RHI samenvatting

advertisement
Introductie
Globalisering heeft geen duidelijke definitie. Boek geeft analytisch framework met de centrale vragen:
- Wat is globalisering? Hoe moet het geconceptualiseerd worden?
- Is de hedendaagse globalisering een nieuw verschijnsel?
- Is er sprake van de ondergang, herrijzenis of transformatie van staatsmacht?
- Legt de hedendaagse globalisering nieuwe grenzen op aan politiek? Hoe kan globalisering geciviliseerd
en gedemocratiseerd worden?
Hyperglobalisten (bijv. Ohmae)
Globalisering is een nieuw tijdperk waarin mensen overal in toenemende mate ondergeschikt zijn aan de
disciplines van de wereldmarkt. Landen hebben wel comperatieve voordelen ten opzichte van elkaar.
Globalisering is economisch. Er is sprake van denationalisering van economie door transnationale netwerken
van productie, handel en financiën, waardoor een grenzenloze wereld ontstaat. Binnen deze stromen zijn aan
de ene kant neo-liberalen (geloven in kracht van individuele autonomie en marktwerking) en aan de andere
kant de neo-Marxisten (geloving in onderdrukking van kapitalisme). Globalisering kent winners en loers, maar
wereldcompetitie kent geen zero-sum uitkomst. Consumptiemaatschappij zorgt voor nieuwe identiteit, die
traditionele cultuur vervangt. Ondergang macht natie-staat, meer macht en aantal mondiale instituties.
Sceptici (bijv. Hirst en Thompson)
Globalisering is een mythe die de realiteit van toenemende driedeling van regionale economische
machtsblokken, waarin nationale regeringen machtig zijn, verbergt. Hedendaagse globalisering is overdreven,
economische integratie was groter in de tijd van de economische concentratie in Europa, Noord-Amerika en
Azie-Pacific. Nationale regeringen zijn geen slachtoffers van internationalisering, zij creëeren het. Er is een
groeiende ongelijkheid in de wereld, steeds meer landen tellen niet mee. MNC’s zijn alleen belangrijk voor
thuisland.
Transformationalisten (bijv. Rosenau en Giddens)
Globalisering is ongekend zoals het zich hedendaags voordoet, waardoor staten en samenlevingen oer de
wereld ingrijpende veranderingen doorstaan omdat ze zich proberen aan te passen aan de verbonden maar
onzekere wereld. Langdurig historisch proces met veel tegenstellingen, dus we kunnen niet zeggen waar het
heen gaat. Er is een mondiaal systeem, dit is geen bewijs voor mondiale samenleving of convergentie.
Hedendaagse globalisering zorgt voor een herindeling van macht, autoriteit en functies van nationale staten. Er
is een nieuwe relatie tussen soevereiniteit, territorium en staatsmacht. Grenzen zijn minder gebonden aan
territorium, de staat is een handelspositie. Soevereiniteit is meer verdeeld geraakt. Het systeem is complexer
geworden.
Problemen bij bestaande benaderingen van globalisatie:
1. Conceptualisering: wat is globalisering? Sceptici en hyperglobalisten gebruiken ideaal-type
benadering. Misschien kan het beter opgevat worden als een opgesplitst proces, dat zich uit in alle
domeinen van sociale activiteit. Zo kan de dynamiek van het proces beter uitgelegd worden.
2. Causatie: discussie of globalisering een monocausaal of multicausaal proces is. Voorbeelden van
drijfveren: kapitalisme, technologische vooruitgang, politieke beslissingen, marktwerking, etcetera. Dit
staat nauw in verband met de discussie over of globalisering het proces van expansie van het westen
is.
3. Periodisering: hoe wordt de periodisering ingedeeld? 20e eeuw vaak lastig te kiezen, want wanneer
begon de hedendaagse globalisering? Andere belangrijke vraag: is globalisering een modern proces?
4. Impacts: er zijn verschillende types impact om verschillende gevolgen van globalisering te verklaren:
- Decisional: afwegen van kosten en baten
- Institutional: organisatie en collectieve agenda
- Distributional: impact op verschillende (sociale) groepen in samenlevingen
- Structural: wat is er nu daadwerkelijk veranderd?
5. Trajecten van globalisering: hyperglobalisten zien globalisering als een lineair proces, sceptici zien het
als verschillende historische fasen en transformationalisten zien het als een proces met dramatische
discontinuïteiten.
Definitie globalisering: een proces (of verzameling van processen) dat de transformatie in de ruimtelijke
organisatie van sociale relaties en transacties belichaamd, uitgedrukt in hun extensiteit, intensiteit, snelheid en
impact, waarbij het transcontinentale of interregionale stromen en netwerken van activiteit , interactie en
machtsuitoefening genereert.
Analytisch framework om historische vormen van globalisering te bestuderen:
Tijd-ruimte-dynamieken:
1. Extensiteit van netwerken van relaties en verbindingen
2. Intensiteit van stromingen en activiteit binnen de netwerken
3. Snelheid van de uitwisselingen
4. Impact van deze fenomenen op specifieke gemeenschappen
Organisatiedimensies:
5. Infrastructuur verzorgt de mondiale stromen, netwerken en relaties
6. Instituties reguleren patronen van interactie en reproductie (machtsverdeling)
7. Patroon van stratificatie in hiërarchie en ongelijkheid
8. Interactie
Dikke globalisering
Diffuse globalisering
Uitbreidende globalisering
Dunne globalisering
Extensiteit
Hoog
Hoog
Hoog
Laag
Intensiteit
Hoog
Hoog
Laag
Laag
Snelheid
Hoog
Hoog
Laag
Laag
Impact
Hoog
Laag
Hoog
Laag
Globalisering is geen enkelvoudig en geen lineair proces, maar in te delen in een gedifferentieerd politiek,
militair, economisch, cultureel, migratie- en milieuproces --> multicausale benadering. Framework wordt in het
boek gebruikt om de historische periodes te gebruiken. Over het algemeen wordt de volgende periodisering
van globaliseringstijdperken gebruikt: premodern, vroegmoderne Europese expansie, moderne
industrialisering en hedendaagse globalisering.
Hoofdstuk 1: The territorial state and global politics
1.1 From Empires to Modern Nation-State
Aan het begin van 2e millenium ontwikkelden beschavingen zich relatief los van elkaar. Er was weinig contact,
hoewel er wel wat handel gedreven werd. Het ging echter vooral om autonome beschavingen en rijkdommen
met veranderende en niet-vaststaande grenzen.
1.1.1
Early state forms: the shifting extensity of political rules
Early imperial systems: (keizer)reijken domineerden en strekten zich vaak ver uit. Hiervoor was een groot leger
nodig. Er waren een aantal handelsroutes, maar geld om die te betalen kwam voornamelijk via cijns (tribute:
een soort belasting). Militaire macht kon zich ver uitrekken, maar was ongelijk verdeeld en er waren geen
duidelijke grenzen. De intensiteit van politieke macht kon op sommige plekken groot zijn, maar de extensiteit
vaak beperkt (door administratieve en bestuurlijke beperkingen). “Empires were ruled, but they were not
governed.”
Systems of divided authority in medieval Europe: In Europa was de politieke macht verdeeld, en vaak gebaseerd
op militaire macht. Er waren veel verspreide autonome ‘staten’, er was nog geen sprake van soevereiniteit en
mede daardoor veel conflicten en oorlogen. Qua economie was de landbouw dominant en conflicten over land
kwamen vaak voor. Het christendom had in de middeleeuwen veel invloed op alle gebieden.
1.1.2
Early modern states: absolutism and the emergence of the interstate
Van de 15e tot de 18e eeuw kan je twee dominante politieke regimes onderscheiden: de absolute monarchie
(zoals Spanje en Frankrijk) en de constitutionele monarchie (zoals Engeland en Holland). Bij de absolute
monarchie was er een concentratie van politieke en militaire macht en deze was belangrijk voor het ontstaan
van natiestaten. Economische, sociale en culturele verschillen binnen een staat namen af en de verschillen
tussen staten namen toe, waardoor een nationale identiteit gecreëerd werd.
