Trendrapport Computer- en Internetgebruik 2011

advertisement
 Trendrapport Computer‐ en Internetgebruik 2011 Een Nederlands en Europees perspectief 1 Universiteit Twente / Center for e‐Government Studies Postbus 217 7500 AE Enschede T. +31 (0) 53 489 1021 F. +31 (0) 53 489 42 59 TRENDRAPPORT COMPUTER‐ EN INTERNETGEBRUIK 2011 Een Nederlands en Europees perspectief Datum Versie 14 November 2011 1.0 In opdracht van Publicatie titel Publicatiejaar Publicatietype Auteurs: Digivaardig & Digibewust Trendrapport Computer‐ en Internetgebruik 2011. Een Nederlands en Europees perspectief. 2011 Onderzoeksrapport Dr. Ing. Alexander J.A.M. van Deursen Prof. Dr. Jan A.G.M. van Dijk Correspondentie E‐mail Web APA Referentie Alexander van Deursen [email protected] http://www.alexandervandeursen.nl Van Deursen, A.J.A.M. & Van Dijk, J.A.G.M. (2011). Trendrapport Computer‐ en Internetgebruik 2011. Een Nederlands en Europees perspectief. Enschede: Universiteit Twente. 2 Inhoudsopgave
1 Inleiding .......................................................................................................................................... 5 2 Opzet onderzoek ............................................................................................................................. 7 3 Motivatie ......................................................................................................................................... 9 3.1 Inleiding ................................................................................................................................... 9 3.2 Motivaties van de niet‐internetgebruikers ............................................................................. 9 3.3 Motivatie om het internet te gebruiken onder internetgebruikers ...................................... 11 3.4 Internationale gegevens met betrekking tot motivatie ........................................................ 15 3.5 Conclusies ten aanzien van motivatie ................................................................................... 15 4 Fysieke toegang ............................................................................................................................. 17 4.1 Inleiding ................................................................................................................................. 17 4.2 Nationale toegangsgegevens ................................................................................................ 17 4.3 Internationale toegangsgegevens ......................................................................................... 19 4.4 Conclusies ten aanzien van fysieke toegang ......................................................................... 19 5 Vaardigheden ................................................................................................................................ 21 5.1 Inleiding ................................................................................................................................. 21 5.2 Nationale gegevens ............................................................................................................... 23 5.3 Internationale gegevens ........................................................................................................ 26 5.4 Conclusies ten aanzien van vaardigheden ............................................................................ 27 6 Soorten van gebruik ...................................................................................................................... 29 6.1 Inleiding ................................................................................................................................. 29 6.2 Nationale gegevens ............................................................................................................... 29 6.3 Overzicht van significante verschillen in soorten van gebruik .............................................. 49 6.4 Internationale gegevens over soorten van gebruik .............................................................. 52 6.5 Algemene conclusies ten aanzien van soorten van gebruik ................................................. 55 3 7 Hoeveelheid gebruik ..................................................................................................................... 56 7.1 Inleiding ................................................................................................................................. 56 7.2 Nationale gebruiksgegevens ................................................................................................. 56 7.3 Internationale gebruiksgegevens .......................................................................................... 58 7.4 Conclusies ten aanzien van hoeveelheid gebruik .................................................................. 58 8 Effecten van gebruik ...................................................................................................................... 60 8.1 Inleiding ................................................................................................................................. 60 8.2 Effecten ................................................................................................................................. 60 8.3 Conclusies ten aanzien van effecten van gebruik ................................................................. 66 9 Verbanden tussen motivatie, vaardigheden en gebruik ............................................................... 67 9.1 Inleiding ................................................................................................................................. 67 9.2 Relaties tussen motivaties en vaardigheden ......................................................................... 67 9.3 Relaties tussen vaardigheden en soorten van internetgebruik ............................................ 69 10 Digibewustzijn ........................................................................................................................... 72 11 Conclusies en toegangsbarometer ............................................................................................ 76 11.1 Inleiding ............................................................................................................................. 76 11.2 Belangrijkste resultaten ..................................................................................................... 76 11.3 Toegangsbarometer .......................................................................................................... 79 4 1
Inleiding
Het programma Digivaardig & Digibewust wil bijdragen aan een optimaal gebruik van computers en het internet door de Nederlandse bevolking. Om de jaarlijkse ontwikkeling op het gebied van internettoegang te kunnen bijhouden en om valide uitspraken over trends en gewenste beleidsmaatregelen te doen is er in opdracht van het programma Digivaardig & Digibewust1 een instrument ontwikkeld om vier soorten van toegang jaarlijks te meten. Het inzetten van een eigen instrument geeft het programma volledige controle over de aspecten die in het rapport aan de orde komen. Tevens geven de resultaten input voor accentverschuivingen in de aanpak van het programma. Vorig jaar is het meetinstrument gebruikt voor een eerste meting. Deze trendrapportage betreft de resultaten van de tweede meting (uitgevoerd in 2011). Naast de Nationale gegevens worden in dit rapport ook Europese gegevens getoond. De vier soorten van toegang die aan bod komen in dit rapport zijn motivatie, fysieke toegang, vaardigheden en gebruik (frequentie en soort van gebruik). Het gehele proces wordt in kaart gebracht in Figuur 1.1. Om weer te geven hoe het met deze verschillende soorten van toegang is gesteld zijn er cijfers over 2011 en 2010 op zowel Europees (gegevens van Eurostat) als nationaal (eigen instrument en gegevens van het CBS) niveau verzameld. Daarnaast komen de maatregelen die mensen nemen om zich te beschermen tegen de negatieve aspecten van het internet aan de orde. Omdat hetzelfde meetinstrument als vorig jaar is gebruikt is een directe vergelijking mogelijk. Veranderingen in cijfers en trends dienen als input voor het monitoren en zo nodig bijsturen van het programma Digivaardig & Digibewust. GEBRUIK
VAARDIGHEDEN
- Operationeel
- Formeel
- Informatie
- Communicatie
- Strategisch
TOEGANG
MOTIVATIE
Figuur 1.1 Proces van toegang tot digitale media (aangepast van Van Dijk, 2005, p. 22)
1
Aan de basis van het programma Digivaardig & Digibewust ligt de samenwerking tussen publieke, private en
maatschappelijke partijen. Het programma wordt uitgevoerd door ECP-EPN in opdracht van het Ministerie van
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
5 De gehanteerde onderzoeksmethode wordt in hoofdstuk 2 beschreven. Vervolgens komen achtereenvolgens motivatie, fysieke toegang, vaardigheden en soorten van gebruik aan bod in respectievelijk hoofdstuk 3, 4, 5 en 6. Hoofdstuk 7 gaat verder in op de hoeveelheid gebruik van computers en internet. In hoofdstuk 8 worden de effecten van het gebruik besproken en in hoofdstuk 9 worden verbanden gelegd tussen motivaties, vaardigheden en soorten van gebruik. Hoofdstuk 10 gaat over digibewustzijn. Hier komen de maatregelen aan bod die worden genomen om vervelende ervaringen te voorkomen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 11 een toegangsmeter gepresenteerd waarin de stand van zaken in Nederland anno 2010/2011 is weergegeven. 6 2
Opzetonderzoek
De onderzoeksdoelgroep voor de trendrapportage bestaat uit de gehele Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder. Om de motivaties, vaardigheden, frequenties van gebruik, soorten gebruik evenals digibewustzijn in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van een vragenlijst. Deze is vorig jaar door Universiteit Twente in samenspraak met het programma Digivaardig & Digibewust en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ontwikkeld. De vragenlijst is zodanig opgesteld dat drie verschillende segmenten in de Nederlandse samenleving voor hen relevante vragen kregen voorgelegd: internetgebruikers, mensen die het internet nog nooit hebben gebruikt en mensen die gestopt zijn met het gebruik van het internet. Er is gestreefd naar een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder (n = 1200). Om ook de niet‐gebruikers in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van een combinatie van vraagmethoden: telefonische interviews op het moment van bellen, telefonische interviews op een later afgesproken tijdstip en een online variant van de vragenlijst. Voor de verschillende methodieken is de volgende respons behaald: 
Internetpanel: 42% 
Telefonische benadering voor digibeten: 15% Het Internetpanel leverde een steekproef op met 1.482 respondenten. Omdat het voor dit rapport van groot belang werd geacht om ook de niet‐gebruikers van het internet in kaart te brengen is erin de telefonische benadering net zo lang doorgebeld totdat er een totale groep van 150 mensen werd bereikt die geen gebruik maken van het internet. Het resultaat is dat bij zowel de groep internetgebruikers als voor de niet‐internetgebruikers voldoende respondenten aanwezig zijn om deze groepen nader te onderzoeken. De verhouding tussen beide groepen is echter niet representatief voor de gehele Nederlandse bevolking (er is immers doorgebeld om in totaal 150 niet‐
gebruikers te bereiken). Bij de thema’s betreffende fysieke toegang en daadwerkelijk gebruik is er daarom gebruik gemaakt van CBS‐gegevens. Het veldwerk is uitgevoerd in de periode van 28 augustus 2011 tot en met 20 september 2011. Voor de telefonische benadering is gewerkt met dagsteekproeven van vergelijkbare omvang. Vanaf ongeveer een week na de uitzet zijn aan de online benaderde mensen herinneringen verzonden teneinde de respons te verbeteren. Om de representativiteit te waarborgen is gebruik gemaakt van de Gouden Standaard2 voor de Nederlandse bevolking en van CBS‐gegevens. Op basis van deze referentiegegevens zijn de groepen betreffende geslacht, leeftijd en opleiding in de juiste onderlinge verhouding gewogen zodat één representatief bestand ontstond. In dit rapport worden net als vorig jaar naast totale scores op de vier soorten van toegang ook verschillen gerapporteerd tussen mannen en vrouwen, drie leeftijdscategorieën en drie opleidingsniveaus. De eerste categorie, laag opgeleid, bestaat uit respondenten met als hoogst afgeronde opleiding het basisonderwijs, Mavo, VMBO, LBO, LTS, ULO of MULO. De tweede categorie, middelbaar opgeleid, bestaat uit respondenten met als hoogst afgeronde opleiding Havo, VWO, MBO en MTS. De categorie hoog opgeleid bestaat uit respondenten met als hoogst afgeronde opleiding 2
IJkingsinstrument voor nationale en regionale steekproeven
7 HBO, HTS of WO. Nieuw is dit jaar de verdeling tussen vijf beroepsfuncties die voor het werkzame deel van de respondenten is gehanteerd. Deze verdeling is mede ontleend aan de Standaard Beroepen Classificatie van het CBS. Onder de lagere beroepen vallen bijvoorbeeld vissers, metaalarbeiders, conciërges, bouwvakkers, verkopers of chauffeurs. Onder de middelbare beroepen bijvoorbeeld laboranten, verplegers, bakkers, secretaresses of boekhouders. Tot de hogere beroepen behoren ten slotte bijvoorbeeld projectleiders, therapeuten, schrijvers, journalisten of wetenschappelijke beroepen zoals onderwijskundigen, artsen, economen of informatici. De groep managers bestaat uit respondenten met een management functie. De groep hogere managers bestaat uit mensen met een zetel in bijvoorbeeld de directie. 8 3
Motivatie
3.1
Inleiding
Met motivatie wordt de behoefte van mensen om computers en internet te gebruiken bedoeld. Zoals we zagen in Figuur 1.1 is motivatie de eerste vereiste voor toegang tot het internet. Bij het meten van motivatie is er onderscheid gemaakt tussen mensen die van het internet gebruik maken en mensen die dit niet doen. Bij de groep gebruikers ligt de nadruk op de verschillende beweegredenen om het internet te gebruiken. Bij de groep niet‐gebruikers wordt onderzocht waarom zij geen gebruik van het internet maken. Deze groep komt het eerst aan bod. 3.2 Motivatiesvandeniet‐internetgebruikers
Van de Nederlanders die geen gebruik maken van het internet (wat voor 9% van de Nederlandse bevolking geldt in 2010, zie Tabel 7.2), geeft 91% aan het internet ook nog nooit eerder gebruikt te hebben. De overige 9% heeft het internet wel ooit gebruikt, maar is ermee gestopt. In deze paragraaf gaan we op zoek naar de belangrijkste motivaties om het internet niet te gebruiken. 3.2.1Motivatiesvanmensendiehetinternetnognooithebbengebruikt
Ik ben er niet in geïnteresseerd
47%
27%
26%
Ik ben er te oud voor
18%
22%
Ik heb het niet nodig
Ik heb niet genoeg vaardigheden of kennis
15%
Het is te duur
Ik maak mij zorgen over mijn veiligheid of …
21%
9%
9%
Het kost teveel tijd
Vanwege gezondheidsproblemen
57%
2%
5%
2010
2%
4%
2011
1%
3%
Is er nog niet van gekomen
2%
Ik maak mij zorgen over mijn privacy
1%
2%
7%
Ik hoor alleen maar slechte dingen over … 0%
1%
Ik vind informatie op het internet … 0%
1%
Figuur 3.1 Motivaties om geen gebruik te maken van het internet (% van mensen dat het internet nooit gebruikte) 9 Uit Figuur 3.1 blijkt dat desinteresse de belangrijkste reden om het internet nooit gebruikt te hebben. Dit geldt voor 47% (uit gegevens van het CBS blijkt dat dit in 2010 voor 5% van de gehele Nederlandse bevolking gold). Vorig jaar bedroeg dit percentage nog 57%. Daarnaast vindt 26% zichzelf te oud om het internet te gebruiken. Ten opzichte van vorig jaar zijn het hebben van niet genoeg vaardigheden als argument een plaatsje gezakt. Het niet nodig hebben van het internet staat hier nu boven (22%), gevolgd door een tekort aan vaardigheden (15%). Daarnaast geeft 9% van de mensen die internet nooit gebruikten aan dat het teveel tijd kost en 5% dat ze er geen gebruik van kunnen maken door gezondheidsproblemen. Minder frequent genoemde redenen zijn te hoge kosten of issues met privacy. Bijna niemand gaf aan het internet niet te gebruiken vanwege het horen van alleen maar slechte dingen over het internet of omdat informatie op het internet onbetrouwbaar is. Ik ben er niet in geïnteresseerd
Ik ben er te oud voor
55%
29%
13%
27%
21%
19%
Ik heb het niet nodig
27%
14%
Ik heb niet genoeg vaardigheden
Laag opgeleid
51%
38%
19%
18%
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Figuur 3.2 Motivaties om geen gebruik te maken van het internet naar opleidingsniveau (% van mensen dat het internet
nooit gebruikte)
In figuur 3.2 zijn de vier meest genoemde redenen voor niet‐gebruik verdeeld naar opleidingsniveau. Opvallend is dat hoger opgeleiden het hoogst scoren op zowel desinteresse als het niet nodig hebben van het internet. Vorig jaar zagen we nog dat in de hoog opgeleide groep niemand zichzelf te oud achtte om gebruik van het internet te maken. Dit jaar werd dat door 27% genoemd. Informatiegaring
80%
Vermaak
20%
Nieuwe contacten
10%
Iets te leren
10%
Contact met vrienden
10%
Aankopen doen
10%
Voor het werk
10%
Figuur 3.3 Motivaties om gebruik te gaan maken van het internet (% van mensen dat het internet nog nooit heeft gebruikt
maar dit wel ooit wil gaan doen) 10 Van de groep mensen die het internet nog nooit hebben gebruikt geeft 82% aan dat zij wel iemand kennen die hem of haar eventueel zou kunnen helpen bij het gebruik van het internet. Het aantal mensen binnen deze groep dat aangeeft het internet te gaan willen gebruiken is slechts 7%. Van deze relatief kleine groep zijn in Figuur 3.3 de redenen weergegeven waarvoor zij het internet dan zouden gebruiken. Veruit de meest genoemde reden is het vergaren van informatie. Vermaak staat met 20% op de tweede plaats. 3.2.2Motivatiesvanmensendiehetinternetooithebbengebruiktmaar
gestoptzijn
Het percentage mensen dat het internet wel ooit heeft gebruikt, maar hiermee is gestopt is slechts 8,7%. De belangrijkste reden is net als vorig jaar het niet (meer) geïnteresseerd zijn in het internet (23%). Een kleine groep mensen geeft aan dat het teveel tijd kost (15%), het te duur is (8,7%), niet genoeg vaardigheden heeft (23%), thuis geen toegang meer heeft (8%) of het niet meer nodig heeft (8%). Redenen die niet genoemd werden zijn zorgen over privacy, de onbetrouwbaarheid van informatie op het internet of het hebben van slechte ervaringen met het internet. Van de mensen die gestopt zijn met het gebruik van het internet geeft 77% aan ooit hulp gevraagd te hebben bij het gebruik van het internet. Tevens geeft 54% van de mensen die gestopt zijn met internetten aan dit in de toekomst waarschijnlijk wel weer eens te gaan doen. Zij zullen dit vooral doen om informatie te vergaren en om contact met bekenden te onderhouden. 3.3 Motivatieomhetinternettegebruikenonderinternetgebruikers
Volgens het CBS (Statline) is 95% van de Nederlanders gemotiveerd om het Internet te gebruiken. Bij de mensen die gebruik maken van het internet is achterhaald met welke motivaties zij dit doen. Hierbij zijn gevalideerde instrumenten gebruikt. Net als vorig jaar zijn de volgende motivaties meegenomen: carrière (het internet gebruiken om de carrièremogelijkheden te vergroten), persoonlijke ontwikkeling (het internet gebruiken voor het leren van nieuwe dingen), community (het internet gebruiken om nieuwe mensen te leren kennen en tot een groep te behoren), ontspanning (het internet gebruiken om tijd te verdrijven), transactie (het internet gebruiken om aankopen te doen), vermaak (het internet te gebruiken ter plezier), interactie met bekenden (het internet gebruiken om contacten met bekenden te onderhouden) en informatie (het internet gebruiken om informatie te vergaren). Voor al deze categorieën motivaties zijn verschillende stellingen opgesteld waarbij aan de respondenten de mate van overeenstemming is gevraagd op een 5‐puntsschaal (“helemaal mee oneens” tot “helemaal mee eens”). Figuur 3.4 geeft de verschillende motivatiecategorieën en de gemiddelde scores weer. Uit Figuur 3.4 blijkt dat de belangrijkste motivatie om het internet te gebruiken het vergaren van informatie is. De tweede en derde plaats zijn ten opzichte van 2010 omgedraaid. Nu staan op de tweede plaats het internetten ter vermaak en op de derde plaats het onderhouden van contacten met vrienden, familie of andere bekenden. Het doen van aankopen scoort net als vorig jaar nog 11 steeds bovengemiddeld. Ook bovengemiddeld scoort het gebruik van het internet ten behoeve van persoonlijke ontwikkeling. Opvallend is dat zowel internetten om te ontspannen, voor het maken van nieuwe contacten of ergens bij te horen en om de carrièremogelijkheden te vergroten laag scoren. 4,27
4,11
Informatie
Vermaak
3,78
3,74
Interactie
3,85
3,63
3,55
3,58
Transactie
Persoonlijke ontwikkeling
2010
2011
3,54
2,81
2,79
Ontspanning
2,56
2,64
Community
2,33
2,37
Carrière
1
2
3
4
5
Figuur 3.4 Motivaties om het internet te gebruiken (van 1 - helemaal niet gemotiveerd tot 5 - heel erg gemotiveerd)
Om een beter inzicht te krijgen hoe deze motivaties verschillen tussen verschillende segmenten binnen de Nederlandse internetgebruikers zijn in Figuren 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8 de motivaties over geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie verdeeld. 4,13
4,10
Informatie
Vermaak
3,72
3,76
Interactie
3,71
3,55
Transactie
3,59
3,57
Persoonlijke ontwikkeling
3,55
3,53
2,81
Ontspanning
3,77
2,63
2,66
Community
2,32
2,41
Carrière
1
2
Vrouw
3
4
5
Man
Figuur 3.5 Motivaties onder Nederlandse internetgebruikers, naar geslacht
De verschillen in motivaties tussen mannen en vrouwen zijn klein. Zie Figuur 3.5. Vrouwen scoren hoger op interactie (contacten met vrienden onderhouden), mannen iets hoger op carrière (het internet om de carrièremogelijkheden te vergroten). 12 In Figuur 3.6 zijn de motivaties verdeeld over drie verschillende leeftijdscategorieën. Hierbij valt op dat de jongste groep (16‐35) bij alle motivaties behalve informatie het hoogst scoort. 4,05
4,14
4,14
Informatie
Vermaak
4,00
3,74
3,52
Interactie
3,87
3,49
3,58
3,68
3,67
3,40
Transactie
3,61
3,51
3,53
Persoonlijke ontwikkeling
3,07
2,76
2,57
Ontspanning
Community
2,60
2,44
Carrière
1,99
1
2
16‐35
2,92
2,69
2,46
3
36‐55
4
5
55+
Figuur 3.6 Motivaties onder Nederlandse internetgebruikers, naar leeftijd
In Figuur 3.7 zijn de motivaties verdeeld over drie opleidingsniveaus. Hierbij valt op dat de lager opgeleide groep internetgebruikers meer gemotiveerd is om het internet te gebruiken voor vermaak, interactie en ontspanning. Ook scoort deze groep opvallend genoeg het hoogst op de motivatie persoonlijke ontwikkeling. De hoger opgeleide groep steekt net als vorig jaar boven de lager en middelbaar opgeleide groepen uit bij de motivaties informatie en transactie. Het vergaren van informatie is wel voor alle drie de opleidingsniveaus de belangrijkste motivatie. In Figuur 3.8 zijn de motivaties verdeeld over de vijf beroepsfuncties. We zien hier dat de mensen werkzaam in de lagere beroepsgroepen meer gemotiveerd zijn om het internet te gebruiken voor vermaak en ontspanning. Managers scoren het hoogst op de motivaties informatie, interactie, transactie en carrière. Persoonlijk ontwikkeling is voor alle groepen positief, met de middelbare beroepsgroepen als aanvoerder. 13 4,05
4,11
4,22
3,76
3,77
3,66
3,70
3,61
3,57
3,47
3,64
3,67
3,55
3,58
3,48
Informatie
Vermaak
Interactie
Transactie
Persoonlijke ontwikkeling
Ontspanning
2,46
2,97
2,81
Laag
2,79
2,64
2,43
2,33
2,44
2,32
Community
Carrière
1
2
Midden
Hoog
3
4
5
Figuur 3.7 Motivaties onder Nederlandse internetgebruikers, naar opleiding
4,03
4,10
4,20
4,21
4,07
Informatie
Vermaak
3,45
3,86
3,84
3,83
3,81
3,55
3,63
3,51
3,60
3,44
Interactie
3,59
3,71
3,72
3,82
3,52
Transactie
3,50
3,56
3,47
3,52
3,47
Persoonlijke ontwikkeling
3,02
2,81
2,64
2,64
2,59
Ontspanning
Managers
Directie/Hoger management
2,29
2,53
2,52
2,64
2,48
Carrière
1
2
3
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
2,74
2,72
2,52
2,42
2,41
Community
Lagere beroepen
4
5
Figuur 3.8 Motivaties onder Nederlandse internetgebruikers, naar beroepsfunctie
14 3.4 Internationalegegevensmetbetrekkingtotmotivatie
Cijfers met betrekking tot motivaties waarin Europese landen met elkaar worden vergeleken zijn niet beschikbaar. In het eerste trendrapport zijn wel redenen opgenomen om geen gebruik te maken van het internet. Deze gegevens waren afkomstig van Eurostat. Helaas zijn deze gegevens nooit meer bijgewerkt.
3.5 Conclusiestenaanzienvanmotivatie
In het vorige Trendrapport werd geconstateerd dat er een minderheid van ouderen en lager opgeleiden bestaan die niet voldoende gemotiveerd is om toegang tot het internet te verwerven en dit te gebruiken. Dit zien we in 2011 nog steeds. Bij degenen die het internet nog nooit hebben gebruikt (9% volgens het CBS in 2010) is desinteresse de belangrijkste reden. Wel zien we hier ten opzichte van 2010 een behoorlijke daling. Andere veel genoemde redenen om het internet niet te gebruiken zijn het gevoel hebben er te oud voor te zijn, het bezitten van onvoldoende vaardigheden, het niet nodig hebben en het geen tijd hebben. Deze motieven komen relatief veel voor bij ouderen en lager opgeleiden. In Nederland zijn relatief weinig drop‐outs voor internetgebruik: onder degene die het internet niet gebruiken was dit percentage in 2011 9% (tegenover 7% in 2010). Ruim de helft van de drop‐outs is van plan in de toekomst naar het internet terug te keren. Net als vorig jaar is het belangrijkste onderzoeksresultaat bij de niet‐gebruikers dat slechts 7,3% aangeeft het internet in de toekomst nog te willen gaan gebruiken. Dit percentage is lager dan vorig jaar (15,3%). Het lijkt er dus op dat we nu echt de harde kern bereiken van mensen die echt niet willen of kunnen. Deze kern bestaat voor een deel uit functionele3 of volledige analfabeten die het internet niet kunnen gebruiken. In het vorige trendrapport is aangegeven dat dit voor ongeveer 13% van de volwassen Nederlandse bevolking geldt. Een deel van deze groep gebruikt het internet met behulp van iconen, foto’s en video en met behulp van gesproken websites of medemensen die wel kunnen lezen. Tevens bestaat een deel uit een kern van mensen die echt niet willen of kunnen (door een handicap of een gebrek aan vaardigheden). De gevonden algemene motivaties van degenen die het internet wel gebruiken wijzen erop dat het internet net als vorig jaar nog steeds primair een informatie en vermaak medium is. Opvallend is dat de scores op bijna alle motivatiecategorieën zijn afgenomen. Alleen bij internetten voor het doen van transacties, voor groeps community en voor carrièredoeleinden is een kleine toename zichtbaar. Bij de soorten van internetgebruik zullen we later zien dat het aantal mensen dat online winkelt en marktplaatst verder is toegenomen. Op één uitzondering na zijn er geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen bij de algemene motivaties om internet te gebruiken. Vrouwen scoren alleen veel lager op ontspanning dan mannen. In hoofdstuk 6 zullen we zien dat er meer verschillen waarneembaar zijn bij de concrete 3
Functioneel analfabetisme (of: laaggeletterdheid) houdt in dat mensen moeite hebben met lezen en/of
schrijven. Dit in tegenstelling tot analfabeten, die helemaal niet kunnen lezen en schrijven.
15 toepassingen. Bij de verschillende leeftijdsgroepen geldt dat hoe jonger men is, hoe meer men het internet wil gebruiken voor vermaak en ontspanning. Nederlanders tussen de 16 en 35 willen het internet ook meer gebruiken ten behoeve van hun carrière en voor het leren kennen van nieuwe mensen en tot het behoren van een groep. Betreffende opleidingsniveau zien we dat de hoger opgeleiden hoger scoren op de motivatie informatie. Verderop zullen we zien dat de verschillen vooral liggen in het soort informatie dat men zoekt. Tevens willen hoger opgeleiden net als vorig jaar het internet meer benutten voor hun carrière en voor het doen van transacties. Lager opgeleiden willen het internet duidelijk meer gebruiken voor vermaak, ontspanning en voor het deelnemen aan communities. Betreffende de Nederlandse beroepsbevolking zien we dat de lagere beroepsbevolking het internet meer dan gemiddeld gebruiken voor ontspanning en vermaak. Wel is voor hen ook informatie de belangrijkste reden. Volgens Figuur 1.1 is motivatie de eerste drijvende kracht in het gehele proces van toegang tot het internet. In dit hoofdstuk hebben we gezien welke motivaties van belang zijn voor het wel of niet verwerven van fysieke toegang tot het internet. 16 4
Fysieketoegang
4.1
Inleiding
Fysieke toegang is de tweede vereiste voor volledige toegang tot het internet. Het gaat hier over het bezitten van een computer‐ en internetaansluiting. Het kan gaan om eigen bezit, meestal thuis, of om een aansluiting op het werk, op school of in een openbaar gebouw. Daarnaast kunnen we nog het bredere begrip materiële toegang onderscheiden. Dit betekent het bezit van randapparatuur, software, abonnementen (anders dan toegang) en zaken als inkt en printerpapier die bij sommige toepassingen noodzakelijk zijn. Deze additionele middelen worden in dit rapport buiten beschouwing gelaten. In hoofdstuk 7 wordt verder ingegaan op de mate van gebruik van computers en het internet. Het hebben van fysieke toegang betekent immers niet dat mensen ook daadwerkelijk gebruik van computers en het internet maken. 4.2 Nationaletoegangsgegevens
Het aantal huishoudens met toegang tot het internet is in 2010 verder gestegen tot 91%. Dit is nog steeds iets minder dan het aantal huishoudens met toegang tot een PC (94%). In totaal heeft 94% van de Nederlanders internettoegang. Dit komt omdat ook elders een computer of internet kan worden gebruikt. Voor 49% is dit het werk (opvallend is dat dit percentage ten opzicht van 2009 twee procentpunten is gedaald), voor 19% op een school, voor 22% bij iemand anders en voor 8% ergens anders. Zie Tabel 4.1. Tabel 4.1 Toegang tot computers en internet en plaats van internetgebruik, % van alle personen
2006 2007 2008 2009 Huishoudens met PC toegang 84 86 88 91 Personen met PC toegang 88 90 92 93 Huishoudens met internet toegang 80 83 86 90 Personen met internet toegang 85 88 91 93 Plaats internetgebruik Thuis 95 97 97 98 Bij iemand anders thuis 13 18 20 22 Op het werk 44 47 47 51 Bij een onderwijsinstelling 15 18 18 19 Ergens anders 3 5 6 6 Bron: CBS Statline 2010 92 94 91 94 98 22 49 19 8 In Tabel 4.2 is de toegang tot computers verdeeld naar geslacht, leeftijd en opleiding. Hieruit blijkt dat het verschil tussen mannen en vrouwen blijft gehandhaafd. Het verschil tussen lager en hoger opgeleiden is nog steeds aanzienlijk; 88% en 99% respectievelijk. Betreffende leeftijd valt op dat van de senioren 30% nog geen toegang tot een computer heeft in het huishouden. Tabel 4.3 richt zich verder op het internet. Hier is hetzelfde verschil waarneembaar tussen mannen en vrouwen. Van de lager opgeleide groep heeft 13% nog geen toegang tot het internet (zelf of via 17 het huishouden). Bij de senioren is dit 32%, een afname van 4% ten opzichte van 2009. Wanneer we naar inkomen kijken zien we dat in de laagste en de op een na laagste groep inkomens nog genoeg ruimte is voor het verbeteren van de internettoegang. Hetzelfde geldt voor de niet‐werkzame groep mensen in Nederland. Hiervan heeft 17% nog geen internettoegang (wel 3% meer ten opzichte van 2009). Tabel 4.2 Toegang tot een computer (zelf of in huishouden), % van alle personen
2006 2007 Geslacht Man 89 91 Vrouw 87 90 Opleiding Laag 81 83 Midden 92 95 Hoog 96 97 Leeftijd 15‐25 98 99 25‐45 94 95 45‐65 86 89 65‐75 57 59 Bron: CBS Statline Tabel 4.3 Toegang tot het internet (zelf of in huishouden), % van alle personen
2006 2007 Geslacht Man 86 89 Vrouw 84 87 Opleiding Laag 76 79 Midden 88 92 Hoog 95 95 Leeftijd 15‐25 95 98 25‐45 91 93 45‐65 83 86 65‐75 50 54 Inkomen e
1 20% groep (laagst) 76 78 2e 20% groep 81 83 3e 20% groep 86 87 e
4 20% groep 89 93 93 96 5e 20% groep (hoogst) Werk Werkzaam 91 94 Niet werkzaam 69 71 Werkzaam < 12 uur 97 95 Werkzaam > 12 uur 91 94 Bron: CBS Statline 2008 91 92 85 94 98 99 96 91 61 2009 95 92 87 97 99 98 98 93 66 2010 95 93 88 98 99 99 99 94 70 2008 90 91 84 93 97 98 96 91 57 82 88 93 95 96 95 77 97 95 2009 94 92 86 96 98 99 98 92 64 85 89 93 97 98 97 80 97 97 2010 95 93 87 97 98 99 99 94 68 87 90 96 98 98 98 83 98 98 18 Uit Tabel 4.3 blijkt dat de groep mensen die zelf of in het huishouden geen toegang hebben tot het internet gekenmerkt wordt door een groot aantal 65‐plussers, niet werkzame mensen, mensen met een lager opleidingsniveau en mensen uit de laagste inkomensgroepen. De groep mensen die zelf of in het huishouden geen toegang heeft tot het internet kan echter niet beperkt worden tot deze kenmerken. In geen van de groepen weergegeven in Figuur 4.3 is de toegang 100%. Aan de internetgebruikers is gevraagd welke apparaten zij gebruiken. Dit is weergegeven in Figuur 4.1. We zien hier dat 73% gebruik maakt van een desktop computer en 71% van een laptop. Verder gebruikt 31% een smartphone. Ook spelcomputers zijn populair met een gebruikspercentage van 23%. Tablet Pc’s en eReaders zijn in opkomst, maar zeker nog geen algemeen gebruiksapparaat. Desktop computer
Laptop
Smartphone
Spelcomputer (Xbox, Playstation, Wii etc)
Tablet Pc (iPad, Asus etc)
eReader
73%
71%
31%
23%
10%
5%
Figuur 4.1 Apparaten gebruikt door internetgebruikers 4.3 Internationaletoegangsgegevens
Uit Tabel 4.4 op de volgende pagina blijkt dat het percentage Europese huishoudens met toegang tot het internet in 2010 verder is gestegen naar 70%. IJsland bezet de eerste plaats in 2010 met 92% toegang, daarna volgt Nederland met 91% (volgens cijfers van Eurostat die iets afwijken van de CBS cijfers). In alle Europese landen is het percentage in het afgelopen jaar gestegen. In de Oost Europese landen groeit de huishoudelijke toegang tot het internet nog steeds het snelst. 4.4 Conclusiestenaanzienvanfysieketoegang
Vorig jaar werd geconcludeerd dat Nederland betreffende fysieke toegang tot computers en internet haar verzadigingspunt heeft bereikt. In Europees verband zien we dat alleen IJsland een hoger thuisbezit van computers en thuisaansluiting heeft (1% verschil). In Zuid‐ en Oost‐Europa is dit punt nog niet bereikt wat verklaart waarom hier de jaarlijkse stijging hoger is dan in Nederland en andere Noord‐Europese landen. Er is in Nederland nog geen sprake van volledige dekking zoals die nagenoeg wel aanwezig is bij de telefoon en de televisie. Zowel bij computerbezit als bij het thuis hebben van internettoegang blijven lager opgeleiden en vooral senioren achter. Wel zijn de verschillen ten opzichte van vorig jaar iets kleiner. Nu vinden we betreffende internettoegang 11% verschil tussen hoger en lager opgeleiden en 31% verschil tussen 65 plussers en jongeren (15‐25). Waarschijnlijk blijft ook het inkomen een kleine rol spelen: er is 11% verschil tussen de 20% hoogste en de 20% laagste inkomens. Wanneer dit het geval is, zou dit vooral naar voren moeten komen bij de materiële toegang in de bredere zin. Het 19 bezit van noodzakelijke randapparatuur, software en abonnementen is in dit onderzoek echter niet meegenomen. Bij de toegang tot computers en internet is de thuisaansluiting de laatste jaren steeds belangrijker geworden. We zien dat het percentage internetgebruiks met laptop behoorlijk is, 71%. Aangezien het draadloos internetnetwerk zich blijft uitbreiden hebben mensen met een draagbare computer op steeds meer plaatsen de beschikking over internet. Additionele aansluitpunten en draadloze faciliteiten in publieke ruimten en gebouwen, ook die van de overheid, worden steeds belangrijker. Tabel 4.4 Percentage Europese huishoudens met toegang tot het internet
EU 27 IJsland Nederland Luxemburg Noorwegen Zweden Denemarken Duitsland Finland Verenigd Koninkrijk Oostenrijk België Ierland Frankrijk Slovenië Malta Estland Slowakije Litouwen Polen Letland Hongarije Spanje Tsjechië Italië Cyprus Kroatië Portugal Griekenland Roemenië Bulgarije Turkije Zwitserland Bron: Eurostat 2006
49
83
80
70
69
77
79
67
65
63
52
54
50
41
54
53
46
27
35
36
42
32
39
29
40
37
:
35
23
14
17
:
:
2007
54
84
83
75
78
79
78
71
69
67
60
60
57
49
58
54
53
46
44
41
51
38
45
35
43
39
:
40
25
22
19
:
:
2008
60
88
86
80
84
84
82
75
72
71
69
64
63
62
59
59
58
58
51
48
53
48
51
46
47
43
:
46
31
30
25
:
:
2009 65 90 90 87 86 86 83 79 78 77 70 67 67 63 64 64 63 62 60 59 58 55 54 54 53 53 50 48 38 38 30 : : 2010
70
92
91
90
90
88
86
82
81
80
73
73
72
74
68
70
68
67
61
63
60
60
59
61
59
54
56
54
46
42
33
42
:
20 5
Vaardigheden
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen vijf soorten vaardigheden aan de orde die men nodig heeft om gebruik te maken van het internet: operationele, formele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden. Nieuw in deze opsomming zijn de communicatievaardigheden. Deze zijn in het vorige trendrapport niet meegenomen. Deze vaardigheden gaan over het communiceren in een online omgeving, communicatie die in vergelijking met de offline wereld minder rijk is onder andere door een beperkte rol van non‐verbale communicatie. Bij communicatievaardigheden gaat het over het gehoord worden op internet en het uitwisselen van informatie met andere internetgebruikers. Voor de volledigheid is hieronder de definitie en toepassing van alle vaardigheden op het internet weergegeven: Operationele vaardigheden zijn het kunnen… 


…bedienen van een internet browser: o Het openen van websites door de URL in de adresbalk te typen, o Het vooruit en terug kunnen surfen tussen internetpagina’s door gebruik te maken van de browser knoppen, o Het opslaan van bestanden op de harde schijf, o Verschillende formaten kunnen openen en opslaan (bijvoorbeeld PDF); o Het opslaan van websites in de Favorieten o Het gebruiken van een hyperlink. …bedienen van een zoekmachine op het internet: o Het invullen van zoekwoorden in een zoekveld, o Het uitvoeren van een zoekopdracht, o Het openen van zoekresultaten in de lijst met zoekresultaten. …gebruiken van online formulieren: o Gebruik maken van de verschillende typen invoervelden en knoppen (bijvoorbeeld dropdown menu’s); o Het versturen van een formulier. Formele vaardigheden zijn het kunnen… 

…navigeren op het internet: o Hyperlinks gebruiken (in een menu, tekstueel, plaatjes etc.) in verschillende menu en website lay‐outs. …behouden van een gevoel van oriëntatie tijdens het navigeren op het internet: o Niet gedesoriënteerd raken binnen een website, o Niet gedesoriënteerd raken tijdens het surfen tussen websites, o Niet gedesoriënteerd raken tijdens het openen van en surfen tussen zoekresultaten. Informatie vaardigheden zijn het kunnen… 
…vinden en gebruiken van informatie, door: o Het kiezen van een geschikt zoeksysteem (of plaats om informatie te zoeken), o Het definiëren van zoekwoorden die zich op het informatieprobleem richten, o Het selecteren van geschikte informatiebronnen, o Het evalueren van informatiebronnen. 21 Communicatie vaardigheden zijn het kunnen… 
…communiceren met anderen op het internet, door: o Online identiteiten aan te nemen, o Contacten te maken en te onderhouden, o Aandacht te trekken, o Meningen uit te wisselen met anderen. Strategische vaardigheden zijn het… 
…voordeel behalen met behulp van het internet, door: o Het oriënteren op een bepaald doel o De juiste actie ondernemen om het doel te behalen o De juiste beslissingen nemen om het doel te behalen o De voordelen van dit doel behalen. Om helderheid te verschaffen in de discussies en activiteiten rondom digitale vaardigheden in Nederland en Europa heeft Digivaardig & Digibewust een piramide ontwikkeld waarin de verschillende termen die in het kader digitale vaardigheden – vaak door elkaar – gebruikt worden een plek hebben gekregen. Deze piramide is weergegeven in Figuur 5.1. De piramide laat de verbanden zien tussen de Europese termen (vanuit de actielijnen van de verschillende DG’s van de Europese Commissie) en Nederlandse benamingen. Bovendien brengt de piramide duidelijk het werkterrein van Digivaardig & Digibewust in kaart. Het vormt een hulpmiddel om de terminologie te duiden en het programma Digivaardig & Digibewust en haar positie in het speelveld toe te lichten. Figuur 5.1 Piramide van digitale vaardigheden, ontwikkeld door Digivaardig & Digibewust. 22 De eerste twee niveaus worden in Nederland de digitale basisvaardigheden genoemd. In Europa vallen deze niveaus onder de term digital literacy als onderdeel van de ICT user skills. Het derde en vierde niveau van digitale vaardigheden hebben een overlap met mediavaardigheden (media literacy). Het programma Digivaardig & Digibewust was de afgelopen tweeënhalf jaar gericht op het deel van de piramide onder de stippellijn. Vanaf 2012 zal ook de top van de piramide onderdeel uit maken van het programma. Die top wordt in Nederland geduid met e‐Skills. Het gaat hier om vaardigheden voor professionals in alle beroepsgroepen die op hun werk moeten kunnen omgaan met allerlei ICT‐systemen (in Europa de e‐business skills genoemd of e‐Leadership skills). In de punt van de piramide zitten de ICT‐professionals, werkzaam in de ICT‐industrie of in andere sectoren. Zij hebben vaardigheden nodig (in Europa de ICT practitionar skills genoemd) om nieuwe hoogwaardige systemen voor organisaties te ontwikkelen en te onderhouden. Op basis van deze indeling en het European eSkills Forum heeft ECP‐EPN de ICT‐vaardigheden‐piramide opgesteld. 5.2 Nationalegegevens
Vorig jaar werd geconcludeerd dat het lastig is om aan de resultaten van het surveyonderzoek een absoluut niveau van internetvaardigheden toe te kennen. Een van de conclusies was dat de items behorende bij de formele vaardigheden waarschijnlijk te gemakkelijk worden geschat omdat men de bewuste handelingen vaak verricht, terwijl de items bij operationele vaardigheden als moeilijk geschat worden omdat men sommigen van hen niet zo vaak of nooit verricht. In vergelijking met prestatietests gehouden aan Universiteit Twente werden de informatie en strategische vaardigheden zeker te hoog geschat, waarschijnlijk omdat men zijn/haar eigen intelligente gedrag bij informatie zoeken en keuzes maken op het internet overschat. De resultaten zijn echter wel geschikt om de relatieve verdeling naar geslacht, leeftijd en opleiding weer te geven. In Figuur 5.1 is het gemiddelde niveau van operationele, formele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden van internetgebruikers weergegeven anno 2010 en 2011. 2,74
2,76
Operationele vaardigheden
3,80
3,91
Formele vaardigheden
3,30
3,38
Informatie vaardigheden
2010
2011
Communicatie vaardigheden
2,29
2,81
2,86
Strategische vaardigheden
1
2
3
4
5
Figuur 5.2 Gemiddelde niveau van operationele, formele, informatie en strategische vaardigheden van internetgebruikers (1
laagste niveau tot 5 hoogste niveau)
In Figuur 5.2 is te zien dat het niveau van alle vaardigheden licht is toegenomen in 2011. De formele vaardigheden zijn het meest toegenomen. Verder is te zien dat het niveau van de communicatie 23 vaardigheden relatief laag is. In Figuur 5.3 is de verdeling over de vaardigheden naar geslacht weergegeven. Hieruit blijkt dat mannen op vier van de vijf vaardigheden hoger scoren dan vrouwen. In de hiervoor genoemde prestatiemetingen zijn de effecten van geslacht nooit waarneembaar geweest, dus de kans is groot dat de getoonde verschillen toegeschreven kunnen worden aan het gebruik van surveys waarin mannen geneigd zijn zichzelf als beter te presenteren dan dat zij daadwerkelijk zijn. Operationele vaardigheden
2,98
2,50
3,87
3,94
Formele vaardigheden
3,53
3,24
Informatie vaardigheden
Man
2,33
2,26
Communicatie vaardigheden
Vrouw
2,97
2,75
Strategische vaardigheden
1
2
3
4
5
Figuur 5.3 Gemiddelde niveau van operationele, formele, informatie en strategische vaardigheden, naar geslacht
In Figuur 5.4 is de verdeling over leeftijd weergegeven. Hieruit blijkt dat de oudste leeftijdsgroep slechter presteert op alle vaardigheden dan de jongste en op een na jongste groep. Ook hier geldt dat de verschillen op de inhoudelijke vaardigheden groter zijn dan echte prestatiemetingen zouden vinden (Van Deursen, 20104). Figuur 5.5 geeft de verdeling weer naar opleidingsniveau. Opvallend is dat hoger opgeleide internetgebruikers op alle vaardigheden een stuk beter presteren dan de middelbaar en lager opgeleiden, met uitzondering van de gemeten communicatievaardigheden. Hier zijn de verschillen tussen de drie opleidingsniveaus verwaarloosbaar. Operationele vaardigheden
2,12
2,79
3,41
3,69
3,94
4,06
Formele vaardigheden
Informatie vaardigheden
2,94
Communicatie vaardigheden
2,22
1,94
Strategische vaardigheden
2
3,76
16‐35
2,81
36‐55
55+
2,95
2,42
1
3,5
3
3,27
4
5
Figuur 5.4 Niveau van operationele, formele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden, naar leeftijd
4
Van Deursen, A. (2010). Internet skills, vital assets in an information society. Enschede: Universiteit twente
24 2,58
2,78
2,95
Operationele vaardigheden
3,97
3,92
3,79
Formele vaardigheden
3,12
3,41
Informatie vaardigheden
3,75
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
2,31
2,29
2,30
Communicatie vaardigheden
2,67
2,89
3,11
Strategische vaardigheden
1
2
3
4
5
Figuur 5.5 Niveau van operationele, formele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden, naar opleiding
In Figuur 5.6 zijn de verdelingen naar beroepsfunctie weergegeven. Opvallend hier is dat de mensen werkzaam in het hoger management het best scoren op communicatievaardigheden. Betreffende deze vaardigheden zien we dat bij de lager opgeleide beroepsgroep de meeste ruimte voor verbetering is. Opvallend is ook dat het hoger management relatief laag scoort op informatie en strategische vaardigheden. 2,66
2,89
3,17
3,17
3,08
Operationele vaardigheden
4,01
3,88
3,69
3,92
3,76
Formele vaardigheden
3,14
3,42
Informatie vaardigheden
3,95
3,83
3,76
2,22
2,30
2,36
2,47
2,54
Communicatie vaardigheden
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
2,70
2,95
Strategische vaardigheden
Managers
3,30
3,31
3,10
1
2
3
Directie/Hoger management
4
5
Figuur 5.6 Niveau van operationele, formele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden, naar beroepsfunctie
Uit de vragenlijst blijkt verder dat 64,1% van de internetters zelf geen gebruik maakt van hulp bij het internetten. Dit percentage is ten opzichte van vorig jaar nagenoeg niet veranderd (64,5% in 2010). Hiervan doet 5,3% dat omdat ze niet weten aan wie ze dat zouden moeten vragen (1% meer dan in 2010). De overige 94,7% maakt geen gebruik van hulp omdat ze geen hulp nodig hebben. Figuur 5.6 geeft de meest gebruikte hulpbronnen aan van mensen die hulp gebruiken bij het internetten. 25 Hieruit blijkt dat veruit de meeste mensen hulp van vrienden of familie inschakelen: 65% van de mensen die hulp nodig hebben.
Vrienden of familie
32%
Collega’s
7%
Computerexpert
6%
Helpdesk
6%
Bibliotheek 0%
Figuur 5.6 Bronnen van hulp (% van mensen die hulp gebruiken bij het internetten)
5.3 Internationalegegevens
Na in 2008 en 2009 geen data beschikbaar te hebben gesteld over internetvaardigheden, heeft Eurostat in 2010 de draad weer opgepakt. Helaas worden deze vaardigheden nog steeds gemeten door gebruik te maken van enquêtes waarin aan respondenten wordt gevraagd welke van enkele genoemde activiteiten hij of zij ooit hebben uitgevoerd. Er worden dus geen vaardigheden geschat, gemeten of geobserveerd. De gegevens zijn zodoende meer een indicatie van het soort gebruik dan van de vaardigheid die iemand bezit. Omdat er een relatie wordt verondersteld tussen het soort van gebruik en het vaardigheidsniveau, kunnen deze indicatoren wel worden gebruikt voor het identificeren van tendensen. Voor het meten van internetvaardigheden heeft Eurostat aan respondenten gevraagd welke van de volgende activiteiten zij ooit hebben uitgevoerd: 
Informatie vinden met een zoekmachine; 
Een e‐mail met bijlagen versturen; 
Berichten achterlaten op chatrooms, nieuwsgroepen of discussiefora; 
Telefoneren via het internet; 
Mappen delen met anderen om muziek, films en dergelijke uit te wisselen; 
Een webpagina ontwerpen. Om een vaardigheidsniveau aan te duiden zijn de respondenten vervolgens ingedeeld in drie categorieën: 
Laag: de respondent heeft één of twee van de genoemde activiteiten uitgevoerd; 
Gemiddeld: de respondent heeft drie of vier van de genoemde activiteiten uitgevoerd; 
Hoog: de respondent heeft vijf of zes van de genoemde activiteiten uitgevoerd. In Tabel 5.1 valt direct op dat het aantal personen met een hoog internetvaardigheidsniveau laag is, slechts 10% in de EU 27. Dit percentage is ten opzichte van 2006 slechts 4 procentpunten gestegen. Het meest opvallend is echter de lage score van Nederland in vergelijking met andere landen. In Nederland is volgens de Eurostat data het aantal mensen dat 5 of 6 van de genoemde applicaties uit heeft gevoerd slechts 6%. Dit geeft in onze ogende beperking aan van het meten van vaardigheden op deze manier, want er is geen enkele reden om aan te nemen dat het niveau van 26 internetvaardigheden in Nederland met zijn relatief hoge toegang tot en gebruik van het internet zoveel lager is in vergelijking met andere Europese landen. Tabel 5.1 Percentage personen met lage (1-2 activiteiten), midden (3-4 activiteiten) en hoge (5-6 activiteiten)
internetvaardigheden, Europa 2006-2010.
EU 27 België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden Bron: Eurostat laag 30 39 10 20 40 41 17 39 : 23 23 42 35 14 29 20 31 21 22 44 35 36 22 22 14 27 34 27 30 38 48 2006 midden
19 19 13 11 33 25 24 28 : 9 19 7 36 16 17 16 31 8 15 29 30 20 17 13 7 19 19 20 14 18 26 hoog
6
5
5
3
13
5
21
10
:
3
7
3
16
7
6
9
10
1
4
9
14
7
7
4
2
8
5
4
4
5
8
laag
29
40
13
25
37
41
20
39
26
22
22
42
31
15
22
18
28
:
22
39
38
38
24
16
16
25
34
23
25
41
45
2007
midden
23
23
15
12
34
27
25
29
27
11
24
12
37
18
26
20
37
:
19
33
32
23
19
19
10
23
23
25
17
22
25
hoog
8
5
7
3
12
6
20
11
12
4
8
3
20
9
11
13
14
:
5
12
14
8
7
8
2
10
7
8
11
8
8
laag 32 39 21 24 36 41 23 48 31 25 24 36 25 20 22 17 37 21 24 48 36 38 28 15 25 30 29 30 31 38 38 2010 midden 30 30 18 24 40 33 32 33 32 18 31 23 45 23 29 24 40 28 31 36 43 31 24 27 16 28 41 29 32 36 37 hoog
10
8
7
6
11
8
17
5
18
4
12
5
23
12
19
23
11
6
7
6
12
6
9
11
1
12
9
7
7
9
14
5.4
Conclusiestenaanzienvanvaardigheden
Vorig jaar werd in het trendrapport in het hoofdstuk over internetvaardigheden vooral aandacht besteed aan een reeks van prestatiemetingen uitgevoerd aan de Universiteit Twente tussen 2007 en 2010. Hieruit bleek dat Nederlanders redelijk scoren op operationele en formele vaardigheden, maar aanzienlijk lager op informatie en strategische internetvaardigheden. Een belangrijke conclusie was dat jongeren met hun hogere niveau van operationele en formele vaardigheden niet automatisch hoog scoren op de inhoudelijke vaardigheden. In 2011 zijn er geen prestatiemetingen uitgevoerd en daarom zijn we voor de meting van internetvaardigheden voor dit rapport volledig aangewezen op de resultaten van de enquête. Helaas is het absolute niveau van vaardigheden middels enquêtes moeilijk vast te stellen. Internetgebruikers overschatten de dingen die zij doen en zeker de dingen 27 die zij goed doen op het internet. Daarnaast onderschatten zij de problemen bij het informatie zoeken en maken van strategische keuzes. Dit geldt in het bijzonder voor (jonge) mannen die in de prestatietests slechter scoorden dan zij zelf aangaven. Wel is de meting geschikt om onderlinge verschillen te observeren en om een vergelijking te doen met de scores van 2010. Wanneer we de scores op de vaardigheden vergelijken met die van 2010 dan zien we een lichte progressie. Deze is het grootst bij de formele vaardigheden. De lichte stijging van operationele en formele vaardigheden kan deels verklaard worden doordat deze vaardigheden toenemen met ervaring, waarvan we in tabel 7.1 zien dat deze het afgelopen jaar ook is toegenomen. Een lichte toename van operationele en formele vaardigheden kan mede de lichte toename in informatie en strategische vaardigheden verklaren. Wanneer mensen de basisvaardigheden onder de knie krijgen komen zij ook meer toe aan het beoefenen van de inhoudelijke informatie en strategische vaardigheden. Het feit dat de communicatievaardigheden relatief laag scoren is wel een punt van aandacht. Communicatievaardigheden zullen in de toekomst steeds belangrijker worden, daar online communicatietoepassingen enorm in opkomst zijn. We zullen tevens zien dat deze vaardigheden ook een belangrijke rol kunnen spelen bij mensen waar het aan informatievaardigheden schort. Communicatievaardigheden, onder andere nodig voor het inschakelen van online hulp door bijvoorbeeld contacten in een sociaal netwerk of forum te raadplegen, zouden hiervoor kunnen compenseren. De resultaten laten bijvoorbeeld zien dat hogere managers een relatief hoog niveau van communicatievaarduigheden hebben terwijl het niveau van informatievaardigheden gemiddeld is. Deze laatste zijn voor de functie wel belangrijk, en tekorten worden behalve door een staf van beleidsmedewerkers waarschijnlijk ook door communicatievaardigheden gecompenseerd. In Europees verband wijzen de cijfers er op dat Nederland op zijn best tot de middenmoot behoort wanneer het gaat over internetvaardigheden. De ongeldige manier van vaardigheden meten en de discutabele uitkomsten geven echter voldoende redenen om de cijfers in twijfel te trekken. Waarom zou in Nederland in drie jaar tijd het percentage mensen met een hoge internetvaardigheid zijn gehalveerd? 28 6
Soortenvangebruik
6.1
Inleiding
De laatste stap in de toegang tot het internet zijn de verschillende soorten van toepassingen waarvan gebruik wordt gemaakt. Dit hoofdstuk gaat dieper in op wat mensen nu eigenlijk met het internet doen of kunnen doen. 6.2 Nationalegegevens
Net als vorig jaar is er aan de respondenten die gebruik maken van het internet gevraagd hoe vaak zij bepaalde internettoepassing gebruiken. In totaal zijn er 31 toepassingen bevraagd. In Figuur 6.1 zijn deze toepassingen en de bijbehorende gemiddelde gebruiksfrequenties weergegeven. Uit dit figuur blijkt dat informatie toepassingen (zoals het gebruik van zoeksystemen, nieuwsdiensten en online kranten en omroepen) nog steeds erg populair zijn. Het dagelijkse gebruik van zoeksystemen is in 2011 gestegen naar 69% (van 67% in 2010). De online omroep, krant, of tijdschrift worden dagelijks door 37% van de internetters geraadpleegd (ten opzichte van 34% in 2010) en nieuwsdiensten in het algemeen door 44%. De meest populaire toepassing blijft e‐mail: 90% van alle Nederlandse internetters maakt hier dagelijks gebruik (ten opzichte van 87% in 2010). Het gebruik van sociale netwerksites zet in 2011 ook door: 37% van de Nederlandse internetgebruikers is hier dagelijks op actief. Verder maakt 60% van de Nederlandse internetters wel eens gebruik van online dating, online fora of communities. Erg populair en aanzienlijk toegenomen zijn ook het online winkelen en het online bestellen van producten. Hier houdt 20% van de Nederlandse internetters zich dagelijks mee bezig, en 57% wekelijks. Met websites zoals marktplaats en eBay houdt 87% van de internetters zich bezig. Online gaming is een dagelijkse bezigheid voor 16% van de Nederlandse internetters (ten opzichte van 14% in 2010). Van de Nederlandse internetters zoekt 83% wel eens online naar overheidsinformatie. De meerderheid doet dit enkele keren per jaar. Dit geldt ook voor het doen van transacties met de overheid wat door 77% van de internetgebruikers wordt gedaan. Ook hier geldt een kleine toename ten opzichte van 2010. Minder populair (mede door de aard van de toepassing) zijn nog steeds het zelfstandig leren (38% van alle internetgebruikers) op internet en het volgen van online cursussen (21% van alle internetgebruikers). Verder maakt 16% van de Nederlandse internetgebruikers wel eens gebruik van een online consult in de gezondheidszorg en komt 30% wel eens op patiënten website. Ten slotte valt uit Figuur 6.1 op te maken dat 28% van de Nederlandse internetters wel eens telewerkt en 38% van het internet wel eens gebruikt voor het zoeken van vacatures en het solliciteren. 29 Zoeksystemen zoals Google
Online omroep, krant en tijdschrift
Nieuwsdiensten E‐mail
Telefoneren (vb. Skype)
Chatten
21
37
44
20
6 211
90
5
9
16
Internetbankieren
9
16
9
13
61
48
14
14 2 6
57
20
Hobbyinformatie zoeken
9
Reizen en vakanties boeken 12 5
Vrij surfen of browsen
19
59
17
Downloaden muziek of video
Uploaden van video’s, foto’s of muziek
Online Gamen
20%
Maandelijks
31
14 2 6
13
9
25
43
43
49
20
24
12
17
23
48
68
76
48
84
23
70
Telewerken 5 9 6 8
Vacatures en solliciteren 3 6 8
21
Wekelijks
85
32
Gezondheidsinformatie zoeken 3 7
21
Consult en behandeling 122 10
Patiëntensite of zelfhulpgroep 23 7
19
Online cursussen volgen 13 4 13
Informatie over opleidingen of cursussen … 2 6 10
Zelfstandig leren 6 9 8
30
7
63
54
57
Overheidsinformatie zoeken 3 10
23
Transacties met de overheid 12 6
Participatie in politiek of overheidsbeleid 2 4 4 14
Dagelijks
10
23
23
27
15
16
7
17
5 12
13 10
16
0%
11
21
43
20
9
7
25
34
17
9
30
Sociale netwerksites
16
37
Communities 5 9 10
13
Online fora of discussiegroepen
9 10 9
17
Online daten 3 3 3 6
Winkelen of bestellen
Marktplaatsen
Producten zoeken en prijzen vergelijken
4 22
19
18
22
12 10
8 10
69
72
62
79
37
15
45
62
40%
60%
80%
Enkele keren per jaar
100%
Nooit
Figuur 6.1 Hoeveelheid gebruik van verschillende internettoepassingen onder internetgebruikers
30 Om het gebruik in 2010 te vergelijken met 2011, is in Figuur 6.2 het percentage internetters weergegeven dat een bepaalde toepassing ooit heeft gebruikt. Zoeksystemen zoals Google
Online omroep, krant en tijdschrift
80%
81%
83%
82%
Nieuwsdiensten E‐mail
Telefoneren (vb. Skype)
99%
99%
34%
39%
44%
52%
Chatten
94%
94%
Internetbankieren
75%
75%
71%
66%
80%
83%
Hobbyinformatie zoeken
Reizen en vakanties boeken
Vrij surfen of browsen
Sociale netwerksites
Communities
Online fora of discussiegroepen
Online daten
64%
70%
42%
37%
41%
46%
15%
15%
87%
94%
87%
87%
90%
91%
Winkelen of bestellen
Marktplaatsen
Producten zoeken en prijzen vergelijken
57%
57%
58%
57%
Downloaden muziek of video
Uploaden van video’s, foto’s of muziek
46%
51%
Online Gamen
82%
83%
73%
77%
Overheidsinformatie zoeken
Transacties met de overheid
Participatie in politiek of overheidsbeleid
Gezondheidsinformatie zoeken
Consult en behandeling
Patiëntensite of zelfhulpgroep
Telewerken
Vacatures en solliciteren
Online cursussen volgen
Informatie over opleidingen of cursussen zoeken
Zelfstandig leren
99%
98%
24%
24%
15%
16%
79%
77%
27%
30%
24%
28%
35%
38%
18%
21%
37%
38%
55%
55%
2010
2011
Figuur 6.2 Percentage internetters dat een toepassing ooit gebruikte, 2010 en 2011
31 Uit Figuur 6.2 valt op te maken dat het gebruik van de meeste toepassingen is toegenomen in 2011. De grootste toename zien we bij chatten, online winkelen of bestellen, gevolgd door sociale netwerken. Het aantal internetters dat wel eens heeft gechat steeg met 8% van 44% naar 52%. Online winkelen steeg met 7% van 87% naar 94%, en het gebruik van sociale netwerken van 64% naar 70%. Ook het aantal gebruikers van discussiefora, online telefoondiensten en online gamen steeg duidelijk met 5%. 18,8
19,4
Man
Vrouw
17,4
17,8
20,7
21,7
16‐35
19,4
19,4
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Middelbare beroepen
Lagere beroepen
15,4
15,4
15,9
17,0
2010
18,8
19,2
2011
19,5
20,1
18,6
19,7
21,4
20,8
20,1
Figuur 6.3 Hoeveelheid gebruik van verschillende internettoepassingen onder internetgebruikers Van de 31 bevraagde toepassingen heeft de Nederlandse internetter er in 2010 gemiddeld 18,1 ooit gebruikt. In 2011 is dit toegenomen tot 18,6 toepassingen. Zie Figuur 6.3. Mannen hebben er iets meer dan vrouwen gebruikt. Het meest opvallend in Figuur 6.2 is dat het aantal toepassingen dat iemand ooit gebruikt heeft niet is toegenomen in de categorieën 36‐55 en 55+. Tevens zien we dat het aantal toepassingen gebruikt door lager opgeleide internetters harder is gestegen dan het aantal toepassingen gebruikt door middelbare en hoger opgeleiden. Betreffende beroepsfunctie zien we dat mensen werkzaam in de hogere beroepen de meeste toepassingen gebruiken. 32 In de nu volgende figuren worden alle 31 toepassingen verder belicht. Verschillen tussen mannen en vrouwen, drie leeftijdscategorieën en drie opleidingsniveaus worden per toepassing besproken. We beginnen met de eerste toepassing: het gebruik van online zoeksystemen. Uit Figuur 6.4 is op te maken dat mannen hier dagelijks gemiddeld meer gebruik van maken dan vrouwen. Ook valt op dat 55‐plussers hier dagelijks een stuk minder gebruik van maken dan 16 tot 35 en 36 tot 55 jarigen. Het verschil in dagelijks gebruik tussen enerzijds lager opgeleide en anderzijds middelbaar en hoger opgeleide internetters is ook aanzienlijk, ruim 20%. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
26
24
212
21 3
8 41
22
4 4
3 12
10
19
14
81
70
27
59
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
61
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
61
Dagelijks
4 22
4 32
18
75
64
7
24
72
79
32
23
70
84
88
80
Wekelijks
Maandelijks
Enkele keren per jaar
4 30
313
110
15
7 222
4 20
13
Nooit
Figuur 6.4 Zoeksystemen (zoals Google), naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
In Figuur 6.5 is het gebruik van online omroep, kranten en tijdschriften uitgelicht. Ook hier is op dagelijkse schaal het gebruik onder mannelijke internetters groter dan bij vrouwelijke internetters. Bij hoger opgeleide internetters is dit iets groter dan bij lager en middelbaar opgeleide internetters. Verder steken de 36 tot 55 jarigen wat betreft dagelijks gebruik net als vorig jaar iets uit boven de 16 tot 35 jarigen en de 55‐plussers. In de groep managers en hogere beroepen is het dagelijks gebruik het grootst. Vrouw
16‐35
33
30
55+
Laag opgeleid
32
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
41
39
39
42
35
38
44
47
43
Hogere beroepen
Directie/Hoger …
Dagelijks
42
Wekelijks
Maandelijks
22
21
27
20
18
11
27
12
20
18
10
24
16
11
12
9
9
10
20
19
20
12
10
12
29
25
12
14
14
9
11
9
16
Enkele keren per jaar
15
16
18
22
26
9
18
10
26
20
13
7
7
11
9
9
9
14
9
Nooit
Figuur 6.5 Online omroep, krant en tijdschrift, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
33 Uit Figuur 6.6 blijkt dat het gebruik van nieuwsdiensten dagelijks meer door mannen dan door vrouwen worden gebruikt. 55‐Plussers doen dit minder dan de overige leeftijdsgroepen. Verschillen tussen lager, middelbaar en hoger opgeleiden zijn ook duidelijk aanwezig. Bij de lager opgeleiden is het percentage internetters dat nooit van nieuwsdiensten gebruik maakt 25% in tegenstelling tot 17% bij de middelbaar en 9% bij de hoger opgeleide internetters. Van de laatste groep maakt 57% dagelijks gebruik van deze toepassing. Ook bij de beroepsfuncties zien we grote verschillen. In de hogere beroepen maakt 69% van de mensen dagelijks gebruik van nieuwsdiensten terwijl dit in de lagere beroepen slechts 37% is. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
19
36
46
25
12
7
20
23
16
6 3 5
7 4
9
13 0 11
15
Maandelijks
9
8
18
20
56
6
8
9
5
69
65
17
9
24
47
Wekelijks
25
9
21
37
8
12
57
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
12
15
9
9
8
10
21
19
34
13
22
12
25
18
8
46
51
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Dagelijks
19
8
7
21
10
52
37
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.6 Nieuwsdiensten, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Man
Vrouw
1 1
1 1 1
1 1
2
2
5
91
4
93
9
86
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
3
4
8
84
6
92
3
95
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
Dagelijks
6
90
16‐35
36‐55
55+
1 1
1 1 1
2
6
89
5
98
96
87
Wekelijks
Maandelijks
3
4
91
92
9
Enkele keren per jaar
2
1 01
101
1 1
1 1 1
2 0
2 0
2
2 0 2
Nooit
Figuur 6.7 E-mail, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
