïnformeerd worden. Iedereen moet echter het recht en de gelegenheid hebben om te beslissen of ze het willen weten of dat ze er afstand van doen. Er zijn voors en tegens wat betreft het informeren van mensen over hun ziekte. Maar als de beslissing om iemand te informeren eenmaal genomen is, kan het probleem ontstaan hoe je de persoon moet informeren. Voors en tegens van het informeren van een persoon In veel gevallen is de diagnose het resultaat van de bevindingen van familieleden van de persoon in kwestie. Meestal is de persoon zelf zich niet bewust van het probleem of wil het althans niet toegeven. Hij of zij is daarom ook niet geïnteresseerd in de diagnose. Sommige personen kunnen zich depressief voelen als ze het weten, of denken dat ze veel gelukkiger zouden zijn wanneer ze het niet wisten. Er zijn echter voordelen aan het wel weten. Als mensen weten dat ze de ziekte van Alzheimer hebben en ook begrijpen wat dat betekent, dan kunnen ze plannen maken voor de invulling van de jaren dat ze nog redelijk ongeschonden zijn. Ze kunnen ook actief zijn in het plannen van hun verzorging, het vaststellen wie de zorg op zich zal nemen, belangrijke financiële beslissingen nemen en zelf besluiten deel te nemen aan onderzoek of de noodzakelijke stappen nemen om hersenweefsel af te staan voor onderzoek, na hun dood. Hoe informeer je iemand over de diagnose Familie en vrienden vinden het vaak moeilijk hoe ze het onderwerp moeten benaderen. Sommige mensen zouden het graag in een gesprek onder vier ogen horen, anderen horen de bevestiging liever in bijzijn van hun familie, die morele en emotionele steun kan geven. Een andere mogelijkheid is het de huisarts laten vertellen. Het kan helpen om naar de huisarts toe te gaan, samen of alleen. De arts kan dan alle vragen van de verzorger en/of de patiënt beantwoorden. De manier waarop de diagnose wordt gebracht hangt af van wat de persoon kan begrijpen. Sommige mensen begrijpen een uitleg over wat hun ziekte is, hoe het zich meestal ontwikkelt en wat de consequenties voor het dagelijks leven zijn, anderen pikken misschien alleen maar op dat ze een ziekte hebben die tot geheugenverlies leidt. Eenmaal geïnformeerd kunnen de patiënten steun nodig hebben. Ze moeten leren omgaan met gevoelens van woede, zelfverwijt, angst en depressie. Sommigen kunnen gebruik maken van begeleiding en ondersteuningsgroepen, tenminste, als de ziekte niet te ver gevorderd is. Is er een behandeling voor de ziekte van Alzheimer? Tot nu toe is er geen preventieve of genezende behandeling voor de ziekte van Alzheimer. Er bestaan medicijnen die het optreden van bepaalde symptomen verminderen, zoals onrust, bezorgdheid, depressies, hallucinaties, verwardheid en slapeloosheid. Helaas werken deze medicijnen maar bij een beperkt aantal patiënten en dan alleen maar voor een korte periode. Bovendien kunnen er veel bijwerkingen optreden. Daarom wordt meestal aangeraden af te zien van medicijnen, tenzij het echt noodzakelijk is. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 20 De voornaamste karakteristieken van de ziekte van Alzheimer Geheugenverlies Geheugenverlies kan op vele manieren gevolgen hebben in het dagelijks leven, wat leidt tot communicatieproblemen, kans op ongelukken en gedragsproblemen. Om te begrijpen hoe het geheugen wordt geraakt door dementie, is het handig de verschillende soorten geheugen op een rijtje te zetten. Episodisch geheugen Dit is het geheugen dat mensen hebben voor gebeurtenissen in hun leven, variërend van heel wereldse tot strikt persoonlijke. Het episodisch geheugen kan worden gesplitst in het korte termijn geheugen (wat het afgelopen uur is gebeurd) en het lange termijn geheugen (wat meer dan een uur geleden is gebeurd). Mensen met de ziekte van Alzheimer hebben in het beginstadium van hun ziekte niet zozeer moeite met het herinneren van zaken die lang geleden zijn gebeurd, maar kunnen bijvoorbeeld wel vergeten wat ze vijf minuten geleden hebben gedaan. Herinneringen aan vroegere gebeurtenissen lijken, hoewel ze weinig raakvlak hebben, huidige activiteiten te belemmeren. Hierdoor kan het zijn dat mensen uit gewoonte handelingen verrichten die nu niet meer relevant zijn. Semantisch geheugen Dit beslaat het geheugen van wat een woord betekent, bijvoorbeeld bloem of hond. Anders dan bij het episodisch geheugen, is het niet persoonlijk, maar vrij algemeen bij iedereen die dezelfde taal spreekt. Het is het gemeenschappelijke begrip van wat een woord betekent, wat mensen in staat stelt met elkaar te kunnen communiceren. Het semantisch en episodisch geheugen zitten niet op dezelfde plaats in de hersenen. Daarom kan het ene wel en het andere niet getroffen zijn. Procedureel geheugen Dit is het geheugen van hoe je fysiek en mentaal acties moet ondernemen, bijvoorbeeld hoe je met mes en vork gebruikt of hoe je schaak speelt. Het verlies van het procedureel geheugen kan resulteren in moeilijkheden met routinezaken, zoals aankleden, wassen en koken. Dit geldt ook voor zaken die een automatisme zijn geworden. Om deze reden kunnen mensen die bepaalde woorden niet meer kennen soms nog wel aardig kunnen zingen. Hun procedurele geheugen is nog intact, maar het semantisch geheugen (de betekenis van woorden) is beschadigd. Het syndroom van apraxie, afasie en agnosie Apraxie Is de term die gebruikt wordt het onvermogen complexe handelingen uit te voeren, hoewel spierkracht, gevoel en coördinatie nog wel intact zijn. Dit zou kunnen betekenen dat iemand geen schoenveters meer kan strikken, geen kraan meer kan opendraaien, geen knopen meer vast kan maken of de radio niet meer aan kan zetten. Afasie Is de term voor de moeite met of het verlies van de mogelijkheid om te spreken of om gesproken, geschreven of gebarentaal te begrijpen, als gevolg van een beschadiging van dat deel van de hersenen. Dit kan zich op verschillende manieren uiten. Het kan verrijkingsstof gehandicaptenzorg 21 zijn dat de persoon een ander woord gebruikt dat er qua betekenis wel mee te maken heeft (bijvoorbeeld tijd i.p.v. klok), of dat hij/zij een verkeerd woord gebruikt dat wel hetzelfde klinkt (boot i.p.v. poot) of dat hij een heel ander woord gebruikt, zonder enig verband. Wanneer dit gepaard gaat met echolalie (onwillekeurige herhaling van een woord of zin van een andere persoon) of constante herhaling van een woord of zin, kan dit als gevolg hebben dat de spraak moeilijk te volgen is of dat het een soort jargon wordt. Agnosie Is de term die wordt gebruikt voor het onvermogen dingen te herkennen en ook niet weten waarvoor ze worden gebruikt. Iemand met agnosie kan bijv. een vork gebruiken in plaats van een lepel, een schoen in plaats van een kopje of een mes in plaats van een pen enz. Ook kan het betekenen dat hij/zij mensen niet meer herkent, wat niet te wijten is aan geheugenverlies, maar aan de hersenen die de identiteit van de persoon niet meer kunnen vaststellen op basis van informatie die via de ogen de hersenen bereikt. Communicatie Mensen met de ziekte van Alzheimer hebben moeite met het gebruiken en begrijpen van taal, wat ook weer leidt tot andere problemen. Veel patiënten kunnen niet meer lezen of tekens interpreteren. Persoonlijkheidsverandering Het karakter van mensen met de ziekte van Alzheimer kan volledig veranderen. Iemand die altijd heel rustig, beleefd en vriendelijk was, kan nu heel agressief en slechtgemanierd doen. Plotselinge en frequente stemmingswisselingen zijn vrij algemeen. Gedrag Een algemeen symptoom van de ziekte van Alzheimer is dwalen, zowel ‘s nachts als overdag. Er is een aantal redenen voor dit dwalen te bedenken, maar door de communicatieproblemen is het vaak moeilijk uit te zoeken wat het nou precies is. Andere symptomen die gedrag beïnvloeden zijn incontinentie, agressief gedrag en desoriëntatie in ruimte en tijd. Fysieke veranderingen Gewichtsverlies kan optreden, zelfs wanneer de persoon normale hoeveelheden blijft eten. Het kan komen doordat de persoon vergeet te kauwen of niet meer weet hoe hij moet slikken, vooral in een later stadium van de ziekte. Een ander gevolg van de ziekte van Alzheimer is dat spieren verslappen en als de patiënt eenmaal bedlegerig is, kan hij/zij gaan doorliggen. Naarmate mensen ouder worden, wordt de kans op infecties groter. Als gevolg van deze grotere vatbaarheid overlijden veel mensen met de ziekte van Alzheimer aan longontsteking. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 22 Een brede uiteenzetting van de hoofdverschijnselen van de drie stadia in het dementeringsproces Mensen met de ziekte van Alzheimer hebben niet allemaal dezelfde symptomen op dezelfde tijd en in dezelfde mate. Toch is er een algemeen patroon in de voortgang van de ziekte, wat het mogelijk maakt drie stadia te beschrijven. De hiernavolgende beschrijving van de drie stadia (niet uitputtend) kan verzorgers helpen te weten te komen wat hen zo ongeveer te wachten staat, zodat zij zich lichamelijk en psychisch kunnen voorbereiden. Stadium 1 Het eerste stadium wordt meestal gekenmerkt door algemene geheugenproblemen zoals het vergeten van namen en telefoonnummers, maar omdat dit niet zo erg is, vallen ze mogelijk helemaal niet op. De persoon die het betreft zal misschien proberen te voorkomen dat anderen het merken door schaamte of bezorgdheid. Vrienden en familie zullen er misschien niet zoveel aandacht aan schenken, mogelijk omdat ze denken dat vergeetachtigheid nu eenmaal bij ouderdom hoort. Geheugenproblemen bij jongere Alzheimerpatiënten blijven waarschijnlijk minder onopgemerkt, zeker als zij een functie bekleden waarin het geheugen belangrijk is. Het probleem verergert door bijkomende aandachtstoornissen. De combinatie van deze twee problemen kan leiden tot problemen met het volbrengen van kleine taakjes met alle gevolgen van dien en met het vasthouden van de draad van het verhaal, wat in een werksituatie vast niet lang onopgemerkt zal blijven. Ook zal de persoon zelf merken dat hij naar woorden zoekt. Hoewel dat de communicatie niet direct in de weg zal staan, zal hij/zij geneigd zijn simpeler woorden en kortere zinnen te gebruiken. Oriëntatie in tijd is nog niet echt aangetast in deze fase, maar er zijn vaak wel tekenen van desoriëntatie in ruimte (ronddwalen en zelfs verdwalen in een bekende omgeving, zoals thuis). Veel patiënten ontwikkelen een vreemde smaak (bijv. voor kleren) en sommigen krijgen een voorkeur voor levendige kleuren. Anderen kunnen ineens minder spontaan en actief worden en een staren ontwikkelen met naar voren gerichte blik en met een duidelijk onvermogen de positie van de ogen te veranderen. Tot slot beginnen patiënten moeite te krijgen met abstract denken. Geld bijvoorbeeld, verliest zijn symbolische waarde met als gevolg dat mensen meer dan een keer voor hetzelfde artikel of dezelfde dienst betalen. Ze vinden het moeilijk geometrische symbolen te associëren met echte objecten. Ze kunnen bijvoorbeeld geen kubus natekenen omdat het te abstract is. Bovenstaande problemen kunnen in meerdere of mindere mate aanwezig zijn, afhankelijk van een aantal factoren, zoals werk, familie, manier van leven en persoonlijkheid. Dit stadium kan extreme stress opleveren voor de patiënt, omdat hij/zij zich volledig bewust is van wat er aan de hand is. Stadium 2 In het tweede stadium wordt de ernst van de symptomen over het algemeen zo groot dat de patiënt moet stoppen met werken en autorijden. Daardoor wordt hij/zij meer afhankelijk van anderen. Geheugenproblemen worden duidelijker met het ophalen van recente gebeurtenissen en zaken van langer geleden, hoewel het geheugen verrijkingsstof gehandicaptenzorg 23 voor de laatste meestal het langst intact blijft. Een gevolg hiervan is dat mensen bij het zien van hun kleinkinderen ineens denken aan kennissen die overleden zijn, wat verwarrend kan zijn voor anderen die denken dat ze geen onderscheid kunnen maken tussen dood en levend. Geheugenverlies kan er ook toe leiden dat patiënten denken dat ze iemand in geen tijden hebben gezien, terwijl hij/zij net weg is. Ook hebben patiënten vaak moeite met het herkennen van hun eigen familie, doordat ze geen verband meer kunnen leggen tussen gezicht en naam. Het wordt moeilijker om stimuli (gevoel, smaak, gezicht en gehoor) te interpreteren. Dit heeft zijn weerslag op het dagelijks leven in de vorm van verlies van eetlust, niet meer kunnen lezen en visuele en auditieve hallucinaties. Slapeloosheid kan een probleem zijn als het verschil tussen dag en nacht niet meer belangrijk is voor de patiënt. Patiënten slapen vaak meer overdag en minder ‘s nachts. Het besef van tijd en ruimte is aangetast. Dagelijkse handelingen als wassen en aankleden worden onmogelijk om zelf te doen door geheugenverlies, verwarring en moeite om voorwerpen te hanteren. Bewegingen worden minder nauwkeurig en minder gecoördineerd. Patiënten worden minder vast ter been en kunnen ongelukken krijgen doordat ze dingen dubbel zien. Incontinentie kan optreden door geheugenverlies, door communicatieproblemen en praktische problemen of als gevolg van een hersenbeschadiging waardoor aandrang niet meer geregistreerd of herkend wordt. Patiënten hebben vaak last van plotselinge en vaak optredende stemmingswisselingen. Ze lijken erg egocentrisch te zijn en weigeren hulp. Ze kunnen onrustig zijn, agressief of de hele dag de kamer op en neer lopen. Taalproblemen worden duidelijker, inclusief het begrijpen van gesproken en geschreven taal. Ook krijgen ze meer moeite met lezen en schrijven. Het is in dit stadium niet ongebruikelijk dat patiënten constant dezelfde woorden of zinnen herhalen. Stadium 3 In het derde stadium is er sprake van ernstige dementie. Cognitieve functies zijn bijna helemaal weg. De patiënt verliest het vermogen taal te begrijpen en te gebruiken en kan bijvoorbeeld het eind van een zin herhalen, zonder dat hij begrijpt wat de woorden betekenen. De patiënt wordt volledig incontinent en hij kan steeds moeilijker lopen, zitten, glimlachen en slikken. Hij/zij wordt steeds gevoeliger voor longontsteking en heeft kans op doorliggen als hij niet regelmatig gekeerd wordt. Hij/zij wordt stijf, verliest reflexen op stimuli en kan onrustig of geïrriteerd zijn. Er moet nu constant op de patiënt gelet worden. Ondanks de ernst van de symptomen reageren de patiënten in dit stadium vaak nog wel op aanraking en bekende zachte stemmen. Overige soorten dementie Aids Het is vastgesteld dat HIV een direct effect op de hersenen heeft. Ongeveer 8-16% van de Aids-slachtoffers ontwikkelt een langzame en progressieve vorm van dementie. Als dementie voorkomt, is het meestal in een later stadium van AIDS, hoewel er eerder ook al symptomen kunnen zijn. Symptomen zijn bijvoorbeeld verrijkingsstof gehandicaptenzorg 24 verwardheid, concentratieproblemen, apathie, afgestompte emoties, afname of totaal verlies van remmingen. Patiënten houden echter veel aspecten van hun oorspronkelijke persoonlijkheid tot het eind. Alcohol gerelateerde dementie Langdurig overmatig drinken van alcohol kan leiden tot een vorm van dementie. Stoppen met drinken en het gebruik van een uitgebalanceerd dieet kan verbetering geven. Excessief drinken kan ook het Korsakoffsyndroom veroorzaken, wat leidt tot significant geheugenverlies, hoewel moet worden gezegd dat strikt genomen het Korsakoffsyndroom geen vorm van dementie is. De ziekte van Binswanger De ziekte van Binswanger is een zich langzaam ontwikkelend type dementie, dat voorkomt als gevolg van een ziekte in de kleinere bloedvaten. Symptomen zijn traagheid, lethargie, moeite met lopen, verlamming van de ledematen en emotionele instabiliteit. De ziekte van Creutzfeldt-Jacob (CJD) De ziekte van Creutzfeldt-Jakob wordt meestal per ongeluk overgebracht door chirurgische ingrepen. In zeldzame gevallen is het erfelijk. Er bestaat op dit moment een controverse over of rundvlees dat geïnfecteerd is met bovine spongiform encephalopathy (BSE), verantwoordelijk is voor de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij mensen. Recente studies hebben een aantal jonge mensen laten zien (gemiddeld 26 jaar) die de symptomen van de ziekte vertoonden. Onderzoekers vermoeden dat er een nieuwe soort van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob is ontdekt. De symptomen van de ziekte lijken op die van de ziekte van Alzheimer, zeker in het beginstadium. Patiënten hebben (lichte) geheugenstoornissen, hebben last van stemmingswisselingen en kunnen geneigd zijn zich te onttrekken aan sociale activiteiten. Dit wordt gevolgd door meer significante geheugenstoornissen, moeite met gesprekken en verlies van stabiliteit. Als de ziekte vordert, ontwikkelen zich krampachtige, ongecontroleerde bewegingen, stijfheid van de ledematen en incontinentie. De ziekte van Creutzfeldt-Jakob breidt zich snel uit. De meeste patiënten overlijden binnen ongeveer zes maanden, hoewel bij ongeveer 10 % de ziekte twee tot vijf jaar kan duren. De Lewy-Body ziekte Deze vorm van dementie lijkt verwant te zijn aan de ziekte van Parkinson, maar treft ook ongeveer een vijfde tot een kwart van de mensen bij wie de ziekte van Alzheimer is gediagnosticeerd. De ziekte wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van Lewy-lichaampjes (kleine bolvormige structuren die eiwitten bevatten), die zich bevinden in de zenuwcellen van de hersenen. Dit wordt pas duidelijk na obductie. Deze vorm van dementie is vaak niet zo ernstig. Patiënten lijden aan bewegingsproblemen, tremors, depressie, waanvoorstellingen en verwardheid. De conditie van deze personen kan erg fluctueren, zelfs binnen een dag. Het is ook gebleken dat mensen met deze ziekte gevoeliger zijn voor bepaalde medicijnen die gebruikt worden voor de behandeling van gedragsproblemen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 25 Het syndroom van Down Het syndroom van Down is een ontwikkelingsstoornis, wat wordt veroorzaakt door een chromosomale afwijking. Mensen met het syndroom van Down hebben een extra chromosoom 21 in elke lichaamscel. Vroeger (tot in de jaren ’50) werden deze mensen zelden ouder dan vijftien jaar. Sindsdien zijn er zoveel verbeteringen gekomen op het gebied van antibiotica en hartchirurgie, dat mensen met het syndroom van Down nu vaak wel 50 of 60 worden. Helaas krijgt een groot aantal van hen, die ouder dan 40 worden, de ziekte van Alzheimer (30 tot 40 jaar eerder dan bij mensen zonder dit syndroom). Het syndroom van Gerstmann-Straussler-Scheinker Deze ziekte is meestal erfelijk bepaald. Symptomen zijn verlies van het evenwicht en matige spiercoördinatie. Dementie ontstaat in een later stadium. De ziekte (Chorea) van Huntington Deze progressieve en fatale neurologische ziekte, die voor het eerst werd beschreven in 1872 door George Huntington veroorzaakt geestelijke en lichamelijke achteruitgang. De ziekte begint meestal zo tussen de 30 en 50 jaar en duurt 10 tot 25 jaar. Het is een erfelijke ziekte die wordt overgebracht door een dominant gen. Dat betekent dat 50 % van de kinderen van een ouder met de ziekte deze ziekte ook zal krijgen als ze lang genoeg leven. Er bestaat een test om te bepalen of een volwassene het geërfde gen heeft. De meeste mensen met de ziekte van Huntington ontwikkelen ook dementie. Symptomen zijn vaak vergeetachtigheid, licht onwillekeurige bewegingen, onhandigheid, irrationeel gedrag en depressie. Bovendien worden patiënten vaak humeurig, prikkelbaar, ruzieachtig, zeer gevoelig en soms paranoÎ de. Lichamelijke symptomen zijn onder andere de karakteristieke schokkerige en abrupte bewegingen, die meestal het eerst optreden in de handen, het gezicht en de schouders. Multi-infarct dementie Deze vorm van dementie wordt veroorzaakt door een serie kleine beroertes die de bloedtoevoer naar een bepaald deel van de hersenen afsnijden, waardoor hersencellen afsterven. De delen van de hersenen die hoofdzakelijk worden getroffen zijn die waarin zich spraak, taal, geheugen en leren bevinden. Hoewel de symptomen aanzienlijk verschillen van persoon tot persoon en van de fase van de ziekte, zijn spraakproblemen, stemmingswisselingen, epileptische aanvallen en gedeeltelijke of totale verlamming van de ledematen zeer algemeen. De symptomen variëren ook doordat in de tijd na de eerste achteruitgang door de beroerte de toestand van de persoon zich kan stabiliseren. Deze kleine verbeteringen duren helaas vaak niet zo lang. De ziekte van Parkinson Dit is een progressieve neurologische stoornis. Mensen met Parkinson hebben vaak moeite met lopen, schrijven en aankleden omdat ze een tekort van de neurotransmitter dopamine hebben. Dopamine helpt bewegingen onder controle te houden. Tussen de twintig en dertig procent van de patiënten ontwikkelt dementie in een later stadium van de ziekte. Degenen die geen dementie krijgen, hebben wel concentratiestoornissen en denken langzamer. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 26 De ziekte van Pick / frontaalkwab dementie / fronto-temporale degeneratie Frontaalkwab dementie is de term die gebruikt wordt om een aantal vormen van dementie te beschrijven, die hersenbeschadigingen veroorzaken in de frontaalkwab van de hersenen. De ziekte van Pick is zo’n vorm. Omdat de beschadiging optreedt in het deel van de hersenen dat het gedrag reguleert, is deze vorm van dementie vaak gekenmerkt door opvallende persoonlijkheidsveranderingen. De persoon kan grof of arrogant zijn, zich ongepast gedragen of zich niets aantrekken van sociale regels. Het begin wordt gekenmerkt door gebrek aan initiatief en een slecht geheugen voor recente gebeurtenissen. Ruimtelijke desoriëntatie komt ook al vrij vroeg voor. In een later stadium zijn patiënten bedlegerig. De ziekte van Pick begint gemiddeld tussen de 52 en 57 jaar en heeft een gemiddelde duur van zes tot zeven jaar. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 27 Het Down syndroom Down syndroom is het meest voorkomende en het meest bekende syndroom wanneer het gaat om kinderen met een verstandelijke handicap. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 230 kinderen met Down syndroom geboren. Toen Langdon Down in 1866 het syndroom, dat naar hem genoemd is, voor het eerst beschreef, noemde hij ongeveer tien verschillende kenmerken. Sindsdien is er nog een flink aantal bijgekomen. Zelden zal een baby met Down syndroom al deze kenmerken hebben. Bijna altijd kan al bij de geboorte worden gezien dat de baby Down syndroom heeft. De manier waarop dit aan de ouders wordt verteld is heel belangrijk. In de eerste uren en dagen na de bevalling zijn ouders altijd emotioneel kwetsbaar. Daarom komt de schok van een handicap in deze periode extra hard aan. Naast de manier waarop is natuurlijk ook van belang wat er aan ouders wordt verteld. Het is natuurlijk niet mogelijk om ouders precies te vertellen hoe hun kind later worden zal; dat kan bij geen enkel kind. Enig zicht op de ontwikkeling is echter goed te geven. De meest voorkomende kenmerken van Down syndroom zijn: Geringe spierspanning Baby's met Down syndroom hebben vrijwel altijd een geringe spierspanning (hypotonie). De spieren kunnen zo ontspannen zijn, dat het kind helemaal slap is. Sommige reflexen die spierspanning vereisen kunnen ontbreken. Veel baby's met Down syndroom hebben een grotere beweeglijkheid (hypermobiliteit) in de gewrichten, ten gevolge van slappe gewrichtsbanden. Een geringe spierspanning heeft gevolgen voor het bewegen, de kracht en de ontwikkeling van het kind. Daarom is het belangrijk om al vroeg, met behulp van een kinderfysiotherapeut, te beginnen met oefeningen die de spieren kunnen versterken. Het hoofd Baby's met Down syndroom hebben een kenmerkend uiterlijk. Soms is het hoofdje van achteren enigszins afgeplat en is de nek wat korter. De zachte plek boven op het hoofd (de fontanel) is meestal wat groter dan gemiddeld en de schedelnaden zijn wijder dan normaal. Handen en voeten De handen en voeten zijn vaak wat kleiner, of eigenlijk korter. De pink heeft soms maar een buigplooi en er is ook wat meer ruimte tussen de grote teen en de overige tenen. Veel baby's hebben een karakteristiek lijnenpatroon in de handpalmen en op de voetzolen. Ontwikkeling Tijdens de eerste levensmaanden zal de baby zich niet veel anders gedragen dan andere baby's. De baby vraagt dezelfde zorg en aandacht als ieder pasgeboren kind (tenzij er ernstige gezondheidsproblemen zijn). Sommige baby's met Down syndroom huilen echter veel minder en moeten bij iedere voeding worden wakker gemaakt. Ze kunnen en langer over doen om te leren zuigen en drinken. Het duurt soms langer voor zij hun hoofdje kunnen optillen of kunnen omrollen. Zij ontwikkelen zich in een langzamer tempo. De meeste ouders zullen zich vooral zorgen maken over de verstandelijke ontwikkeling van hun kind. Wat zal hij kunnen leren, wat zal hij verrijkingsstof gehandicaptenzorg 28 begrijpen, hoe groeit hij op? Vroeger werd wel gedacht dat alle kinderen met Down syndroom een ernstige verstandelijke handicap hebben. Vandaag de dag weten we beter. We weten nu dat kinderen met Down syndroom veel mogelijkheden hebben en dat niemand kan voorspellen waar de grens ligt van de mogelijkheden van dit kind. Dit maakt de opvoeding tot een uitdaging. Het belangrijkste in het begin is dat ouders leren om van hun baby te genieten. Hun kind is geen optelsom van kenmerken. Het is een baby met nog onbekende kwaliteiten, maar het is bovenal een kind dat liefde nodig heeft en liefde geven zal. De schedel en het gezicht De karakteristieke gelaatstrekken zijn voornamelijk toe te schrijven aan de achterblijvende ontwikkeling van de schedel. De beenderen van het middendeel van het gezicht blijven onderontwikkeld, wat het gezicht zijn vlakke karakter geeft. De bovenkaak is klein en daardoor is ook de mond klein. Vaak zijn de neusbijholten niet of zwak ontwikkeld. De neus en de bijholten kunnen daardoor snel verstopt raken. Omdat het kind dan door de mond gaat ademen, zal het geneigd zijn de mond open te houden en de tong naar buiten te steken (waardoor er weer een verhoogde kans is op kloofjes in de lippen, een droge tong en infecties). Daarom is het belangrijk de neus en de bijholten zo schoon en zo open mogelijk te houden en het kind van jongs af aan te stimuleren door de neus te ademen en de tong binnen te houden. Gehoor Doordat de schedel klein is, zijn ook de oorholten en gehoorgangen klein. Dit betekent dat deze ook makkelijk verstopt kunnen raken, met als gevolg tijdelijke slechthorendheid. Het gaat dan om een geleidingsslechthorendheid, die te wijten is aan een middenoorontsteking met vochtafscheiding. Het middenoor is dan met vocht in plaats van met lucht gevuld. Een tweede oorzaak voor het verminderde gehoor zijn proppen van oorsmeer die makkelijk in de (kleine) gehoorgangen ontstaan en deze soms geheel afsluiten. De kleine gehoorgang maakt het bovendien moeilijk het trommelvlies goed te onderzoeken. Ongeveer 80 procent van de jonge kinderen met het Down syndroom heeft in een of beide oren enig gehoorverlies. In ongeveer een derde van deze gevallen gaat het om een gering gehoorverlies, waar het kind waarschijnlijk weinig last van heeft. Maar vanwege de risico's is het belangrijk dat het gehoor regelmatig wordt gecontroleerd vanaf de leeftijd van ongeveer zes maanden. Ogen Bij baby's met het Down syndroom komt scheelzien vaak voor (strabismus). Het duurt langer dan normaal voor de bewegingen van beide ogen worden gecoördineerd. Gedeeltelijk is dit te wijten aan de slapte van de oogspieren. Naarmate het kind ouder wordt en meer ervaring opdoet komt hierin verbetering, vaak totdat er helemaal geen sprake meer is van scheelzien. De coördinatie van de ogen is te bespoedigen door met de baby te oefenen (de ogen laten richten op langzaam bewegende voorwerpen en die voorwerpen volgen). Er is ook een verhoogde kans dat het kind ver- of bijziend is. Daarom is het nodig regelmatig de ogen te laten controleren en zo nodig een bril aan te schaffen. Nogal eens wordt bij baby's met het Down syndroom een lichte vorm van cataract (een troebeling van de lens) geconstateerd. Een operatieve ingreep is meestal niet noodzakelijk, maar goede controle wel. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 29 Groei Bij pasgeboren baby's met Down syndroom zijn de armen en benen kort in verhouding tot de romp. Over het geheel genomen valt de lengte van de kinderen echter niet uit de toon. Op twee- tot driejarige leeftijd zijn veel van de kinderen ietsje kleiner dan gemiddeld. Op zesjarige leeftijd zijn ze gemiddeld ruim 12 centimeter kleiner dan andere kinderen. Een baby met het Down syndroom weegt vaak iets minder dan andere baby's en neemt niet zo snel toe in gewicht. In verhouding tot de gewichtstoename, die lager is dan normaal, blijft de lengtegroei nog verder achter. Dit verschil in gewicht ten opzichte van de lichaamslengte is bij meisjes groter dan bij jongens. Er zijn speciale groeicurven voor kinderen met het Down syndroom. Ouders kunnen op het consultatiebureau om zo'n groeicurve vragen, zodat zij de groei van hun kindje kunnen vergelijken met die van kinderen met het Down syndroom in het algemeen. Tanden De tanden komen vaak later en minder regelmatig door dan bij andere kinderen. Over het algemeen houden de kinderen hun melkgebit langer, waardoor dit meer aan slijtage onderhevig is. Ook tandenknarsen komt bij kinderen met Down syndroom veel voor. Dit geeft eveneens een sterke slijtage van de tanden en kiezen. Een andere factor van belang kan zijn, dat ze hun tanden met hun (slappere) tong minder goed schoonhouden. Daarbij komt dat kinderen met Down syndroom vatbaarder zijn voor tandvleesontstekingen. Het is daarom belangrijk veel aandacht te besteden aan mondhygiëne. De kleine mond kan het tandenpoetsen bemoeilijken. Een elektrische tandenborstel is veelal onmisbaar. Spijsverteringsorganen Het merendeel van de kinderen met Down syndroom heeft normale ingewanden. Bij ongeveer 5 procent van deze kinderen is er sprake van darmproblemen. Het komt regelmatig voor dat de baby allergisch is voor koemelk. In dat geval dient men op andere voeding over te gaan. Borstvoeding is bij baby's met Down syndroom goed mogelijk, al gaat dit de eerste dagen wat moeizaam. Dat is te wijten aan het feit dat de baby nog niet volgroeid is, waardoor de zuig- en slikreflexen en de spieren nog zwak zijn. Omdat borstvoeding erg goed is voor het stimuleren van de mondmotoriek, is het de moeite waard even door te zetten. Meestal kunnen de problemen binnen een paar dagen overwonnen worden. Kinderen met het Down syndroom zijn vaak passieve eters met een voorkeur voor vrij zacht voedsel. Dit houdt verband met de lage spanning van de kauw- en slikspieren. Vaak spuugt de baby het vaste voedsel uit wanneer op gemengde voeding wordt overgegaan. Soms komt dit alleen maar doordat de baby zijn of haar tong naar voren duwt, zoals dat bij borstvoeding noodzakelijk is. Het kan langer duren voor de baby's hun tong leren gebruiken op de manier, die is vereist voor het eten van vast voedsel. Maar sommige baby's hebben echt een afkeer van de 'harde' stukjes in de voeding. Een ander probleem, dat bij ongeveer driekwart van de baby's met Down syndroom voorkomt, is dat het hun nogal wat moeite lijkt te kosten om ontlasting kwijt te raken. Dit probleem is veelal eenvoudigweg een gevolg van de slapte van de darmspieren en gebrek aan lichaamsbeweging. Wanneer het kind groter wordt en meer in beweging is, komt het maar zelden voor dat de ontlasting een ernstig probleem wordt. Schildklier Problemen met de schildklier komen bij mensen met Down syndroom vaker voor dan bij de rest van de bevolking. Heeft de baby een gebrekkig functionerende schildklier, verrijkingsstof gehandicaptenzorg 30 dan is behandeling met schildklier-preparaten vereist. Omdat dit relatief vaak voorkomt, dienen alle baby's met Down syndroom hierop periodiek onderzocht te worden. Gelukkig worden alle pasgeborenen al op de werking van de schildklier onderzocht. Dit gebeurt via de hielprik die in de eerste week na de geboorte plaatsvindt. Naarmate kinderen met Down syndroom ouder worden, wordt de kans op een verstoring van de normale werking van de schildklier groter. De uitslag van de hielprik kan bijvoorbeeld goed zijn, terwijl al vrij snel, in de maanden erna, de werking van de schildklier minder wordt. Ongeveer tien procent van de kinderen en een nog hoger percentage van de volwassenen met Down syndroom heeft een te traag werkende schildklier. De belangrijkste symptomen van een traag werkende schildklier zijn: de groeicurve buigt af; dit is vaak het eerste symptoom; het kind wordt heel sloom, kan niet meer zo snel nadenken als het gewoon was, of raakt in de war; het kind heeft minder eetlust, maar wordt desondanks een stuk zwaarder en heeft erg veel last van verstopping; de stem wordt heser, het haar dunner en de huid droger dan normaal. De kans dat schildklierproblemen niet worden ontdekt is groot, omdat de hierboven genoemde symptomen bij iemand met Down syndroom minder snel opvallen. Daarom is het aan te bevelen de kinderen regelmatig (bijvoorbeeld om de 2 à 3 jaar) hierop te laten onderzoeken. Behandeling met schildklierhormonen helpt het probleem meestal de wereld uit. Hart Ongeveer 40 procent van de baby's met Down syndroom heeft een of ander hartgebrek. Het betreft niet één kenmerkende hartafwijking, het kan om alle mogelijke afwijkingen gaan. Ze variëren van milde gebreken, die na verloop van tijd vanzelf weer verdwijnen, tot ernstige aandoeningen die een ingrijpende operatie noodzakelijk maken. Ongeveer 10 tot 15 procent van de baby's met Down syndroom heeft een ernstig hartgebrek. Soms is dit zo ernstig, dat een operatie al in de eerste levensmaanden noodzakelijk is. De kans dat dergelijke operaties slagen, is bij kinderen met Down syndroom niet kleiner dan bij een ander kind. Voor de meeste baby's geldt, dat de arts al kort na de geboorte moet kunnen constateren of er sprake is van een hartgebrek, maar het komt wel eens voor dat de afwijking pas een paar maanden later wordt ontdekt. Coördinatie Kinderen met Down syndroom hebben vaak moeite met het onder de knie krijgen van gecoördineerde activiteiten, zoals zitten zonder het evenwicht te verliezen en lopen zonder hulp. De ontwikkelingsmijlpalen zoals met enige steun zitten, zitten zonder steun, in evenwicht blijven, los staan, met steun lopen en zelf lopen worden allemaal later bereikt dan verwacht wordt. Het lijkt alsof de kinderen steeds op een bepaald niveau stil blijven staan. De volgorde waarin de mijlpalen gehaald worden is over het algemeen normaal; de ontwikkeling blijft harmonisch verlopen. Het ontwikkelingstempo is uiteraard sterk afhankelijk van de ernst van de verstandelijke handicap van het kind. Het komt heel vaak voor dat kinderen met Down syndroom er moeite mee hebben hun evenwicht te bewaren en de juiste houding aan te nemen. Daar is overigens wel het nodige aan te doen door middel van goed doordachte, lichamelijke activiteiten vanaf de eerste levensdagen. Reactiesnelheid Uit onderzoek blijkt dat het transport van boodschappen via de zenuwbanen bij mensen met het Down syndroom iets langer duurt dan normaal. Dit is waarschijnlijk verrijkingsstof gehandicaptenzorg 31 te wijten aan verschillen in de structuur van het zenuwweefsel. In de praktijk is een gevolg hiervan dat het langer duurt voor een boodschap de hersenen bereikt en het ook langer duurt voor er, als reactie daarop, een boodschap vanuit de hersenen wordt teruggestuurd. Als we dan bedenken dat er ook meer tijd nodig is om de boodschap te verwerken -dat wil zeggen, te herkennen, te begrijpen en te beslissen wat er moet gaan gebeuren- dan kunnen we begrijpen waarom deze kinderen traag reageren. Dit verschijnsel heeft vergaande gevolgen. Als je met een kind speelt of tegen een kind praat verwacht je binnen een zekere tijd een reactie. Bij kinderen met Down syndroom lijkt er soms helemaal geen reactie te komen (binnen de tijd, die wij daarvoor normaal vinden). De kans is groot dat we alweer met het volgende spelletje bezig zijn, voor het kind op het eerste heeft kunnen reageren. Seksuele ontwikkeling De geslachtsorganen van jongens en meisjes met Down syndroom zijn doorgaans normaal. De penis en de zaadballen zijn bij zuigelingen vaak klein en in de eerste levensjaren wordt nogal eens geconstateerd dat de zaadballen niet in de balzak (het scrotum) zijn ingedaald. Er treden geen belangrijke verschillen op in de seksuele gevoelens en de ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken (zoals de afmeting van de genitaliën en de groei van schaamhaar). Het met de leeftijd toenemen van de productie van geslachtshormonen komt overeen met wat als normaal geldt. De snor- en baardgroei treedt over het algemeen echter wel later op en is minder sterk. Meestal zijn mannen met Down syndroom onvruchtbaar. De meisjes ontwikkelen doorgaans alle normale secundaire geslachtskenmerken, al is de borstontwikkeling vaak geringer dan normaal. Ze beginnen ook op ongeveer de normale leeftijd (12 ½ - 13 jaar) te menstrueren. Vrouwen met Down syndroom zijn gewoon vruchtbaar. Indien een vrouw met Down syndroom kinderen krijgt is er een kans van ongeveer 1 op 3 op een kind met Down syndroom. Oorzaken Down syndroom is het gevolg van een chromosoomafwijking. Chromosoom 21, normaal in alle cellen van het lichaam in tweevoud aanwezig, is bij mensen met Down syndroom in drievoud aanwezig. Men noemt dit trisomie 21, vanwege het extra chromosoom 21. Het extra chromosomenmateriaal is verantwoordelijk voor de verstandelijke en lichamelijke kenmerken. 'Gewone' trisomie 21 Meestal is een extra chromosoom 21 aanwezig in de zaadcel of de eicel. Na de bevruchting, heeft iedere volgende cel dan 47 (in plaats van 46) chromosomen. Deze gewone trisomie 21 komt voor bij 92 tot 93 procent van de kinderen met Down syndroom. Translocatie trisomie 21 Chromosomenonderzoek van kinderen met Down syndroom heeft aangetoond, dat bij ongeveer vijf op de honderd kinderen niet drie afzonderlijke chromosomen van nummer 21 kunnen worden onderscheiden In dat geval heeft een van de chromosomen 21 zich aan een ander chromosoom gehecht. Dit wordt een translocatie (verplaatsing) genoemd. Het extra chromosoom hecht zich bij voorkeur aan chromosoom 14, 13, 21 of 22. Deze vorm van Down syndroom kan erfelijk zijn. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 32 Mozaïek trisomie 21 Bij mozaïek-trisomie 21 komen zowel normale cellen als cellen met trisomie 21 naast elkaar voor. Deze twee verschillende soorten cellen ontstaan, doordat pas tijdens een van de latere delingen van de bevruchte eicel chromosomenpaar 21 zich niet deelt. Een andere mogelijkheid is, dat het extra chromosoom 21 al wel bij de bevruchte eicel en de eerste celdelingen aanwezig is, maar bij één van de latere celdelingen weer verloren gaat. Tussen de normale cellen kunnen zich soms heel weinig trisomie-cellen bevinden, maar de cellen kunnen ook bijna allemaal trisoom zijn. Dat is mede afhankelijk van het moment waarop de afwijking ontstaat of verdwijnt. Omdat niet alle cellen afwijkend zijn, zijn de kenmerken van het Down syndroom meestal minder uitgesproken. Mozaïek-trisomie 21 komt slechts zelden voor. Naar schatting gaat het bij twee van de honderd kinderen met Down syndroom om deze vorm. hebben daar een veel sterkere prikkel voor nodig. Het kost deze kinderen veel meer inspanning dan andere kinderen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 33 Het Cri du chat syndroom Het cri du chat syndroom is een genetisch bepaalde aandoening. Een klein stukje erfelijke informatie (van de korte arm van chromosoom 5) ontbreekt. De technische benaming is daarom 'deletie 5p syndroom. Het werd in 1963 voor het eerst beschreven door professor Lejeune. Het viel hem op dat een aantal kinderen die hij had gezien opvallend hoog 'katachtig' huilden (chat = kat in het Frans). Nog steeds is het huilen een belangrijk herkenningsteken van dit syndroom. Bij vrijwel alle kinderen met het cri du chat syndroom is er een achterstand in de verstandelijke ontwikkeling. De ernst hiervan kan heel verschillend zijn. Er zijn kinderen met lichte leerproblemen, de meesten hebben een matige verstandelijke handicap, maar er zijn ook kinderen met een ernstige tot zeer ernstige verstandelijke handicap. Het cri du chat syndroom is tamelijk zeldzaam. Men denkt dat er in Nederland per jaar ongeveer 3 tot 4 kinderen met dit syndroom geboren worden. Ouders die contact zoeken met andere ouders, kunnen terecht bij het Netwerk cri du chat syndroom. Deze geeft een Nieuwsbrief uit en organiseert jaarlijkse bijeenkomsten voor ouders, kinderen en belangstellenden. In het vouwblad 'Cri du chat syndroom' is meer informatie over dit syndroom te vinden. Begeleiding en behandeling Globaal gesproken kan bij de lichamelijke ontwikkeling, dus bij het leren omrollen, zitten, kruipen en lopen, fysiotherapie heel nuttig zijn. Ter ondersteuning van de communicatie en van de taalspraakontwikkeling is vaak het advies van een logopedist onmisbaar. Programma's die erop gericht zijn in de breedte de vroegkinderlijke ontwikkeling te stimuleren werpen bij kinderen met het cri du chat syndroom goede vruchten af. Ouders kunnen zelfstandig met deze programma's werken. Zij kunnen hierbij ook begeleiding krijgen van de afdeling vroeghulp/ PPG van een Sociaal Pedagogische Dienst. Een aantal kinderen met het cri du chat syndroom gaat op jonge leeftijd naar de normale crèche of peuterspeelzaal en soms daarna ook naar de basisschool. Er zijn ook kinderen die beter tot hun recht komen op een dagcentrum voor kinderen met een verstandelijke handicap en in het speciaal onderwijs. Wat kunnen ouders verwachten? De wetenschappelijke literatuur geeft over kinderen met cri du chat syndroom vaak een tamelijk somber beeld. De praktijk zoals ouders die meemaken geeft aan dat de werkelijkheid veel gevarieerder is. Kinderen met cri du chat syndroom zijn doorgaans levendig, opgeruimd, geïnteresseerd in hun omgeving en ze leggen graag contact. Ze kunnen ook erg koppig en eigenwijs zijn en boos worden als ze hun zin niet krijgen of hun bedoeling niet duidelijk kunnen maken. Sommige kinderen kunnen zich goed verstaanbaar maken, anderen praten niet of weinig of communiceren met ondersteuning van gebaren. Er zijn kinderen die (eenvoudig) lezen en schrijven onder de knie krijgen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 34 Het merendeel van de kinderen leert lopen, maar er zijn ook kinderen die motorisch zo beperkt zijn in hun mogelijkheden dat ze op een rolstoel zijn aangewezen. De variatie, kortom, is erg groot. Hoever een individueel kind zal komen is op jonge leeftijd nauwelijks te voorspellen. De belangrijkste kenmerken van het cri du chat syndroom zijn: -hoog, monotoon, 'katachtig' huilen -geboortegewicht enigszins beneden het gemiddelde -voedingsproblemen en luchtweginfecties in de eerste levensjaren -achterblijven van de motorische en verstandelijke ontwikkeling -achterblijven van de taalontwikkeling -vriendelijke, nieuwsgierige en aanhankelijke kinderen -uiterlijk: kleine hoofdomtrek, korte schedel met vaak afgeplat achterhoofd, maanvormig gezichtje dat op latere leeftijd langer en smaller wordt, brede neusbrug, huidplooi in de binnenste ooghoeken, soms scheelzien, een afwijkend gevormde oorschelp en een kleine mond met vooral op latere leeftijd een relatief kleine onderkaak -spierslapte bij de geboorte en de eerste levensmaanden, soms later overgaand in te hoge spierspanning -geringe lichaamslengte -(soms) aangeboren oog-, hart- en darmafwijkingen -op latere leeftijd kan scoliose (een zijwaartse vergroeiing van de ruggengraat) optreden Een kind met cri du chat syndroom hoeft niet al deze