1.1.3
The European ‘society of states’
e
Eind 17 eeuw: Europa had verschillende staten waarbij principes van soevereiniteit en territorium belangrijk
waren. Er onstond internationale wetgeving --> 1648: Model van Westfalen. Dit model kreeg in de eeuwen
daarna steeds meer betekenis. Principes:
- Gebaseerd op soevereine staten waarboven geen hoogste autoriteit bestaat
- Wetgeving/oplossen van conflicten is voornamelijk zaak van individuele staten
- Binnen internationale wetgeving zo min mogelijk gemeenschappelijke regels
- Wat er binnen de grenzen van een staat of tussen twee staten gebeurt is de verantwoordelijkheid van alleen
die staten
- Alle staten zijn gelijk voor de wet --> geen asymmetrische machtsrelaties
- Verschillen tussen staten worden in principe met macht/geweld opgelost
- Belangrijk om zo veel mogelijk vrijheid van individuele staten te behouden
De verspreiding van dit systeem van natiestaten was geen uniform proces en verschilde per land. Binnen dit
systeem werden diplomatieke betrekkingen tussen landen steeds belangrijker.
1.1.4
Changing forms of political globalization: infrastructures, velocity and stratification
Er ontstonden steeds meer relaties tussen landen in Europa. Staten probeerden zo veel mogelijk handelsroutes
onder hun controle te krijgen en hier waren conflicten over. Europese staten breidden zich uit over de rest van
de wereld door middel van militaire operaties en kolonisatie. Qua intensiteit en extensiteit bereikte dit een
hoogtepunti n de 2e helft van de 19e eeuw.
Er vond een verschuiving plaats van een directe, territoriale vorm van controle en macht naar een nietterritoriale vorm, waarbij indirect via infrastructuur en instituties invloed werd uitgeoefend op de koloniën.
Onder invloed van Westerse handel en politiek ontstonden er zo vormen van niet-territoriale globalisering.
Rond 1914 waren er al veel wereldorganisaties met richtlijnen voor sociale, culturele en economische
internationale betrekkingen. Dit waren nieuwe vormen van transnationale organisatie.
1.1.5
The moder nation-state and world order
Binnen deze nieuwe internationale orde stond de natiestaat centraal. Belangrijke kenmerken van de moderne
natiestaat zijn territorialiteit met vaste grenzen, monopolie op het gebruik van geweld, niet-persoonsgebonden
(= geen verschil tussen boeren en adel) en soevereine machtsstructuren/wetgeving en de
legitimiteit/erkenning van het bestaan van de natiestaat.
Sinds WOII is de natiestaat de meest voorkomende vorm van politieke orde, en hierbinnen is de liberale
democratie dominant geworden (= beslissingen worden genomen door legitiem gekozen
volksvertegenwoordigers, binnen een wetgevend kader). Hiernaast bestonden ook nog de partiële democratie
(beperktere vorm van democratie) en authoritarianism (geen verkiezingen, zeer beperkte rechten van burgers).
Steeds meer landen zijn een liberale democratie geworden. Het proces van democratisering ging echter niet
rechtlijnig, er zijn golven van democratisering gevolgd door de de-democratisering te onderscheiden. Verder
was de vorming van een nationale democratische gemeenschap ook geen makkelijk proces, omdat er binnen
een natiestaat vaak veel verschillen waren op het gebied van economie, cultuur, sociale/etnische groepen,
etcetera.
1.2 The Emergence of Global Politics
1.2.1
The globalization of politics
Wereldpolitiek (global politics): het uitstrekken van politieke relaties in ruimte en tijd, over de grenzen
van de natiestaat. Heeft betrekking op o.a. sociale, economische, culturele en militaire zaken. Het
conflicteert met het conventionele model van Westfalen en de concentratie van politieke macht en
1.2.2
1.2.3
autoriteit binnen de natiestaat.
Global governance: heeft betrekking op formele instituties/organisaties, maar ook NGO’s, MNC’s etc.
die transnationale invloed kunnen uitoefenen.
International regime: impliciete of expliciete principes/normen/regels op een bepaald gebied,
opgesteld vanuit nationale overheden of andere organisaties/groeperingen. Zijn nodig voor
internationale samenwerking en regelgeving, er zijn steeds meer op verschillende gebieden. Dit
illustreert de toegenomen institutionalisering van wereldpolitiek. Politieke globalisering houdt echter
niet vanzelfsprekend het einde van de soevereine natiestaat in (transformationalisten).
Internationalization and transnationalization: extensity, intensity and institutionalization
Door toenemende internationale organisaties worden politieke beslissingen steeds meer op
internationaal/multilateraal niveau genomen. Nationale overheden worden beïnvloed door mondiale,
regionale en multilaterale systemen van governance. Er is daarnaast een toegenomen internationale
wetgeving, er is geen strikte scheiding meer mogelijk tussen binnenlandse en internationale wet.
Parallel hieraan heb je ook op economisch, cultureel en sociaal vlak een toegenomen
institutionlaisering van transnationale relaties (bijv. MNC’s)
Mediating global politics: developing infrastructures and the velocity of political intersection
Nieuwe vormen van communicatie en media spelen een rol bij politieke globalisering. Deze zijn heel
belangrijk om op afstand beslissingen te nemen en politieke invloed uit te kunnen oefenen.
Tegelijkertijd heeft niet iedereen in dezelfde mate toegang tot deze communicatiemethordes,
waardoor nieuwe vormen van ongelijkheid ontstaan.
1.3 Multilavered governance and the diffusion of political authority
Na WOI en II groeide het besef dat het model van Westfalen op verschillende punten niet meer realistisch
was:
- Internationale wetgeving ging niet alleen over wetten tussen staten, maar had ook betrekking op
individuen en groepen binnen die staten (bijv. mensenrechten)
- Internationale wetgeving moest breder: ging niet alleen maar over politieke/militaire zaken, maar had
ook betrekking op reguleren/coördineren van sociale en economische zaken, milieu en communicatie.
- Was niet meer automatisch zo dat individuele staten bepaalde internationale wetgeving moesten
erkennen/toestaan voordat deze op heb van toepassing waren, ze konden zich er dus niet meer zo
makkelijk aan onttrekken.
1.3.1
The United Nations system
Na WOII in 1945 nieuw model voor internationale wetgeving: Verenigde Naties. Principes: zie box blz. 64.
Belangrijke verschillen met model van Westfalen:
- Bij het VN-systeem zijn soevereine staten ook nog steeds een belangrijk uitgangspunt, maar die staten
zijn wel meer onderling verbonden en van elkaar afhankelijk en onderhevig aan internationale regels en
beperkingen.
- Naast staten worden ook groepen en individuen gezien als actoren binnen het internationale
rechtssysteem.
- Het VN-systeem gaat ervan uit dat er bepaalde regels/standaarden zijn die als het ware universeel
gelden. Hier moeten nationale staten zich aan houden, ook als het gaat om de omgang met hun eigen
burgers.
- Er zitten restricties aan het gebruik van geweld, in principe moet dit voorkomen worden.
- Binnen het VN-systeem is er wel een asymmetrische machtsverdeling: sommige machtige staten hebben
meer zeggenschap door vetorecht.
In koude oorlog: VN werkte niet optimaal door vetorechten VS en Rusland --> zij stonden recht tegenover
elkaar. Toch was het VN-systeem wel innovatief ten opzichte van Westfalen. Er konden bijvoorbeeld
afspraken gemaakt worden over internationale publieke goederen (milieuvervuiling, telecommunicatie,
verspreiding van ziektes etc).
1.3.2
The Human Rights regime
Door VN-systeem is soevereiniteit van de natiestaat niet vanzelfsprekend meer, dit komt onder andere
naar voren op het gebied van mensenrechten. Enerzijds heb je een systeem van natiestatne, anderzijds
universele mensenrechten. Het mensenrechtensysteem bestaat uit overlappende mondiale, regionale en
nationale instituties en afspraken. Het mensenrechtensysteem betekent echter niet dat mensenrechten
ook altijd beschermd/verdedigd worden, want er zijn niet echt instituties die ze af kunnen dwingen en
soevereiniteit van naties blijft belangrijk. Er is wel een ontwikkeling zichtbaar waarin die soevereiniteit
beperkt wordt en staten pas als legitiem worden gezien als ze democratisch zijn en mensenrechten
beschermen.
1.3.3
From international to cosmopolitan law
Cosmopolitan law/global law/global humanitarian law: niet zozeer wetgeving binnen of tussen staten,
maar overkoepelende wetten/regels/normen. Dit gaat over:
- Mensenrechten
- Oorlogsrecht --> om nadelige gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen en oorlog zo humaan mogelijk te
maken. Wordt steeds meer officieel vastgelegd in verdragen.
- Wetgeving rondom oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid --> zowel ten tijde van officiële
oorlog als daarbuiten
- Milieurecht en gebruik van natuurlijke hulpbronnen --> idee van common heritage of mankind, om
hiervoor te zorgen is internationale samenwerking nodig.
Vaak is de commitment aan deze rechten van landen neit heel ster, maar ze illustreren wel dat de
soevereiniteit van natiestaten op verschillende gebieden wordt beperkt/veranderd.
1.3.4
Regionalism: new layers of governance
De politieke globalisering en opkomst van cosmopolitan law lopen parallel met de opkomst van nieuwe
vormen van politieke regionalisering (= een geografisch cluster van natiestaten die bepaalde
overeenkomsten hebben en via een multilaterale structuur afspraken/regels maken en veel
samenwerking, zoals de EU, de Asia-Pacific en the Americas. Deze vormen van regionalisering zijn niet
beperkend voor politieke globalisering, maar juist complementair (transformationalisten).
1.4 Historical forms of political globalization: the transformation of political community
Zie ook grids 1.1 en 1.2 --> eerst verschuiving richting systeem van natiestaten gebaseerd op territoriale
grenzen en dan verschuiving naar wereldpolitiek en multilayered and regional governance. Vijf punten die de
veranderende relaties tussen politieke globlaisering en de moderne natiestaat kenmerken:
1. De plaats van politieke macht ligt niet meer automatisch en volledig bij de nationale overheid.
2. Het idee van een ‘political community of fate’ kan niet meer worden geplaatst binnen de grenzen van de
natiestaat
3. Door toenemende complexe regionale en mondiale systemen verandert de autonomie en soevereiniteit van
de natiestaat (transformationalisten)
4. Doordat grenzen vervagen en afhankelijkheden tussen landen toenemen, krijg je nieuwe problemen en
vraagstukken: wie is verantwoordelijk waarvoor, op basis waarvan?
5. Geen duidelijke grens meer tussen binnenlandse en internationale politiek, er is sprake van een
deterritorialization van politieke macht.
Al deze punten tonen aan dat de extensiteit, intensiteit, snelheid en impact van politieke globalisering
toenemen.
1.6 Conclusion: political globalization and structural impacts
´the contemporary world order is best understood as a highly complex, contested and interconnected order in
which the interstate system is increasingly embedded within evolving regional and global political networks’. Je
zou deze ontwikkeling kunnen zien als een soort ‘new medievalism’ waarin de politieke gemeenschap wordt
beïnvloed door de soevereiniteit van de natiestaat, maar ook door andere vormen van politieke macht en
autoriteiten.
Hoofdstuk 2: the Expanding Reach of Organized Violence
De twintigste eeuw wordt door veel historici gezien als de eeuw van totale oorlog of ‘the age of catastrophe’
(twee wereldoorlogen + de Koude Oorlog). Ongekende globalisatie van militaire conflicten en vijandigheden
door een combinatie van geïndustrialiseerde oorlogvoering en geopolitieke concurrentie. In weinig andere
domeinen is globalisering zo extensief, zichtbaar de hele wereld omvattend of zo (potentieel) catastrofaal.
2.1
Introduction
Militaire macht heeft een cruciale rol gespeeld bij de territoriale expansie van staten en beschavingen. Het is
belangrijk te onderzoeken wat de historische rol van militaire macht is als een sleutelmechanisme waardoor
menselijke sociale relaties geglobaliseerd zijn geraakt. In het hoofdstuk wordt geprobeerd de belangrijkste
trends en kenmerkende patronen van militaire globalisatie op de kaart te zetten, van de vroegmoderne
periode tot nu.
2.2
What is military globalization?
In de laatste eeuw was globalisering in het militaire domein zichtbaar in:
- de geopolitieke vijandigheid en imperialisme van de grote machten;
- Evolutie van internationale alliantiesystemen en internationale veiligheidsstructuren
- Opkomst van wereldhandel in wapens samen met wereldwijde diffusie van militaire technologie
- De institutionalisering van globale regimes met rechtspraak over militaire- en veiligheidskwesties
De militaire wereldorde is zeer gestratificeerd (supermachten, middelbare machten en ontwikkelende militaire
machten) en geïnstitutionaliseerd (militaire diplomatieke en multilaterale regelingen bepalen gereguleerde
interactiepatronen) maar autonoom.
Globale militarisatie: algemeen proces van globale militaire opbouw. Die is niet hetzelfde als militaire
globalisering: proces van groeiende extensiteit en intensiteit van militaire relaties onder de politieke eenheden
van het wereldsysteem; het weerspiegelt het uitbreidende netwerk van wereldwijde militaire banden en
relaties en de impact van belangrijke militaire technologische innovaties die in de tijd de wereld in een enkele
geostrategische ruimte gereconstrueerd heeft. Primaire focus in hoofdstuk op militaire globalisering.
Proces van tijd-ruimte-compressie heeft centra van militaire macht dichter bij elkaar gebracht en de kans op
conflicten vergroot. Er zijn vesrchillende kwantitatieve indicatoren (blz 89) die kunnen helpen bij het in kaart
brengen van tijdruimtelijke en organisatorische dimensies van militaire globalisatie.
Onderscheid tussen drie verschillende facetten van militaire globalisatie:
1. Het oorlogssysteem (geopolitieke orde, grote machtsvijandigheid, conflict en veiligheidsrelaties)
2. De wapendynamiek (hoeven we niet te leren)
3. Het geobestuur (geogovernance) van georganiseerd geweld (voormalige en informele internationale
regulering van de acquisitie, inzet en gebruik van militaire macht).
Het is heel belangrijk om te erkennen dat historische militaire wereldordes en historische vormen van militaire
globalisatie zijn gevormd door hun interactie.
2.3
The globalization of the war system: geopolitics and the evolution of a world military order.
Globalisering wordt geassocieerd met heel veel georganiseerd geweld. In het begin van de 16 e eeuw was
er nog maar weinig politieke en militaire interactie tussen rijken. In 1418 was China wel al bezig met de
wereld (oostkust Afrika) te ontdekken, maar dit zette niet door. In het vroegmoderne tijdperk was er dus
nog geen wereldorde van betekenis.
2.3.1
The growing extensity of European military power: early expansion, 1492-1800
Het orthodoxe ‘rise of the West’ wordt vaak overdreven en voorgedaan als een lineair Eurocentrisch
Proces. Er waren echter veel toevalligheden en dingen die niet samenhingen. Drie fases in de militaire
Uitbreiding van de Europese internationale gemeenschap:
1. Tijdperk van ontdekking (1492-1600)
2. Periode van consolidatie (= hecht en duurzaam maken) (1600-1850)
3. Tijdperk van wereldrijk (1850-1900)
De uitbreiding in deze perioden was nooit vooraf bepaald. In de middeleeuwen had Europa juist een
verdedigende militaire structuur (na de kruistochten) en er waren veel machtsstrijden. Toch had Europa na
1800 erg veel macht.
Rond 1500 werden er oorlogsschepen gebouwd, maar overwinningen in Amerika en Azië kwam meer door
berekend gebruik van kracht/geweld dan door superioriteit van Europese militaire technologieën en door
ziektes en lokale oorlogen.
Van 1500 tot 1700 zijn er oorlogen en militaire conflicten in Europa. Ook intensieve innovatie in militaire
technologie en organisatie en een wapenwedloop zorgen voor ontwikkeling van verdedigende militaire
technologieën (forten) en offensieve militaire technologieën (bombardementtechnieken). Door de uitvinding
van buskruit en geweren veranderde er veel. Door hogere kosten en een groeiende schaal en verfijning van
oorlog, moest er een meer gecentraliseerde en georganiseerde autoriteit komen: Europa werd een absolute
staat.
In de 17e eeuw liep Europa ver vooruit op de andere potentiële centra van wereldmachten. Verdere expansie
over zee en ook op het land begon militair overwicht naar het Westen te verschuiven.
In 1718 werd het Ottomaanse rijk verslagen. De Europeanen zijn militair superieur. Buiten Europa moest men
zich gaan verdedigen tegen Europa. Eind 18e eeuw was er een ‘firepower gap’ tussen Europa en de rest van de
wereld. Europa was de eerste globale hegemonie in de geschiedenis. Gevolgen: militaire wereldorde was in de
maak. Europese machten probeerden de wereld te veranderen naar politieke principes en Europese
standaarden. Niet-Europese staten wilden militaire technologieën van Europa overnemen. Omdat Europese
rijken zich uitstrekten over de wereld, betrof Europese machtspolitiek nu ook andere werelddelen.