In Figuur 6.7 is het gebruik van e‐mail weergegeven. Het dagelijks gebruik is erg groot. Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn klein: 1% in het voordeel van de vrouw. De groep internetters tussen de 36 en 55 maakt het meest dagelijks gebruik van e‐mail, gevolgd door de 16 tot 35 jarige groep. Bij de 55‐plussers maakt nog steeds 86% dagelijks gebruik van e‐mail, 6% meer dan vorig jaar. Het 34 verschil tussen de hoger en lager opgeleide internetters is behoorlijk. Bij de hoger opgeleide internetters is het dagelijks gebruik 95% en bij de lager opgeleide internetter 84%. Betreffende beroepsfunctie zien we dat van de mensen in de hogere beroepen 98% dagelijks e‐mail gebruikt en bij het management 96%. De directie scoort hier het laagst met een gemiddeld dagelijks gebruik van 87%. Man
Vrouw
7
4
9
16‐35
36‐55
55+
6
6
4
7
8
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
5
7
3
8
15
8
14
14
13
14
5
65
69
67
60
16
8
12
10
13
Wekelijks
52
19
Lagere beroepen
9
5 5
8
Middelbare beroepen
16
6
9
8
Hogere beroepen 4 11
13
Management 5
12
18
Directie/Hoger … 4
16
16
Dagelijks
46
21
13
8
7
58
63
16
10
10
72
61
51
46
53
21
19
11
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.8 Online telefoneren (bijvoorbeeld Skype), naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Het gebruik van online telefoondiensten (zoals Skype en bellen via MSN) is nog geen gemeengoed bij de Nederlandse internetgebruiker. Uit Figuur 6.8 blijkt dat mannen er iets meer gebruik maken van vrouwen. Het percentage internetters tussen 16 en 35 dat dit nog nooit heeft gedaan is kleiner dan het percentage internetters van 36 jaar en ouder. Middelbaar opgeleide mensen maken dagelijks het meest gebruikt van online telefoondiensten. Wel is de groep hoger opgeleiden die er in totaal gebruik van maakt groter dan de groep middelbaar en lager opgeleiden. Bij de beroepsfuncties zien we dat mensen die de telefoondiensten gebruiken in de lagere en middelbare beroepen dit vaker doen dan gebruikers in de hogere beroepen en management. Wel is de totale groep gebruikers in de lagere en middelbare beroepen kleiner. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
Dagelijks
15
8
13
15
9
9
10
23
15
11
11
11
Wekelijks
11
11
13
9
12
9
10
11
11
49
68
44
47
12
10
12
22
14
24
16
17
10
10
11
5
9
7
11
19
30
13
47
49
13
10
12
18
14
16
7
57
15
15
12
20
18
18
13
Maandelijks
Figuur 6.9 Chatten, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
39
45
50
47
56
Enkele keren per jaar
Nooit
35 In Figuur 6.9 is het chatten weergegeven. Hier is het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke internetters klein, maar is het percentage mannen dat dagelijks en wekelijks chat iets groter dan het percentage vrouwen. Verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn aanzienlijk. Van de internetters boven de 55 heeft 68% nog nooit gechat (ten opzichte van 72% van vorig jaar) en doet 7% dit dagelijks. Bij de 16‐35 jarigen zijn dezelfde percentages respectievelijk 24% en 30%. De 36 tot 55 jarige groep internetters bevindt zich hier tussenin. Bij opleiding zien we dat bij de lager opgeleide internetters chatten het meest populair is. Van deze groep chat 56% (12% meer dan vorig jaar), waarvan 22% dagelijks (8% meer dan vorig jaar). Van de hoger opleiden chat 43%, waarvan 9% dagelijks. Hetzelfde beeld zien we bij de beroepsfuncties wanneer we de lagere beroepen met de overige beroepsgroepen vergelijken. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
15
25
20
20
21
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
23
20
16
25
22
Wekelijks
57
17
18
50
61
63
61
62
68
60
Maandelijks
12
2
2 4
8
3 4
18
2 5
13
12 2 9
57
62
54
18
18
24
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Dagelijks
58
66
Enkele keren per jaar
3 10
3 4
12
12 1 3
12 0 4
3 3
12
13 11
5 04
20
16
Nooit
Figuur 6.10 Gebruik van internetbankieren, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Internetbankieren is een populaire toepassing onder alle groepen Nederlanders. Figuur 6.8 toont dat van de mannen er 10% meer gebruik van maken dan van de vrouwen. Verschillen tussen de leeftijdscategorieën en opleidingsniveaus zijn klein. Van de groep 55‐plussers maken er iets minder gebruik van dan de 36 tot 55 jarigen en de 16 tot 35 jarigen, maar bij de oudste groep is het dagelijks gebruik wel het grootst. Ongeveer hetzelfde patroon zien we bij de verschillen tussen enerzijds de lager opgeleiden en anderzijds de middelbaar en hoger opgeleiden. Bij de beroepsfuncties zien we dat mensen werkzaam in de hogere beroepen op dagelijkse schaal iets minder gebruik maken van internetbankieren dan de overige groepen. In Figuur 6.11 is het zoeken naar hobby informatie opgenomen. Mannelijke internetgebruikers doen dit vaker dan de vrouwelijke. Wat betreft leeftijd valt op dat de 55‐plussers hier lager scoren dan de overige twee groepen. Bij de 55‐plussers heeft 34% nog nooit hobby gerelateerde informatie gezocht (er is hier geen toename ten opzichte van 2010). In de lager opgeleide groep zoeken minder mensen hobby informatie dan internetters in de overige twee opleidingsniveaus. Bij de beroepsfuncties zien we dat mensen in de hogere beroepen er bovenuit steken betreffende totaal gebruik en dagelijks gebruik.
36 Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Dagelijks
Wekelijks
22
32
20
12
16
30
27
24
18
26
22
33
Maandelijks
24
21
23
34
24
22
20
29
15
30
25
18
Lagere beroepen 4
24
Middelbare beroepen
16
7
Hogere beroepen
14
Management
11
Directie/Hoger … 2
17
34
27
15
16
18
8
9
12
34
35
16
12
3
31
20
18
18
21
22
22
23
15
9
29
34
18
14
20
25
21
21
12
6
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.11 Hobbyinformatie zoeken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.12 geeft het gebruik van reisinformatie en het boeken van vakanties weer. Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn klein. Bij de 55‐plussers is de groep die deze toepassing nooit gebruikt het grootst: 41% tegenover 28% bij de 36‐55 jarigen en 30% bij de 16‐35 jarigen. Betreffende opleiding is het gebruikspercentage bij de lager opgeleide groep het laagst: 53% tegenover 70% bij de middelbaar en 82% bij de hoger opgeleiden. Bij het hoer management en de directie zien we dat zij betreffende wekelijks gebruik ver boven de andere beroepsgroepen uitsteken. 12 5
Vrouw 12 4
16‐35 2 6
11 4
55+ 01 3
60
57
7
Laag opgeleid 1 3 4
11 4
Hoog opgeleid 12 7
Lagere beroepen
4 3 7
21 4
Hogere beroepen 2 3 7
05 4
Directie/Hoger …0
18
Dagelijks
Wekelijks
55
45
64
63
50
64
Maandelijks
31
36
57
41
47
73
28
30
30
36
77
80
61
Enkele keren per jaar
Figuur 6.12 Reizen en vakanties boeken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
18
29
20
12
11
Nooit
In Figuur 6.13 is het vrij surfen op internet weergegeven. Mannen doen dit net als vorig jaar zowel in totaal (87% tegenover 78%) als op dagelijkse schaal (52% tegenover 34%) vaker dan vrouwen. Van de 16 tot 35 jarige internetters doet 53% dit dagelijks, van de 36 tot 55 jarigen 50% en van de 55‐
plussers 26%. Bij de 55‐plussers geeft 31% aan nog nooit zomaar wat gesurft te hebben op het internet (een afname van 5% ten opzichte van 2010. Betreffende opleiding zien we dat van de lager opgeleiden 23% nog nooit vrij gesurft heeft. Betreffende beroepsfunctie, zien we dat de mensen in de groep managers op dagelijkse schaal meer vrij surfen dan mensen in de overige beroepsfuncties. 37 Man
Vrouw
22
16‐35
36‐55
55+
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
Dagelijks
46
47
21
24
45
50
51
23
Wekelijks
14
9
25
13
16
Maandelijks
8
10
61
15
11
7
22
24
49
7
12
23
9
11
11
19
38
4
10
7
31
8
22
14
13
16
26
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
22
11
26
53
50
13
6
9
20
12
52
34
Enkele keren per jaar
12
11
8
7
9
2 5 7
11
11
7
7
Nooit
Figuur 6.13 Vrij surfen, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.14 betreft het gebruik van sociale netwerksites. Nog steeds maken vrouwen hier meer gebruik van dan mannen, zowel in totaal (72% tegenover 68%) als dagelijks (43% tegenover 31%). Betreffende leeftijd loopt het percentage internetters dat dagelijks gebruik maakt af naarmate iemand ouder wordt. In de groep 16 tot 35 jarigen zien we dat zelfs 59% van de internetters dagelijks gebruik maakt van een sociale netwerksite, 14% meer dan in 2010. Bij de internetters ouder dan 55 is het percentage dat deze sites dagelijks gebruikt 19%. Binnen deze groep doet 52% dit nooit. Betreffende opleiding zien we dat van de groep lager opgeleide internetters 32% nooit gebruik maakt van sociale netwerksites (deze groep is groter dan bij de middelbaar en hoger opgeleiden), maar dat het dagelijks gebruik binnen deze groep 40% is (hetgeen weer hoger is dan bij de middelbaar en hoger opgeleide internetters), een toename van 11% ten opzichte van 2010. 31
Vrouw
17
43
16‐35
55+
19
Laag opgeleid
Lagere beroepen
Hogere beroepen
Dagelijks
13
26
Wekelijks
40
41
39
36
17
8
9
40
37
33
Hoog opgeleid
Directie/Hoger …
59
37
10
15
16
22
Maandelijks
14
20
32
28
6
18
10
11
14
17
13
9
9
9
52
9
5
10
9
11
8
19
15
8
5
13
9
4 11
15
9
4
25
10
32
26
32
10
Enkele keren per jaar
27
22
25
29
28
Nooit
Figuur 6.14 Sociale netwerksites, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.15 betreft het gebruik van community websites (bijvoorbeeld buurtwebsites, websites van een sportvereniging, second life, etc.). Hier wordt door mannen iets meer gebruik van gemaakt dan vrouwen. De totale groep die hier nooit gebruik van maakt is bij de 55‐plussers hoger dan bij de andere twee leeftijdsgroepen (70% tegenover 63% en 56%). Bij de verschillende opleidingsniveaus 38 zien we dat het percentage internetters dat dagelijks, wekelijks en maandelijks gebruik maakt erg overeen komt. Betreffende beroepsfunctie zien we dat net dagelijks gebruik bij de managers met 7% het grootst is.
Man
Vrouw
3
16‐35
36‐55
55+
3
3
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
Dagelijks
5
5
3
10
9
9
56
63
15
11
9
9
7
14
11
11
8
66
12
10
8
59
14
10
10
7
70
11
53
59
64
58
61
19
17
13
14
18
13
9
5
12
6 7
11
4 9
11
11
7
11
2 7
Wekelijks
60
62
66
14
14
12
11
10
10
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.15 Community websites, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Het gebruik van online fora en discussiegroepen is bij mannen groter dan bij vrouwen. Zie Figuur 6.16. Van de vrouwelijke internetters maakt 60% geen gebruik tegenover 48% van de mannelijke internetters. Verschillen tussen de leeftijdscategorieën zijn groot. Bij de internetters van 55 jaar en ouder maakt 75% geen gebruik van online fora, terwijl dit percentage bij de 16 tot 35 jarigen 35% is. Binnen deze groep zit 18% dagelijks op een online fora of discussiegroep. Bij de lager opgeleide internetters heeft 75% nog nooit een online forum of discussiegroep bezocht. Ten slotte zien we dat het dagelijks gebruik van online fora in de hogere beroepen en in de groep managers het grootst is. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
11
8
12
9
10
9
18
9
11
2 4 4
14
7
8
8
9
12
14
11
16
11
Wekelijks
48
60
14
19
17
35
50
75
14
64
9
17
13
Lagere beroepen
5
11
7
Middelbare beroepen
8
11
12
Hogere beroepen
16
11
Management
14
14
Directie/Hoger … 9
18
Dagelijks
19
14
52
20
42
18
59
18
50
16
7
16
Maandelijks
19
20
38
45
20
Enkele keren per jaar
38
Nooit
Figuur 6.16 Online fora en discussiegroepen, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
39 Man 3 4 4
Vrouw 2 2 2 5
6
82
88
16‐35 5 4 5
36‐55 2 4 3 7
55+ 121 3
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
9
93
3 3 3 6
3 4 4 7
313 5
85
83
88
Lagere beroepen 5 7 5
Middelbare beroepen 5 3 4 7
Hogere beroepen 2 2 5 5
Management 5 0 4 2
Directie/Hoger … 5 2 2 2
Dagelijks
77
85
7
Wekelijks
76
81
86
89
89
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.17 Online dating, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
In Figuur 6.17 is het gebruik van online dating weergegeven. Het gebruik hiervan is onder mannen iets groter dan onder vrouwen, respectievelijk 18% en 12%. Betreffende leeftijd zien we dat de internetters van 55 jaar en ouder het minst gebruik maken van online dating, namelijk 7%. Bij de hoger opgeleiden is het gebruik iets kleiner dan bij de middelbaar en lager opgeleiden (respectievelijk 12%, 17% en 15%). Man 3
Vrouw 2
21
16‐35 3
36‐55 4
55+ 1 11
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
2
3
3
Lagere beroepen 3
Middelbare beroepen 4
Hogere beroepen 5
Management 2
Directie/Hoger … 2
Dagelijks
35
15
31
34
38
23
20
48
22
37
Wekelijks
7
42
33
19
33
39
20
19
20
17
33
40
31
7
4
39
42
31
30
7
6
46
34
31
28
21
39
27
Maandelijks
4
32
27
15
18
22
10
11
Enkele keren per jaar
29
1
4
11
Nooit
Figuur 6.18 Online winkelen of bestellen, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.18 geeft het gebruik van online winkelen en bestellen weer. Ook hiervan is het gebruik onder mannen iets groter dan onder vrouwen, vooral wanneer we naar het wekelijks gebruik kijken. Bij de leeftijdsgroepen zien we dat van de internetters van 55 jaar en ouder er het minst gebruik van maken (19% doet dit nooit, ten opzichte van 23% in 2010). Vergelijken we de opleidingsniveaus, dan zien we dat online winkelen bij lager opgeleide internetters minder gebeurt dan bij middelbaar en hoger opgeleide internetters (respectievelijk 83%, 93% en 96%). Bij de beroepsfuncties zien we dat de managers de meest frequente online shoppers zijn.
40 Man
Vrouw
9
9
16‐35
36‐55
55+
10
11
7
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
11
9
7
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
13
11
8
7
9
Dagelijks
25
21
27
24
18
21
18
20
27
24
27
21
24
13
13
25
18
25
35
35
27
36
36
27
Maandelijks
29
32
37
22
22
26
25
26
34
22
24
25
Wekelijks
25
22
11
10
17
9
14
25
33
25
29
Enkele keren per jaar
9
10
12
4
11
Nooit
Figuur 6.19 Marktplaatsen e.d., naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Het gebruik van Marktplaats en eBay (en andere vergelijkbare veilingwebsites) is weergegeven in Figuur 6.19. Het verschil tussen mannen en vrouwen is weer klein. Bij de verschillende leeftijdsgroepen zien we dat de internetters van 55 jaar en ouder het minst gebruik maken van deze toepassingen (18% doet dit nooit, en 7% dagelijks). Bij de opleidingsniveaus zijn de verschillen in dagelijks gebruik tussen laag, middelbaar en hoog respectievelijk 11%, 9% en 7%. Lager opgeleide internetters maken dus meer dagelijks gebruik dan de hoger opgeleiden. Hetzelfde beeld zien we terug bij de beroepsfuncties. Mensen in de lagere beroepen nemen het voortouw als het gaat over sites zoals Marktplaats en eBay. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
9
5
34
36
32
23
7
8
6
Wekelijks
28
23
28
7
6
25
17
26
22
28
28
33
38
42
23
22
12
28
27
Maandelijks
21
22
14
32
37
34
7
11
30
30
30
26
31
31
20
29
29
30
Lagere beroepen
9
Middelbare beroepen
8
Hogere beroepen
7
Management
12
Directie/Hoger … 2
Dagelijks
34
8
9
4
30
21
Enkele keren per jaar
25
5
4
8
5
3
5
11
Nooit
Figuur 6.20 Producten zoeken en prijzen vergelijken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen bij het zoeken en vergelijken van producten op het internet zijn weergegeven in Figuur 6.20. Mannen doen dit meer op dagelijkse en wekelijkse schaal dan vrouwen. Bij de leeftijdsgroepen zien we dat de totale groep internetters van 36 tot 55 die hier gebruik van maakt maar liefst 93% is. Betreffende opleiding is te zien dat de totale groep internetters in de lager opgeleide groep het laagst is. Wel is dit percentage nog steeds 83%. De managers steken boven de andere beroepsgroepen uit. 41 Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
3
10
11
6
12
3 6
8
6
5
19
16
16
16
20
24
13
15
20
12
17
16
17
25
16
Wekelijks
18
29
17
19
14
6
Lagere beroepen
7
Middelbare beroepen
9
Hogere beroepen
7
Management
7
Directie/Hoger … 4
Dagelijks
21
13
17
21
19
22
24
20
Maandelijks
24
16
39
66
19
46
41
37
23
21
30
55
43
22
26
14
20
Enkele keren per jaar
33
29
34
36
Nooit
Figuur 6.21 Downloaden van muziek of video, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
In Figuur 6.21 is het downloaden van muziek of video’s weergegeven. De groep mannelijke internetters is een stuk groter dan de vrouwelijke groep (70% respectievelijk 45%). Verder zien we dat deze toepassing het meest populair is onder de 16 tot 35 jarige internetters. Van deze groep download 81% wel eens muziek of een film. Van de groep internetters ouder dan 55 heeft 66% dit nog nooit gedaan. Van de lager opgeleide internetters download 54% wel eens een film of video, iets minder dan van de middelbaar en hoger opgeleiden. Echter, het percentage lager opgeleiden dat dit dagelijks doet is wel groter dan het percentage middelbaar en hoger opgeleiden. Vrouw
3
7
11
13
16‐35
9
5
9
55+ 1 5
10
Laag opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
6
11
5
14
3 11
5
7
Hogere beroepen 4
7
Directie/Hoger … 4
Dagelijks
12
13
13
7
20
Wekelijks
17
23
18
17
46
24
25
23
17
15
20
16
15
22
23
24
23
23
61
20
20
Maandelijks
42
21
46
26
25
28
29
24
25
39
39
41
24
Enkele keren per jaar
39
36
36
38
31
Nooit
Figuur 6.22 Uploaden van bestanden, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.22 geeft het uploaden van bestanden naar een andere computer weer. Hier is eenzelfde patroon waarneembaar als bij het downloaden van muziek of video’s. De verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke internetters zijn echter kleiner.