kenmerken te hebben. De combinatie van een aantal ervan wijst echter wel in deze richting. De diagnose wordt gesteld na een chromosoomonderzoek verrijkingsstof gehandicaptenzorg 35 Fragiele X syndroom synoniem: Martin-Bell syndroom Het fragiele X syndroom komt bij jongens en bij meisjes voor. De signalen (+link) die in de richting van deze diagnose wijzen, zijn bij jongens opvallender dan bij meisjes. Daarom wordt de diagnose bij meisjes niet altijd gesteld. Men schat dat 1 op de 5.000 tot 6.000 jongens het fragiele X syndroom heeft. Bij meisjes is er een groot verschil tussen draagsters en meisjes met de aandoening. Ongeveer 1 op de 250 meisjes/vrouwen is draagster, zonder dat er kenmerken van het syndroom zijn. Ongeveer 1 op de 4.000 meisjes/vrouwen heeft het fragiele X syndroom. Het fragiele X syndroom is een erfelijke aandoening. Toch komt het vaak voor dat de diagnose nog niet eerder is gesteld in de familie. Soms is er in de familie wel een oom of een neef met een verstandelijke handicap, maar is nooit eerder aan dit syndroom gedacht. De diagnose bij een jong kind, kan dan ineens gevolgen hebben voor heel veel anderen in de familie. Bijna alle jongens met fragiele X syndroom hebben een verstandelijke handicap. Aan hun uiterlijk is weinig afwijkends te zien. Het is vooral hun gedrag op jonge leeftijd dat opvallend is. Ongeveer de helft van de meisjes met fragiele X syndroom heeft een verstandelijke handicap. De meisjes die normaal begaafd zijn hebben vaak wel wat moeite met leren. De artsen Martin en Bell beschreven in 1943 voor het eerst de uiterlijke kenmerken en het gedrag bij een aantal mannen in eenzelfde familie. De genetische achtergrond was toen nog niet bekend. Zij zagen echter wel dat er sprake moest zijn van een erfelijke aandoening, omdat er zoveel kenmerken bij deze mannen overeenkwamen. De naam Martin-Bell syndroom wordt tegenwoordig nauwelijks meer gebruikt. Ouders die contact zoeken met andere ouders, kunnen terecht bij het oudernetwerk fragiele X syndroom. Deze geeft een Nieuwsbrief uit, zorgt voor contactouders die nieuwe ouders wegwijs kunnen maken en organiseert jaarlijkse bijeenkomsten voor ouders, kinderen en belangstellenden. In de brochure en in het vouwblad 'fragiele X syndroom' is meer informatie over dit syndroom te vinden, evenals in de video 'Breekbaar'. De ontwikkeling in hoofdlijnen De eerste maanden na de geboorte van het kind loopt alles gewoonlijk naar verwachting. Wel zijn er soms wat startproblemen, bijvoorbeeld met drinken. Baby's met fragiele X syndroom gaan op de gewone tijd lachen; het eerste contact is goed. In de eerste maanden zijn er nauwelijks signalen die tot ongerustheid leiden. Pas achteraf valt op dat ze misschien wat lang zijn voor hun leeftijd, een groot hoofd hebben vergeleken met andere baby's en erg druk of juist heel rustig zijn. De ongerustheid bij ouders komt pas als de verdere 'mijlpalen' in de vroege ontwikkeling niet op tijd worden bereikt. De kinderen zijn namelijk over het geheel genomen wat langzaam. Ze gaan laat zitten, kruipen, staan en lopen. Maar toch ook weer niet alarmerend later dan andere kinderen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 36 Pas wanneer, zo rond de leeftijd van ongeveer twee jaar, blijkt dat de taalontwikkeling opvallend achterblijft, wordt echt duidelijk dat er met het kind iets aan de hand moet zijn. Heel vaak zijn de ouders al langer ongerust, maar vinden ze voor hun zorg en twijfel weinig gehoor. Rond het tweede jaar wordt ook duidelijk dat de verstandelijke ontwikkeling traag verloopt, maar het verschil met leeftijdgenootjes is nog relatief gering. De meeste jongens gaan in eerste instantie gewoon naar een crèche of peuterspeelzaal en sommigen kunnen daarna ook nog wel naar de (kleutergroep van een) basisschool. Bij niet alle kinderen lukt dit echter. Soms is het gedrag van de jongens zo druk en chaotisch, dat ze naar het speciaal onderwijs of naar een speciaal kinderdagcentrum worden verwezen. Tot aan de puberteit is er een vrij constante groei in de verstandelijke ontwikkeling. Daarna vertraagt dit. Er is géén achteruitgang en eenmaal verworven vaardigheden gaan niet verloren. Het aanleren van nieuwe dingen kost echter meer moeite. Het is opvallend, dat na de puberteit vooral het aanleren van vaardigheden op het gebied van zelfstandigheid en zelfredzaamheid relatief goed blijft gaan. Uit onderzoek naar wat sterke en zwakke kanten zijn van kinderen met fragiele X syndroom komt het volgende naar voren: Het ruimtelijk inzicht en het langetermijn geheugen zijn goed. Informatie is door hen vaak beter te verwerken als ze deze niet alleen horen, maar ook kunnen zien. Overzicht en structuur zijn belangrijk. Ze kunnen deze zelf vaak te weinig aanbrengen. Over het algemeen is het concentratievermogen zwak en ook de rekenvaardigheid en het kortetermijn geheugen zijn zwak. Na de puberteit worden de jongens duidelijk rustiger. En van volwassen mannen met het fragiele X syndroom wordt vaak opgemerkt dat het open en vriendelijke mensen zijn met zorg en aandacht voor anderen. De sociale redzaamheid is een sterke kant van kinderen en volwassenen met fragiele X syndroom. Met name persoonlijke verzorging en huishoudelijk werk zijn sterke punten. Na de puberteit gaat de groei in de verstandelijke ontwikkeling langzamer. De groei op het gebied van zelfredzaamheid en zelfstandigheid blijft na de puberteit daarentegen duidelijk doorgaan. Hun zorgzaamheid in het omgaan met anderen is een ander sterk punt. Bovendien zijn ze zorgvuldig en betrouwbaar in hun werk. Signalen De eerste weken en maanden na de geboorte zijn er géén signalen voor een afwijkende ontwikkeling. Er zijn ook geen opvallende lichamelijke kenmerken. De baby is enigszins laat met omrollen, gaan zitten, staan en lopen. Deze achterstand op motorisch gebied is niet echt groot. Vaak meent men met een 'luie baby' van doen te hebben. Het kind gaat laat praten (vaak pas rond het derde jaar). Ook de manier van spreken is kenmerkend; veel herhalen van woorden, over woorden struikelen en van de hak op de tak springen. In de peuter kleuterjaren wordt het kind vaak erg druk. Het kind kan zich slecht concentreren, speelt weinig en wordt door alles' afgeleid. Opvallend is ook het 'fladderen' met de handen bij opwinding en het afweren van direct (oog)contact. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 37 Sommige kinderen hebben een opvallend lang gezicht met een hoog voorhoofd en een grote kin. Veel kinderen hebben relatief grote, afstaande oren. Veel kinderen hebben van jongsaf aan veel last van oorontstekingen. De combinatie van een aantal van deze signalen wijst in de richting van de diagnose fragiele X syndroom. Ze komen echter ook voor bij kinderen zonder het syndroom. Wanneer men vermoedt dat er sprake kan zijn van het fragiele X syndroom is het zinvol om een genetisch onderzoek te laten doen. Alleen dit kan uitwijzen of het werkelijk zo is. Lichamelijke kenmerken Bij een baby is in het uiterlijk eigenlijk niets te zien dat in de richting van dit syndroom wijst. De enige waarneembare kenmerken bij pasgeborenen kunnen zijn dat jongens met fragiele X syndroom bij de geboorte meestal iets langer zijn dan gemiddeld, dat ze een hoger geboortegewicht hebben dan hun 'gezonde' broertjes en soms dat ze vrij grote oren hebben. De omtrek van de schedel is bij de geboorte normaal. Vrij spoedig na de geboorte komt de schedelomtrek ruim boven het gemiddelde en dat blijft meestal zo. Een deel van de jongens heeft bij de geboorte grote zaadballen (macro-orchidie). Bij andere jongens wordt dit kenmerk pas na de puberteit merkbaar en er zijn ook mannen zonder macro-orchidie. Veel kinderen met fragiele X syndroo hebben last van veelvuldige en hardnekkige luchtweginfecties en vooral oorontstekingen komen regelmatig voor. Goede medische controle is nodig en soms is medisch ingrijpen noodzakelijk (trommelvliesbuisjes). In de loop van de kindertijd wordt een aantal gelaatstrekken meer kenmerkend. Veel van de kinderen krijgen een lang smal gezicht met vaak een forse kin. Bij sommige kinderen is sprake van scheelzien. Ook hebben veel kinderen relatief grote en afstaande oren. Het is wel belangrijk om hierbij te bedenken dat de familietrekken, die ieder kind natuurlijk ook heeft, veel opvallender zijn. Het gaat om accenten in het gezicht. De uiterlijke kenmerken worden op volwassen leeftijd opvallender. Volwassen mannen hebben vaak een lang gezicht met een groot voorhoofd en een grote kin, diepliggende ogen en opvallend grote en afstaande oren. Bij vrouwen zijn deze uiterlijke kenmerken soms ook aanwezig, maar veel vaker ontbreken ze. De gezondheid van volwassenen met fragiele X syndroom is doorgaans opvallend goed. Zowel mannen als vrouwen met fragiele X syndroom zijn normaal vruchtbaar. Een erfelijke aandoening Het fragiele X syndroom is een erfelijke aandoening. Met speciaal chromosoomonderzoek kan (soms) worden vastgesteld dat er bij mensen met deze aandoening een breekbare (of fragiele) plaats is op het X chromosoom. Daar komt de naam 'fragiele X syndroom' vandaan. In 1991 ontdekte men welk stukje erfelijke informatie (welk gen), verantwoordelijk is voor het fragiele X syndroom. Uit verder onderzoek bleek dat dit gen in grootte verschilt bij mensen zonder het syndroom, bij dragers/draagsters en bij mensen met het syndroom. Een kleine verandering in de grootte van het gen (ook wel premutatie genoemd) is op geen enkele manier merkbaar in uiterlijk of gedrag. Mensen met een kleine verandering van het gen worden dragers/draagsters genoemd. Een kleine verandering kan vele generaties lang ongemerkt overerven en is alleen via genetisch onderzoek aantoonbaar. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 38 Wanneer zo'n kleine verandering door een vrouw wordt doorgegeven aan haar kinderen, kan de verandering van het gen groter worden. Na een bepaalde grootte van de verandering gaan nadelige effecten optreden (dan noemt men het een grote verandering). Alleen kinderen met een grote verandering (ook wel volledige mutatie genoemd) hebben het fragiele X syndroom. Ontwikkeling van meisjes Over het algemeen is de ontwikkelingsachterstand bij meisjes minder groot en ook de lichamelijke kenmerken zijn minder duidelijk dan bij jongens. De hier genoemde kenmerken gelden alleen voor meisjes met de grote verandering in de erfelijke eigenschap. Meisjes met een kleine verandering (draagsters) verschillen niet van meisjes die geen draagster van het syndroom zijn. Vroege ontwikkeling Er lijken geen grote vertragingen te zijn in de ontwikkeling in de eerste levensjaren. Tot in de schoolleeftijd is er vaak nauwelijks sprake van ongerustheid bij ouders. Verstandelijke ontwikkeling Het niveau van verstandelijk functioneren van meisjes met fragiele X syndroom ligt gemiddeld duidelijk hoger dan bij jongens. Ongeveer de helft van de meisjes heeft een normale intelligentie. Bij de andere helft is er meestal sprake van een lichte achterstand, maar er zijn ook meisjes met een matige of ernstige verstandelijke handicap. De meisjes hebben wel vaak last van leerproblemen en vooral rekenen is een zwak punt. Dit valt natuurlijk pas op wanneer het kind zo'n jaar of zeven/acht is. Gedrag In het gedrag van meisjes met het syndroom zien we dezelfde kenmerken als in het gedrag van de jongens. Alleen zijn deze meestal veel minder opvallend. Met name een zwak concentratievermogen, druk en impulsief gedrag en problemen op sociaal gebied (verlegenheid en vermijden van oogcontact) zijn bij veel meisjes aanwezig. Het drukke en impulsieve gedrag verdwijnt meestal met het ouder worden. De aandachts- en organisatieproblemen blijven, ook op volwassen leeftijd. Taal Bij de spraak en het taalgebruik van meisjes en vrouwen zien we dezelfde kenmerken als bij jongens en mannen, maar in veel mindere mate. Ze praten veel en goed, maar ze hebben moeite met ordening en concentratie. Als gevolg hiervan kunnen ze in een gesprek bijvoorbeeld voortdurend van de hak op de tak springen ("spraakwaterval"). verrijkingsstof gehandicaptenzorg 39 Cornelia de Lange syndroom synoniem: Brachman-de Lange syndroom Het Cornelia de Lange syndroom is een zeldzame aandoening. Naar schatting komt het voor bij 1 op de 30.000 tot 40.000 pasgeborenen, dat wil zeggen dat er in Nederland per jaar ongeveer 5 kinderen met Cornelia de Lange syndroom geboren worden. De oorzaak is nog onbekend. Het syndroom is genoemd naar de Nederlandse kinderarts Cornelia de Lange die in 1933 over twee kinderen publiceerde. Jaren later bleek dat in een artikel uit 1916 van de Duitse arts Brachmann ook al een kind beschreven was. Daarom wordt ook wel de naam Brachmann-De Lange syndroom gebruikt. Oudervereniging Cornelia de Lange syndroom De oudervereniging Cornelia de Lange syndroom (CdLs) is de ontmoetingsplaats voor ouders, familieleden en hulpverleners. De vereniging zorgt voor informatie en onderling contact, bijeenkomsten en een nieuwsbrief. De vereniging onderhoudt nauwe contacten met hulpverleners en onderzoekers en met andere organisaties rond Cornelia de Lange syndroom. Kenmerken De diagnose Cornelia de Lange syndroom kan alleen als klinische diagnose worden gesteld. Er is (nog) geen laboratoriumtest om het vermoeden van de diagnose te bevestigen. Dat wil zeggen dat de diagnose zekerder is naarmate er meer kenmerken van het syndroom aanwezig zijn. Niet alle hiergenoemde kenmerken zijn bij ieder kind aanwezig. Een klein hoofd, dunne gebogen wenkbrauwen die vaak doorlopen boven de neus, lange wimpers, een klein opgewipt neusje, smalle en naar beneden gebogen lippen, laagstaande oren, een hoog (soms open) gehemelte, sterke beharing (hirsutisme), een marmerachtige huid en kleine handen en voeten. Het geboortegewicht ligt meestal beneden de 2500 gram, ook wanneer het kind op de normale tijd wordt geboren. Het huilen klinkt zwak en laag. Bij veel kinderen komen lichte afwijkingen voor aan de vingers en tenen, zoals kleine pinkjes of een afwijkende stand van de duimen. Soms is er sprake van ernstige afwijkingen aan de ledematen, zoals het ontbreken van vingers, samengegroeide vingers, ontbreken van de handen of van de hele onderarm. Veel kinderen hebben vanaf de geboorte ernstige voedingsproblemen zoals zwak zuigen en veel en heftig spugen. Vaak zijn er aangeboren (slok)darmafwijkingen. Met name reflux (terugvloeien van maagzuur in de slokdarm) komt veel voor. Ongeveer 90 procent van de kinderen heeft een (licht) verminderd gehoor. Daarbovenop kan er als gevolg van hardnekkige oorontstekingen en middenoorinfecties sprake zijn van tijdelijk extra verminderd gehoor. Overhangende oogleden (ptosis) kunnen het gezichtsveld beperken. Bij ongeveer 45 procent van de kinderen komt dit voor. Soms is het zo sterk dat het kind alleen met het gezicht iets omhoog getild goed kan zien. Bijna de helft van de kinderen is (soms ernstig) bijziend. Bij alle kinderen is er een langzame lichamelijke groei en trage motorische ontwikkeling. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 40 De ontwikkeling van de spraak loopt doorgaans verder achter dan de ontwikkeling van taal (het kind begrijpt meer dan het kan uiten). Vrijwel alle kinderen met Cornelia de Lange syndroom hebben een matige tot ernstige verstandelijke handicap. Er zijn echter kinderen met slechts lichte beperkingen op verstandelijk gebied die wel alle uiterlijke kenmerken van het syndroom hebben. Ongeveer 20 tot 25 procent van de kinderen heeft een aangeboren hartafwijking. Meestal gaat het om een gaatje tussen de hartkamers dat zich tijdens het opgroeien vanzelf kan sluiten. Maar ook ernstiger harten vaatafwijkingen kunnen voorkomen. Soms is al op jonge leeftijd een operatie onontkoombaar. Bij een deel van de kinderen ontwikkelt zich epilepsie. Meestal zijn de epileptische aanvallen goed onder controle te houden met medicatie. Het gedrag van kinderen met Cornelia de Lange syndroom kan soms lijken op dat van kinderen met autisme. Het kind heeft vaak veel behoefte aan structuur en regelmaat. Het kan sterke gewoontes en eigen rituelen ontwikkelen. Tijdens en na de puberteit kunnen (soms ernstige) gedragsproblemen ontstaan, variërend van sterk in zichzelf gekeerd gedrag tot zelfverwonding (slaan of bonken). Dit probleemgedrag kan veroorzaakt worden door pijn, lichamelijk ongemak of frustratie. De meeste kinderen hebben een blij en opgewekt karakter, veel doorzettingsvermogen en zijn goed in staat om anderen voor zich te winnen. Aandachtspunten Groei De gewichtstoename na de geboorte gaat vaak moeizaam en ook de lengtegroei en de groei van de hoofdomtrek blijft achter op het gemiddelde. De kinderen zien er jonger uit dan ze zijn. De motorische mijlpalen, zoals omrollen, zitten en staan, worden (soms veel) later bereikt dan gemiddeld. De puberale groeispurt valt gemiddeld op de normale leeftijd. De volwassen eindlengte ligt beneden het gemiddelde. Voeding Veel kinderen met Cornelia de Lange syndroom hebben moeite met eten, slikken en verteren van voedsel. De voedingsproblemen kunnen voor het kind en zijn ouders erg belastend zijn. Goede medische zorg en vroegbehandeling zijn belangrijk. Soms helpt het om de samenstelling van het eten te veranderen (minder vloeibaar). Er zijn echter ook kinderen die juist geen vast voedsel verdragen. Sommige kinderen zijn overgevoelig voor lactose, zodat naar alternatieven gezocht moet worden voor melk en melkproducten. Bij voedingsproblemen dient met te onderzoeken of er sprake is van slokdarmproblemen (reflux) of een gehemeltespleet. Is behandeling (nog) niet mogelijk dan is vaak tijdelijk een neussonde of een PEG-sonde nodig (hiermee wordt voeding rechtstreeks in de maag gebracht via een opening in de buik). De voedingsproblemen kunnen lang aanhouden. Soms verdwijnen ze pas rond de puberteit. En dan is het, hoe tegenstrijdig dit misschien lijkt, van belang ervoor te waken dat er geen overgewicht ontstaat. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 41 Gehemeltespleet Een gehemeltespleet (schisis) komt relatief veel voor bij kinderen met Cornelia de Lange syndroom. Medisch ingrijpen op jonge leeftijd is noodzakelijk. Een gehemeltespleet kan de problemen met de voeding versterken en het kan leiden tot veelvuldige oorontstekingen met eventueel gehoorverlies. De behandeling is niet anders dan bij andere kinderen met een schisis. Deze bestaat doorgaans uit een combinatie van operatief ingrijpen, logopedie om het kind goed te leren zuigen en slikken, tandheelkundige zorg en eventueel een kaakcorrectie. Keel-, neus- en oor problemen Bijna 90 procent van de kinderen met het Cornelia de Lange syndroom heeft een verminderd gehoor. Altijd is daarom een gespecialiseerd gehooronderzoek noodzakelijk. Is er sprake van ernstig gehoorverlies dan kan men het beste al op heel jonge leeftijd het kind aan een gehoorapparaat laten wennen. Hoe jonger het kind, des te makkelijker het zich hieraan aanpast. De oren en het gehoor moeten verder regelmatig worden onderzocht (al vindt het kind dit doorgaans niet prettig). De gehoorgangen zijn nauw. Dit maakt het kind extra gevoelig voor verstoppingen die tot verder gehoorverlies kunnen leiden. Veel kinderen hebben ook regelmatig terugkerende oorontstekingen. Tijdige behandeling met antibiotica is hierbij nodig. Bij veel kinderen is het vaak al op jonge leeftijd nodig om trommelvliesbuisjes te plaatsen. Orthopedische bijzonderheden Vaak valt al bij de geboorte een aantal bijzonderheden op zoals kleine handen, een gebogen pink, een korte duim (die dichter naar de pols staat dan gebruikelijk) en verminderde buigzaamheid van de elleboog. Doorgaans is voor deze lichte afwijkingen geen behandeling nodig. Soms zijn er ernstiger aangeboren afwijkingen, zoals niet aangelegde vingers, of is de hand of onderarm niet aangelegd. Dan moet door een plastisch chirurg bekeken worden of door operatief ingrijpen de functie van de hand of de arm verbeterd kan worden. Bijna altijd worden zulke ingrepen in het eerste jaar gedaan. Urineweginfecties Meisjes met Cornelia de Lange syndroom hebben nogal eens last van hardnekkige urineweginfecties. Het is goed hier alert op te zijn, zeker wanneer er sprake is van gedragsveranderingen. Ogen Bijna de helft van kinderen heeft overhangende oogleden (ptosis). Soms is dit zo ernstig dat het zicht van het kind beperkt wordt. Een ptosis heeft invloed op de houding van het hoofd; het kind zal dan vrijwel altijd het hoofd iets omhoog houden. Een ernstige ptosis is goed operatief te corrigeren. Ook (ernstige) bijziendheid komt meer dan gemiddeld voor. Net als bij gehoorapparaatjes geldt ook hier dat kinderen op jonge leeftijd makkelijker wennen aan het dragen van een bril. Andere problemen met de ogen zijn regelmatig terugkerende infecties aan de ogen, niet werkende of vaak verstopte traanbuisjes en te weinig traanvocht. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 42 Hart Aangeboren hartafwijkingen komen voor bij 20-25 procent van de kinderen met Cornelia de Lange syndroom. Vaak gaat het om relatief lichte afwijkingen die met het opgroeien vanzelf verdwijnen. Maar soms is al op jonge leeftijd medisch ingrijpen noodzakelijk. Gebit Het kind heeft vaak kleine kaken met dicht op elkaar staande tanden en kiezen. Dit bemoeilijkt het schoonhouden van het gebit. Is er sprake van reflux dan is er een grotere kans op tandvleesontstekingen en aantasting van het glazuur van tanden en kiezen. Sommige kinderen knarsen veel. Dit kan slijtage aan het gebit veroorzaken. Extra aandacht voor tanden en kiezen is van jongs af aan van groot belang. Moeilijk verstaanbaar gedrag Bij relatief veel kinderen (en volwassenen) met het Cornelia de Lange syndroom kan sprake zijn van moeilijk verstaanbaar gedrag. Een kind dat niet goed kan duidelijk maken wat het wil of wat het voelt, zal op allerlei andere manieren uiten dat het niet lekker in zijn vel zit. Het gaat huilen, slaan, gillen, spugen, schoppen enzovoort. Voor ouders en anderen is lang niet altijd duidelijk wat de bron is van de frustratie. Is het pijn, ongemak, boosheid, verdriet? In de literatuur over het Cornelia de Lange syndroom worden gedragsproblemen redelijk vaak genoemd. Het gevolg daarvan kan zijn dat te snel gedacht wordt dat gedragsproblemen eigen zijn aan het syndroom waardoor niet langer wordt gezocht naar een concrete oorzaak van dit probleem. Puberteit De puberteit lijkt een moeilijke periode voor veel jongeren met Cornelia de Lange syndroom. Het begin en het verloop van de puberteitsontwikkeling is in het algemeen normaal. Dat wil zeggen dat de groeispurt op de gemiddelde leeftijd inzet, dat het schaamhaar gaat groeien en bij een meisje dat het borsten krijgt en dat de menstruatie begint. Tegelijk verandert ook de emotionele ontwikkeling en bij de meeste kinderen ontstaan dezelfde veranderingen in gedrag die bij een normale puberteit passen. Er kan sprake zijn van sterke stemmingswisselingen, irritatie, onverklaarbare pijn of huilbuien, dwars gedrag en soms agressieve buien. Dit kan verwarrend zijn, omdat het kind nog heel kinderlijk’ aandoet. Daardoor is de omgeving niet voorbereid op de groeiende behoefte aan individualiteit die eigenlijk normaal is op deze leeftijd. Bij meisjes kunnen sterke stemmingswisselingen optreden rondom de menstruatie (premenstrueel syndroom). Medicatie en/of gebruik van de pil kan soms de stemming wat stabiliseren. De vruchtbaarheid lijkt zowel bij jongens als bij meisjes normaal te zijn, dus aandacht voor anticonceptie is op zijn plaats. Volwassenheid Veel klachten die op jonge leeftijd op de voorgrond staan, lijken met de tijd beter op te vangen. Er zijn verschillende volwassenen bekend binnen de oudervereniging. Hun situatie loopt sterk uiteen. Het is nog niet duidelijk of er op latere leeftijd specifieke problemen met de gezondheid gaan optreden. Over het algemeen lijkt de behoefte aan regelmaat, duidelijkheid (structuur) en de behoefte aan zeggenschap verrijkingsstof gehandicaptenzorg 43 op volwassen leeftijd groot. Problemen die zich voordoen hebben vaak te maken met onzekerheid, wisselingen in personeel, onrustige woonomstandigheden, onduidelijkheid bij dagactiviteiten en dergelijke. De koerswijziging binnen de zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking, van sterk groepsgerichte opvang naar meer individuele ondersteuning, bieden ook zicht op een beter perspectief voor volwassenen met Cornelia de Lange syndroom. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 44 Het Angelman syndroom Het Angelman syndroom is een aangeboren stoornis in het centrale zenuwstelsel, die een aantal met elkaar samenhangende kenmerken tot gevolg heeft. In 1965 schreef de Engelse kinderarts Harry Angelman drie kinderen met een ernstige verstandelijke handicap, een houterig bewegingspatroon, epilepsie en opvallende lachbuien. Ze spraken niet en ze hadden een klein hoofd. De houterige bewegingen van de kinderen deden hem denken aan het bewegen van marionetten (puppets on a string), vandaar dat hij zijn artikel publiceerde onder de titel 'Puppet children'. In 1967 werden opnieuw enkele kinderen met dezelfde eigenschappen beschreven. Deze keer legden de auteurs vooral de nadruk op de opgewekte gelaatsuitdrukking en de plotselinge lachbuien en daarom introduceerden zij de term 'happy puppet' syndroom. Deze naam vond vrij snel algemene ingang, maar vooral ouders maakten bezwaar tegen de negatieve bijklank. Daarom wordt tegenwoordig de term Angelman syndroom gebruikt. Sinds enkele jaren is de belangstelling voor dit syndroom aanmerkelijk toegenomen. Een belangrijke oorzaak daarvan is de ontdekking dat bij veel kinderen met Angelman syndroom een stukje van chromosoom 15 ontbreekt en dat er vaak karakteristieke afwijkingen aantoonbaar zijn in het EEG (electro-encephalogram = meting van de elektrische hersenactiviteit). Dit heeft geleid tot een toename van het aantal mensen bij wie de diagnose Angelman syndroom kon worden gesteld en tot het stellen van de diagnose op veel jongere leeftijd. Het is nog niet precies duidelijk hoe vaak het Angelman syndroom voorkomt. Schattingen gaan uit van 1 op 30.000 levendgeborenen. Dit betekent dat er per jaar in Nederland zo'n 7 tot 10 kinderen met Angelman syndroom geboren worden. Het Angelman syndroom komt even vaak voor bij meisjes als bij jongens. De ontwikkeling Tijdens de zwangerschap verloopt de ontwikkeling over het algemeen normaal. Er is geen verhoogde kans op geboortecomplicaties en de gezondheid van de baby vlak na de geboorte is goed. De omtrek en de vorm van het hoofdje zijn normaal. Bij enkele kinderen is het achterhoofdje al bij de geboorte iets afgeplat. Aangeboren afwijkingen zoals hartafwijkingen, of een lipspleet, komen niet vaker voor dan bij andere baby's. De diagnose De diagnose Angelman syndroom wordt in de eerste maanden zelden gesteld. Wel zijn er in deze maanden bepaalde problemen, die achteraf gezien in de richting van de diagnose wijzen. Met name voedingsproblemen komen veelvuldig voor. De groeisnelheid van het hoofdje neemt langzaam maar zeker af. De spierspanning in de romp is vaak iets verlaagd (hypotoon) en de spierspanning in de ledematen iets verhoogd (hypertoon). Doorgaans is al rond de leeftijd van zes tot twaalf maanden duidelijk dat de kinderen in hun ontwikkeling achterblijven. Soms valt het ouders ook op deze jonge leeftijd al op dat de kinderen buitengewoon veel lachen. De bewegingen van de bovenste lichaamshelft kunnen schokkerig of beverig zijn. Dit bemoeilijkt activiteiten waarbij de rompbalans in het spel is, zoals leren kruipen en zelfstandig zitten. Bij veel kinderen treden rond het eerste jaar de eerste epileptische aanvallen op. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 45 Over het algemeen maken de kinderen een blije en gelukkige indruk. Op de peuterleeftijd is het gedrag van kinderen met Angelman syndroom heel kenmerkend. Ze zijn erg snel enthousiast, druk en voortdurend in beweging. Veel kinderen hebben altijd hun handen, hun vingers of een speeltje in hun mond. Ze duwen vaak de tong naar buiten. Sommige kinderen kwijlen veel. Als ze opgewonden zijn, kunnen ze uitbundig lachen en met omhooggeheven armpjes zwaaien. Dit drukke, beweeglijke gedrag gaat samen met een erg korte spanningsboog. De spraakontwikkeling komt niet op gang. De kinderen hebben wel begrip van taal. Ze brabbelen en er is ook duidelijk sociaal contact. Wanneer ze opgewonden zijn gaan ze soms gillen of schreeuwen. Sommige kinderen kunnen enkele woordjes zeggen, maar meestal worden deze niet juist gebruikt. Alles bij elkaar zijn er op deze leeftijd veel signalen dat er met het kind 'iets' moet zijn. Hoe snel de diagnose wordt gesteld hangt af van de bekendheid met het Angelman syndroom bij de arts die door de ouders wordt geraadpleegd. Heeft deze al eens eerder een kind met dit syndroom gezien, dan gaat de herkenning sneller. Kenmerken De belangrijkste kenmerken van het Angelman syndroom zijn: De verstandelijke ontwikkeling van kinderen met Angelman syndroom verloopt vertraagd. Meestal is de achterstand ernstig en ligt het uiteindelijk niveau van verstandelijk functioneren ver onder het gemiddelde. Wel zijn het snel enthousiaste, vrolijke en beweeglijke kinderen, die zeer aanwezig kunnen zijn. De spraak ontwikkelt zich nauwelijks. De meeste kinderen kunnen hooguit enkele woordjes zeggen. Het begrip van taal is veel groter. Eenvoudige zinnen en opdrachten begrijpen ze doorgaans goed. Sommige kinderen zijn in staat om te leren communiceren door middel van gebaren of symbolen. Opvallend goed is het geheugen voor bepaalde plaatsen of bepaalde reisroutes. Bij meer dan 80 procent van de kinderen met Angelman syndroom ontwikkelt zich epilepsie . De aard van de epileptische aanvallen kan wisselen. Vaak is er sprake van kortstondige afwezigheden (absences), soms met kleine schokjes van de ledematen. Een enkele maal treden grote aanvallen op met bewusteloosheid en trekkingen van armen en benen. Bij een enkel kind is het moeilijk om het aanvalsvrij te houden, maar bij de meeste kinderen lukt dat vrij goed. Het EEG is niet alleen afwijkend bij de kinderen met epilepsie, maar ook vrijwel altijd bij de kinderen zonder epilepsie. De afwijkingen in het EEG zijn tot op zekere hoogte karakteristiek voor het syndroom. Deze kenmerken worden met het toenemen van de leeftijd minder duidelijk. Voedingsproblemen komen in het eerste levensjaar voor bij ongeveer 75 procent van de kinderen. Veel baby's met Angelman syndroom zuigen slecht. Veel ouders geven aan dat hun kind op latere leeftijd een overmatige interesse in voedsel ontwikkelt. Soms is dit zo sterk, dat het kind overal gaat zoeken naar eten. Bij sommige kinderen is obstipatie (verstopping) een chronisch probleem. Kinderen met Angelman syndroom maken een blije, opgewekte indruk . Ze glimlachen veel en soms barsten ze zonder duidelijk aanwijsbare reden ineens in lachen uit. Zulke lachbuien kunnen bij sommigen gemakkelijk worden uitgelokt; bij anderen ziet men ze slechts af en toe. In het gezichtje van baby's met Angelman verrijkingsstof gehandicaptenzorg 46 syndroom zijn eigenlijk geen trekken te herkennen die typerend zijn voor het syndroom. Bij kinderen vanaf ongeveer een jaar kan opvallen dat ze een rond gelaat hebben met weinig ontwikkelde, vlakke, bovenkaken. In de loop van de kinderjaren en tijdens de puberteit verandert het gezicht en worden meer specifieke trekken zichtbaar. Dit zijn: een relatief klein hoofd, een grote mond, een dunne bovenlip, nogal eens de tong uit de mond, wijd uiteenstaande tanden en (vooral) een grote onderkaak. De gelaatskenmerken zijn op latere leeftijd soms zo duidelijk, dat men alleen op grond hiervan de diagnose Angelman syndroom zou kunnen gaan vermoeden. Meestal echter wijzen het gedrag en het bewegingspatroon eerder in die richting. Kinderen met Angelman syndroom maken vaak een zeer drukke indruk . Het lijkt soms wel of ze supernieuwsgierig zijn en zich daarom zo rusteloos gedragen. Dit wordt nog versterkt door de ongecontroleerde bewegingen van het lichaam, het fladderen met de handen en de wat onstabiele gang tijdens het lopen en hollen. Op volwassen leeftijd worden de bewegingen meestal minder ongecontroleerd. Slaapproblemen komen veelvuldig voor. De kinderen hebben soms moeite met inslapen, een verminderde behoefte aan slaap of ook wel een omkering van het slaap/waakritme. Kinderen met Angelman syndroom gaan laat lopen. Dit komt door de motorische onrust en vooral door de slechte rompbalans . De gemiddelde leeftijd waarop ze los gaan lopen is drie jaar; een enkel kind komt echter nooit goed toe aan lopen. De meerderheid van de kinderen met Angelman syndroom heeft ook een afwijkend looppatroon. De ernst hiervan verschilt sterk. Soms loopt een kind alleen licht op de tenen. De meeste kinderen lopen wijdbeens. Ook leunen ze vaak tijdens het lopen wat voorover en houden ze de armen omhoog (het lijkt dan wel of ze voortdurend vooruit rennen). Sommige kinderen kunnen erg stijf zijn of beverig en onhandig tijdens het lopen. Niet alle kinderen met Angelman syndroom leren lopen. Ongeveer 10 procent van de kinderen blijft zo onzeker, dat zij niet toekomen aan zelfstandig lopen. Voor hen is het wel van groot belang ze toch zo mobiel mogelijk te houden, bijvoorbeeld door ze met steun te laten stappen, regelmatig een staplank te gebruiken en met behulp van fysiotherapie de aanwezige vaardigheden in stand te houden. Bij sommige kinderen ontwikkelt zich een zijwaartse verkromming van de ruggengraat, een scoliose . Scoliose komt iets vaker voor bij meisjes en ontstaat meestal al vóór het vijfde jaar. Vooral aan het einde van de puberteit en bij jong volwassen vrouwen kunnen flinke verergeringen optreden. Bij 60 procent van de kinderen en volwassenen met Angelman syndroom is de huid licht gepigmenteerd en gevoelig voor zonnebrand. Het haar is gewoonlijk blond of licht gekleurd en de kleur van het regenboogvlies (de iris) is vaak lichtblauw. Soms is de verminderde pigmentatie zeer sterk en opvallend. De huid is verder normaal. Wondjes genezen goed en er is geen sprake van extra infectie of (door-) bloedingsproblemen. Kinderen met een duidelijk verminderde pigmentatie hebben een grotere kans op oogstoornissen . Bij kinderen met Angelman syndroom komen scheelzien (strabismus) en snel op en neer gaande oogbewegingen (nystagmus) veel voor. De behandeling hiervoor is bij deze kinderen niet anders dan bij andere kinderen: regelmatige controle door een oogarts, correctie van tekortkomingen in het gezichtsveld, eventueel 'afplakken' van het oog en in ernstige situaties een operatie aan de oogspieren van beide ogen. Het belangrijkste gezondheidsprobleem voor kinderen met Angelman syndroom vormt de epilepsie . verrijkingsstof gehandicaptenzorg 47 Bij een enkel kind wordt melding gemaakt van een verminderd gehoor of een verminderd gezichtsvermogen (staar, verminderde functie van de oogzenuw) of van een te traag werkende schildklier (hypothyreoïdie). Deze problemen moeten uiteraard op de gebruikelijke manier worden behandeld. Er zijn ook enkele kinderen bekend die minder goed in staat zijn hun lichaamstemperatuur op peil te houden; zij kunnen bij inspanning of bij een hoge omgevingstemperatuur een forse temperatuurverhoging krijgen. De algemene gezondheid is over het algemeen goed, in ieder geval op de kinderleeftijd en als jong volwassene. Het aantal oudere mensen bij wie de diagnose Angelman syndroom werd gesteld, is nog zo gering, dat er onvoldoende informatie is over de gezondheid op latere leeftijd. Gezien het ontbreken van afwijkingen aan belangrijke organen (anders dan de hersenen) zijn speciale problemen niet erg waarschijnlijk. De oorzaak Het Angelman syndroom is het gevolg van een chromosoomafwijking. Bij ongeveer 75 procent van de kinderen met Angelman syndroom kan worden vastgesteld, dat er een afwijking is aan chromosoom 15. Er ontbreekt een klein stukje aan. Men noemt dit een deletie. De oorzaak hiervan is nog niet bekend. Het ontbreken van dit stuk van chromosoom 15 is blijkbaar verantwoordelijk voor de kenmerken van het syndroom. Onderzoek van de chromosomen en van het DNA wordt uitgevoerd door een Klinisch Genetisch Centrum. Bij het vermoeden van de diagnose Angelman syndroom zal chromosoomonderzoek van het kind moeten plaatsvinden, en als dit geen informatie oplevert ook een DNA onderzoek van het kind. Dit om de diagnose met zekerheid te kunnen stellen. Meestal is het ook nog nodig chromosoomonderzoek en/of DNA onderzoek van de ouders te doen. Pas ná deze onderzoeken is het mogelijk om vast te stellen wat de genetische achtergrond is van het Angelman syndroom bij dit kind Die kennis maakt het ook mogelijk de ouders erfelijkheidsvoorlichting te geven. Dit houdt doorgaans in dat met hen wordt besproken welke kans er is bij een volgende zwangerschap op weer een kind met Angelman syndroom. En welke mogelijkheden er zijn om dit tijdens een eventuele volgende zwangerschap te onderzoeken. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 48 Aandachtstekort stoornis, al of niet met hyperactiviteit Bij kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap (ongeacht de oorzaak) zien we regelmatig gedrag dat valt onder de noemer ADHD. Een kind met ADHD is vaak heel druk (hyper-actief), impulsief en snel afgeleid. Het gunt zich geen tijd om goed te luisteren, maakt taken maar half af, wordt door elk geluid of elke beweging van het werk gehouden en heeft moeite om stil te blijven zitten. Er kan ook sprake zijn van een duidelijke aandachtstekort stoornis, maar dan zonder de hyperactiviteit. Dan is het kind heel stil en dromerig of afwezig met weinig initiatief. Er zijn een aantal aandoeningen waarbij dit gedrag heel regelmatig voorkomt. Met name bij kinderen met autisme, met fragiele X syndroom, VCF/deletie 22q11 syndroom, Williams syndroom en Sotos syndroom is het vaak een (ernstig) bijkomend probleem. Wat is ADHD? ADHD is de afkorting van Attention Deficit Hyperactivity Disorder. In het Nederlands noemt men dit een aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit-impulsiviteit. Men spreekt van 'aandachtstekort' omdat het kind de aandacht niet lang genoeg kan richten op de taak die van belang is. Kinderen met ADHD reageren op een aantal gebieden anders dan andere kinderen. Ze hebben vaker en sterker last van aandachts- en concentratiestoornissen, impulsiviteit en hyperactiviteit. Verschillen Officieel bestaan er drie typen van ADHD: Type 1 Alleen aandachtsproblemen, zonder hyperactiviteit en impulsiviteit. Dit wordt ook wel ADD genoemd. ADD wordt niet makkelijk herkend bij kinderen. Het kind vertoont weinig storend gedrag, het valt niet op. Kenmerkend voor het gedrag van een kind met ADD is het dromerige, soms apathische gedrag en het feit dat het kind meer dan gemiddeld moeite heeft om met een taak te beginnen en de aandacht erbij te houden. Kinderen met ADD presteren onder hun niveau. Dat roept problemen op bij het leren en het heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van het zelfvertrouwen. Type 2 Alleen impulsiviteit en hyperactiviteit zonder de aandachtsproblemen. Type 3 Combinatie van aandachtsproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit. Wordt gesproken over 'ADHD', dan bedoelt men meestal dit type. ADHD staat zelden op zichzelf. Bij veel kinderen is er ook ernstig opstandig gedrag. Er zijn vaak leerproblemen. Maar ook angststoornissen en/of depressiviteit kunnen voorkomen. Aandachts- en concentratiestoornissen Kinderen met ADHD kunnen moeilijk hun aandacht langere tijd achtereen op een taak richten. Het kost ze veel moeite om de aandacht vast te houden en zich niet door allerlei prikkels te laten afleiden. Met 'prikkels' bedoelen we alles wat met de zintuigen wordt waargenomen: alles wat we zien, horen, voelen, proeven en ruiken. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 49 Kinderen met ADHD zijn minder goed in staat de onbelangrijke prikkels naar de achtergrond van hun bewustzijn te dringen. Impulsiviteit Kinderen met ADHD zijn vaak heel impulsief. Ze geven antwoord voor ze de vraag goed hebben gehoord of gelezen. Ze lopen zomaar van hun stoel. Ze duwen tegen een ander voor ze het zelf in de gaten hebben. Ze doen, kortom, voor ze nadenken over de gevolgen. Het ontbreekt hen aan een innerlijke controle die de remfunctie van hun gedrag regelt. Dat maakt het voor hen heel moeilijk om hun gedrag te plannen en te organiseren. Hyperactiviteit Kinderen met ADHD zijn, vooral op jonge leeftijd, voortdurend in beweging. Ze hollen de hele dag en kunnen nauwelijks op hun plaats blijven zitten. Ze zijn snel opgewonden en gauw gefrustreerd. De kinderen voelen zelf vaak een grote onrust van binnen. Stil zitten en rustig zijn vraagt van hen ongewoon veel energie. Naarmate ze ouder worden, staat de hyperactiviteit minder op de voorgrond. Er is dan meer sprake van 'kleine hyperactiviteit': friemelen, wiebelen, draaien enz.. Niet altijd druk Het verwarrende is dat de kinderen niet altijd druk of afgeleid zijn. Ze kunnen zich wel goed concentreren op een spannende film, op computerspelletjes of op andere zaken die hen sterk interesseren. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 50 Psychose Als iemand psychotisch is, dan is hij het normale contact met onze werkelijkheid kwijtgeraakt. Dat wijst op een ernstige verstoring van de verwerking van informatie. Dit kan blijken uit een of meer van de volgende verschijnselen. Hallucinaties: Iemand die psychotisch is kan iets waarnemen (horen, zien, ruiken, voelen, proeven) dat er in werkelijkheid niet is. Deze ervaringen zijn voor de betrokkene zeer 'echt'. Het horen van stemmen is de meest voorkomende hallucinatie. Soms geven stemmen commentaar op het gedrag of geven ze opdrachten. Hallucinaties kunnen zeer hinderlijk zijn voor degene die er last van heeft. Als de patiënt op de stemmen reageert, dan kan dit leiden tot vreemd of storend gedrag. Vaak lukt het de patiënt een lange tijd om deze ervaringen voor zichzelf te houden, zonder dat mensen in de omgeving er iets van merken. Wanen: Dit zijn individuele ideeën of overtuigingen die absoluut niet in overeenstemming zijn met algemeen geaccepteerde ideeën of opvattingen. Het draait bij een waan altijd om de betrokkene zelf; hij heeft bijvoorbeeld de overtuiging dat hij buitengewone kwaliteiten bezit, rechtstreeks in verbinding staat met een hogere macht of weet zeker dat er een complot tegen hem wordt gesmeed. Ogenschijnlijk gewone gebeurtenissen krijgen een speciale betekenis. Het is moeilijk iemand met wanen op andere gedachten te brengen: hij houdt sterk aan zijn ideeën vast en is vaak niet gevoelig voor logische tegenwerpingen. Verward denken: Het denkproces kan te snel, te langzaam of chaotisch zijn. Vaak lukt het niet om helder te denken. Soms gaat het verband tussen gedachten verloren. Hierdoor is het nogal eens moeilijk om te begrijpen wat iemand die psychotisch is precies bedoelt. Op zijn beurt kan hij weer moeite hebben om anderen te begrijpen. Dit komt doordat hij zich niet goed kan concentreren en problemen heeft met onthouden. Het kan hem vaak moeite kosten het gedrag van anderen te plaatsen. Vaak komen voorafgaand aan, tegelijk met of na afloop van een psychose ook andere verschijnselen voor, zoals negatieve symptomen, cognitieve stoornissen en depressie. Negatieve symptomen duiden op het ontbreken van gedrag dat normaal wel aanwezig is. Voorbeelden zijn: weinig spreken, weinig initiatief tonen, weinig energie hebben, weinig gebaren maken, een vlakke gezichtsuitdrukking hebben of een teruggetrokken gedrag vertonen. Negatieve symptomen kunnen zeer ernstig zijn. De patiënt heeft dan zijn vitaliteit en enthousiasme