2.3.2
The emergence of geopolitics: military infrastructure and the stratification of military power
Ondanks Amerikaanse onafhankelijkheid werd in midden en eind 19e eeuw de Europese imperiale macht toch
sterker. Dit kwam door industrialisatie van oorlogvoering (toepassing van industriële productiemethoden en –
technologieën op de instrumenten en technieken van oorlogvoering: stoomschip, treinen, telegraaf). Door
allerlei nieuwe wapens groeide de ‘firepower gap’ tussen het Westen en de rest. Dit zorgde voor een enorme
onevenwichtigheid.
Europa organiseerde en disciplineerde zijn strijdkrachten ook goed. Dit zorgde voor de meest extensieve
expansie ooit. ‘Nieuw imperialisme’ eind 19e eeuw zorgde voor nog meer uitbreiding. Begin 20e eeuw allerlei
economische en strategische relaties; discipline van geopolitiek gevestigd. Er was veel rivaliteit. Geopolitiek
werd het framework waardoor Westerse militaire en politieke elite de wereld bekeek. Onder geopolitiek werd
ook de uitbreiding van territorium door land als noodzakelijk gezien.
Netwerken van militaire relaties kregen een globaal karakter: transcontinentale militaire infrastructuur,
logistieke infrastructuur, wereldwijde communicatienetwerken. Institutionalisering van militaire diplomatiek:
verzamelen van data over strijdkrachten van andere landen. Ook diffusie en wedijver van Europese en
Amerikaanse modellen van militaire organisatie, strategie en tactiek. Rond 1900 is de wereld één geopolitieke
ruimte.
2.3.3
The age of global conflict, 1914-1990
Elke regio was verstrikt in een globaal systeem van militaire- en veiligheidsrelaties. Deze miste effectieve
mechanismen voor het oplossen van conflicten. Daarom waren er ernstige en oncontroleerbare crises met
potentiële catastrofale consequenties.
WOI trad snel buiten Europese grenzen. Strategisch belangrijke imperiale bezittingen werden in het conflict
betrokken. Door industrialisatie had modern oorlogvoeren zowel nationale als transnationale mobilisatie van
alle beschikbare industriële, technologische, menselijke en natuuriljke bronnen nodig. Internationale allianties
waren een vereiste voor het overleven van een oorlog op deze schaal. Het tijdperk van globale conflicten was
aangebroken
WOII was een globale ramp voor de mensheid. Een gevolg van de oorlog was een transformatie van de
structuur van wereldmacht. De hele wereld was ermee bezig, met name door nucleaire dreigingen.
Buitenlandse militaire aanwezigheid van de VS en de SU nam toe.
De Koude Oorlog verdeelde de wereld in vijandige kampen, maar verenigde het ook binnen een strategisch
verbodnen militaire wereldorde: extensieve en intensieve regionale en globale machtsnetwerken en een
enorme militaire infrastructuur. Ook zeer geïnstitutionaliseerd en gestratificeerd (1e, 2e en 3e wereld). In 1990
tekenden VS en SU Charter of Paris en Koude Oorlog eindigde hiermee abrupt.
2.3.4
Disorganized geopolitics: regionalization and global security
Eind 20e eeuw: terugkeer naar traditionele patronen van multipolaire machtspolitiek, maar militaire
supermacht VS was historisch gezien uniek. Drie belangrijke kwalificaties: ‘firepower gap’ en technologische en
hardware gap tussen VS en de rest; minder (militaire) rivaliteit dan vroeger; primaire veiligheidsbelangen van
grote machten van nu (behalve VS) zijn weer regionaal. Dus het hedendaagse systeem wordt meer regionaal,
gefragmenteerd en daarom meer ongeorganiseerd. Er ontstaan regionale veiligheidscomplexen -->
decentralisatie en regionalisatie van internationale veiligheidssystemen. Weer nationale conflicten.
Is er bij globale veiligheids- en militaire orde structurele bifurcatie (= fragmentatie in twee grotere gescheiden
systemen met elk andere standaarden, gedragsregels en interstatelijk gedag) aan de hand? Geavanceerder
industriële landen zien oorlog niet meer als oplossing omdat ze de gevolgen van (nucleaire) oorlog kennen.
Voor staten in de periferie zijn politieke instabiliteit, militarisme en statenexpansie echter nog hardnekkig
aanwezig, en oorlog wordt niet afgeschrikt door bepaald beleid. Dus patonen van internationale militaire- en
veiligheidsrelaties lopen uiteen omdat de wereldorde van na 1990 erg opgesplitst wordt.
Naast fragmentatie en regionalisering versterken machtige landen het verenigde karakter van militaire
wereldorde. Vier factoren:
1. In veel regio’s vindt een verschuiving plaats naar coöperatieve verdediging of multilaterale
veiligheidsregelingen om conflicten te vermijden. Veel staten zien in dat nationale veiligheid niet meer
bereikt kan worden door alleen unilaterale acties.
2. Opkomende dichtheid van financiële, handels- en economische verbindingen tussen staten heeft de
potentiële kwetsbaarheid voor crisis voor de meeste staten in afgelegen delen van de wereld vergroot
3. Dreigingen voor nationale veiligheid worden meer verspreid en zijn niet langer militair van karakter. Er
is een permanente vraag naar globale mechanismen van coördinatie en samenwerking om met deze
dreigingen om te gaan.
4. In het globale statensysteem wordt de militaire veiligheid van alle naties beïnvloed door systematische
factoren als de machtsstructuur en handelingen van de grote machten. Wat de grote machten doen
heeft invloed op alle regio’s van de wereld. De meeste staten zullen vrede zoeken door militaire
kracht.
2.5
Emerging forms of Geogovernance: Organized Violence
De regeling van militaire macht laat een proces zien van primitief globaal bestuur van militaire wereldorde en
een vorm van ‘cosmopolitan law’. Bij het in kaart brengen van de eigenschappen van historische patronen van
het geobestuur van georganiseerd geweld komt een veel rijker begrip van het proces van militaire globalisering
naar boven.
2.5.1
Geogovernance of military power: international security regimes
Allianties waren traditionele mechanismen waarmee staten het gebruik en de inzet van militaire kracht hebben
gecoördineerd. Allianties betrekken ten minste interstatelijke overeenkomsten over de condities waaronder
staten wel of niet militaire kracht zullen gebruiken. In het naoorlogse tijdperk zijn ze formeler en
geïnstitutionaliseerd geworden.
Voor de vroegmoderne periode waren er al allianties, maar met de komst van moderne staten werden het
primaire mechanismen om vijandigheden tussen Europese staten te reguleren. Het waren flexibele afspraken
en vaak hadden ze te maken met geheime ondernemingen. In het midden van de 20 e eeuw bij het begin van de
Koude Oorlog veranderde de vorm van deze allianties.
De twee supermachten vestigden formele, quasi-permanente, regionale en multilaterale allianties. Alle staten
kregen ermee te maken, het bestaan van deze globale alliantiesystemen reguleerde de verdedigingshoudingen
van alle staten in het interstatelijke systeem.
Sinds de Koude Oorlog heeft deze institutionaliseringstrend niet afgenomen. Wel ligt er meer nadruk op het
versterken en uitbreiden van regionale samenwerking voor veiligheid en multilaterale
verdedigingsmechanismen (NATO). Veiligheid is niet meer simpel gedefinieerd als de verdediging van nationale
territoriale grenzen, maar meer als collectieve verdediging en internationale veiligheid.
Het einde van de Koude Oorlog heeft verdere institutionalisering en regionalisering van veiligheidskwesties
aangemoedigd. In Europa worden nieuwe structuren van collectieve veiligheid ontwikkeld, die vragen om een
strakkere integratie van militaire- en veiligheidskwesties --> herziende ‘concert of Europe’. Ook buiten Europa
vindt dezelfde soort ontwikkelingen in de richting van globalisering en regionalisering van veiligheidsregimes
plaats.
De oorsprong van collectieve veiligheid in ‘Concert of Europe’ (1815-1870), die door een systeem van
geïnstitutionaliseerde grote machtsconferenties relatieve vrede versterkte binnen Europa voor het grootste
deel van de 19e eeuw. Dit systeem kan omschreven worden als in een internationaal veiligheidsregime.
Ook de VN is een collectief en coöperatief veiligheidsregime. In een onderling verbonden wereldorde kan
effectieve veiligheid niet bereikt worden door unilaterale handelingen.
Het bestaan van overlappende regionale en globale veiligheidsregimes omschrijft een nieuwe conjunctuur in
het historische patroon van internationale veiligheidskwesties. De institutionalisering van en wederzijdse
interactie tussen deze diverse regimes hebben bijgedragen aan het ontstaan van een globale
regelgevingsinfrastructuur die weinig autoriteit heeft, maar wel ingebed is in de militaire- en
veiligheidspraktijken van de meerderheid van de wereldstaten.
2.5.2
Geogovernance of military power: war and conflict
Mechanismen voor het reguleren van conflicten bestaan al lang. Oorlog werd echter al lang gezien als zijnde
een legitiem mechanisme. Nu is de houding ten opzichte van oorlog veranderd en wil men meer moraal, of
zelfs afschaffing van oorlog. Sinds klassieke tijden zijn het onderwerp, het bereik en de mechanismen erg
veranderd, zo ook de aard van oorlogvoeren zelf.
Drie gebieden van reguleren van oorlog: oorlogsbeleid, preventie van oorlog, afschaffing van oorlog. In het
moderne tijdperk is er pas echt aandacht voor de laatste twee. VN peacekeeping en peacemaking operaties in
naoorlogse tijd waren betekenisvol. De rol van de VN is hierin erg toegenomen sinds 1980. Gerelateerd aan
deze uitbreiding is de ontwikkeling van nieuwe institutionele normen betreffende de schending van
mensenrechten. Rol VN belangrijk wereldwijd.
Even belangrijk is de evolutie van een universele code van beleid voor de voortzetting van oorlog sinds de
middeleeuwen. De leer van rechtvaardige oorlog werd morele standaard in Christelijke beschaving. De
ontwikkeling van formele diplomatiesystemen en de versterking van de monopolie van staten over
geweldsmiddelen zorgde voor de institutionele infrastructuur voor meer ruimere en systematische pogingen
voor het reguleren van oorlogsbeleid.
De fundering voor wetgeving van moderne oorlogswetten werd gelegd in de periode 1815-1914. Dit vanwege
industriële oorlogsvoering en grote internationale vredesbewegingen. Deze wetten verspreidden zich ook
buiten Europa en naar nieuwe domeinen. Deze ontwikkelingen zorgden voor universele principes en juridische
wetten met de kracht van internationaal recht die binden zijn voor staten. In de 20 e eeuw kregen de
internationale wetten universele rechtspraak, maar geen internationale autoritiet met de macht te verzekeren
dat de veranderende aard van oorlog nagekomen wordt.
2.5.3
Geogovernance of military power: the instruments of war
Wapencontrole en ontwapeningsinitiatieven kwamen vroeger wel voor maar waren erg tijdelijk en hadden een
beperkte impact. In de 20e eeuw wederom een verandering in vorm, bereik en intensiteit. Tot ongeveer 1900
waren wapenreguleringen unilateraal (The Hague Conferences). Hierna groeiden de politieke eisen en
vredesbewegingen voor internationale wetgeving. In de jaren ’30 werd onder The Hague Conferences de
wapencontrole multilateraal en met een potentiële globale wetgeving. Na WOI wilde men complete
ontwapening bewerkstelligen, maar realisme won het van idealisme. Na de Koude Oorlog waren er meest
aanhoudende, intensieve pogingen voor multilaterale controle. Wapencontrole is een permanent onderwerp
van internationale politiek geworden. Het proces van naoorlogse wapencontrole heeft globale wapenverboden
betrokken, maar het merendeel van de initiatieven heeft zich gefocust op regio’s en specifieke functionele
aspecten. Sommige overeenkomsten werden bijna universeel erkend, anderen door maar weinigen. Er is
multilateralisme nodig omdat de meeste belangrijke wapencontroleproblemen komen door verbondenheid
van militaire wereldorde en dat vraagt om collectief overeengekomen en geïmplementeerde oplossingen.
Internationale wapencontroleregimes grijpen zowel binnenlandse als civiele sfeer aan (overheden kunnen
overal wapens vandaan halen/produceren, en het onderscheid tussen civiele en militaire technologie
verdwijnt). Pas sinds 1980 doet het regime ook daadwerkelijk iets, echte ontwapeningen en niet alleen
wapencontrole. Het staat hoog op de agenda’s. In de naoorlogse periode is het cumulatieve effect van globale,
regionale en functionele patronen van internationale wapencontrole de voeding geweest voor een globale
infrastructuur van bewapeningsregulering.
2.6
Historical Forms of Military Globalization: a Comparison
Zie grid 2.1 en 2.2
Centrale vraag: wat is onderscheidend voor de hedendaagse militaire globalisering?
 Meer dan ooit extensieve patronen en verbonden militaire/veiligheidssystemen, geen terugkeer naar
autarkie (= staat wil alles zelf produceren om onafhankelijk van buitenland te zijn), globalisering en
regionalisering in militair domein is wederzijds versterkend
 Intensiteit van globale militaire uitgaven, wapenoverdrachten, militaire diplomatieke verbondenheid
ook erg hoog
 Meer geïnstitutionaliseerde en gereguleerde wapenhandel, wapenproductie en netwerken van
militaire/veiligheidsrelaties
 Hoge snelheid door militaire technologische revolutie
 Decentralisatie van militaire wereldorde, want nieuwe concentraties van militaire macht (eerst alleen
Europa, daarna VS en daarna ook andere werelddelen)
 Wapenhandel meer door staten beheerd dan ooit, ook al is er een commerciële drijfveer
 Patronen van stratificatie onderscheiden zich van de eeuwwisseling en ervoor, nu heel ander
strategische omgeving
 Diffusie van militaire technologie, kennis en praktijken heeft eigen dynamiek bereikt
 Zeer geïnstitutionaliseerde en gereguleerde aard van hedendaagse militaire globalisatie,
multilateralisme, transnationalisme
 Coöperatieve of multilaterale verdedigings- en veiligheidsmechanismen, ‘increasingly overlapping
fortunes of national communities of fate’
 Druk om deel te neemn aan multilaterale coöperatieve pogingen --> denationalisatie van
verdedigingsindustrieën in de meest geavanceerde staten en globalisering van verdedigingsproductie
 Maatschappelijke militarisatie en militaire globalisering zijn niet meer verbonden, want militaire
globalisering gaat gepaard met demilitarisatie van binnenlandse maatschappij.
2.7
Contemporary Patterns of National Enmeshment in the World Military Order
In deze paragraaf wordt een profiel van de verstrengeling in de hedendaagse militaire wereldoorde met een
nationaal perspectief voor de SIACS-staten VS, UK, Zweden, Duitsland, Japan en Frankrijk ontwikkeld. Eerst iets
over de structurele trends betreffende de relatie tussen militaire macht en statenmacht onder SIACS.
1. SIACS worden post-militaire maatschappijen, welvaart in plaats van oorlogvoering. Afname in militair
personeel, seculaire afname in statelijke militaire uitgaven. Dit wordt versterkt door het einde van de
Koude Oorlog.
2. Wereld maakt nieuwe militaire technologische revolutie (MTR) mee. Door informatietechnologie kun
je preciezer en over langere afstanden oorlog voeren. Er wordt minder geld uitgegeven aan oorlog,
maar het wordt wel steeds dodelijker. Door MTR meer mogelijkheden, maar minder autonomie.
3. De traditionele relatie tussen het leger, de staat en de industrie verandert. Ook privatisering van
verdedigingszaken en groeiende ‘civilianization’ van de ‘defence industrial base’ (DIB).
Defensieproductiedilemma: transnationale DIB is kosteneffectief, maar dat gaat ten koste van
nationale DIB. Importafhankelijkheid heeft hoge veiligheidsconsequenties.
2.7.1
First Tier: the US
Voor de VS was de tweede helft van de 20e eeuw een militair industrieel tijdperk. Sinds de Koude Oorlog wordt
er minder uitgegeven aan militaire zaken. Nog wel hoge militaire mogelijkheden. Er komt transnationalisatie en
dat is een neiuwe ervaring voor VS defensieplanners en de defensie-industrie. VS is altijd een grote
wapenexporteur geweest, maar de relatieve positie op de globale wapenmarkt en de bestemming van de
wapens is in de tijd steeds veranderd. Er is ook bezuiniging op de globale inzet van Amerikaanse troepen. De VS
blijft, net als in de periode Koude Oorlog, een cruciale rol spelen in processen van globale wapencontrole en
militaire diplomatiek. Zelfs nu de Koude Oorlog voorbij is, is de verstrengeling van de VS in de militaire
wereldorde niet zo veel kleiner geworden en heeft een grote herstructurering ondergaan.