42 Man
Vrouw
13
18
16‐35
36‐55
55+
18
16
13
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
14
13
11
20
16
10
7
10
6
16
12
8
12
13
51
48
12
9
Maandelijks
50
69
10
13
62
45
46
39
43
12
11
16
17
12
12
20
10
9
14
13
11
Wekelijks
26
22
16
11
18
13
8 5
Lagere beroepen
23
Middelbare beroepen
16
Hogere beroepen
12
7
Management
5
13
Directie/Hoger … 4
17
Dagelijks
9
12
50
59
54
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.23 Online gamen, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen in het gebruik van online gaming zijn weergegeven in Figuur 6.23. Hieruit blijkt dat deze toepassing nog steeds het populairst is onder vrouwelijke internetters. Van hen is 18% hier dagelijks mee bezig. Bij de mannelijke internetters is dit 13%. Bij mannen is het dagelijks gebruik met 4% toegenomen ten opzichte van 2010. Bij de vrouwen is het percentage niet veranderd. Het totale percentage dat ooit online games gebruikt verschilt tussen de leeftijdsgroepen 16‐35, 36‐55 en 55+; 65%, 64% en 38% respectievelijk. Verder is het spelen van online games het meest populair bij de lager opgeleide internetters. Van hen speelt 20% dagelijks wel eens een online game. Dit zien we ook terug wanneer we de lagere beroepen vergelijken met de overige beroepsgroepen. Man 5
Vrouw 1 5
14
16‐35 3 11
36‐55 5
12
55+ 1 6
Laag opgeleid 2 8
Middelbaar opgeleid 3 9
Hoog opgeleid
12
6
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
Dagelijks
3
4
9
9
13
7
9
5
13
2
Wekelijks
27
20
12
42
53
21
20
41
25
23
49
21
22
26
44
15
51
49
30
49
20
24
28
34
33
Maandelijks
11
18
52
22
50
4
19
14
51
43
46
Enkele keren per jaar
2
9
7
Nooit
Figuur 6.24 Overheidsinformatie zoeken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Het zoeken van overheidsinformatie is in Figuur 6.24 weergegeven. Meer mannen doen dit dan vrouwen. Verder zoekt de groep 36 tot 55 jarigen het meest naar overheidsinformatie. Wat betreft opleiding is te zien dat het totale percentage internetters dat wel eens overheidsinformatie zoekt bij de hoger opgeleiden groter is dan bij de middelbaar en lager opgeleiden; 96% tegenover 85% en 74% 43 respectievelijk. Betreffende beroepsgroep zien we dat mensen in de hogere beroepsgroepen dagelijks het meest op zoek zijn naar overheidsinformatie. Man 2 3 6
Vrouw 12 5
16‐35 3 5
36‐55 12 6
55+ 00 4
72
29
7
64
21
21
71
68
Laag opgeleid 1 3 4
Middelbaar opgeleid 12 6
Hoog opgeleid 13 7
27
56
36
71
19
82
Lagere beroepen 4 0 5
Middelbare beroepen 2 2 5
Hogere beroepen 2 3 7
Management 02 4
Directie/Hoger …0 4
Dagelijks
17
64
8
64
72
27
20
84
4
86
26
Wekelijks
9
13
57
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.25 Transacties met de overheid, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.25 gaat over transacties met de overheid. Ook hier is het gebruik onder mannen groter dan onder vrouwen. Betreffende leeftijd valt op dat de internetters van 55 jaar en ouder minder transacties doen via het internet dan de jongere leeftijdsgroepen (73% tegenover 79% en 79%). Bij opleiding zien we net als bij het zoeken naar overheidsinformatie dat het totale percentage internetters dat online transacties met de overheid doet bij de hoger opgeleiden groter is dan bij de middelbaar en lager opgeleiden; 92% tegenover 81% en 74% respectievelijk. Elke groep groeide met 10% ten opzichte van 2010. Bij de beroepsgroepen zien we dat de hogere managers uitsteken boven de andere groepen als het gaat om maandelijks gebruik. Man 2 5 5
16
Vrouw 1 3 4
12
16‐35 3 6
36‐55 1 3 5
55+ 12 3
5
14
13
16
Laag opgeleid 1 3 3 10
Middelbaar opgeleid 2 4 4
15
Hoog opgeleid 2 4 6
19
Lagere beroepen 4 0 4
13
Middelbare beroepen 3 4 3
17
Hogere beroepen 2 5 7
17
Management 20 9
7
Directie/Hoger …0 7
9
20
Dagelijks
Wekelijks
Maandelijks
80
72
77
81
70
82
75
69
79
74
69
82
64
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.26 Participatie in politiek of overheidsbeleid, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
In Figuur 6.26 is de laatste toepassing die betrekking heeft op overheidscommunicatie weergegeven, namelijk participatie in politiek of overheidsbeleid. Deze toepassing is geen gemeengoed zoals al bleek uit Figuur 6.1. Wel zijn er enkele verschillen aan te wijzen. Mannen maken hier meer gebruik van dan vrouwen. Tevens is het gebruik in de jongste leeftijdscategorie internetgebruikers het 44 hoogst. Hetzelfde geldt bij de hoger opgeleide groep internetters die dit meer doen dan middelbaar en lager opgeleiden. De toename in alle drie de groepen is ongeveer 2% ten opzichte van 2010. Betreffende beroepsgroep zien we ook hier dat de hogere managers in frequentie boven de andere grepen uitsteken. Man 3 7
11
Vrouw 2 5 10
16‐35 5 10
36‐55 2 6
11
55+ 12 3
23
Laag opgeleid 3 5
Middelbaar opgeleid 2 7
Hoog opgeleid 2 6
23
44
18
36
45
71
61
22
9
9
14
44
Lagere beroepen 3 9
9
Middelbare beroepen 2 4
12
Hogere beroepen 2 6
14
Management 5
14
9
Directie/Hoger …02
18
Dagelijks
43
47
37
37
Wekelijks
38
48
30
50
28
35
46
21
20
57
52
38
42
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.27 Informatie over opleidingen of cursussen zoeken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.27 geeft de verschillen in het zoeken van informatie betreffende opleidingen of cursussen weer. Grote verschillen zien we tussen enerzijds de 55‐plussers en anderzijds de 36 tot 55 en 16 tot 35 jarigen. Van de internetters ouder dan 55 doet 71% dit nooit (tegenover 36% en 23%). Verschillen tussen de drie opleidingsniveaus zijn ook groot. Van de lager opgeleide internetters heeft 61% nog nooit informatie over een opleiding of cursus gezocht (wel is er een toename van 7% ten opzichte van 2010). Bij de hoger opgeleide internetters is dit percentage 30%. Vergelijken we de beroepsfuncties dan zien we dat de hogere beroepen en de managers het meest in formatie over opleidingen of cursussen zoeken.
Man
Vrouw
8
11
5 7
7
9
14
16‐35
13
19
36‐55
6 7
7
55+ 1 2 4 10
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
7
6
6
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Management
Directie/Hoger …
5
5
5
Dagelijks
7
10
10
7
7
12
16
12
17
19
40
60
82
10
17
8
5
12
8
7
20
13
11
11
13 2
5 7
23
Wekelijks
56
67
69
20
69
25
Maandelijks
27
60
60
16
Enkele keren per jaar
52
45
50
50
Nooit
Figuur 6.28 Zelfstandig leren, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 6.28 gaat over het zelfstandig leren via het internet. De groep mannen die dit ooit doet is groter dan de groep vrouwen (44% tegenover 33%). Betreffende leeftijd zijn de 16 tot 35 jarige 45 internetters het meest vertegenwoordigd. Van hen leert 60% wel eens zelfstandig via het internet. Verschillen in opleiding zijn te vinden bij enerzijds lager opgeleiden en anderzijds middelbaar en hoger opgeleiden. Van de lager opgeleiden maakt 69% nooit gebruik van online zelfstandig leren. Dit percentage is wel 5% kleiner ten opzichte van 2010. Betreffende beroepsfunctie zien we dat de directie en het hoger management het frequentst zelfstandig leren. In de hogere beroepsgroep is het aantal mensen echter het grootst. Man 2 4 4
15
Vrouw 12 4
11
16‐35 3 5
36‐55 1 3 4
55+ 011 7
7
Laag opgeleid 2 3 3
Middelbaar opgeleid 1 3 4
Hoog opgeleid 1 3 6
9
Lagere beroepen 3 3 3
Middelbare beroepen 2 4 4
Hogere beroepen 2 2 7
Management 2 7
Directie/Hoger …0 11
Dagelijks
75
82
68
17
76
16
91
84
78
71
14
19
81
75
11
16
64
70
67
25
14
22
7
Wekelijks
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.29 Online cursussen volgen, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen in het volgen van online cursussen zijn weergegeven in Figuur 6.29. Ook dit doen mannelijke internetters meer dan vrouwelijke internetters (25% tegenover 18%). De groep 55‐
plussers die ooit een online cursus volgt is slechts 9%, geen toename ten opzichte van 2010. Bij de 16 tot 35 jarige internetters is dit percentage 32% (5% toename). Van de lager opgeleide internetters volgt 16% een online cursus, een verdubbeling ten opzichte van 2010. Bij de beroepsfuncties zien we dat mensen in de lagere beroepen het minst een online cursus volgen, gevolgd door mensen in de middelbare beroepen. Vrouw
3 5
3 8
16‐35
5
3 5
55+ 1 5
17
12
21
21
19
Laag opgeleid
3 8
3 6
Hoog opgeleid 2 6
48
24
52
20
22
19
39
Lagere beroepen
4 7
25
3 5
21
Hogere beroepen 2 5
17
50
20
Directie/Hoger … 2 2
16
Dagelijks
Wekelijks
Maandelijks
53
47
26
38
53
51
56
40
51
61
52
Enkele keren per jaar
19
24
19
24
30
19
18
24
20
16
23
27
Nooit
Figuur 6.30 Gezondheidsinformatie zoeken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
46 Het zoeken van gezondheidsinformatie komt in Figuur 6.30 aan de orde. Vrouwen zijn hier gemiddeld iets meer mee bezig dan mannen. Van de vrouwelijke internetgebruikers zoekt 81% wel eens gezondheidsinformatie en van de mannelijke internetters 74%. Betreffende leeftijd zien we dat de 55 ‐plussers licht achterblijven. Vorig jaar liep deze groep iets voor. Van de middelbaar en hoger opgeleide internetters zoeken meer mensen gezondheidsinformatie dan van de lager opgeleiden. Van de laatste groep heeft 30% nog nooit gezondheidsinformatie gezocht. Verschillen tussen de beroepsfuncties zijn niet heel groot. Mensen in de lagere beroepsgroepen zoeken meer frequent, maar het totaal aantal zoekers is in deze groep kleiner. Man 2 2 2 11
Vrouw 12 2 9
16‐35 3 5 5
36‐55 111 12
55+ 001 7
82
86
76
11
85
91
Laag opgeleid 2 2 3 9
Middelbaar opgeleid 1 3 2 11
Hoog opgeleid 102 10
84
83
87
Lagere beroepen 4 0 5
12
Middelbare beroepen 2 2 2
14
Hogere beroepen 02 3 10
Management 0 4 0 9
Directie/Hoger … 202
13
Dagelijks
Wekelijks
79
80
86
88
82
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.31 Consult en behandeling, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen bij het online hebben van een consult of behandeling zijn in Figuur 6.31 samengevat. Van de mannelijke internetters doet 18% dit wel eens tegenover 14% van de vrouwelijke internetters. Betreffende leeftijd en opleiding zien we weer dat de oudste leeftijdsgroep en de lager opgeleide internetters het minst van deze toepassing gebruik maken. 23 6
Vrouw 1 3 7
16‐35
3 7
11 7
55+ 01 6
15
6
Laag opgeleid 2 3 8
23 6
Hoog opgeleid 11 6
Lagere beroepen
3 1 11
32 6
Hogere beroepen 12 5
02 5
Directie/Hoger … 20 9
Dagelijks
Wekelijks
23
21
21
14
75
66
69
69
72
15
21
21
73
68
71
15
20
19
20
18
70
70
73
73
70
Maandelijks
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.32 Patiënten website of zelfhulpgroep, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
De laatste gezondheid gerelateerde toepassing zijn patiënten websites of zelfhulpgroepen op het internet. Deze komen aan bod in Figuur 6.32. Vrouwelijke internetters maken hier meer gebruik van 47 dan de mannelijke (34% tegenover 25%). Opvallend is dat hier tussen de leeftijdsgroepen, opleidingsniveaus en beroepsfuncties bijna geen verschillen zijn waar te nemen. Man
Vrouw
8
3 6
12
5 8
16‐35
6
13
36‐55
9
10
55+ 1 5 3 5
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
8
7
7
Wekelijks
86
7
9
12
11
7
Maandelijks
68
60
79
73
81
10
22
29
65
78
14
7
3 6 5 7
4 8 5
9
10
17
Lagere beroepen 4 4 3 8
Middelbare beroepen 4 7
6
Hogere beroepen
12
Management
11
Directie/Hoger …
24
Dagelijks
7
9
11
13
16
56
72
43
39
42
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.33 Telewerken, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen betreffende telewerken zijn in Figuur 6.33 weergegeven. Mannen telewerken veel meer dan vrouwen (35% tegenover 22%). Bij de vrouwen is er ten opzichte van 2010 wel een stijging van 8% waar te nemen. Betreffende leeftijd zien we de groep telewerkers in de jongste groep het grootst is. Van deze groep telewerkt 40% wel eens waarvan 6% dagelijks. Bij de hoger opgeleide internetters maakt 44% gebruik van telewerken en 10% dagelijks. Van de lager opgeleide internetters telewerkt 21% wel eens. Betreffende beroepsfunctie zien we dat telewerken het meest populair is bij de hogere managers. Van hen telewerkt 24% zelfs dagelijks. Bij de lagere en middelbare beroepen is dit percentage 4%. Man 4 7
9
Vrouw 2 5 7
16‐35 4
9
36‐55 4 9
55+ 111 3
19
14
Dagelijks
8
7
5
37
9
36
26
53
94
Laag opgeleid 2 6 6
15
Middelbaar opgeleid 3 8
9
Hoog opgeleid 3 4
11
Lagere beroepen 3
Middelbare beroepen 4
Hogere beroepen 5
Management 2 4
Directie/Hoger …0 4
61
63
23
8
9
13
Wekelijks
57
55
20
61
28
52
32
11
4
71
23
27
45
52
32
24
Maandelijks
67
Enkele keren per jaar
Nooit
Figuur 6.34 Vacatures en solliciteren, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie Figuur 6.34 ten slotte gaat over het zoeken naar vacatures online en hierop solliciteren. Mannen doen dit iets frequenter dan vrouwen, maar het verschil is klein. Mensen in de oudste groep hebben dit aanzienlijk minder vaak gedaan dan internetters in de twee jongere groepen. Betreffende 48 opleiding zien we dat het totale aantal mensen dat ooit online solliciteerde in de groep lager opgeleiden het kleinst is. Dit jaar hebben we aan werkloze mensen gevraagd welke specifieke internettoepassingen zij gebruiken voor het vinden van een baan (het aandeel werklozen in de steekproef bedraagt 3,8%). Denk hierbij aan het bezoeken van vacaturesites, het gebruiken van sociale netwerken, het online plaatsen van een CV, het online maken van een CV en het online solliciteren. Het aandeel werklozen dat deze toepassingen gebruikt is weergegeven in Figuur 6.35. Hier zien we dat 82% van de werklozen wel eens een vacaturesite bezoekt en dat 63% wel eens online solliciteert. Verder geeft 56% aan zijn of haar CV online te plaatsen. Ook zien we dat 23% van de werklozen probeert een baan te vinden middels het gebruik van sociale netwerksites. Vacaturesites bezoeken 82%
Online een sollicitatie doen
63%
Mijn CV online zetten
Een CV online maken Sociale netwerken gebruiken (zoals …
Geen van deze toepassingen
56%
21%
23%
18%
Figuur 6.35 Gebruik van toepassingen voor het vinden van een baan, door werklozen 6.3 Overzichtvansignificanteverschilleninsoortenvangebruik
Voor alle 31 internettoepassingen is in Tabel 6.1 samengevat welke groepen internetters er het meest gebruik van maken. De verschillende toepassingen zijn tevens onderverdeeld in zeven soorten van activiteiten (informatie, communicatie, transactie, groepscommunicatie, vermaak, educatie en werk). Uit Tabel 6.1 blijkt dat de opkomst van het internet als communicatiemedium doorzet. E‐mail was vanaf het begin al een van de belangrijkste internettoepassingen, maar daarbij komt nu de sterk stijgende populariteit van sociale netwerksites als Hyves, Facebook en LinkedIn. Sociale netwerksites worden nu door 53% van de internetters dagelijks of wekelijks gebruikt. Vrouwen doen dit meer dan mannen en de jongste groep meer dan de 36 tot 55 jarigen en de 55 plussers. Informatiediensten blijven de meest gebruikte diensten. Mannen maken hier meer gebruik van dan vrouwen. Tevens zien we dat hier de hoger opgeleiden veelal het voortouw nemen. Bij transacties zien we dat het gebruik van internetbankieren en marktplaatsen doorzet. De vierde belangrijkste soort activiteit op het internet is vermaak. Behalve het van het begin af aan populaire vrije surfen zien we hier de stijgende populariteit van online gamen, vooral bij de groep lager opgeleiden. Op enige afstand volgen duidelijk minder populaire soorten gebruik. Minder dan 20% van de internetgebruikers is dagelijks of wekelijks bezig met een vorm van maatschappelijke participatie in online fora en communities. Opvallend is het lage gebruik van het internet voor educatie en werk, hetgeen in de vorige Trendrapporten ook al opgemerkt werd. Telewerken en telestuderen blijven vrij marginale activiteiten. 49 Transactie Groeps‐
communicatie Vermaak Educatie Werk Online fora of discussiegroepen Communities Participatie in politiek of overheidsbeleid Patiëntensite of zelfhulpgroep Vrij surfen of browsen Online gamen Downloaden muziek of video Uploaden van video's, foto's of muziek Zelfstandig leren Online cursussen volgen Telewerken Vacatures en solliciteren Beroeps‐functie Interactie Opleiding Leeftijd Internettoepassing Zoeksystemen zoals Google Nieuwsdiensten Online omroep, krant en tijdschrift Producten zoeken en prijzen vergelijken Hobbyinformatie zoeken Overheidsinformatie zoeken Gezondheidsinformatie zoeken Info over opleidingen en cursussen E‐mail Sociale netwerksites Chatten Online daten Telefoneren (vb. Skype) Consult en behandeling gezondheid Internetbankieren Marktplaatsen Winkelen of bestellen Transacties met de overheid Reizen of vakanties boeken Geslacht Soort activiteit Informatie % dagelijks of wekelijks Tabel 6.1 Percentage frequent (dagelijks en wekelijks) gebruik van internettoepassingen met
significante verschillen naar geslacht (M/V), Leeftijd (3 groepen), opleiding (HO, MO en LO) en
beroepsfunctie (DHM-M-HB-MB-LB).
91
59
64
‐
M
M
16‐35 ‐ 16‐35 HO
HO
HO
‐
M‐HB
HB
34
M
36‐55 ‐
‐
26
13
9
8
M
M
‐
M
16‐35 36‐55 16‐35 16‐35 ‐
HO
‐
‐
M
‐
‐
‐
96
53
29
6
15
3
‐
V
‐
M
‐
‐
‐ 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 M‐HO
‐
LO
‐
‐
‐
‐
‐
‐
‐
‐
‐
77
32
20
3
3
20
M
‐
M
M
‐
M
36‐55 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 HO
M‐HO
‐
‐
‐
HO
‐
‐
‐
‐
‐
‐
14
5
M
M
16‐35 16‐35 ‐
‐
‐
‐
4
64
29
22
17
‐
M
V
M
M
16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 ‐
HO
LO
‐
‐
‐
‐
LB
‐
‐
15
4
14
9
M
M
M
M
16‐35 16‐35 16‐55 16‐55 ‐
‐
HO
‐
‐
‐
M
‐
Wat de sociale verschillen in het gebruik betreft is het opvallend dat mannen de meeste toepassingen nog steeds significant meer wekelijks of dagelijks gebruiken dan vrouwen. 50 Waarschijnlijk wordt het verschil enigszins overdreven door sociale wenselijkheid in de beantwoording, in dit geval het ‘macho‐effect’: mannen zullen eerder beweren dat ze bepaalde toepassingen gebruiken, terwijl dit niet zo is. Vrouwen gebruiken alleen significant meer sociale netwerksites, sites met gezondheidsinformatie en sites voor patiënten en zelfhulpgroepen. Hoger opgeleiden gebruiken veel toepassingen nog steeds significant meer dan lager opgeleiden op wekelijkse of dagelijkse schaal. Dit geldt in het bijzonder voor informatietoepassingen. Lager opgeleiden gebruiken alleen meer chatboxen, websites zoals marktplaats en online games. Nederlanders tussen 16 en 35 gebruiken de meeste toepassingen nog steeds significant meer dan mensen boven de 35 en zeker boven de 55. Dit geldt vooral voor de nieuwere communicatie‐ en vermaakstoepassingen. 55‐Plussers gebruiken vrijwel alle toepassingen significant minder. Naast frequentie (zie beneden) en soorten van gebruik verschillen internetgebruikers ook in actief en meer passief internetgebruik. Onder actief gebruik verstaan we hier het plaatsen van materiaal op het internet ofwel het maken van user‐generated content. Zie Figuur 6.36. Figuur 6.35 Gebruik van toepassingen voor het vinden van een baan, door werklozen Uit Figuur 6.36 blijkt van alle Nederlandse internetgebruikers 6% dagelijks en 7% wekelijks iets op Twitter plaatst. Verder geeft 15% van alle internetters aan dagelijks iets op zijn of haar persoonlijk profiel te plaatsen. Tevens blijkt uit Figuur 6.35 dat:n 
63,5% ooit iets op zijn of haar persoonlijk profiel heeft geplaatst 
43,3% ooit iets op websites anders dan die van hem of haar zelf heeft geplaatst 
32,5% ooit iets op zijn of haar persoonlijke website heeft geplaatst 
22,4% ooit iets op Twitter heeft geplaatst 
20,7% ooit iets op zijn of haar persoonlijke weblog heeft geplaatst 51 6.4 Internationalegegevensoversoortenvangebruik
Europese gegevens betreffende soorten van gebruik zijn verkrijgbaar via Eurostat. In de Tabellen 6.2 tot en met 6.5 worden voor diverse toepassingen de gebruikspercentages van 2009 en 2010 weergegeven. De percentages hebben betrekking op de volledige bevolking, dus niet alleen op de internetgebruikers. Uit deze tabellen blijkt dat Nederland voor alle toepassingen tot de landen behoort waarin deze het meest worden gebruikt. Tabel 6.2 op de volgende pagina toont dat wanneer het gaat over internetbankieren, over het zoeken van informatie over producten en diensten en over het kopen van producten van diensten, de gebruikspercentages in Nederland heel hoog zijn in vergelijking met de meeste andere landen. Opvallend is dat Nederland middelmatig scoort op het lezen van online kranten en tijdschriften. Tabel 6.2 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008
EU 27
België
Bulgarije
Cyprus
Denemarken
Duitsland
Estland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
IJsland
Italië
Kroatië
Letland
Litouwen
Luxemburg
Macedonië
Malta
Nederland
Noorwegen
Oostenrijk
Polen
Portugal
Roemenië
Servië
Slovenië
Slowakije
Spanje
Tsjechië
Turkije
Verenigd
Koninkrijk
Zweden
Bron: Eurostat
Lezen van online
kranten en
tijdschriften
Internetbankieren
Informatie over
producten en
diensten zoeken
Producten of
diensten kopen
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
31
34
21
27
64
27
63
64
24
21
36
19
72
23
36
46
49
55
30
32
46
76
41
18
28
21
16
34
35
38
43
24
34
38
20
29
63
42
66
74
21
25
41
21
88
24
38
51
52
59
26
40
48
78
43
17
29
22
:
41
37
40
44
22
32
46
2
15
66
41
62
72
42
5
16
30
72
16
16
42
32
54
4
32
73
77
35
21
17
2
5
24
26
24
18
5
36
51
2
17
71
43
65
76
53
6
19
34
77
18
20
47
37
56
4
38
77
83
38
25
19
3
:
29
33
27
23
6
32
46
2
15
66
41
62
72
42
5
16
30
72
16
16
42
32
54
4
32
73
77
35
21
17
2
5
24
26
24
18
5
36
51
2
17
71
43
65
76
53
6
19
34
77
18
20
47
37
56
4
38
77
83
38
25
19
3
:
29
33
27
23
6
32
46
2
15
66
41
62
72
42
5
16
30
72
16
16
42
32
54
4
32
73
77
35
21
17
2
5
24
26
24
18
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
10
17
1
1
25
20
5
13
12
1
5
5
13
4
6
4
2
15
1
4
18
11
5
6
1
1
2
19
3
4
4
1
13
17
1
1
28
19
8
15
23
1
8
5
16
5
5
:
2
11
2
13
24
14
8
8
2
1
:
20
6
6
8
2
43
43
45
45
45
45
45
:
15
18
50
54
71
75
71
75
71
:
16
19
Producten of
diensten verkopen
52 Tabel 6.3 toont het gebruik van diverse communicatie toepassingen in Europees verband. De eerste kolom gaat over online communicatie in het algemeen. Hier scoort Nederland hoog. Hetzelfde geldt voor het gebruik van e‐mail. Van alle Europese landen is het percentage e‐mailgebruikers in Nederland en IJsland het hoogst. Betreffende het online telefoneren of video‐conferencing loopt Nederland achter. In de Scandinavische landen is het gebruik van deze toepassing ruim twee maal zo groot. Betreffende het uploaden van content om dit met anderen te delen behoort Nederland tot de middenmoot. Tabel 6.3 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008
Communicatie
EU 27
België
Bulgarije
Cyprus
Denemarken
Duitsland
Estland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
IJsland
Italië
Kroatië
Letland
Litouwen
Luxemburg
Macedonië
Malta
Nederland
Noorwegen
Oostenrijk
Polen
Portugal
Roemenië
Servië
Slovenië
Slowakije
Spanje
Tsjechië
Turkije
Verenigd
Koninkrijk
Zweden
Bron: Eurostat
Online telefoneren
of videoconferencing
E-mail
Uploaden van
eigen content om
het te delen
Posten van
berichten ( bv chat,
netwerksites, etc)
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
59
70
38
40
82
72
64
76
62
33
57
57
87
40
38
57
50
83
46
53
86
85
64
50
41
30
32
55
64
53
55
28
63
74
39
45
84
74
66
78
74
36
59
60
89
44
44
58
54
85
49
56
88
87
68
54
47
33
:
60
72
57
60
32
57
68
34
38
81
70
62
75
60
31
55
56
84
39
36
54
47
81
42
51
85
84
63
45
40
28
30
53
61
52
55
25
61
72
35
41
83
72
63
77
72
32
58
58
87
43
40
55
49
83
41
54
87
85
66
48
45
31
:
58
70
55
59
27
17
18
27
16
33
15
30
16
21
9
23
14
25
12
9
31
34
27
33
14
12
16
17
20
12
14
10
14
35
14
26
17
19
20
27
23
32
17
34
15
22
10
23
17
33
14
14
35
39
28
34
16
17
18
16
20
13
15
:
14
41
13
27
18
20
18
8
17
33
23
30
18
20
9
29
13
43
17
21
34
25
38
14
9
26
24
17
11
12
14
10
23
7
19
5
8
22
18
12
19
37
22
32
15
27
10
34
14
41
19
11
38
28
35
16
12
27
27
20
11
21
15
:
29
9
23
6
11
28
28
22
21
51
35
38
27
23
18
35
17
57
18
21
32
37
39
20
24
39
49
22
35
21
16
16
35
29
31
22
20
32
30
24
25
45
33
35
42
32
21
36
25
43
21
23
28
41
39
20
31
40
44
27
41
35
17
:
36
39
31
26
24
74
77
74
74
18
20
33
32
33
36
83
85
83
84
19
21
21
28
35
46
Wanneer het gaat over overheidstoepassingen, dan kan geconcludeerd worden dat Nederlanders tot de grootste gebruikers behoren in vergelijking met andere Europese landen. In Tabel 6.4 is te zien dat naast Nederland de Scandinavische landen erg hoog scoren. Bij zowel het downloaden van formulieren, het versturen van formulieren en overheidsinteractie in het algemeen is het gebruik in Nederland erg hoog. Het zoeken van gezondheidsinformatie en het downloaden van formulieren van de overheid zijn in 2010 echter niet toegenomen. 53 Tabel 6.4 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008
Overheidsinformatie
EU 27
België
Bulgarije
Cyprus
Denemarken
Duitsland
Estland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
IJsland
Italië
Kroatië
Letland
Litouwen
Luxemburg
Macedonië
Malta
Nederland
Noorwegen
Oostenrijk
Polen
Portugal
Roemenië
Servië
Slovenië
Slowakije
Spanje
Tsjechië
Turkije
Verenigd
Koninkrijk
Zweden
Bron: Eurostat
Gezondheidsinformatie
Downloaden
formulieren van de
overheid
Versturen
formulieren van de
overheid
Overheidsinteractie
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
27
27
8
21
65
35
43
45
36
11
23
23
63
15
10
22
18
44
10
23
50
58
35
16
18
6
3
31
26
29
23
7
28
28
13
21
68
35
47
49
30
11
26
22
64
16
13
31
18
45
10
25
55
62
35
18
20
6
:
40
33
31
15
9
33
33
10
16
46
48
32
56
37
15
36
24
37
21
26
29
29
54
14
30
50
40
36
22
28
16
8
32
30
32
20
15
34
37
13
21
52
48
35
57
36
22
41
27
42
23
25
32
31
58
16
34
50
47
37
25
30
19
:
43
35
34
21
18
24
21
7
18
47
33
35
45
32
7
22
28
60
15
12
14
16
51
5
24
44
51
31
16
15
4
4
23
28
21
13
:
27
25
11
19
51
34
38
49
41
7
25
29
61
15
13
17
17
50
5
28
44
54
33
19
16
5
:
29
35
24
10
5
18
17
5
12
44
21
35
33
28
6
14
26
57
7
8
11
15
23
3
16
41
48
19
8
17
3
2
11
20
12
6
:
21
22
8
13
59
23
38
39
41
7
18
27
58
7
7
14
17
23
3
15
43
49
20
10
19
4
:
12
20
17
6
5
30
31
10
22
67
37
44
53
39
12
25
28
75
17
13
23
19
54
12
24
55
65
39
18
21
6
4
32
31
30
24
8
32
32
15
22
72
37
48
58
37
13
28
27
77
17
16
31
22
55
12
28
59
68
39
21
23
7
:
40
35
32
17
9
30
33
34
32
28
26
23
23
35
40
48
57
36
40
42
43
36
37
57
62
Tabel 6.5 ten slotte geeft een overzicht weer van enkele resterende diensten waarover Europese data beschikbaar zijn. Wanneer het gaat over het online gamen en downloaden van muziek en video’s of het online luisteren naar de radio of televisie kijken behoort Nederland weer tot de grootgebruikers in de EU. Betreffende het online zoeken naar banen of solliciteren behoort Nederland tot de middenmoot. Dit zou kunnen worden verklaard doordat de banennood in Nederland niet zo hoog is als in andere Europese landen. Tenslotte blijkt dat in Europa het gebruik van diensten die met reizen te maken hebben ook populair zijn.
54 Tabel 6.5 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008
Diensten met
betrekking tot reizen
EU 27
België
Bulgarije
Cyprus
Denemarken
Duitsland
Estland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
IJsland
Italië
Kroatië
Letland
Litouwen
Luxemburg
Macedonië
Malta
Nederland
Noorwegen
Oostenrijk
Polen
Portugal
Roemenië
Slovenië
Slowakije
Spanje
Tsjechië
Verenigd
Koninkrijk
Zweden
Bron: Eurostat
6.5
Banen zoeken of
een sollicitatie
versturen
2009
2010
15
15
13
13
9
9
5
6
27
29
18
17
23
26
24
27
16
16
6
6
18
21
14
14
17
21
9
10
14
17
25
25
15
15
13
13
9
11
14
15
17
19
22
22
10
11
9
10
10
10
5
7
6
:
12
14
16
16
16
16
Gaming,
downloaden muziek
en films
2009
2010
26
28
33
: (u)
24
22
25
29
34
36
: (u)
28
35
38
38
47
26
28
19
18
29
32
19
20
42
39
17
19
22
17
38
38
35
32
33
38
30
30
28
27
49
51
39
41
21
18
20
24
20
22
21
21
24
:
27
29
31
32
30
28
2009
35
34
6
20
56
47
20
56
37
25
18
44
52
25
18
23
14
59
10
27
48
47
31
14
15
11
13
25
33
37
2010
37
38
12
29
61
46
27
59
41
25
26
47
58
26
25
26
18
60
13
35
50
63
35
17
14
16
:
38
40
42
27
27
8
8
23
8
9
4
4
19
Luisteren naar Web
Radio / Web TV
2009
24
20
17
16
42
23
31
39
25
15
19
16
60
13
16
31
27
38
22
22
51
46
14
19
19
12
10
36
25
25
2010
26
22
18
22
40
25
32
44
26
18
22
18
65
16
21
30
26
38
19
25
53
51
15
22
25
15
:
40
24
27
29
19
22
19
15
15
Algemeneconclusiestenaanzienvansoortenvangebruik
Het internet wordt nog steeds in de eerste plaats gebruikt als informatiemedium. De opkomst van communicatietoepassingen (zoals social media) en transactietoepassingen (internetbankieren, online shoppen en websites als marktplaats) zet door. Ook vermaakstoepassingen mogen zich over een groeiende belangstelling verheugen (online massamedia en gamen). Betreffende het aantal verschillende toepassingen en de soort van toepassingen die men gebruikt, lijken verschillen tussen de geslachten, opleidingsniveaus en leeftijden gelijk te blijven en in sommige gevallen zelfs groter te worden, vooral als het gaat om opleiding. Senioren blijven op alle fronten nog steeds ver achter bij de jongere generaties. Hier lijkt ten opzichte van vorig jaar niet veel veranderd. Op zichzelf genomen is het niet verwonderlijk dat de gehele sociale, culturele en economische differentiatie in de maatschappij zich vertaalt naar het internet zodra dit een massamedium wordt waar het overgrote deel van de bevolking gebruik van maakt. 55 7
Hoeveelheidgebruik
7.1
Inleiding
Het hebben van fysieke toegang tot computers en het internet betekent niet dat deze ook daadwerkelijk gebruikt worden. In dit hoofdstuk worden de gebruiksfrequenties weergegeven. 7.2 Nationalegebruiksgegevens
Tabel 7.1 Gemiddeld aantal dagen per week, aantal uren per dag, en internetervaring onder
Internetgebruikers, naar geslacht, leeftijd en opleiding
Totaal Geslacht Man Vrouw Opleiding Laag Midden Hoog Leeftijd 16‐35 26‐55 55+ Werk Werkzaam Werkloos Arbeidsongeschikt AOW / Gepensioneerd Huisman / Huisvrouw Student Beroepsfunctie Directie / Hoger Management Managers Hogere beroepen Middelbare beroepen Lagere beroepen Uren/dag (vrije tijd) 3,1 3,2 3,1 3,7 3,0 2,5 3,6 3,0 2,6 2,8 3,6 3,7 2,3 2,2 3,9 2,1 2,4 2,9 2,8 3,1 Ervaring (Jaar) 11,6 12,2 11,0 10,0 12,0 13,7 10,6 12,4 11,7 12,6 11,5 11,1 11,1 10,4 8,9 13,2 13,9 13,2 12,0 12,0 Dit jaar is bij de hoeveelheid gebruik van het internet onderscheid gemaakt in enerzijds gebruik van het internet in de vrije tijd en anderzijds het totale internet gebruik. Uit de resultaten bleek echter dat het vooral voor de laag opgeleide respondenten moeilijk is om het totale gebruik in te vullen, het gemiddelde totale gebruik was lager dan het gemiddelde gebruik in de vrije tijd). Voor de trendrapportage noteren we zodoende de alleen geldig ingevulde uren internetten in de vrije tijd. Uit Tabel 7.1 blijkt dat het gemiddelde gebruik van het internet in de vrije tijd hoog is. De gemiddelde gebruiksduur per dag is 3,1 uur in de vrije tijd. Vorig jaar bedroeg dit laatste nog 2,7 uur. Dus hier is een stijging waarneembaar. Tevens heeft de gemiddelde Nederlander al 11,6 jaar ervaring met het 56 gebruik van het internet. Tabel 7.1 laat zien dat mannen een iets groter gebruiksvolume hebben dan vrouwen. Net als vorig jaar zien we dat de lager opgeleide personen op een dag meer gebruik maken van het internet dan hoger opgeleiden in de vrije tijd. Betreffende leeftijd, dan zien we dat de jongste groep per dag het langst gebruik maakt van het internet in de vrije tijd. Net als vorig jaar zien we dat onder de werklozen en arbeidsongeschikten de dagelijkse internettijd het grootst is. Studenten behoren met 3,9 uur per dag tot de intensiefste gebruikers. Gepensioneerden en huismannen of huisvrouwen hebben een gemiddelde dagelijkse internettijd van respectievelijk 2,3 en 2,2 uur. Vergelijken we de verschillende beroepsfuncties, dan zien we dat de hogere beroepen de langste dagelijkse vrije internettijd hebben, 2,9 uur. In de middelbare en lagere beroepsfuncties is de dagelijkse internettijd kleiner. Tabel 7.2 Internetgebruikers en hun gebruiksfrequenties
Wanneer voor het laatst internet gebruikt < 3 maanden geleden 3 ‐ 12 maanden geleden > 1 jaar geleden Nooit internet gebruikt Frequentie internet gebruik (van internetgebruikers) Bijna dagelijks Minstens 1 maal per week Minstens 1 maal per maand Minder dan 1 maal per maand Bron: CBS Statline
2009 2010 90 1 1 9 91 0 1 8 82 15 2 1 84 14 2 0 Gegevens afkomstig van het CBS zijn weergegeven in Tabel 7.2. Uit Tabel 7.2 blijkt dat 84% van alle internetgebruikers in Nederland bijna dagelijks gebruik maakt van het internet. Veertien procent doet dit minstens een maal per week. Van alle personen in Nederland heeft 9% gebruik gemaakt van het internet in de afgelopen drie maanden. Voor niemand is dit drie tot twaalf maanden geleden en voor 1% meer dan een jaar. Verder geeft 8% aan het internet nog nooit gebruikt te hebben. In de groep 65 plussers is dit percentage echter 40%, en bij de lager opgeleiden 17%. Wanneer we bij de 8% het percentage mensen optellen die het internet het afgelopen jaar niet hebben gebruikt komen we tot een totale groep van 9% die geen gebruik maakt van het internet. Aangezien 94% van de personen aangeeft wel toegang tot het internet te hebben, kan uit de CBS‐gegevens afgeleid worden dat minimaal 3% van de Nederlandse bevolking wel toegang heeft tot het internet maar het niet gebruikt. Of dit percentage hoger is hangt af van de interpretatie van het woord gebruik door respondenten. Wellicht gebruikt een huisgenoot het internet voor hen of in het bijzijn van hen. 57 7.3 Internationalegebruiksgegevens
In Tabel 7.3 zijn de gebruiksfrequenties van het internet in Europa weergegeven. Ook hier behoort Nederland tot de grootgebruikers. In IJsland en Noorwegen is het percentage mensen dat dagelijks gebruik maakt van het internet het hoogst. Daarna volgen Nederland, Denemarken en Zweden. Het gemiddelde in Europa in deze categorie is 53%. Tabel 7.3 Frequenties van persoonlijk internetgebruik, Europa 2009 en 2010
Dagelijks Minstens een keer Minstens een keer per week per maand 2009 2010 2009
2010
2009
2010
EU27 48 53 13
12
4
3
IIsland 82 85 8
7
2
1
Noorwegen 76 81 12
9
2
2
Denemarken 72 76 10
10
2
1
Nederland 73 76 14
12
2
2
Zweden 73 76 13
12
3
2
Luxemburg 71 74 12
12
2
3
Finland 68 72 11
10
3
2
Verenigd 60 66 16 14 4 3 Koninkrijk Frankrijk 50 62 15
13
4
2
Duitsland 55 60 16
15
5
4
Belgie 56 59 14
15
3
2
49 58 17
15
4
3
Slowakije Estland 54 57 13
14
4
3
Slovenië 47 54 11
11
3
2
Oostenrijk 48 53 18
17
:
3
Letland 47 49 14
13
3
4
Hongarije 46 49 12
11
2
1
Malta 45 49 10
11
2
2
Ierland 40 47 19
16
4
3
Italië 40 46 2
2
3
3
Litouwen 43 45 13
13
3
3
Spanje 39 44 14
14
4
4
Polen 39 42 13
12
3
3
Cyprus 34 40 10
9
3
2
Kroatië 37 40 8
10
2
3
Macedonië 37 39 10
11
3
2
6
7
Tsjechië 34 38 20
21
Portugal 33 38 9
9
3
3
Bulgarije 31 33 9
9
2
2
Griekenland 27 31 11
10
3
3
Turkije 20 22 10
11
3
4
Roemenie 19 21 12
13
2
2
Minder dan een keer per week 2009 2010
1 1
: : 1 1
1 1
1 0
1 1
1 1
: 1
2 1 1 1 1 1 : 1 : 0 0 1 1 1 0 2 1 1 1 0 0 1 0 1 1 0 1
2
1
0
: 1
1
0
0
0
1
1
0
2
1
1
1
0
1
1
0
1
1
0
7.4 Conclusiestenaanzienvanhoeveelheidgebruik
Ten opzichte van vorig jaar is er dit jaar additionele informatie over de hoeveelheid internetgebruik beschikbaar: er is onderscheid gemaakt tussen totaal gebruik van het internet en internetten in de vrije tijd. Het totaal gebruik bestaat nu uit 3,5 uur internet per dag, waarvan 3,1 uur in de vrije tijd. In het laatste tijdsbestedingsonderzoek van het SCP uit 2005 werd 3,8 uur computer‐ en 58 internetgebruik per week gevonden. In een recent rapport van het SCP (2010) over mediagebruik werd voor 2008 gemiddeld 1,2 uur per dag aan nieuw mediagebruik gevonden. Cijfers van het CBS wijzen op een dagelijks gebruik van het internet onder 84% van de Nederlandse internetgebruiker (ten opzichte van 82% vorig jaar). Geen van de internetgebruikers gebruikt het internet minder dan een keer per maand. Het meest interessant zijn de relatieve verschillen. Mannen gebruiken het internet nog altijd langer per dag dan vrouwen. Echter, wanneer het gaat om internetgebruik in de vrije tijd, dan is dit verschil slechts 0,1 uur. Vorig jaar werd de opvallende conclusie getrokken dat lager opgeleiden het internet gemiddeld op een dag langer gebruiken dan de hoger opgeleiden, en dat werklozen en arbeidsongeschikten het internet gemiddeld langer gebruiken dan werkzame personen. Geconcludeerd werd dat de vrije tijd die men per dag heeft een belangrijke factor lijkt te zijn. Met de extra informatie die we nu hebben, blijkt dit te kloppen. De waargenomen verschillen gelden voor het gebruik van het internet in de vrije tijd. Wanneer het gaat over het totale gebruik (dus ook internet gebruik op het werk of school), dan zien we een tegenovergesteld beeld betreffende opleiding; dan zijn het de hoger opgeleiden die de lijst aanvoeren. Betreffende de sociale positie zien we dat ook bij het totale internetgebruik de arbeidsongeschikten het langst gebruik maken van het internet. We zien in ieder geval dat het niet meer de hoger opgeleiden en werkenden zijn die steeds het voortouw nemen als het gaat om hoeveelheid internetgebruik. Zodoende worden de soorten van gebruik zoals beschreven in Hoofdstuk 6 erg belangrijk. 59 8
