De tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden

advertisement
Wetenschappers & professionals over maatschappelijke kwesties
De tweedeling tussen hoger
en lager opgeleiden
Sociale stijging
Dossier
Kloof hoog/laag opgeleiden
Nederland is een diploma-democratie. We worden bestuurd door de
burgers met de hoogste diploma’s. Hooggeschoolden hebben andere
politieke voorkeuren, belangen en zelfs andere invloed dan
laaggeschoolden. Hebben laaggeschoolden nog wel wat te vertellen
in Nederland? Dat zetten Mark Bovens en Anchrit Wille uiteen in
het vandaag verschenen boek Diplomademocratie. Over de
spanning tussen meritocratie en democratie.
Door Mark Bovens, Anchrit Wille
8 december 2010
Na de Tweede Kamerverkiezingen van juni 2010 had bijna 90 procent van de Tweede
Kamerleden een academische bul of een hbo-diploma en de rest had in ieder geval het
vwo of het mbo afgerond. Slechts één lid was nooit verder gekomen dan de mulo, en
was daarmee in formele zin laagopgeleid. De laatste keer dat het percentage hoger
opgeleiden zo hoog lag, was zo ongeveer in 1881, in de nadagen van het
censuskiesrecht. Sindsdien daalde het percentage academici in de Tweede Kamer
gestaag en na de invoering van het algemeen kiesrecht in 1918 schommelde het
percentage academici decennialang tussen de 40 en 50 procent. Pas vanaf de jaren
zeventig kregen de academici weer de overhand en inmiddels zijn de leken, de lager
opgeleide burgers, vrijwel volledig van het Binnenhof verdwenen. Dat is overigens
niet omdat tegenwoordig iedereen naar de universiteit gaat – meer dan 70 procent
van de kiezers is nog steeds lager of middelbaar opgeleid.
Verzuiling
Achter de opkomst van de diplomademocratie zit een bredere maatschappelijke trend.
Opleiding is de nieuwe maatschappelijke verzuiling. Kon je vroeger op basis van
iemands geloof een groot deel van diens sociale leven en politieke standpunten
uittekenen, nu is opleidingsniveau zo’n sociale marker. Zeg ons wat uw hoogste
diploma is en wij zeggen u wie u bent. Hebt u een academische bul, dan heten uw
kinderen Floris of Fleur, u kijkt naar de publieke omroep, u leest een van de
voormalige pcm-bladen en misschien ook nog de Elsevier of Vrij Nederland. U stemt
GroenLinks, D66, PvdA of vvd. Uw kinderen zitten op een lagere school met een
bijzondere signatuur en gaan, als het even kan, door naar een categoriaal gymnasium
of een lyceum. Fleur zit op hockey en Floris mag voetballen, maar dan wel bij hvv of
afc. Als ze schaatsen, hebben ze noren. In de zomer gaat u kamperen in Frankrijk of
naar een appartement in Toscane.
Hebt u een lbo- of een mbo-diploma, dan heten uw kinderen Kevin of Kimberly, u kijkt
naar sbs6 of rtl, u leest een lokale krant (als u nog een krant leest) en misschien de
Panorama of de Story in de leesmap. U stemt sp, pvv of u blijft thuis. Uw kinderen
zitten op een buurtschool en gaan daarna door naar een van de grote vmbo-scholen.
Kevin voetbalt en Kimberly ook, of ze gaat naar handbal. Als ze schaatsen, rijden ze op
hockey- en kunstschaatsen. In de zomer gaat u naar de stacaravan of met de charter
naar Spanje of Turkije. In de afgelopen decennia zijn hoger en lager opgeleiden, de
ouders van Floris en Fleur en die van Kevin en Kimberly, steeds meer in gescheiden
werelden gaan leven. Tijdens de verzuiling trof men elkaar nog in de kerk, op de
school van de kinderen, langs de lijn, in het verenigingsleven, of als dienstplichtige in
het leger. Tegenwoordig komen hoger en lager opgeleiden elkaar nauwelijks meer
tegen.
Verschillende zorgen
Die nieuwe verzuiling, nu niet meer naar religie, maar naar opleiding, maakt de
dominantie van academici in de politiek problematischer dan voorheen. Hoger en
lager opgeleiden hebben vaak verschillende zorgen en belangen. Hoger opgeleiden
vinden de gezondheidszorg belangrijker dan lager opgeleiden – 30 procent tegenover
25 procent – terwijl lager opgeleiden criminaliteit veel belangrijker vinden dan hoger
opgeleiden – 33 tegenover 25 procent. Grote verschillen zijn er wat betreft het thema
van normen en waarden. Dat is voor 36 procent van de hoger opgeleiden een
belangrijk thema, terwijl dit slechts door 18 procent van de lager opgeleiden wordt
genoemd. Hoger opgeleiden maken zich ook meer zorgen over onderwijs en over het
milieu dan lager opgeleiden – 22 respectievelijk 17 procent noemden dit als
belangrijke maatschappelijke vragen tegenover slechts 4 en 6 procent van de lager
opgeleiden. Niet alleen hebben hoger en lager opgeleiden verschillende zorgen, hoger
opgeleiden zijn ook politiek veel actiever dan lager opgeleiden. Er blijkt bijvoorbeeld
dat de hoger opgeleiden die de minderhedenproblematiek belangrijk vinden drie keer
zo actief zijn (ze participeren gemiddeld in 1,2 politieke activiteit) dan de lager
opgeleiden die dit noemden (die slechts gemiddeld in 0,4 activiteit participeerden).