2.7.2
Second Tier: Japan, the UK, France, Sweden and Germany
In naoorlogse periode was Japan de grootste wapenimporteur van de geïndustrialiseerde wereld. Wel
afhankelijk van de VS (voor 60%). Sinds 1980 grote nadruk op inheemse aanbesteding. Alliantierelatie met de
VS blijft. Ondanks het voorkomen van beperkte verstrengeling in militaire wereldorde, kan gezegd worden dat
Japan nu een grote rol speelt in internationale veiligheid omdat het controle heeft over hightech. Europese
wapenproducenten laten verschillen zien in verstrengeling in militaire wereldorde, maar ook overeenkomsten.
Verschillen zitten in militaire vermogen en veiligheidshoudingen. De algemene trend in defensie-uitgaven
onder deze landen was aflopend, vooral als defensie-uitgaven als deel van overheidsuitgaven. Alle vier landen
hebben het probleem van het herstructureren en adapteren van het national DIB aan de post-Koude Oorlog
veiligheidsomgeving gemeen. De DIB wordt getransnationaliseerd in deze landen en daardoor is de trend
richting regionale medewerkign en samenwerking. Ook regionalisering van DIB. Daarnaast expansie in defensie
industriële samenwerking tussen VS en Europa. Naast transnationalisatie van DIB zijn allevier de landen meer
afhankelijk geworden van wapenexport om en inheemse defensieproductiecapaciteit te behouden. UK,
Frankrijk en tot op zekere hoogte ook Duitsland zijn nu directe concurrenten van de VS in de wereldmarkt van
wapenexport.
2.8
Contemporary Military Globalization and its Political Consequences
Militaire macht is fundamenteel geweest voor de evolutie en de institutionele vorm van de moderne
soevereine, territoriale natiestaat. Nu lijkt de traditionele verbinding tussen de ruimtelijke organisatie van
militaire macht en de territoriale natiestaat te veranderen. Er is een gedeelde ervaring over hoe hedendaagse
militaire globalisering impact heeft op nationale veiligheid als beide een doctrine en strategie; organisatie en
manegement van nationale verdediging; nationale verdedigingsaanbesteding en –productie; en politiek van
nationale veiligheid en ‘postmilitaire’ gemeenschap.
2.8.1
Decisional impacts: defence policy and military force
De besturing van defensie en het maken van defensiebeleid binnen SIACS is niet langer alleen een nationale
affaire. Strekt zich uit over NATO en andere transnationale netwerken, bestuur met meerdere lagen. VS blijft
grootste militaire macht, maar andere groeperingen betwisten deze. Deze multilaterale afspraak beïnvloedt
overheidsbesluitvorming. Staten behouden soevereiniteit, maar kosten en baten zijn veranderd.
Anton Schuurman: Wat de beslissings-impact betreft: het nationale defensiebeleid is ingebed in een matrix van
institutionele internationale raadplegende en samenwerkende mechanismen en organen.
2.8.2
Institutional impacts: national or cooperative security?
De staat moet haar land kunnen beschermen, anders is haar raison d’être aangetast. Daarom willen staten
onafhankelijk blijven. Nu is er echter verstrengeling in de militaire wereldorde. Nationale veiligheid bereik je nu
via een collectieve veiligheidsgemeenschap. Zelfs de VS is niet meer autarkisch.
Anton Schuurman: Wat institutionele impact betreft: hoewel het nationale belang en de nationale veiligheid
het grootste gebod betreft, is er een collectieve veiligheidsgemeenschap.
2.8.3
Distributional impacts: defence procurement and production
Transnationalisatie van de DIB binnen Europa en de Atlantische veiligheidsgemeenschap, afhankelijk van
andere sectoren. Door regionalisering en mondialisering wordt autonomie aangetast, want het verkrijgen van
wapens wordt onderwerp van beslissingen en handelingen van andere autoriteiten en coöperaties buiten het
bereik van de nationale rechtspraak. Dit kunnen sommige staten ook exploiteren.
Anton Schuurman: Wat de distributionele impact betreft: de auteurs zoomen in op de wapenindustrie en
stellen dat eeen nationale wapenindustrie kan overleven door te internationaliseren. Omdat distributionele
impact gaat over het verschil in impact op sociaal niveau [sociale groepen, leeftijdsgroepen, gendergroepen,
stad/platteland, ethniciteit] zou ik liever benadrukken dat het dienstplichtigenleger is afgeschaft, waardoor niet
iedereen meer in het leger komt.
2.8.4
Structural impacts: from the national security state to ‘postmilitary’ society
Demilitarisatie, teloorgang van links-rechts politieke richtlijnen --> post-militaire staat, life politics dominate
security politics. Reconstructie van natiestaat.
Anton Schuurman: Structureel was de militaire dimensie ten tijde van de Koude Oorlog disciplinerend, terwijl
daarna juist de nadruk kwam op het vredes-dividend en een sterkere oriëntatie op life-politics. Hier wreekt zich
dat het boek uit 1999 is en de hele terroristische dreiging niet is meegenomen, noch de spanning met het
Midden-Oosten, de oorlog in Afghanistan en Irak, de nucleaire spanning rond Iran, India, Pakistan en evenmin
de nieuwe geo-politieke strijd met China en Rusland. Veiligheid staat weer extra centraal.
Hoofdstuk 3: Global trade, global markets
Handel is nog nooit zo groot geweest. Handel verbindt markten met elkaar. Internationale handel kwam pas op
na de instelling van de natiestaat. Handel is verbonden met de opkomst van de moderne staat.
Handelsglobalisering impliceert het bestaan van een significant niveau van interregionale handel op zo’n
manier dat markten functioneren op een mondiaal niveau van gereguleerde uitwisseling van goederen en
diensten.
Zowel de hyperglobalisten als de transformationalisten vinden de huidige tijd uniek in de zin van de extensiteit
en intensiteit van handelsrelaties. Voor een mondiale markt moeten er regels zijn. Handelsbarrières zijn kleiner
geworden. Bulkhandel is de norm. Voor sommige primaire grondstoffen ontstond er in de Klassieke Gouden
Standaard al een wereldmarkt.
Hyperglobalisten vinden dat handel leidt tot convergentie van inkomen. Sceptici vinden dat handel leidt tot
groeiende internationale ongelijkheid. Auteurs: stratificatie is moeilijk te omvatten. Verbeterde infrastructuur
maakte handel makkelijker. Handel is geïnstitutionaliseerd.
3.2
Handel: van de oudheid tot de opkomst van de natiestaat
Intercontinentale handel dateert uit de oudheid. We kennen daarvan de zijderoute. Europa handelde met Azië
over zee. Europeanen hadden vaak te weinig geld, wat ze haalden uit de Amerika’s. Wanneer er regelmatig
handel gedreven wordt dan zijn er regels nodig om eigendomsrechten en uitwisseling zeker te stellen.
Handelaren stelden regels op en zelfs een handelsrechtbank om de rechten en plichten binnen hun
convenanten na te volgen. In de 17e eeuw kwam het protectionisme op vanuit het mercantilistische idee dat
ware rijkdom bereikt kan worden door het verzamelen van edelmetalen. De intensiteit van handel in deze
periode en zijn impact op economieën zijn klein.
3.3
Van de Industriële revolutie tot WOII: de opkomst en afbraak van wereldhandel.
Internationale handel speelde een ondergeschikte rol in de Britse industriële revolutie. Erg protectionistisch.
Later kwam het Most Favoured Nation Principle (MFN): voor ieder land waarmee je handelt, gelden dezelfde
afspraken die je gemaakt hebt met het land waarmee je de beste afspraken gemaakt hebt. Dit principe leidde
tot groei in de handel. Die groei kwam door verminderd protectionisme en dalende transportkosten door de
industriële revolutie.
3.3.1
Internationale handel in de Klassieke Gouden Standaard (1870-1914)
In het laatste deel van de 19e eeuw kwam de handel echt op gang, grotendeels vanwege de industrialisering.
Door stoomkracht (in treinen en schepen) ging transport veel sneller. Omdat de industrialisatie versnelde werd
de vraag naar grondstoffen steeds groter. Voor het eerst was het winstgevend om grondstoffen te verhandelen
met koloniën (niet alleen luxeproducten). Hierdoor groeide het aantal plekken dat meedeed met handel. Met
andere woorden: de extensiteit nam toe, waardoor ook de intensiteit groeide. De Gouden Standaard (1870)
zorgde voor een stabiel internationaal betalingssysteem door de belangrijkste valuta voor een vaste prijs aan
het goud te koppelen (zo kon je lading niet minder waard worden als je schip onderweg was tussen Indonesië
en Nederland). Begin 20e eeuw gingen landen hun productie toch weer beschermen met tarieven.