Effectenvangebruik
8.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de effecten van verschillen in fysieke toegang, vaardigheden en gebruik aan bod. Van Dijk heeft deze effecten omschreven als verschillen in participatie op belangrijke maatschappelijke gebieden: economisch, sociaal, cultureel, politiek, ruimtelijk (mobiliteit) en burgerschap. In de hier gerapporteerde enquête was niet voldoende ruimte om participatie op al deze gebieden te meten. Wel is middels een tiental vragen of stellingen (twee meer dan vorig jaar) achterhaald in hoeverre men profijt trekt uit het gebruik van het internet. 8.2 Effecten
De volgende 10 stellingen zijn in de enquête van dit jaar aan de respondenten voorgelegd (stellingen 9 en 10 zijn nieuw ten opzichte van vorig jaar): 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Na een sollicitatie voor een vacature die op een website stond heb ik een baan gekregen Via het internet heb ik een product goedkoper gekregen dan in de winkel Via het internet heb ik iets kunnen verkopen of ruilen dat ik anders niet zou zijn kwijtgeraakt Via het internet ben ik er achter gekomen op welke partij ik wilde stemmen Via het internet ben ik terecht gekomen bij een vereniging (zoals een sportclub, een culturele vereniging, een vakbond of een politieke organisatie) Via het internet heb ik een of meer vrienden gekregen die ik daarna ook echt ontmoet heb Via een datingsite heb ik een afspraak gemaakt met een mogelijke partner Via het internet ben ik er ooit achter gekomen welke medische kwaal ik had Via het internet heb ik ooit een voordelige vakantie geboekt Via het internet heb ik ooit korting op producten bedongen In Figuur 8.1 zijn de percentage internetgebruikers weergegeven die positief antwoorden op de stellingen in 2010 en 2011. Het eerste wat opvalt, is dat de percentages positieve antwoorden voor alle stellingen zijn toegenomen, met uitzondering van het vinden van een politieke partij om op te stemmen. Hier is het percentage gelijk gebleven wat verklaard kan worden door het feit dat er in 2011 geen verkiezingen zijn gehouden. De grootste stijging is waar te nemen bij het online leren kennen van mensen en deze offline te ontmoeten. Het percentage internetgebruikers dat hier positief op antwoord is 32%, 6% meer dan vorig jaar. Het effect dat door de meeste internetgebruikers wordt bereikt is het goedkoper verkrijgen van een product op het internet. Maar liefst 80% geeft op deze stelling een bevestigend antwoord. Op de tweede plaats staat het ruilen of verkopen van producten, waarop 63% positief antwoordt. Dit bevestigt de populariteit van websites als Marktplaats. Op de stelling betreffende het goedkoop boeken van vakanties antwoordt 60% positief, en op het online bedingen van kortingen 42%. 60 15%
19%
Baan gekregen
77%
80%
Product goekoop gekocht
61%
63%
Iets geruild of verkocht
37%
37%
Keuze politieke partij
21%
22%
Vereniging gevonden
26%
32%
Vrienden ontmoet
2010
11%
14%
Afspraak via datingsite
2011
25%
27%
Medische kwaal gevonden
Voordelig op vakantie
60%
Korting bedongen
42%
Figuur 8.1 Percentage internetgebruikers dat positief antwoord op de effectstelling, 2010 en 2011
0
1
2
3
4
5
Totaal
4,0
Man
Vrouw
4,0
3,9
16‐35
36‐55
55+
7
8
9
10
5,1
4,2
2,8
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
6
3,5
4,2
4,3
2,3
4,4
4,9
4,8
3,6
Figuur 8.2 Gemiddeld aantal bereikte effecten van internetgebruik (0-10)
In Figuur 8.2 zijn het gemiddelde aantal positieve effecten weergegeven. We zien dat van de 10 effecten er gemiddeld 4,0 zijn behaald door de Nederlandse internetgebruiker. We zien hier grote verschillen tussen de drie leeftijdscategorieën. In de jongste groep is het gemiddeld aantal positieve effecten 5,1 en in de groep 55‐plussers 2,8. Ook zien we dat de het internet in de laag opgeleide groep minder positieve effecten heeft dan in de groepen middelbaar en hoger opgeleiden. Betreffende beroepsfunctie, daar zien we dat vooral de mensen in de lagere beroepen achterblijven ten opzichte van de overige groepen. 61 In de Figuren 8.3 tot en met 8.12 zijn de antwoorden op de stellingen verdeeld over geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie. Verschillen over deze demografische kenmerken op de eerste stelling zijn weergegeven in Figuur 8.3. Hier zien we dat het percentage mannelijke en vrouwelijke internetgebruikers dat ooit een baan vond via het internet even groot is. Opvallend is het verschil in leeftijd. Bij de jongste groep is dit effect door 39% behaald terwijl dit inde oudste groep slechts 2% is. Ook zien we dat het percentage hoger is bij de hoger opgeleiden en de mensen die werken in de hogere beroepsfuncties. Man
Vrouw
19%
19%
16‐35
36‐55
55+
19%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
39%
2%
14%
21%
25%
16%
24%
36%
18%
11%
Figuur 8.3 Na een sollicitatie voor een vacature die op een website stond heb ik een baan gekregen, naar geslacht, leeftijd,
opleiding en beroepsfunctie
De tweede stelling betreft het goedkoper kopen van producten online. In Figuur 8.4 zien we dat mannelijke internetgebruikers 6% hoger scoren dan de vrouwelijke internetters. Tevens is het percentage lager opgeleide internetgebruikers dat wist te profiteren een stuk lager dan de middelbaar en hoger opgeleiden. Betreffende beroepsfunctie, zien we dat de hogere beroepen en de managers er bovenuit steken. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
83%
77%
90%
85%
67%
72%
84%
87%
82%
85%
93%
91%
78%
Figuur 8.4 Via het internet heb ik een product goedkoper gekocht dan in de winkel, naar geslacht, leeftijd, opleiding en
beroepsfunctie
62 Resultaten met betrekking tot de stelling betreffende het ruilen of verkopen van producten via het internet zijn weergegeven in Figuur 8.5. Er is een klein verschil tussen mannen en vrouwen zichtbaar. Betreffende leeftijd zijn de onderlinge verschillen echter een stuk groter; de jongste groep scoort een stuk hoger dan de oudste groep. Verschillen in opleidingsniveaus zijn niet heel groot. Betreffende beroepsfunctie zien we een opvallende uitschieter bij de managers. Man
Vrouw
64%
62%
16‐35
36‐55
55+
64%
76%
51%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
60%
64%
65%
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
59%
65%
67%
86%
64%
Figuur 8.5 Via het internet heb ik iets kunnen verkopen of ruilen dat ik anders niet zou zijn kwijtgeraakt, naar geslacht,
leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen in antwoorden op de stelling “Via het internet ben ik erachter gekomen op welke partij ik wilde stemmen” zijn weergegeven in figuur 8.6. Net als vorig jaar scoren vrouwen hier een stuk hoger dan mannen. Ook is het verschil van bijna 30% tussen de jongste en oudste groep internetgebruikers nog steeds aanwezig. De hoger opgeleide groep scoort het hoogst. Betreffende beroepsfuncties valt op dat hogere managers lager scoren dan mensen werkzaam in de ander functies. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
32%
39%
50%
38%
21%
28%
38%
44%
39%
40%
49%
45%
27%
Figuur 8.6 Via het internet ben ik erachter gekomen op welke partij ik wilde stemmen, naar geslacht, leeftijd, opleiding en
beroepsfunctie
De volgende stelling luidt: “Via het internet ben ik terecht gekomen bij een vereniging”. De resultaten zijn weergegeven in Figuur 8.7. Wederom is er een groot verschil tussen de jongste en oudste groep internetgebruikers. Bij de jongste groep antwoordde 29% positief en bij de oudste groep 15%. Het verschil tussen de lager opgeleide en hoger opgeleide internetters is ook aanzienlijk. 63 Van de lager opgeleide groep antwoordde 18% positief (vorig jaar nog 13%) en van de hoger opgeleide groep 31% (vorig jaar 28%). Bij de beroepsfuncties zien we dat mensen werkzaam in de hogere beroepsgroepen hoger scoren dan de overige groepen. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
23%
21%
29%
24%
15%
18%
23%
28%
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
21%
21%
34%
27%
20%
Figuur 8.7 Via het internet ben ik terecht gekomen bij een vereniging, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschillen in positieve antwoorden op de stelling “Via het internet heb ik een of meer vrienden gekregen die ik daarna ook echt ontmoet heb” zijn weergegeven in Figuur 8.8. Het verschil tussen mannen en vrouwen is klein, maar tussen de verschillende leeftijdscategorieën zijn de verschillen groot. Bij de jongste groep is het percentage internetters dat ooit een of meer vrienden kreeg via het internet en deze daarna ook daadwerkelijke ontmoette 45%. Bij de groep internetters ouder dan 55 is dit 20%. Bij de beroepsfuncties zien we mensen werkzaam in de middelbare beroepen er uit steken. Man
Vrouw
33%
31%
16‐35
36‐55
55+
33%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
45%
20%
35%
36%
22%
28%
38%
30%
21%
24%
Figuur 8.8 Via het internet heb ik een of meer vrienden gekregen die ik daarna ook echt ontmoet heb, naar geslacht, leeftijd,
opleiding en beroepsfunctie
Online daten is populair. Verschillen in antwoorden op de stelling “Via een datingsite heb ik een afspraak gemaakt met een mogelijke partner” zijn weergegeven in Figuur 8.9. Internetgebruikers in de oudste groep scoren relatief laag. Betreffende opleiding zien we dat van de internetters in de hoogste opleidingscategorie 16% positief antwoordde, terwijl dit bij de lager opgeleide internetters 10% was. 64 Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
14%
14%
21%
18%
5%
10%
18%
16%
23%
19%
21%
18%
13%
Figuur 8.9 Via een datingsite heb ik een afspraak gemaakt met een mogelijke partner, naar geslacht, leeftijd, opleiding en
beroepsfunctie
Verschillen op de stelling betreffende het gebruiken van het internet voor het ontdekken van medische kwalen zijn weergegeven in Figuur 8.10. Vrouwen scoren hier 6% hoger dan mannen. Tevens is er 11% verschil tussen de 16 tot 35 jarigen en de 55 plussers, in het voordeel van de jongste groep. Opvallend is dat verschillen tussen de drie opleidingsniveaus klein zijn. Hetzelfde geldt voor de verschillende beroepsfuncties. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
24%
30%
33%
28%
22%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
26%
27%
28%
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
28%
28%
26%
27%
24%
Figuur 8.10 Via het internet ben ik er ooit achter gekomen welke medische kwaal ik had, naar geslacht, leeftijd, opleiding en
beroepsfunctie
Figuur 8.11 gaat over het voordelig boeken van vakanties op het internet. Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn klein. Betreffende leeftijd zien we dat mensen in de oudste groep wat achterblijven. Bij de verschillen in opleiding lopen de percentages positieve antwoorden behoorlijk uiteen. Van de hoger opgeleide internetgebruikers antwoordt 75% positief, terwijl hetzelfde percentage bij de lager opgeleiden slechts 47% bedraagt. 65 Man
Vrouw
61%
60%
16‐35
36‐55
55+
63%
66%
53%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
47%
64%
75%
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
62%
66%
84%
82%
60%
Figuur 8.11 Via het internet heb ik ooit een voordelige vakantie geboekt, naar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Figuur 8.12 ten slotte betreft het bedwingen van kortingen via het internet. Hier zien we dat mannen iets hoger scoren dan vrouwen. De jongste groep steekt verder ver boven de 36 tot 55 jarigen en de 55 plussers uit. Bij de verschillen in opleiding scorend e middelbaar opgeleiden opvallend genoeg het hoogst. Betreffende beroepsfuncties zien we dat de managers hier relatief hoog scoren. Man
Vrouw
16‐35
36‐55
55+
45%
39%
62%
44%
25%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
Managers
Directie/Hoger management
37%
48%
41%
44%
51%
48%
60%
40%
Figuur 8.12 Via het internet heb ik ooit korting op producten bedongen
8.3
Conclusiestenaanzienvaneffectenvangebruik
Ondanks dat er in de enquête weinig ruimte was om participatie op belangrijke maatschappelijke gebieden (economisch, sociaal, cultureel, politiek, ruimtelijk (mobiliteit) en burgerschap) te meten, geven de stellingen belangrijke informatie met betrekking tot de effecten van het internet. Uit de stellingen blijkt dat van de 10 opgenomen effecten er gemiddeld 4,0 zijn behaald. Het aandeel internetgebruikers dat deze positieve effecten heeft ondervonden is in 2011 toegenomen ten opzichte van 2010. We zien dat het internet een steeds belangrijkere rol gaat spelen in het dagelijks leven van de gemiddelde Nederlander. Kijk bijvoorbeeld naar het online kopen en verkopen van producten. Net als het boeken van vakanties wordt dit steeds gebruikelijker. Voor de meeste effecten en voor het totale aantal effecten geldt dat vooral de 55‐plussers en ook de lager opgeleiden wat achter blijven. 66 9
Verbandentussenmotivatie,vaardighedenengebruik
9.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de motivaties om gebruik te maken van het internet, de vaardigheden en de soorten van internetgebruik met elkaar in verband gebracht. Om de relaties tussen deze drie groepen van factoren te onderzoeken is gebruik gemaakt van multivariate analyses. De verbanden geven meer informatie over de knelpunten en zwaartepunten bij het adopteren en gebruiken van het internet. 9.2 Relatiestussenmotivatiesenvaardigheden
In onderstaande figuren worden significante verbanden (gestandaardiseerde regressie‐coëfficiënten) tussen motivaties en vaardigheden vergeleken. Onderstaande figuur laat bijvoorbeeld zien dat er een positief verband is tussen gemotiveerd zijn om het internet te gebruiken om informatie te vergaren en het niveau van informatievaardigheden. Het feit dat het internet nog steeds primair een informatiemedium is, zoals vastgesteld in dit rapport, wordt dus zowel gedreven door een bepaalde motivatie het internet te gebruiken als door bepaalde vaardigheden. Beneden zullen we zien dat meer informatievaardigheden leiden tot meer gebruik van het internet voor informatie. Motivatie: informatie .22
Informatievaardigheden Tevens geldt ook een positief verband tussen enerzijds de motivatie om het internet voor transacties te gebruiken en anderzijds het niveau van de operationele, informatie en strategische internetvaardigheden. Het sterkste verband is te vinden bij de strategische internetvaardigheden. Transacties zijn doelgericht en strategische vaardigheden betekenen dat men in staat is het internet te gebruiken als middel voor een bepaald doel. Zo meteen zullen we zien dat strategische vaardigheden een sterk verband vertonen met de gebruikssoort transacties op het internet. De drie soorten van toegang (motivatie, vaardigheden en gebruik) houden bij transactie dus net zozeer met elkaar verband als bij informatie. Motivatie: Transactie .10
Operationele vaardigheden .10
.28
Informatie vaardigheden Strategische vaardigheden 67 Motivatie: Vermaak .29
Operationele vaardigheden .18
.07
.16
Informatie vaardigheden Communicatie vaardigheden Strategische vaardigheden In het voorgaande figuur zien we dat de motivatie om het internet als vermaaksmedium te gebruiken alleen effect heeft op het niveau van de operationele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden. Het grootste effect is op de operationele vaardigheden. Het gebruik van het internet voor gaming en het verwerken en bewerken van audiovisueel materiaal is hier voor een van de belangrijkste oorzaken. En passant doet de gebruiker als eerste veel operationele vaardigheden op. De motivatie om het internet te gebruiken voor groepscommunicatie heeft een positief verband met het niveau van operationele, communicatie en strategische vaardigheden. Het verband met de strategische vaardigheden is het sterkst. Voor groepscommunicatie heeft men communicatieve vaardigheden met een hoog strategisch gehalte nodig, bijvoorbeeld om iemand te overtuigen. Een zwakker verband is er met communicatievaardigheden die men hiervoor natuurlijk ook nodig heeft. Zo meteen zullen we zien dat deze vaardigheden op hun beurt een zeer sterk verband vertonen met de gebruikssoort groepstoepassingen. Motivatie: Groepscommunicatie .18
.10
Operationele vaardigheden Communicatie vaardigheden .37
Strategische vaardigheden De motivaties om het internet ter ontspanning of voor interactie te gebruiken hebben beide een effect op het niveau van de communicatievaardigheden. Beneden zien we dat deze vaardigheden op hun beurt verband houden met de gebruikstoepassingen van interactie, vermaak en persoonlijke ontwikkeling. Vermaak en persoonlijke ontwikkeling liggen in de buurt van ontspanning. Motivatie: Ontspanning Motivatie: Interactie .06
Communicatie vaardigheden .17
Ten slotte zien we dat iemand die meer gemotiveerd is het internet voor persoonlijke ontwikkeling te gebruiken een hoger niveau van strategische vaardigheden heeft. Persoonlijke ontwikkeling is 68 meestal ook doelgericht. Het internet wordt bijvoorbeeld gebruikt om vooruit te komen in werk en studie middels opleiding. Beneden zullen we zien dat strategische vaardigheden mede verband houden met de gebruikssoorten carrière en persoonlijke ontwikkeling. Motivatie: Persoonlijke ontwikkeling .11
Strategische vaardigheden 9.3 Relatiestussenvaardighedenensoortenvaninternetgebruik
In onderstaande figuren worden significante verbanden tussen motivaties en vaardigheden vergeleken. Hierboven hebben we er al een aantal aangestipt. In deze sectie wordt duidelijk dat er een aantal patronen van gebruik achter de trits motivatie, vaardigheden en gebruikssoorten zitten. We hebben hen de noemers informatie, transactie, groepscommunicatie, interactie en ontspanning en persoonlijke ontwikkeling gegeven. Operationele vaardigheden ontwikkelt men vooral bij het gebruik van sociale media, vermaaks‐ en hobbytoepassingen. Het gaat hier immers om langdurige interacties binnen de toepassing en niet om eenmalige of kortstondige toepassingen zoals gebruik van een zoekmachine of het verrichten van een transactie. Vooral jongeren en lager opgeleiden gebruiken de genoemde toepassingen. Deze gebruiksvoorkeuren van jongeren en lager opgeleiden verklaren waarschijnlijk het opvallende verband tussen deze toepassingen en het niveau van operationele vaardigheden. Nader onderzoek is gewenst. Operationele vaardigheden .11
Gebruikssoort: Informatie .08
.32
Gebruikssoort: Overheid .18
Gebruikssoort: Hobby .28
.24
.59
Gebruikssoort: Groepscommunicatie Gebruikssoort: Interactie Gebruikssoort: Persoonlijke ontwikkeling Gebruikssoort: Vermaak
69 De verbanden met de verschillende toepassingen en formele vaardigheden zijn klein. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de informatievaardigheden. Onderstaande figuur laat zien dat deze vaardigheden vooral verband houden met het gebruik van het internet als informatie‐ of transactiemedium. Tevens blijkt dat een hoog niveau van informatievaardigheden samenhangt met een lager gebruik van het internet als vermaak of communicatiemedium. Informatievaardigheden .34
Gebruikssoort: Informatie .07
Gebruikssoort: Transactie ‐.13
.14
Gebruikssoort: Vermaak Gebruikssoort: Overheid Een hoger niveau van communicatievaardigheden leidt ook tot een groter gebruik van toepassingen met betrekking tot interactie met bekenden en groepscommunicatie. Daarnaast zijn er ook effecten waarneembaar op gezondheidstoepassingen, vermaak toepassingen, toepassingen met betrekking tot persoonlijke ontwikkeling en carrière. Communicatie vaardigheden .55
Gebruikssoort: Groepscommunicatie .38
.26
Gebruikssoort: Interactie .25
Gebruikssoort: gezondheid .25
.18
Gebruikssoort: Vermaak Gebruikssoort: Persoonlijke ontwikkeling Gebruikssoort: Carrière Strategische vaardigheden impliceren het doelgericht kunnen omgaan met het internet. Dit is vooral vereist bij zakelijke toepassingen als transacties en internetbankieren en bij de burgerschaps‐
competenties die de overheid verlangt (zowel in de politiek/verkiezingen als bij overheidsdienst‐
verlening). Ze hebben ook een effect op gebruikstoepassingen die te maken hebben met carrière en persoonlijke ontwikkeling. Deze toepassingen worden vooral veel gebruikt door hoger opgeleiden. In het vaardighedenonderzoek van Universiteit Twente is gebleken dat hoger opgeleiden ook hoog 70 scoren op strategische vaardigheden. De combinatie van opleiding, vaardigheden en voorkeur bij gebruikssoorten kan deze verbanden verklaren. Strategische vaardigheden .50
Gebruikssoort: Transactie .23
.22
Gebruikssoort: Internetbankieren .22
Gebruikssoort: Gezondheid .16
.14
.12
Gebruikssoort: Overheid Gebruikssoort: Informatie Gebruikssoort: Carrière Gebruikssoort: Persoonlijke ontwikkeling 71 10 Digibewustzijn
Het laatste deel van de trendrapportage gaat in op digibewustzijn. Dit jaar worden in dit hoofdstuk maatregelen besproken die Nederlanders treffen om zichzelf te beschermen tegen de negatieve aspecten van het internet. Aan de respondenten is gevraagd welke van de volgende maatregelen zij hebben getroffen: installatie van een virusscanner, installatie van een firewall, gebruik van een spamfilter, inschakelen van pop‐up blokkering, het activeren van automatische updates, het installeren van antispyware, het controleren naar wie persoonlijke gegevens worden verstuurd, het regelmatig veranderen van wachtwoorden en het gebruiken van een pornofilter. In totaal gaf 85% van de ondervraagden aan dat er in hun huishouden maatregelen genomen zijn ter bescherming van hun internettoegang. In 2010 was dit percentage hoger, namelijk 94%. In Figuur 10.1 is gespecificeerd hoeveel personen welke maatregelen namen, voor het jaar 2010 en 2011. Geen maatrelen
5%
Weet ik niet
2%
4%
12%
87%
82%
Virusscanner
71%
70%
Firewall
Spamfilter
Pop‐up blokkering
2010
62%
54%
2011
56%
53%
Door uitvoeren van automatische updates
47%
46%
Anti‐spywareprogramma
38%
33%
Controleren aan wie ik persoonlijke gegevens mail
31%
30%
Wachtwoorden regelmatig veranderen
Pornofilter
54%
54%
6%
5%
Figuur 10.1 Maatregelen ter bescherming van de internettoegang (% van internetgebruikers)
Uit Figuur 10.1 blijkt dat de meest gebruikte maatregelen het installeren van een virusscanner (83%), firewall (70%), spamfilter (54%) en pop‐up blokkering (56%) zijn. Het meest opvallend is echter dat voor alle maatregelen geldt dat de toepassing hiervan zijn afgenomen. Slechts 34% van de internetters controleert naar wie hij of zij persoonlijke gegevens verstuurd. Van de ondervraagden verandert 30% regelmatig zijn of haar wachtwoord. Een pornofilter is de minst toegepaste maatregel die door 5% van de internetters wordt gebruikt. 72 77%
84%
86%
Virusscanner
63%
Firewall
76%
69%
40%
Spamfilter
49%
Pop‐up blokkering
60%
51%
16‐35
45%
Door uitvoeren van automatische updates
36‐55
60%
54%
55+
37%
Anti‐spywareprogramma
53%
44%
28%
35%
37%
Controleren aan wie ik persoonlijke gegevens mail
25%
31%
32%
Wachtwoorden regelmatig veranderen
Pornofilter
60%
61%
3%
7%
5%
Figuur 10.2 Maatregelen ter bescherming van de internettoegang, naar leeftijd (% van internetgebruikers) 82%
82%
84%
Virusscanner
66%
69%
78%
Firewall
51%
52%
Spamfilter
52%
52%
60%
Pop‐up blokkering
48%
53%
63%
Door uitvoeren van automatische updates
44%
43%
49%
Anti‐spywareprogramma
28%
32%
Controleren aan wie ik persoonlijke gegevens mail
45%
27%
30%
34%
Wachtwoorden regelmatig veranderen
Pornofilter
65%
5%
6%
5%
Laag opgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoog opgeleid
Figuur 10.3 Maatregelen ter bescherming van de internettoegang, naar opleiding (% van internetgebruikers) 73 In Figuur 10.2 zijn de genomen maatregelen verdeeld over leeftijd. Hierbij valt op dat de jongste en oudste leeftijdsgroep minder voorzichtig zijn dan respondenten in de groep van 36 tot 55. Dit geldt voor alle maatregelen. In Figuur 10.3 zijn de maatregelen verder uitgesplitst naar opleidingsniveau. Hier zien we dat het percentage mensen dat maatregelen neemt in de lager opgeleide groep het laagst is. Het verschil met de hoger opgeleiden is het grootst bij het uitvoeren van automatische updates en het gebruik van een spamfilter. 82%
83%
83%
90%
83%
Virusscanner
66%
74%
75%
77%
73%
Firewall
48%
53%
57%
62%
Spamfilter
48%
Pop‐up blokkering
45%
59%
60%
57%
53%
60%
58%
56%
67%
Door uitvoeren van automatische updates
Anti‐spywareprogramma
33%
55%
47%
50%
47%
27%
32%
Controleren aan wie ik persoonlijke gegevens mail
43%
38%
42%
24%
31%
30%
30%
Wachtwoorden regelmatig veranderen
Pornofilter
72%
2%
5%
5%
9%
11%
Lagere beroepen
Middelbare beroepen
Hogere beroepen
43%
Managers
Directie / Hoger management
Figuur 10.4 Maatregelen ter bescherming van de internettoegang, naar beroepsfunctie (% van internetgebruikers)
In Figuur 10.4 zijn de genomen maatregelen ten slotte verdeeld naar beroepsfunctie. Directieleden en hogere managers zijn in de meeste gevallen het voorzichtigst. Het verschil met respondenten werkzaam in de lagere beroepsgroepen is bij enkele maatregelen aanzienlijk. 74 Naast maatregelen ter bescherming van de internettoegang neemt 81% mensen met kinderen onder de 18 speciale maatregelen om deze kinderen te beschermen tegen de gevaren van het internet (2% meer dan vorig jaar). In Figuur 10.5 zijn de maatregelen weergegeven. Ook hier zien we dat bij bijna alle maatregelen een kleine terugval, behalve bij het verbieden van websites en het zetten van een tijdslimiet. 60%
56%
Waarschuwen m.b.t. persoonlijke informatie
58%
56%
Waarschuwencontacten met vreemden
48%
47%
Waarschuwen voor webcammen en foto’s
Bepaalde sites verbieden
27%
29%
Bepaalde sites blokkeren
29%
24%
Strikte tijdslimiet
Alleen internetten onder toezicht volwassene
2010
2011
21%
23%
22%
Figuur 10.5 Maatregelen ter bescherming van kinderen, % van alle internetgebruikers met kinderen onder de 18
Conclusies 16 Tot 35 jarigen en 55‐plussers zijn bij alle maatregelen het meest onvoorzichtig op het internet. Hetzelfde geldt voor de lager opgeleiden. Waarschijnlijk komt dit door een gebrek aan vaardigheden bij de ouderen en lager opgeleiden en een zekere naïviteit en gebrek aan strategische vaardigheden als het gaat om de jongste groep. 75 11 Conclusiesentoegangsbarometer
11.1 Inleiding
In dit slothoofdstuk worden eerst de belangrijkste conclusies getrokken. Hier komen motivaties, fysieke toegang, vaardigheden, hoeveelheid internetgebruik, soorten van internetgebruik, effecten van internetgebruik en digibewustzijn aan de orde. Voor motivatie, fysieke toegang, vaardigheden, hoeveelheid internetgebruik, soorten van internetgebruik is er net als in de vorige trendrapportage een toegangsmeter geconstrueerd. Deze is weergegeven in Figuur 11.1. 11.2 Belangrijksteresultaten
Het proces van volledige toegang tot computers of het internet is een proces van vier achtereenvolgende fasen. Motivatie is de drijvende kracht om computers en het internet te willen gebruiken. In het vorige trendrapport werd geconstateerd dat in vergelijking met andere landen de motivatie om computers en internet te gebruiken in Nederland zeer hoog is. Er is echter een minderheid van ouderen en lager opgeleiden die niet voldoende gemotiveerd is om toegang te verwerven tot het internet. Bij degenen die het internet nog nooit gebruikt hebben (9% volgens het CBS in 2010) is desinteresse de belangrijkste reden, gevolgd door het gevoel te oud te zijn om er nog mee te beginnen, het niet nodig hebben, onvoldoende vaardigheden bezitten en geen tijd hebben. Deze motieven komen relatief veel voor bij ouderen en lager opgeleiden. Een belangrijk onderzoeksresultaat bij de niet‐gebruikers is dat slechts 7% aangeeft het internet in de toekomst nog te willen gaan gebruiken (bij de 9% van de niet‐internetgebruikers die gestopt zijn met het gebruik van het internet is bijna de helft niet meer van plan naar het internet terug te keren). Hier naderen we de slinkende harde kern van mensen die echt niet willen of kunnen. Deze kern bestaat voor een deel uit functioneel of volledige analfabeten die echt niet mee kunnen. Bij degenen die het internet wel gebruiken wijzen de motivaties erop dat het internet nog steeds primair een informatiemedium is. Het internet als communicatiemedium (interactie) en vermaaksmedium is in opkomst. Verklaringen hiervoor vinden we in de opkomst van bepaalde toepassingen zoals de sociale netwerksites, het gebruik van e‐mail (de meest gebruikte toepassing), vrij surfen of browsen en online gamen. Er zijn geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen bij de algemene motivaties om het internet te gebruiken. Bij de verschillende leeftijdsgroepen zijn wel algemene verschillen aanwezig. De jongste groep scoort bijna op alle motivatie categorieën het hoogst, en steken vooral uit bij de motivaties vermaak, interactie en groepscommunicatie. Het grootst zijn de verschillen echter bij de opleidingsniveaus. Hoger opgeleiden gebruiken het internet iets meer voor informatie in het algemeen. Zij willen het internet ook meer benutten voor hun carrière en voor transacties. Lager opgeleiden willen het internet duidelijk meer gebruiken voor vermaak en ontspanning en voor groepscommunicatie. Wanneer men voldoende motivatie heeft om de digitale wereld binnen te stappen moet men fysieke toegang zien te verwerven. Ondanks dat in Nederland de fysieke toegang tot computers en internet zijn verzadigingspunt bereikt is er nog geen sprake van volledige dekking. Zowel bij computerbezit als 76 bij internettoegang thuis blijven lager opgeleiden en vooral senioren achter. Bij internettoegang is er 11% verschil tussen hoger en lager opgeleiden en 29% verschil tussen 65‐plussers en 16‐35 jarigen. Naast motivatie zal dit verschil ook te wijten zijn aan een verschil in vaardigheden. Bij de toegang tot computers en internet is de thuisaansluiting de laatste jaren steeds belangrijker geworden. Gebruik elders betekent steeds meer een tweede of derde aansluiting. Daarom blijven additionele aansluitpunten en wireless faciliteiten in publieke ruimten en gebouwen, ook die van de overheid van groot belang. Wanneer men eenmaal toegang heeft is het noodzakelijk om voldoende digitale vaardigheden te ontwikkelen waardoor werken met computers en het internet goed en zinvol verloopt. Het betreft een aantal vaardigheden die maar ten dele in de traditionele media zijn opgedaan. Het gaat om operationele vaardigheden (‘knoppenkennis’), formele vaardigheden (werken met bestanden, browsen en navigeren), informatievaardigheden (informatie zoeken in computerbestanden en op het internet), communicatievaardigheden (contacten maken en onderhouden en zich presenteren op het internet) en tenslotte strategische vaardigheden. Dit laatste is de capaciteit om computers en het internet als middel te gebruiken voor een bepaald persoonlijk of professioneel doel. Deze vaardigheden zijn nodig voor een volwaardig gebruik van computers en het internet. Uit een reeks van prestatiemetingen aan de Universiteit Twente bleek dat Nederlanders redelijk scoren op operationele en formele internetvaardigheden. In deze survey geven zij zelf aan vooral heel goed te zijn in formele vaardigheden. Zij scoren echter aanzienlijk lager op informatie en strategische vaardigheden. Ook de communicatievaardigheden worden laag geschat. Wanneer het gaat over soorten van toepassingen kan worden geconcludeerd dat het internet nog steeds in de eerste plaats wordt gebruikt als informatiemedium. Het internet als communicatie‐ (social media) en als transactiemedium (internetbankieren, online shoppen en websites zoals marktplaats gebruiken) is in opkomst. E‐mail was vanaf het begin al een van de belangrijkste internettoepassingen maar daarbij komt nu de sterk stijgende populariteit van sociale netwerksites als Hyves, Facebook en LinkedIn. Deze nemen een deel van het e‐mail verkeer weg. Bij transacties zien we het snel stijgende gebruik van internetbankieren en van marktplaatsen. Ook vermaakstoepassingen mogen zich over een groeiende belangstelling verheugen. Behalve het van het begin af aan populaire vrije surfen zien we hier de snel stijgende populariteit van online gamen. Het downloaden en uploaden van audiovisueel materiaal is niet zo overheersend als de vele discussies over copyright in de publieke opinie doen vermoeden. Op enige afstand volgen duidelijk minder populaire soorten gebruik: maatschappelijke participatie in online fora en communities, educatie en werk. Telewerk en telestudie blijken nog steeds vrij marginale activiteiten. Wat de sociale verschillen in het gebruik betreft is het opvallend dat mannen de meeste toepassingen nog steeds significant meer gebruiken dan vrouwen. Vrouwen gebruiken alleen significant meer sociale netwerksites, sites met gezondheidsinformatie voor patiënten en zelfhulpgroepen. Hoger opgeleiden gebruiken de meeste toepassingen nog steeds significant meer dan lager opgeleiden. Dit geldt in het bijzonder voor informatietoepassingen. Lager opgeleiden gebruiken meer chatboxen, marktplaatsen en online gamen. Nederlanders tussen 16 en 35 gebruiken de meeste toepassingen nog steeds meer dan mensen boven de 35 en zeker boven de 55. Dit geldt vooral voor de nieuwere communicatie‐ en vermaakstoepassingen. 55‐Plussers gebruiken vrijwel alle toepassingen significant minder. 77 In tegenstelling tot het aantal verschillende toepassingen dat men op een dag gebruikt en de soort van toepassingen zijn de verschillen in gebruiksfrequentie van het internet tussen mannen en vrouwen, hoger en lager opgeleiden en in mindere mate jongeren en ouderen aan het gelijktrekken. Het absolute aantal uren dat men internet gebruikt in de vrije tijd komt neer op een gemiddelde van 3,1 uur per dag. Vier en tachtig procent van de internetgebruikers benutten dit medium nu dagelijks. Mannen gebruiken het internet nog altijd meer uren per dag dan vrouwen, maar het verschil is aanzienlijk geringer geworden. Het meest opzienbarend zijn de verschillen naar opleiding en maatschappelijke positie. Lager opgeleiden gebruiken het internet in de vrije tijd gemiddeld op een dag langer dan hoger opgeleiden: 3,7 tegen 2,5 uur. Dit kan worden verklaard door de gevonden verschillen in gebruik. Bij de lager opgeleiden zijn sociale netwerksites, online gamen, markplaatsen en chatten populair. Het gebruik van deze toepassingen vergt meer tijd dan sessies met betrekking tot het zoeken van allerlei soorten informatie, hetgeen door de hoger opgeleiden het meest wordt gedaan. Werklozen en arbeidsongeschikten gebruiken het internet gemiddeld 3,6 en 3,7 uur per dag terwijl werkzame personen dat gemiddeld 2,8 uur doen in de vrije tijd. De vrije tijd die men per dag heeft lijkt dus een belangrijke factor te zijn. In elk geval lijkt het historische keerpunt dat in het vorige trendrapport werd aangeduid zich door te zetten. Om de vraag te beantwoorden wie nu het meest van het internet profiteert, kunnen we het aantal en soort van effecten vergelijken voor verschillende groepen. Hier zien we dat van de 10 effecten er gemiddeld 4 zijn bereikt. Het aandeel internetgebruikers dat deze positieve effecten heeft ondervonden is in 2011 toegenomen ten opzichte van 2010. We zien dat het internet een steeds belangrijkere rol gaat spelen in het dagelijks leven van de gemiddelde Nederlander. De resultaten geven tevens aan dat het vooral de jongste groep gebruikers zijn die profiteren. Ook zien we dat de lager opgeleiden achterblijven. Eerder zagen we al dat voor deze groep de toepassingen van vermaak intensiever worden gebruikt. Van het gebruik van deze toepassingen profiteert men dus helaas minder als het gaat om het behalen van de winstpunten die in de enquête aan de orde gesteld zijn. Het laatste aspect dat in dit rapport aan de orde kwam is digibewustzijn. Dit jaar betrof digibewustzijn de maatregelen die mensen nemen. De belangrijkste maatregelen die worden genomen zijn die maatregelen die in elke moderne computer met internettoegang zijn geprogrammeerd in de beveiligingsoftware. Zelf herhaaldelijk stappen zetten zoals controle waarnaar persoonlijke gegevens worden gestuurd, het veranderen van het wachtwoord en de installatie van pornofilters (voor kinderen) wordt aanzienlijk minder gedaan. Bij alle maatregelen zijn 16‐35 jarigen en 55‐plussers het meest onvoorzichtig op het internet. Hetzelfde geldt voor de lager opgeleiden. Waarschijnlijk komt dit door een algeheel gebrek aan vaardigheden als het gaat om ouderen en lager opgeleiden en een zekere naïviteit en gebrek aan strategische vaardigheden als het gaat om jongeren. 78 11.3 Toegangsbarometer
In de vorige trendrapportages is er een toegangsmeter geconstrueerd op basis van motivatie, fysieke toegang, hoeveelheid gebruik, vaardigheden en soorten van gebruik. Met de gegevens in dit rapport kan een vergelijkbare toegangsmeter worden opgesteld. In deze toegangsmeter zijn de effecten van gebruik en de verschillende aspecten bij digibewustzijn niet opgenomen. Om het volledige figuur in haar context te begrijpen dienen de betreffende hoofdstukken te worden geraadpleegd. De percentages in Figuur 11.1 zijn als volgt tot stand gekomen: • Motivatie. Van alle Nederlanders geeft 5% aan geen interesse te hebben of niet te willen. De overige 95% lijkt wel gemotiveerd het internet te gebruiken (CBS Statline, 2009). De verschillende motivaties van niet‐gebruikers en gebruikers zijn niet in de barometer
opgenomen. • Fysieke toegang. Van de Nederlandse individuen heeft 94% thuis of elders toegang tot het internet. • Gebruiksfrequentie. Van de internetgebruikers in Nederland gebruikt 84% het internet bijna dagelijks. • Vaardigheden. De percentages in het vorige trendrapport waren gebaseerd op de laatste prestatiemeting die op de Universiteit Twente plaats vond. Voor elke vaardigheid was het gemiddeld percentage voltooide taken genomen. In dit trendrapportage zijn de percentages van vorig jaar als 0‐meting genomen. De gemeten vooruitgang in de survey is zodoende vertaald naar de percentages in de prestatiemetingen. • Soort gebruik. De zeven opgenomen categorieën komen uit Tabel 6.1. In deze tabel zijn de verschillende soorten van gebruik gecategoriseerd binnen zeven algemene internet gebruikssoorten. De vermelde percentages in de barometer zijn gebaseerd op het gemiddelde van alle bijbehorende soorten van toegang in een categorie. Het percentage is het gemiddelde wekelijkse gebruik van de categorie van toegang. Wanneer we deze toegang vergelijken met de percentages van vorig jaar dan kan in ieder geval het volgende vastgesteld worden: 




Slechts 5% van de Nederlandse bevolking is geheel niet geïnteresseerd in het internet. Dit is ten opzichte van vorig jaar niet veranderd. Van de Nederlanders heeft 94% fysieke toegang. Hiervan maakt 91% daadwerkelijk gebruik van het internet. Vorig jaar was het 4% van de Nederlanders met fysieke toegang die geen gebruik maakten van het internet. Van de Nederlanders gebruikt 84% het internet bijna dagelijks. Dit is een stijging van 2% ten opzichte van vorig jaar. Het jaar daarvoor was een stijging van 14% waarneembaar. Betreffende vaardigheden zien we een stijging van 4% bij de formele vaardigheden. Informatie en strategische vaardigheden stegen met 1%. Bij de soorten van gebruik zien we de grootste stijging bij de vermaakstoepassingen. Het gebruik hiervan steeg met 3%. Het gebruik van informatietoepassingen steeg met 2%, evenals educatieve toepassingen. 79 Transactie Informatie Motivatie Fysieke Gebruik Operationele Werk Formele Communicatie toegang Informatie Vermaak Groepscommunicatie Educatie Communicatie Strategische Soorten gebruik Vaardigheden Figuur 11.1 Toegangsbarometer 2010-­‐2011 85 
Download