Verschillende politieke voorkeuren
De grote verschillen in politiek activisme hoeven nog geen probleem te zijn zolang de
politiek actieven en de non-actieven dezelfde politieke voorkeuren hebben rond deze
prangende maatschappelijke kwesties. De hoogopgeleide activisten kunnen dan als
zaakwaarnemers optreden voor de lager opgeleiden die niet de zin, de tijd, of het
zelfvertrouwen hebben om politiek actief te zijn. Zo zijn in de afgelopen eeuw de
belangen van de arbeidersklasse in het parlement veelal verdedigd door dominees,
onderwijzers, rode jonkheren, en – vanaf de jaren zeventig – door een leger van
doctorandussen.
Maar hebben de hoger opgeleide, meer actieve burgers wel dezelfde politieke
voorkeuren als lager opgeleide burgers? Met name rond een aantal kwesties die in de
jaren negentig en aan het begin van de twintigste eeuw zijn opgekomen zijn de
verschillen groot: de integratie van minderheden, het toelaten van asielzoekers,
criminaliteit, en Europese eenwording. Op die, meer sociaal-culturele issues, zijn er
forse verschillen tussen hoger en lager opgeleiden. De hoger opgeleiden zien veel
meer in multiculturalisme dan lager opgeleiden, staan veel positiever tegenover de
Europese eenwording, willen meer asielzoekers toelaten en zien minder in een
strenge aanpak van de criminaliteit.
Als we beseffen dat de actieve leden van politieke partijen (veel) hoger opgeleid
waren dan de gemiddelde kiezer, dan zou dat betekenen dat voor deze onderwerpen
de vertegenwoordigers van de politieke partijen niet automatisch geschikt zijn om als
zaakwaarnemer op te treden. Dat blijkt inderdaad het geval. Voor vrijwel alle partijen
geldt dat de hoger opgeleide leden liberaler opvattingen hebben dan de (gemiddeld
veel lager opgeleide) kiezers die op de partij hebben gestemd. Met name bij de vvd en
de PvdA zie je dat de partijkaders meer neigen naar multiculturalisme en meer proEuropa zijn dan de kiezers. Zelfs bij pro-Europese partijen als D66 en GroenLinks zie
je dat de actieve leden (veel) meer pro-Europa zijn dan de gemiddelde kiezer.
Populisme
Lager opgeleiden zijn ook veel cynischer over politiek en politici dan hoger
opgeleiden. Zij zien politici als praatjesmakers en zakkenvullers die zich meer
bekommeren om hun eigen belang dan om de belangen van gewone burgers. Hoger
opgeleiden zijn veel positiever over Kamerleden, politieke partijen en bewindslieden.
Slechts een derde van de lager opgeleiden denkt dat politici in staat zijn om
maatschappelijke problemen op te lossen, tegenover bijna de helft van de hoger
opgeleiden. Dat weerspiegelt zich in hun stemgedrag. Van de laagst opgeleide kiezers,
degenen die maximaal een lbo-diploma hadden, stemde bij de Europese verkiezingen
in 2009 bijvoorbeeld 33 procent op de pvv en nog eens 10 procent op de sp. Slechts 5
procent stemde op D66 en maar 2 procent op GroenLinks. Bij de hoogst opgeleiden,
degenen die een wo-diploma hebben, is het beeld precies omgekeerd. Slecht 3 procent
van hen stemde op de pvv en 4 procent op de sp, tegenover 23 procent op D66 en 21
procent op GroenLinks. Dat betekent dus dat bijna de helft van alle academici in ons
land bij die Europese verkiezingen op D66 of GroenLinks heeft gestemd, terwijl bijna
de helft van de laagst opgeleiden op pvv of sp heeft gestemd.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 zie je soortgelijke patronen. De opkomst
van de nieuwe, meer nationalistische en populistische partijen valt deels te begrijpen
als een reactie op het ontstaan van een diplomademocratie. Jarenlang zijn een aantal
van de zorgen en politieke voorkeuren van de lager opgeleide kiezers genegeerd door
de kosmopolitische kaders van de traditionele partijen en als racistisch weggezet door
hoogopgeleide politieke opinieleiders en activisten. Gezien de samenstelling van hun
achterbannen, kun je stellen dat de pvv en ook de sp in feite nieuwe volkspartijen zijn.
In zekere zin betekent hun opkomst ook de politieke emancipatie van de lager
opgeleiden. De sp en de pvv hebben de lager en middelbaar opgeleiden politiek
zichtbaar gemaakt in het politieke landschap en hun een stem gegeven.