Handelsstromen concentreerden zich tussen landen die verdragen gesloten hadden. De handelsintensiteit in
ontwikkelingslanden steeg in deze periode. Er bestond geen institutie voor internationale handelsregels. Alleen
bilaterale onderhandeling. Dat waren vaak private initiatieven.
3.3.2
De jaren tussen de oorlogen: de afbraak van wereldhandel
Vanaf de crash in 1929 nam bijna ieder land protectionistische maatregelen. Economische activiteit nam af.
Tussen sommige landen ontstond er een samenwerkingsverband, wat leidde tot het ontstaan van regionale
handelsblokken.
Let op: Anton vindt de interwar years hét voorbeeld van deglobalisering!
3.3.3
De economische impact van handel
In de 18e en begin 19e eeuw was handel te klein om een impact op nationale economieën te hebben. In de KGS
was handel niet nodig en niet voldoende omgroei te bereiken. Door internationale arbeidsdeling ging men
meer met handel verdienen. Toen landen hun grenzen openden convergeerden de inkomsten die men uit
handel over de hele wereld haalde (door handel en migratie en door een grotere productie van eten ging de
kostprijs van voedsel naar beneden, wat leidde tot een hoger reëel loon. Deze tendens stopte toen
protectionisme de kop op stak aan de vooravond van de WOI).
3.3.4
Handelsglobalisering: van de Gouden Standaard tot de grote Depressie
Tussen 1870 en 1939 kreeg de handel in goederen een mondiale dimensie. Dit leidde ertoe dat landen zich
gingen specialiseren. Inkomen werd gelijker over de wereld. Deze trends stopten door WOI. De extensiteit van
handel was destijds behoorlijk groot. De intensiteit verschilde per plek.
3.4
De opkomst van een mondiale handelsorde
3.4.1
De ontwikkeling van mondiale vrijhandel
1944 Bretton Woods: vaste wisselkoers en multilateraal handelsbesluit. Werkte niet omdat de VS niet
meewerkten. Gevolg was de opkomst van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT). Hierop is later de
WTO gebouwd.
4 principes GATT:
1. MFN-principe (non-discriminatie)
2. Wederkerigheid (ene land minder tarief, andere landen volgen)
3. Transparantie (handelsmaatregelen moeten duidelijk zijn)
4. Eerlijkheid (prijsdumping is niet eerlijk en daar mag je tegen beschermen)
GATT had geen autoriteit om deze regels af te dwingen, WTO wel.
3.4.2
De extensiteit van handel en de opkomst van mondiale markten
De opkomst van vrije handel zorgde voor mondiale markten. Hoewel die erg extensief zijn, lijken ze
geconcentreerd te zijn binnen een aantal geografische gebieden (Europa, Amerika, Azie-Pacific). De Sceptici
grijpen dit aan om te zeggen dat handel eerder regionaliseert dan globaliseert. Auteurs: regionale handel is
ontworpen om handel te liberaliseren. Voor ontwikkelingslanden is de angst om buiten de boot te vallen groot,
waardoor ze meedoen aan regionalisering.
3.4.3
De groeiende intensiteit van handel na de oorlog
Na WOII groeide handel harder dan het wereldinkomen. De cijfers zijn echter maar net hoger dan tijdens de
KGS. Sceptici halen aan dat de handel na WOII enkel een terugkeer is naar eerdere tijden die ontwricht zijn
door de WO’s. Na WOII zijn transportkosten en communicatiekosten echter lager en is handel integraal aan
nationale economieën. Dit was eerder niet het geval.
3.4.4
Veranderende patronen van handelsstratificatie
Wereldhandel is ongelijk. Ontwikkelde landen hebben na WOII de handel gedomineerd. Door protectionisme
daalde het aandeel van ontwikkelingslanden zelfs in 1950-1970. Vanaf midden 1980 begint hun aandeel weer
te stijgen. Dit kwam omdat niet alleen primaire producten verhandeld werden, maar ook fabrieksproducten en
diensten. Dit leidde tot een nieuwe internationale arbeidsdeling die belangrijke gevolgen heeft gehad voor de
verdeling van wereldhandel. New Industrialized Economies (NIE) komen op in Oost-Azië. Lagelonenlanden
nemen delen van productie voor hun rekening. In de huidige tijd (1999) is het belangrijk om zo goedkoopl
mogelijk te produceren met als gevolg dat men de productieketen opdeelt. Door mondiale organisatie van
productie en technologische verandering is het mogelijk geworden je te specialiseren in bepaalde delen van de
productieketen. Het gevolg is dat handel tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden intensiever geworden is.
3.4.5
De infrastructuur en institutionalisering van de wereldhandel
Verbeterde transport- en communicatienetwerken hebben de infrastructuur van mondiale handel gemaakt. De
institutionalisering van handelsliberalisatie heeft bijgedragen aan een groeiende intensiteit en extensiteit van
handel. Meer liberalisering is mogelijk. WTO focust nu op nationale regelgeving die naar protectionisme neigt
en naar het verenigen van verschillende regels.
3.5
Historische vormen van handelsglobalisering: de transformatie van wereldhandel
De sprong naar mondiale markten en handel kon gemaakt worden door de verbeterde infrastructuur. Er
bestaat nog wel hiërarchie in handel (noord-zuid), maar die categorieën worden steeds minder waard. Door de
samenstelling van wereldhandel en de handel in diensten ondergaat het wereldhandelssysteem momenteel
een grote verandering.
3.6
-
-
= 3.7 maar word pakt ‘m nietDe impact van wereldhandelsrelaties
Decisional impact: macro-economisch management wordt steeds belangrijker om stabiliteit te
waarborgen. Het gaat om de gevoeligheid en kwetsbaarheid van een land tegen extreme schokken.
Institutional impact: vrije handel is erg kwetsbaar. Wereldhandel heeft de druk op de welvaartsstaat
vergroot terwijl het tegelijkertijd haar politieke basis ondermijnt (doordat nationale overheden geen
grip hebben op de economische afhankelijkheid van hun land)
Distributional impact: arbeid is erg belangrijk. Geschoolde en ongeschoolde arbeid, arbeidsmigratie,
salaris en de allocatie van arbeid spelen belangrijke rollen.
Structural impact: mondiale markten leidden tot specialisering in wat wel en wat niet winstgevend is.
De posities van landen staan niet vast: comparatieve voordelen veranderen. Door de verdeling van
techniek en de opkomst van nieuwe producenten is de dynamiek van mondiale competitie versneld.
Structurele aanpassing aan de gebeurtenissen is de belangrijkste waarde geworden om te kunnen
opereren in de huidige economieën.
Hoofdstuk 4: Shifting patterns of Global finance
Financiele bezitten vliegen de wereld door. Ontwikkelingen hebben voor een functioneel globaal systeem
gezorgd. Handel heeft ervoor gezorgd dat wisselkoers en rentevoet bepaald worden door de context van
de globale financiële markt.
4.1 Indicators of Financial Globalization and Financial Enmeshment.
Er zijn veel manieren om extensiteit en intensiteit van international financien te meten. Het is belangrijk
om onderscheid te maken tussen financiële openheid, financiële verstrengeling (enmeshment) en
financiële integratie te maken.
Openheid: het level van legale beperkingen op internationale financiële transacties.
Verstrengeling: de omvang van financiële betrokkenheid in globale financiële activiteit. (meestal
verwezen naar verkoop van overzeese bezittingen op nationale markt, de betrokkenheid van
buitenlandse financiële instituties in binnelandse markten en vice versa, en nationale verdeling van
verschillende globale kapitaalstromen.
Integratie: de omvang waarmee de prijzen van (en returns to) bezittingen overeenkomen met
verschillende nationale financiële markten. (vergelijkingen slagen er niet in om de complexiteit van de
markt vast te leggen).
Deze drie vormen een basis in het beschrijven van de geschiedenis van financiele globalisatie. (inzicht in
de intensiteit, extensiteit, snelheid en impacten)
4.1.1 The structure of the argument
Globale financiële system: Kredietstromen (bv leningen), investering (bv FDI) en geld (foreign exchange)
Zie box 4.1 blz 191, voor termen!
Dit hoofdstuk onderzoekt de spatiotemporal and organizational vormen van globale financiën, zoals deze
zijn ontstaan door de tijd heen.