geheel verloren. Anderen kunnen dit opvatten als luiheid en 'niet willen deugen'. De patiënt kan er niets aan doen dat hij deze negatieve symptomen heeft. Negatieve symptomen zijn vaak moeilijk te behandelen. Cognitieve stoornissen zijn verslechteringen in de verwerking van informatie door de hersenen. De patiënt heeft moeite zich te concentreren, is gemakkelijk afgeleid of heeft moeite verschillende soorten informatie gelijktijdig te verwerken (bijvoorbeeld te lezen terwijl de radio aanstaat). verrijkingsstof gehandicaptenzorg 51 Bij een depressie is er sprake van een sombere stemming en een gedaalde zelfwaardering. Soms is de wanhoop zo groot dat mensen zelfdoding overwegen of zelfs een suïcidepoging doen. Een psychose komt het meest voor bij mensen tussen de 16 en 30 jaar en kan samenhangen met verschillende psychiatrische ziektebeelden. Zo zijn er psychosen door drugsgebruik, psychosen bij een manisch-depressieve aandoening, psychosen bij schizofrenie en psychosen in het kader van kortdurende psychotische stoornissen. Manisch-depressieve stoornissen komen voor bij 1 op de 200 mensen, schizofrenie bij 1 op de 100. Welke aandoening het precies is, hangt onder andere af van bijkomende verschijnselen, oorzaken en tijdsduur van de psychose. Omdat het verloop van de aandoening mede de diagnose bepaalt, kan het in sommige gevallen ongeveer een half jaar duren voor de diagnose met zekerheid gesteld kan worden. Houd er rekening mee dat de eerste diagnose later bijgesteld kan worden. Wat kunnen de oorzaken van een psychose zijn? Iedereen kan psychotisch worden. Bij mensen die bijvoorbeeld drugs gebruiken (cannabis, cocaïne of LSD) verandert de werking van de hersenen dusdanig, dat zij verward kunnen gaan denken of dingen waarnemen die er in werkelijkheid niet zijn. Ook door andere ernstige lichamelijke ontregelingen (zoals hoge koorts bij kleine kinderen of na een zware operatie bij ouderen) kan een psychose optreden. Meestal is er geen duidelijke oorzaak te vinden. Het ontstaan van een psychose hangt af van de kwetsbaarheid om een psychose te krijgen en van de stress die iemand ondervindt. Hoe groter de kwetsbaarheid is om een psychose te krijgen, des te sneller kan er bij (lichte) stress een psychose optreden. Iemand krijgt dan meer emotioneel geladen informatie te verwerken dan hij aankan; de informatieverwerking is ontregeld. Hierdoor kunnen de typische verschijnselen van een psychose optreden. De kwetsbaarheid voor een psychose kan erfelijk bepaald zijn, maar ook samenhangen met aandoeningen tijdens de zwangerschap of rond de bevalling. Overigens blijft de kans klein dat familieleden van een patiënt met een psychose ook een psychose krijgen. Meestal is er in een familie maar één patiënt met een psychose. Een psychose wordt niet veroorzaakt door opvoedings- of gezinsproblemen. Meestal zijn er geen duidelijke problemen in het gezin die de aanleiding vormen als iemand voor het eerst psychotisch wordt. Hoe komt de eerste behandeling van een psychose tot stand? Patiënten met een psychose zijn vaak terughoudend in het zoeken van een behandeling. Ze ervaren vreemde dingen die ze niet goed kunnen plaatsen. Ze denken dat anderen hun situatie niet goed zullen begrijpen en ze willen meestal zelf eerst uitzoeken wat er met hen aan de hand is. Soms schamen ze zich voor hun problemen. Begrip van familieleden en anderen kan dan een goede steun vormen. Een goed gesprek met iemand die de patiënt vertrouwt (bijvoorbeeld een mentor of huisarts) kan eveneens helpen. Belangrijk is dat de psychotische waarnemingen en gedachten in zo'n gesprek niet als onzin worden afgedaan. In veel gevallen zet de psychose door en wordt de patiënt verwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (zelfstandig psychiater, RIAGG of psychiatrisch ziekenhuis). Meestal zijn meerdere gesprekken nodig om goed te onderzoeken wat er aan de hand is en om de meest verrijkingsstof gehandicaptenzorg 52 waarschijnlijke oorzaak van de psychose vast te stellen. Hierna volgt een nieuwe reeks gesprekken met de patiënt over de achtergronden van de klachten en over de mogelijkheden om deze te verminderen of er beter mee om te gaan. Hij zal ook medicijnen voorgeschreven krijgen, waarmee de psychotische verschijnselen binnen een paar maanden kunnen verdwijnen. Omdat ook u wilt weten wat er aan de hand is en u zelf kunt fungeren als bron van informatie, ligt het voor de hand dat u bij de behandeling wordt betrokken. Soms zijn er bijkomende verschijnselen die thuis niet goed aangepakt kunnen worden, zoals geweld, onrust, zelfverwaarlozing en depressiviteit. In deze gevallen volgt doorgaans een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Ook als de behandeling thuis onvoldoende resultaat heeft of als de patiënt zich extreem terugtrekt kan opname in een ziekenhuis zinvol zijn. In een enkel geval kan een patiënt een gevaar zijn voor zichzelf of zijn omgeving. Als hij in deze toestand geen opname wil, kan hij soms tegen zijn wil worden opgenomen met een rechterlijke maatregel (een inbewaringstelling of een rechterlijke machtiging). Wat doen medicijnen? Bij de behandeling van een psychose kunnen verschillende medicijnen worden gebruikt. De belangrijkste groep medicijnen vormen de zogenaamde antipsychotica. Dat zijn middelen die de psychose tegengaan. Ze reguleren de informatieoverdracht tussen de hersencellen en zorgen ervoor dat de psychotische verschijnselen afnemen. Daarnaast hebben ze een algemeen kalmerende werking (opwinding en agressie kunnen verminderen). De antipsychotica beïnvloeden in de hersenen de werking van verschillende overdrachtstoffen (neurotransmitters). Antipsychotica helpen niet alleen tijdens een acute psychose, maar ook om het optreden van een nieuwe psychose te voorkomen. De medicijnen zijn behoorlijk effectief, maar gaan gepaard met soms lastige bijwerkingen. De mate waarin mensen last hebben van bijwerkingen, verschilt sterk. Bijwerkingen van de oudere, zogenaamde 'klassieke' antipsychotica zijn vaak te merken aan de bewegingen van de patiënt: stijfheid, beven, spierkrampen, rusteloos heen en weer lopen. Om die bijwerkingen te verminderen kan de behandelaar de dosering verlagen of nog een extra middel voorschrijven (een anticholinergicum) danwel het antipsychoticum vervangen door een ander antipsychoticum. In een aantal gevallen schrijft de psychiater een nieuwer, zogenaamd 'atypisch' antipsychoticum voor. Dit heeft minder invloed op de beweging, maar kan wel weer andere bijwerkingen tot gevolg hebben. Soms neemt de eetlust sterker toe dan bij de 'klassieke antipsychotica'. Als dit gepaard gaat met minder activiteit kan de gewichtstoename fors zijn. Bij sommige atypische antipsychotica hebben patiënten bijzonder veel moeite om 's ochtends op te staan. Het is niet te voorspellen of en hoe uw familielid op een bepaald antipsychoticum zal reageren. Door gericht te variëren in soort en hoeveelheid, zoekt de behandelaar in samenwerking met uw familielid uit wanneer het effect maximaal en de bijwerkingen minimaal zijn. Vaak is het eerste medicijn ook meteen het goede, maar het komt voor dat een aantal middelen beproefd moeten worden, voordat het juiste medicijn is verrijkingsstof gehandicaptenzorg 53 gevonden. Over het algemeen is bij een eerste psychose een lage dosering voldoende. Het kan soms meerdere weken duren alvorens duidelijk wordt of een gunstig effect optreedt. Bij het 'instellen' van een antipsychoticum is dus geduld nodig. Dat is vanzelfsprekend moeilijk omdat de problemen vaak groot zijn. Behalve antipsychotica en anticholinergica kan uw familielid ook medicijnen tegen depressie (antidepressiva) voorgeschreven krijgen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 54 Schizofrenie Oorzaak, behandeling en gevolgen Schizofrenie is een ernstige psychiatrische ziekte waaraan bijna een op de honderd mensen lijdt. De ziekte komt voor in alle lagen van de bevolking en treft net zo veel mannen als vrouwen. Meestal openbaart schizofrenie zich voor het eerst in de leeftijd van zestien tot zesentwintig jaar. Schizofrenie heeft niet, zoals nog vaak wordt gedacht, te maken met 'een gespleten persoonlijkheid'. De oorzaak Het optreden van schizofrenie is voor een deel erfelijk bepaald; in de ene familie komt schizofrenie meer voor dan in de andere. Vroeger werd wel gezegd dat schizofrenie aan de opvoeding lag. Een verhoogde kwetsbaarheid voor stress speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van een psychose. Naast spanningsvolle situaties zijn ook andere omgevingsinvloeden van belang. Welke dat precies zijn is niet helemaal bekend, maar men denkt aan problemen tijdens de zwangerschap of rond de geboorte. Ook is bekend dat er sprake is van een stoornis in bepaalde chemische stoffen in de hersenen, die medeverantwoordelijk zijn voor de verwerking van informatie. De psychotische periode en daarna Schizofrenie kenmerkt zich door het optreden van psychoses. Dit zijn perioden waarin het contact met de realiteit ernstig is verstoord. Iemand kan erg in de war en angstig zijn, last hebben van hallucinaties en/of waandenkbeelden hebben. Zo kan iemand stemmen horen, denken dat hij Jezus is of bijvoorbeeld het idee hebben dat hij achtervolgd wordt. Een psychose kan enkele weken of maanden duren. Sommige mensen zijn maar één keer psychotisch, anderen hebben er regelmatig of zelfs continu last van. Psychotische verschijnselen kunnen lang doorwerken, al lijken ze meer naar de achtergrond verdwenen. In zo'n periode nemen andere verschijnselen de overhand. De patiënt heeft bijvoorbeeld wel weer contact met de realiteit, maar kan zich erg 'leeg', somber en moe voelen. Er is sprake van emotionele vervlakking en verlies van initiatief. Inmiddels is bekend dat het gebruik van hasj de kans op een psychose verhoogd. De behandeling Schizofrenie is vooralsnog niet te genezen, maar doorgaans wel te behandelen. Bij de behandeling speelt medicatie een grote rol. De meest voorgeschreven medicijnen zijn antipsychotica en anti-Parkinsonmiddelen (tegen de bijwerkingen van antipsychotica). Naast medicijnen is goede voorlichting en steun aan de patiënt en familie van groot belang. Verder moet de patiënt geholpen worden om het dagelijkse leven weer aan te kunnen. De gevolgen Voor elke patiënt zijn de gevolgen verschillend, maar vrijwel altijd zijn ze ingrijpend. Studie, relatie, hobby's, dagelijkse bezigheden - alles blijkt plotseling minder vanzelfsprekend dan voorheen. Toekomstverwachtingen moeten worden bijgesteld, maar hoeven niet te worden opgegeven. Waar anderen geleidelijk aanlopen tegen de grenzen van wat haalbaar is, worden mensen met schizofrenie in één klap met hun beperkingen geconfronteerd; idealen moeten plaatsmaken voor een reëler verrijkingsstof gehandicaptenzorg 55 perspectief. Dat kost tijd, vraagt om aanpassingsvermogen en om een omgeving die begrip toont voor de problemen die daar onlosmakelijk mee zijn verbonden. Voor die omgeving is de ziekte eveneens ingrijpend. Uit onderzoek blijkt dat bij heel wat Ypsilonleden de zorgen voor het zieke familielid het leven grotendeels gaan beheersen. Naarmate de ziekte langer duurt, gaan de belasting en de verantwoordelijkheid vaak zwaarder drukken. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 56 Borderline Borderline, oftewel een Borderline Persoonlijkheids Stoornis, is een psychische aandoening. Mensen die een Borderline Stoornis hebben, hebben als 'grootst gemeenschappelijke deler' dat ze erg INSTABIEL zijn. Instabiel in emoties gedragingen, relaties, zelfbeeld, stemmingen. In de DSM (Diagnostic Statistic Manual) staat in een aantal punten beschreven wat de 'criteria' zijn waaraan iemand met borderline 'moet voldoen'. Als je last hebt van vijf van de negen criteria, zou je borderliner kunnen zijn. De DSM is geen boekje om zelf een diagnose mee te stellen, dat moet namelijk gebeuren door iemand met verstand van zaken, bijvoorbeeld een psychiater. Ook is het zo dat veel mensen zonder borderline zich in bepaalde punten kunnen herkennen, zij het in mindere mate. Hieronder zal ik de punten beschrijven. 1. Stemmingswisselingen De stemming kan van het ene op het andere moment omslaan, zelfs zo plotseling dat mensen in de omgeving geen idee hebben van wat er is gebeurd om de stemming te laten omslaan. Vaak wordt dit omslaan van de stemming 'bestempeld' als 'overgevoeligheid'. Stemming kan wisselen van heel gelukkig naar diep ongelukkig, of bijvoorbeeld vreselijk boos. 2. Impulsiviteit Borderliners nemen vaak beslissingen in een impuls. Zonder over de gevolgen na te denken hebben ze besloten om bijvoorbeeld een opleiding te gaan volgen, die dan in tweede instantie toch niet bevalt en gestopt wordt. Impulsiviteit uit zich ook vaak in eetstoornissen, geldverkwisting of overmatig drank- of drugsgebruik. 3. Identiteitsproblemen Veel borderliners hebben weinig zelfvertrouwen. Ze weten niet goed wat ze willen met hun leven, en weten niet goed wat of wie ze zijn. 4. Chronisch gevoel van leegte Veel mensen met borderline hebben een 'leeg' gevoel. Alsof ze zijn 'afgesneden' van het voelen van dingen. 5. Zwart-wit denken Voor een borderliner is iemand OF geweldig, OF helemaal waardeloos. Het ene uiterste of het andere. Er zit geen of weinig grijs tussen het zwart en wit. 6. Zelfverwonding/automutilatie Soms lopen spanningen zo hoog op dat borderliners zichzelf beschadigen. Dit gebeurt niet altijd 'bewust'. Soms is de toestand een soort roes waarin het verwonden gebeurt. 7. Psychotische en dissociatieve verschijnselen Borderliners hebben soms (kortdurend) last van psychotische verschijnselen. Meestal gaan deze (rand)psychoses na enkele uren over. Vaak is er dan sprake van overmatige achterdocht, stemmen horen, in de war zijn. Dissociatie heb je in verschillende vormen. Je kunt het gevoel hebben dat je niet meer in de realiteit staat, dat alles aan je voorbijgaat, zonder dat je er deel van uit maakt (derealisatie). Ook kun je het gevoel hebben dat je in een lichaam zit waarin je niets voelt verrijkingsstof gehandicaptenzorg 57 (depersonalisatie). Het komt ook voor dat je bijvoorbeeld ergens heen gaat, maar dat je achteraf niet meer weet hoe je er bent gekomen, of zelfs dat je er bent geweest. Dit kunnen behoorlijk angstige ervaringen zijn. Dissociatie is een veranderde bewustzijnstoestand, alsof de verschillende functies van je hersenen niet goed op elkaar zijn afgestemd. Anderen kunnen dissociatie soms waarnemen doordat ze merken dat je er niet helemaal bij bent, of een afwezige indruk maakt. 