Tub II okt 2006 Ouderen: Ook voor ziekte en dood is niet iedereen gelijk door Geert Braam Binnen een groot kantoorgebouw werken een aantal juristen. Bij de ingang wordt een trottoir vernieuwd en een stratenmaker doet rustig zijn werk Ik vraag hem: “ Klopt het, dat dit beroep in de laatste 70 jaar vrijwel niet is veranderd?” “ Ik denk het wel”antwoord hij, “maar zeker weten doe ik het niet, want ik ben nog niet zo oud” Het is zwaar werk en hij heeft een beroep dat men ook wel “ slijtend”noemt. Dat heeft meer gevolgen dan hijzelf wellicht beseft. Mensen in dergelijke beroepen worden namelijk gemiddeld minder oud dan de hoogopgeleide juristen die achter hem in het kantoorgebouw werken. Het verschil in levensverwachting is vrij groot. Er is dus sprake van ongelijkheid. Deze ongelijkheid springt echter niet direct in het oog want meestal denken we bij dit woord aan andere zaken. Het betreft dan vooral verschillen tussen rijk en arm , verschillen die zich zich in vele gedaanten voordoen. Er waren kasteelridders en tegelijkertijd lijfeigenen en horige boeren, en waren ondernemende fabrikanten en uitgebuite arbeiders, er zijn achterstandsbuurten en villawijken , er zijn ouderen die in een dure serviceflat goede wijn geserveerd krijgen, tegenover andere ouderen die die huur van hun flatje niet kunnen betalen. Toch wordt vaak troostend opgemerkt dat sterfte ons allemaal treft en dat voor iedereen geldt dat hij of zij ziek kan worden. Dat is juist, maar tevens bestaan ook on dit opzicht grote ongelijkheden. Zelfs prominente Nederlanders gaan hieraan gemakkklijk voorbij. In de NRC van 17 september is Professor In ‘t Veld aan het woord “Het geweeklaag over de kosten van vergrijzing duurt voort ,terwijl ouderen in het geheel niet de zieken en behoeftigen van weleer zijn”. Enkele dagen later, op 23 september zegt Professor Stevens in dezelfde krant “voor de meeste mensen is de sappellende en krakkemikkerige oude dag omgevormd tot een ‘better life”-gevoel. Dit soort uitdrukkingen, die de nuances verdoezelen, komen dan ook nog vaak in de koppen van de krant terecht . De minderbedeelden blijven daardoor onderbelicht Uit vele gegevens blijkt echter dat er ook in ten aanzien van sterfte en ziekte sterke ongelijkheid bestaat. Allereerst de sterfte. Mensen met lagere opleiding en/of lagere inkomens hebben een relatief kortere levensverwachting . Laag opgeleide mannen in Nederland leven zelfs vijf jaar korter dan hoger opgeleiden ( laag opgeleid 73 jaar, hoog opgeleid 78 jaar, o.a. CBS). Voor vrouwen is het verschil kleiner maar toch altijd nog ruim twee en een half jaar De sterftekansen die hieraan ten grondslag liggen hebben gedurende de gehele levensloop effect, maar ook voor de 65 plussers geldt dit nog . Mannen van 65 jaar hebben nog 11 jaar te leven als ze laag opgeleid zijn , maar nog bijna 15 jaar als ze hoog opgeleid zijn. Dat is dus een verschil van 4 jaar. Voor vrouwen is het verschil minder, maar dan toch nog altijd ruim 2 jaar Dit valt als volgt verder te illustreren : Als we uitgaan van 100 mannen van 65 jaar die laag opgeleid zijn, dan sterven er binnen tien jaar, dus tot hun 75e jaar, globaal genomen bijna 50, dus de helft, en van de hoog opgeleiden veel minder namelijk ongeveer 20. Wellicht is het daardoor niet verbazingwekkend dat het (hoogopgeleide) professoren zijn die uitspraken doen over een “better life” .Ze zijn echter wel zeer eenzijdig, zeker omdat dit soort verschillen al enkele tientallen jaren bekend is en in verschillende andere westerse landen is vastgesteld. Vervolgens de gezondheid. Ook wat dit betreft zijn er grote verschillen . Onder andere uit onderzoek van Mevr. Broese van de Vrije Universiteit in Amsterdam blijkt het volgende: Van de lager opgeleiden ouderen heeft bij de vrouwen 66% beperkingen in de dagelijkse bewegingen, zoals traplopen, teennnagels knippen en openbaar vervoer gebruiken. Bij de hoger opgeleiden is dit percentage veel lager , namelijk 36%. Ook voor eenzaamheid en psychische gezondheid gelden dergelijke verschillen. Let wel , we spreken dan over een categorie mensen die natuurlijk ook maar een mager inkomen heeft of zelfs in armoede leeft. Het zal duidelijk zijn dat het om grote aantallen ouderen gaat: Laag dan wel hoogopgeleid gaat het om honderdduizenden mensen We kunnen slechts hopen dat het toch aan die mensen - en vooral de laag opgeleide- gegeven is, dat ze de fraaie dingen van het leven kunnen zien , maar vooral ook dat ze in een samenleving opgroeien die voor gebrekkingen en zieken zorgt. Of daarvoor geld is? De burgemeester van Hengelo hield onlangs een toespraak bij een zogenaamde miljonairsbeurs. Hij was er trots op dat die in zijn stad werd gehouden. Over de armoede in zijn stad, ook onder ouderen, repte hij niet. Het was er misschien niet de gelegenheid voor, maar toch ????? Iedereen kan waarnemen hoeveel geld er is, hoe vaak er in dure auto’s wordt gereden, in luxe jachten wordt gevaren, en hoe er voor miljarden aan cosmetica wordt gekocht. Over die objecten zou de belastingheffing aanzienlijk kunnen worden verhoogd Ook een verhoging van het bovenste tarief in de belastingschijf, een tarief dat in de aflopen 15 jaar drastisch is verlaagd, zou men kunnen overwegen. Het zijn geen wereldschokkende ideeen , maar we horen politici weinig spreken over mogelijkheden om extra belastinggeld op luxe goederen te verkrijgen en dat aan te wenden voor minder bedeelden. Zelfs in de stemwijzer op het internet ontbreekt dit onderwerp. Het lijkt er op dat de schrijnende toestand van veel ouderen , en dan vooral de lager opgeleiden, bijna uit het politieke beeld is verdwenen. Prof.Dr.G.P.A.Braam is em. hoogleraar sociologie en onderzoeksmethoden aan de Univ.Twente en mede redacteur van het Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie