Figuren uit: "Landschappelijk Nederland" (H.J.A Berendsen) Zandlandschap De Peel en Peelrandbreuk Figuur 1: Knuppelbrug in de Grote Peel. Het woord Peel is afgeleid van het romeinse ‘Locus paludosus’ = moerasgebied. Reeds in de Romeinse tijd bestonden er ‘knuppelbruggen’ waardoor men drassige plaatsen kon oversteken. Figuur 2: Peelrandbreuk bij Uden. Het hoogteverschil tussen horst en slenk bedraagt hier circa 5 m. Figuur 3:Geheel (A) en gedeeltelijk (B) door dekzand gemaskeerde terreintrede. De Peelrandbreuk is goed in het terrein waarneembaar, onder meer nabij Uden, ondanks het feit dat de breuklijn gedeeltelijk is gemaskeerd door dekzand. De breuk is nog steeds actief; op diverse plaatsen zijn in de loop der tijd kleine aardbevingen waargenomen. In 1932 vonden er op 20, 21, 26 en 28 november bevingen plaats, die op enkele plaatsen schade aanrichtten. Ook in 1960 en in 1971 vonden voelbare bevingen plaats. De meest recente aardbeving dateert van 13 april 1992, toen nabij Roermond een beving plaatsvond met een kracht van 5.8 op de schaal van Richter. Figuur 4: Pingo-ruïnes op het Drents plateau. Een opvallend kenmerk van het noordelijk zandgebied is het voorkomen van vele zogenaamde dobben: kleine meertjes en vennen, die omgeven zijn door een zandige randwal. Het zijn voor een deel pingo-ruïnes. Pingo-ruïnes zijn ronde meertjes in het zandlandschap, die een diepte kunnen bereiken van meer dan 10 m. Ze zijn ontstaan door het afsmelten van pingo’s: heuveltjes met een ijskern. In het Weichselien werden in het noordelijk zandgebied enkele honderden pingo’s gevormd. Figuur 5: Esdorpen op het Drents plateau © Topografische Dienst, Emmen. Op de overgang van de hoge naar de lage gebieden, waar de waterhuishouding het gunstigst was voor akkerbouw, zijn enkeerdgronden en laarpodzolgronden ontstaan. Ook hier houdt de zonering van de bodemtypen verband met het vroegere landbouwsysteem, waarbij de schapen werden gehouden op de hoog gelegen heidevelden ('het veld'). De akkers, die de vorm hadden van grote essen, lagen rondom de (brink)esdorpen. De boerderijen waren enigszins losjes gegroepeerd rond een brink. Men spreekt dan van brinkesdorpen. Indien het esdek zwart gekleurd is, is het ontstaan als gevolg van bemesting met heideplaggen. Bruine esdekken wijzen op het gebruik van plaggen van een betere kwaliteit. Deze zijn meestal vermengd met wat klei, en afkomstig van minder schrale gronden. Door dit systeem van bemesting werd de bodemvruchtbaarheid sterk verbeterd. Het humeuze dek was in staat meer water vast te houden, waardoor het gevaar van verdroging werd opgeheven. Tevens kwamen de gronden hoger boven het grondwater te liggen, zodat men ook minder last had van te hoge grondwaterstanden. De essen zijn, evenals elders in Nederland, scherp begrensd, omdat de ophoging perceelsgewijs plaatsvond.