8. Angst voor verlating Veel borderliners zijn doodsbang om alleen gelaten te worden. Ze proberen dit tot het uiterste te voorkomen 9. Woedend worden om niets Mensen met een borderline-stoornis kunnen soms woedend worden om niets, en moeite hebben om die woede te beheersen. Wat zijn de oorzaken voor het ontstaan van een borderline persoonlijkheidsstoornis? Er zijn meerdere mogelijke oorzaken voor het ontstaan van een borderline stoornis. Het ontstaan van de stoornis wordt meestal gezien als een combinatie van aanleg en omstandigheden (bio-psychosociaal model). Bio staat voor biologisch en heeft te maken met aanleg, lichamelijke factoren, erfelijkheid. Bij de borderlinestoornis zijn impulsiviteit en emotionele instabiliteit waarschijnlijk in aanleg aanwezig. Psycho staat voor psychologisch, en heeft te maken met de opvoeding, ingrijpende gebeurtenissen en ervaringen. Bij mensen met een borderline stoornis is vaak sprake geweest van een instabiele gezinssituatie en/of ingrijpende ervaringen, zoals mishandeling, sexueel misbruik, scheiding van de ouders. Echter: niet alle borderliners hebben zo'n verleden, en het is ook niet zo dat iedereen met zo'n verleden een borderlinestoornis ontwikkelt. Er zijn deskundigen die hechtingsproblematiek zien als kernpunt van de borderline stoornis. Borderliners hebben geen stabiel beeld van zichzelf, en hebben vaak moeite zich aan anderen te hechten. Of ze hechten zich veel te sterk, of juist helemaal niet. Sociale staat voor de omgevingsfactoren (maatschappij, de cultuur waartoe iemand behoort). Borderline lijkt vooral voor te komen in de Westerse wereld. Het zou kunnen dat onze maatschappij, waar mensen onder relatief grote druk moeten presteren, waarin individualisme hoogtij viert, en waarin normen en waarden minder duidelijk zijn, een rol kan spelen bij het ontstaan van de borderlinestoornis. Het is niet goed mogelijk een duidelijke oorzaak aan te wijzen voor het ontstaan van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Wel kunnen we sterk vermoeden dat het gaat om een combinatie van factoren die uiteindelijk bijdragen aan de stoornis. Een factor op zich is niet 'de oorzaak' van het ontstaan. Het is een complex van factoren die de stoornis tot gevolg heeft. Hoe kun je leren omgaan met je borderline-stoornis? Als je erg veel last hebt van problemen die te maken hebben met een borderline persoonlijkheidsstoornis, kom je vaak terecht bij een hulpverlener. Dit kan de huisarts zijn, maar ook een psychotherapeut of psychiater. Dan krijg je dus 'therapie'. Over het hoe en wat van therapie kun je meer lezen in het volgende hoofdstuk. Als je geen therapie aandurft, of als je het niet nodig denkt te hebben, kun je voor jezelf al een aantal dingen doen om het leven makkelijker aan te kunnen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 58 Geschiedenis van de borderline-stoornis De borderlinestoornis wordt nog niet zo lang erkend en bestudeerd. In de jaren dertig is de term voor het eerst gevallen. De term duidde een 'grensgeval' aan, de grens tussen neurose en psychose. Na de jaren dertig is er nauwelijks aandacht besteed aan 'borderline', misschien wel omdat er voor de personen die dit 'etiket' kregen, geen goede behandeling was. Therapie bestond voornamelijk uit praten over het verleden, en daarvan raakten deze mensen vaak nog erger in de war. In de jaren zestig was er een psychiater (Onno Kernberg), die de borderline stoornis weer boven tafel haalde. Hij plaatste de borderline persoonlijkheid op een eigen plek naast de neurotische persoonlijkheid en de psychotische persoonlijkheid. In wezen is dan de naam 'grensgeval' niet meer van toepassing, omdat de stoornis een eigen plek krijgt, maar dat terzijde. In de jaren zeventig werd de borderlinestoornis gezien als een stemmingsstoornis, doordat borderliners vaak depressieve periodes doormaken. Maar eigenlijk is dat niet juist, omdat borderline nog veel meer kenmerken heeft dan alleen de stemming. In de jaren tachtig werd de borderlinestoornis opgenomen als aparte persoonlijkheidsstoornis in de DSM-III (Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders). Die DSM is een boek dat wereldwijd wordt gebruikt door psychiaters, waarin alle psychiatrische stoornissen beschreven staan. In de jaren negentig wordt veel onderzoek gedaan naar de borderline persoonlijkheidsstoornis. Vooral om de stoornis beter af te grenzen: welke symptomen horen er wel bij en welke niet. Dit om zo min mogelijk verwarring te creeren met andere stoornissen. Nu is er wetenschappelijk nog veel te onderzoeken aan het borderline-syndroom, maar wel is duidelijk dat het echt een herkenbare stoornis is, die met recht als aparte stoornis in de DSM is opgenomen. verrijkingsstof gehandicaptenzorg 59 Neurologie en mishandeling/ emotionele verwaarlozing: Een Dissociatieve Identiteits Stoornis (MPS) wordt ontwikkeld in de kinderjaren. Dit komt mede doordat de hersenen van kleine kinderen nog niet (uit)ontwikkeld zijn. Daarbij is het wetenschappelijk aangetoond dat gevolgen van emotionele verwaarlozing van grote invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van hersenen in de vroege baby- en kinderjaren. (Dit is o.a. wetenschappelijk aangetoond (Perry, Fonagy) bij Roemeense weeskinderen die zonder verzorging en liefde op groeiden in staatstehuizen). Met name de 'frontaal-temporaal' gebieden in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor het reguleren van emoties, waren bij deze kinderen onderontwikkeld en/of vertoonden nauwelijks activiteit. Zodat het lijkt alsof verwaarloosde kinderen een gewijzigde hersenontwikkeling doormaken. De hersenen ontwikkelen zich op een 'gebruikers afhankelijke' manier en groeien, functioneren en organiseren zich in antwoord op ervaringen. Door middel van passende stimuli (bijv.: een vader/moeder die met haar kind speelt en praat, zodat het wordt afgeleid van een bombardement aan activiteiten en geluiden) vormen de hersenen de verbindingen die nodig zijn om te kunnen functioneren. Echter, bij afwezigheid van dergelijke stimuli worden deze synaptische verbindingen letterlijk opgeheven. Terwijl, de gebieden in de hersenen die te maken hebben met een normale 'emotionele regulering' bij een verwaarloosd kind onderontwikkeld zijn, zijn dié gebieden die te maken hebben met stress bij deze kinderen vaak overontwikkeld. Is bij een 'normaal persoon' de 'flight or fight' reactie gerelateerd aan werkelijk dreigend gevaar, bij een verwaarloosd kind is dit mechanisme vrijwel constant actief. Bij MPS/DIS cliënten ziet men vaak soortgelijke kenmerken van 'fight or flight' reacties. Controle willen houden (gevoelloos), automatisme, plotselinge woede, weglopen, bevriezen/verstijfing, zich terug trekken in zichzelf, weg kijken, ongecontroleerd trillen (en andere plotselinge lichamelijke reacties), niet aanwezig lijken te zijn, etc. Bij kinderen die tijdens hun ontwikkeling worden blootgesteld aan traumatische stress wordt een neuraal systeem ontwikkeld om zich bij de traumatische omgeving aan te passen en evolutionair gezien lijkt dit logisch. Tevens blijkt dat deze kinderen vaak alerter reageren op non-verbale tekens dan op verbale (spraak/taal). Hierdoor worden sommigen van hen gezien als kinderen met een leerachterstand. Maar hersenen zijn veerkrachtig en zelfs al zijn ze verkeerd aangesloten, dan is er speelruimte. Bijvoorbeeld, meer ingewikkelde taken, zoals het abstract denken, ontwikkelen zich binnen de hersenen (cortex) pas op latere leeftijd (rond het twaalfde jaar). In antwoord op herhaalde en passende stimuli uit een liefdevolle omgeving, kan de schade nog enigszins beperkt worden. Uitleg DIS/MPS algemeen: Hoewel volwassenen allerlei dissociatieve stoornissen kunnen hebben is dit dus zelden DIS/MPS. Natuurlijk kunnen volwassenen een alter (ego) ontwikkelen, maar dan zijn zij zich bewust, van hun eigen (oorspronkelijke) identiteit en passen dus niet binnen het raam van de Dissociatieve Identiteits Stoornis. Aangenomen wordt dat DIS/MPS vaak ontstaat in een periode dat kleine kinderen voor zichzelf speelkameraadjes fantaseren. Normaal gesproken zijn dit externe speelkameraadjes, maar in reactie op (een traumatische gebeurtenis(en) gebeurd het soms dat een kind verrijkingsstof gehandicaptenzorg 60 zo'n speelkameraadje als hulp, troost of vriendje naar binnen haalt en als onderdeel van zichzelf gaat zien. Dit, zo neemt men aan, gevoegd bij het feit dat de hersenen van kinderen en daarmee de identiteit nog niet helemaal zijn volgroeid, kan op den duur DIS/MPS veroorzaken. DIS/MPS staat aan het einde van het dissociatieve spectrum, en kenmerkt zich door vele vormen van dissociatie, zoals 'outer-body' ervaringen, depersonalisatie ervaringen etc. Een MPS/DIS patiënt heeft verschillende persoonsdelen (alters genoemd) die in de vroege jeugd ontstaan zijn, als een reactie op traumatische gebeurtenissen. Het oorspronkelijk zelf verbergt zich als het ware in de geest om te ontsnappen aan de levensbedreigende situatie van zo'n moment. En creëert onbewust alters of beter gezegd persoonsdelen, die beter zijn opgewassen tegen het trauma en dit ook feitelijk ondergaan zonder dat de oorspronkelijke persoon daar weet van heeft. Bijna altijd neemt deze nieuw gevormde alter (persoonsdeel) dan voor korte of langere tijd het leven over van de oorspronkelijke persoon. Met soms (maar niet altijd) specifiek andere karakter eigenschappen, zoals extroverter of juist introverter, angstiger of juist voor niemand bang, enzovoort. Meestal hebben alters (persoonsdelen) een eigen naam, eigen genderidentiteit of voorkeur en in sommige MPS/DIS systemen komen zelfs dieren voor. Een 'dier' kan tenslotte sterker zijn (of/en veiliger zijn) dan een 'mens'. Ook komt het voor dat alters/persoonsdelen juist helemaal geen naam hebben. Verder kunnen er alters/persoonsdelen zijn die een heel andere fysieke gesteldheid hebben, bijvoorbeeld één persoonsdeel wat zonder bril alles prima kan zien, terwijl anderen niet zonder bril kunnen. Of één die ziek is of koorts heeft en de rest niet. Vaak valt bij DIS/MPS de beruchte term, "stemmen horen". Dit buiten het feit dat ook 'normale' mensen stemmen horen, zoals bijv.: een logische stem, een kritische stem, een troostende stem en de stem van een behoeftig klein kind. Schizofrenen en mensen in een psychotische staat claimen vaak dat zij stemmen horen die van buiten komen. Dit is zelden of nooit het geval bij mensen die gediagnosticeerd zijn als DIS/MPS. Zij zijn zich bijna altijd bewust dat zij de stemmen van binnenuit horen. Hiermee wordt dan bedoeld stemmen als 'vreemden' in het hoofd. 'Vreemden', (alters/delen) omdat men vaak terdege weet dat deze stemmen uit haar/hem zelf komen, maar overduidelijk niet uit de eigen gedachten (gang) voortkomt of voort kan komen, van de persoon die er op dat moment is. En hoort men, vaak tot grote schrik, deze alters/delen duidelijk het woord (over)nemen in de realiteit. Of per ongeluk Om het totaal aan alters/persoonsdelen te benoemen wordt nogal eens de term het 'systeem' gebruikt. Het systeem heeft en had als doel om de gehele persoon (het systeem) te kunnen laten overleven, maar zonder deelname van de oorspronkelijke persoon (en/of andere delen/alters) die vaak nog steeds een baby of klein kind is. Anderzijds komt het bij MPS/DIS patiënten ook voor dat zij wel degelijk een oorspronkelijke persoon hebben, die soms ook of deels weet wat er gebeurd of is gebeurd. En waarbij een alter het slechts tijdelijk van de oorspronkelijke persoon overneemt en deze dan weer terug komt als alles veilig is. In het algemeen komen er binnen een systeem altijd wel een woedende of boze alter voor, één of meer kleintjes, en een 'controller' (een die de dagelijkse gang van zaken behartigt) en ook of mede vaak weggehouden wordt van al te ingrijpende emoties. Niet zelden functioneert deze laatste ook min of meer 'los' van de anderen binnen het systeem. Verder kunnen er schaduw alters zijn, die niet of nooit zelf naar voren of buiten verrijkingsstof gehandicaptenzorg 61 komen, maar zich verbergen achter een andere alter die soms ook het woord voor haar/hem voert, waarbij deze (laat ik zeggen 'gast-') alter dit zelfs niet altijd weet of merkt. Deze gast alters/delen kunnen zijn ontstaan uit angst voor ontdekking in de buitenwereld van de oorspronkelijke alter, die de gast alter dan als het ware gebruikt als een scherm voor zich zelf. (en wellicht voor meer alters/delen). Het kan zelfs zo ver gaan dat deze schaduw-alters ook binnen het systeem onbekend blijven en deze zijn dan ook vaak erg moeilijk te traceren. Op volwassen of latere leeftijd krijgen deze patiënten vaak last van flashbacks, angststoornissen, nachtmerries, relatie problemen, enzovoort en kunnen zich grote delen van hun leven niet meer herinneren. Door de overname van alters/persoonsdelen heeft de patiënt vaak geen weet van belangrijke persoonlijke gebeurtenissen in zijn of haar leven of kan zijn of haar gedrag van bepaalde momenten niet verklaren en sterker nog heeft daar weinig of geen weet van. Vaak komen ook ervaringen voor alsof men niet in zijn/haar eigen lichaam past. Of het te groot is, of bijv. zelfs bepaalde ledematen als klein ervaren worden, toebehorend aan een kleuter of 10-jarige, terwijl de rest van het lichaam wel op lengte lijkt. Het komt nogal eens voor dat men gemakkelijk verdwaalt en zichzelf terug vindt op vreemde en onbekende plaatsen. Mensen met DIS/MPS schrikken er vaak voor terug om dit te vertellen en durven vaak pas wat meer los te laten in de veilige omgeving van een therapeutische setting en bij een begripvolle therapeut(e). Anders dan met gewone herinneringen zijn dit soort traumatische herinneringen feitelijk altijd opgeborgen geweest, als in een apart hokje, waar niets meer bij kwam of uit kon en zijn in sommige gevallen zo detaillistisch dat het lijkt alsof het net gebeurd is. Achteraf in therapie (maar natuurlijk niet altijd) blijkt soms dat alters of persoonsdelen die het indertijd hebben 'overgenomen', nog steeds min of meer dezelfde leeftijd hebben die zij 'toen' hadden. Op hun beurt hebben zij, net als de oorspronkelijke persoon, als het ware in de tijd stil gestaan. MPS/DIS heeft dus vele facetten en kenmerken die ook onderling en per patiënt sterk uiteen kunnen lopen of onderling verschillen. Men zou kunnen zeggen dat MPS/DIS een stoornis is die bovenal veroorzaakt wordt door menselijk (mis)handelen, door met name het opleggen van zwijgplicht, ontkenningen (en daarmee 'ontkenning' van identiteit), levens bedreigingen, gek verklaringen enz verrijkingsstof gehandicaptenzorg 62