Zorgwekkend?
Hoe zorgwekkend is die opkomst van meer populistisch nationalistische partijen in
ons land? Grofweg zijn er twee scenario’s denkbaar. Het meer positieve, en wat ons
betreft meest waarschijnlijke, scenario is dat die opkomst toch vooral een correctie is
op de eenzijdige politieke agenda van de afgelopen decennia en dat de
programmapunten van de nieuwe populistische partijen in gematigde vorm worden
overgenomen door de bestaande politieke partijen. Ook zullen de nationalistische
nieuwkomers zich gematigder gaan opstellen en zich voegen in het parlementaire
stelsel. Zo gaat dat meestal met nieuwe politieke partijen in ons land.
Maar er is ook een zwarter scenario denkbaar, en dat is dat de populistische partijen
en hun aanhang zich tegen de parlementaire democratie en de rechtsstaat keren,
zoals dat in de jaren dertig gebeurde. In dit scenario wordt de parlementaire
democratie niet meer als legitiem gezien – een verzameling praatjesmakers en
zakkenvullers – en stelt men zijn hoop op sterke, charismatische leiders. Je ziet dat nu
bijvoorbeeld in het Italië van Berlusconi. In ons land zijn niet veel aanwijzingen voor
zo’n antiparlementair en antirechtsstatelijk scenario. Het vertrouwen in de
democratie is onverminderd hoog. De kans op zo’n zwart scenario wordt echter
beduidend groter wanneer de diplomademocratie zich bestendigt en verder uitdiept,
bijvoorbeeld omdat lager opgeleiden niet alleen in politieke zin, maar ook in sociale
en economische zin structureel aan het kortste eind trekken.
Mark Bovens & Anchrit Wille, Diplomademocratie. Over de spanning
tussen meritocratie en democratie . Amsterdam: Bert Bakker, isbn 978 90
351 36069, verschijningsdatum: 8 december 2010.
Foto: Bas Bogers (http://straatfotografie.com)
Reacties op dit artikel (10)
1. Pingback: Sociale Vraagstukken » Blog Archive » Sociale mobiliteit: een onuitgesproken
beleidsthema
2. Pingback: Toenemende gelijkheid is nog geen verheffing - Sargasso
3. Pingback: Toenemende gelijkheid is nog geen verheffing | Recruiters Netwerk Groep
4. Pingback: TwipVip | Just another WordPress site
5. Pingback: Sociale Vraagstukken » Blog Archive » De ‘opleidingskloof’ neemt af bij politieke
interesse
6. Pingback: Kloof laag- en hoogopgeleiden wordt kleiner - Sargasso
7. Pingback: Sociale Vraagstukken » Blog Archive » Er is wel een kloof tussen hoger en lager
opgeleiden?
8.
maria schreef:
25 juli 2014 om 20:07
Ik heb geen universitaire achtergrond. Laat staan een afgeronde
opleiding op HBO niveau.Mijn vader was plateel schilder en
moeder huisvrouw Mijn gevoel en interesses gaan uit naar cultuur
in de breedste zin van het woord. Internet biedt mij de
toegankelijkheid naar kennisbronnen bv publicaties binnen het
kader van sociale vraagstukken en genderonderzoek. Mijn
politieke voorkeur gaat uit naar Groen Links. Ik eet, zover dat
mogelijk is met een kleine beurs, biologisch . Ik lees graag
literatuur dat bijdraagt aan mijn algemene ontwikkeling. Geert
Mak en Joep Dohmen zijn o.a mijn favoriete auteurs Ik hou van
diverse stijlen van muziek.Zit sinds kort op trimhockey en
hardlopen doe ik al jaren. Maar het liefst ben ik in de rust en
ruimte van een mooi cultuurlandschap binnen Nederland. Ik gruw
van schreeuwerige campings, de Telegraaf, en nog meer van de
“vuile” stijl van politiek die heer Wilders bedrijft. Ik huil bij Bach,
Christina Branco’s fado en Arianna Savall. Ik laaf mij aan de
welbespraaktheid van Femke Halsema en Stine Jensen .Mijn
jongste dochter heeft HAVO VWO advies , mijn oudste dochter
HAVO.
Ik ben jarenlang zoals men dat noemt een bijstandsmoeder
geweest met alle nare beledigende vooroordelen daarbij.Ik wil een
betrokken en integer mens zijn en weet dat je daar je leven lang
aan moet werken.Ik heb nog steeds geen betaalde baan . Een
omscholing kan ik niet betalen. Waar ik van hou en waarvan ik
droom staat
nergens beschreven en er is niemand die daar serieus onderzoek
naar doet met als doel het vreselijk negatieve beeld over mensen
zoals ik, voor één keer te ontkrachten en mij mijn waardigheid
teruggeeft.
9. Pingback: Een klasse apart - Sargasso
10. Pingback: Minister Bussemaker trekt hoger opgeleiden voor
Download