4.2 Early Patterns of Global Fincial Activity
betalingen gingen in de 12e eeuw vroeger via metalen en goud. Georganiseerinternationale handel komt
uti de 14e eeuw (Florence merchant banks). Vanaf de 16 eeuw importeerde Europa grote hoeveelheden
kostbare metalen, die werden gebruikt voor handel met Azie. Monetaire condities werden verstrengeld.
Monetaire stromen buiten grenzen kent een lange geschiedenis, maar in georganiseerde vorm (in
Europa) dateert het uit de 16 eeuw. Antwerpen ontwikkelde zich als een primaire centrum voor Europese
financiën. Groeiende handelsnetwerken en druk en mogelijkheden voor georganiseerde financiën (door
moeilijkheden van absolutistische staten), leiden tot de ontwinkkeling van een internationaal financieel
systeem. De opkomst van moderne staten was gerelateerd met de creatie van geunificeerde valuta’s
onder centrale controle.
De centra van financiële activiteit was daar waar de handel (en dus de vraag) voor financiële services
waren geconcentreerd (o.a. shift naar Londen en Amsterdam).
De groeiende vraag leide in de 18e eeuw tot de ontwikkeling van een ontwikkeldemarkten voor handel en
binnenlandse financiën. In de 18e eeuw was Amsterdam een grote lener aan andere Europese staten.
Ze werden echter beperkt om tot het imperiale systeem te raken. Er was een convergence van rentevoet
en bezittingsprijzen (asset prices)
The Classical Gold Standard Period: 1870-1914
In de 19e eeuw speelden d eBritse banken een belangrijke rol. Van 1870 tot WWI werd de buitengrenzen financiele stromen intensiever en extensiever. De sceptici zien de Gouden Standard Periode als
een referentiepunt voor de financiële globalisering, omdat de omvang van nettostromen, groter was dan
ooit. Dit betekend dat landen hun binnenlandse economisch beleid moesten onderschikken aan een serie
van internationale regels. Dit is echter misleidend.
4.3.1 International capital: the extensity, intensity and stratification of financial flows
Tabel 4.1 laat een uitbreiding zien van de kapitaalstromen zien. De hoeveelheid Nederlandse
buitenlandse investeringen zakte toen anderen investeerders de markt besteedden.
Buitenlandse investeringen gingen grotendeels naar andere Europese landen, maar het verwerfde een
ondersdcheidende interregionale dimensie (tabel 4.2). het spaarlevel van volwassen landen overtrof de
vraag naar binnenlandse investeringen (o.a. hoge vraag naar infrastructuur door urbanisatie).
Ongeveer 1/3 van de buitenlandse investeringen kwam van de VS.
De toenemende intensiteit van deze investeringsstromen is te zien in tabel 4.3. voor opkomende
economiën, zoals Canada en Argentinië, buitenlandse leningen financieerde bijna de helft van hun
binnenlandse capitaal investering.
Leningen ging meestal via regeringensbinden, dus de internationale bonden moesten globaler worden.
deze globale bond was privaat georganiseerd, maar ze deden zelden wat wanneer er problemen waren
met terugbetalen. Van 1870-1914 was London het centrum van het leningsstelsel, gevolgd door Parijs.
De ontwikkeling van de financiële interconnectedness ging gepaard met constructie van telegraafpalen.
Zulke infrastructuren stimuleerden ook de institutionalisatie en formalisatie van internationale monetaire
indelingen zoals in de klassieke Gouden Standaard
4.3.2 International money: the operation of the classical Gold Standad
In het laatste deel van de 19e eeuw waren de waarden van meeste valuta’s vast aan de prijs van goud:
basis voor een fixed exchange rate. Ontstaan in 1878, na het Paris International Monetary Conference.
Tot de 20e eeuw was dit alleen voor leidende Europese landen, Noord Amerika en Zuid Amerika.
Voorwaarden: de munteenheid moet op vraag goud worden en mag internationale goudstromen niet
hinderen. Zwakkere economische landen werden later lid-af.
Klassieke gouden standaard (box 4.2): een systeem van globaal geïntegreerde financiële markten, en
mechanismes van automatische aanpassingen, die ervoor zorgen dat nationale economieën hun
binnenlandse disciplines aanpassen (volgens mij bedoelen ze gewoon: betalingsbalansen neigen
automatisch naar het evenwicht). Kritiek: Deze aanpassing gaat niet. Er moeten meerdere aanpassingen
worden gemaakt (o.a. beleid, rentevoet).
In praktijk gingen aanpassingen zelden automatisch, of hielden regeringen zich niet aan de regels. Dus
binnelands beleid was nooit afhankelijk van globale financiële markten. Ontwikkelde landen met een
overschot investeerden flink in ontwikkelingslanden. Periodiek werden economieën gedwongen zich toch
aan te passen, maar antwoorden met het manipuleren van de rentevoet. Aanpassingen vonden meer
plaats door verandering in output en werkgelegenheid dan door prijslevels.
De Britse bank speelden een belangrijke rol.
Aanpassingsbeleid werden dus gestuurd. Geldtoevoer, prijslevels en rentevoet volgden echter niet de
veranderingen van de goudwaarde. Nationale monetaire condities werden dus in het binnenland
gestuurd.
Desondanks verminderden verschillen tussen rentevoeten van grote landen, omdat marken zch meer
verstrengelden. Onderontwikkelde natuur van financiële sycstemen in ontwikkelingslanden lieten zien
dat internationaal financieel beleid slechts kleine impact heeft. De Gouden Standaard heeft niet voor
convergentie gezorgd.
De operatie en succes van de klassieke Gouden Standaard rust op historische specifieke condities: Bij
gebrek aan democratische instituties kunnen regeringen doen wat ze willen. Wanneer landen met een
overschot investeren in landen met een tekort kunnen ze tekorten bedekken en is er beperkte druk om
aan te passen. De wederkerigheid houdt grote crisissen tegen. Grote internationale migratie verbeterd de
impact van prijs en output fluctuaties op binnenlandse werkeloosheid. Beschermende handelsbeleid zorgt
voor een verzachting van binnenlandse kosten van aanpassing
(aan te raden:
http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/8_4_Juni_85/de_strategie_achter_de_gouden_standaard_Colijn_
en_zijn_krit.pdf
http://nl.wikipedia.org/wiki/Gouden_standaard_(economie)#Artikelen
4.3.3 Financial globalization during the classical Gold Standard era
Internationale kapitaalsstromen waren extensief, het bereikte alle kanten van de wereld. Dit had grote
impact (al was die ongelijk) op investerende en ontvangende landen en had een belangrijke rol in de
economische ontwikkeling. Meeste landen ontvingen weinig buitenlandse fondsen en werden van de
globale markt buitengesloten. Desondanks financieerden grote kapitaalstromen een groot deel van
binnenlandse investeringen.
In deze periode vond er convergentie van nationale rentevoeten plaats, toch bleven er significante
verschillen. De verstrengeling van verschillende nationale economieën bleef beperkt tot
geïndustrialiseerde landen. Ook lidmaatschap tot de Gouden Standaard bleef beperkt tot betere
economieën. De Gouden Standaard representeert de opkomst van een financiële wereld order, toch bleef
deze vooral Eurocentrisch.
4.4 The interwar Years: Global Monetary Disorder.
WWI veroorzaakte een insorting van de klassieke Gouden Standaard. Instabiliteit en de Duitse
hyperinflatie waren in de jaren 20 de ondergang. In 1928 was het weer hersteld en werd in weer vernield
door de Grote Depressie. In de tussenoorlogseperiode waren kapitaalstromen dus minder intensief. Ze
waren ook meer geografisch geconcentreerd. (de britten bleven de grootste). Kapitaal werd binnenlands
geinvesteerd. In de jaren 20 werd er meer geimorteerd en exporteerd dan in de Gouden Standaard
tijdperk, maar de het grootste gedeelte bleef geconcentreerd bij een klein aantal landen.
In de jaren 30 veranderden er veel in de economische condities. De USA kwam sterk uit de oorlog, maar
wilde niet de rol van de Britten overnemen, met catastrofistisch gevolgen.
(the great crash in 1929, door the Federal Reserve’s beslissing om de renteboet omhoog te doen).
Kapitaalstromingen gingen in de Gouden Standaard periode op en neer, maar in de jaren 30 waren de
intensiteit en extensiteit hiervan sterk verslechterd.
Structurele verandering in de wereld economie, gecombineerd met de gespreide binnenlandse
economische en politieke crisissen zorgen ervoor dat de Gouden Standaard totaal onwerkbaar was
geworden.
4.5 The Bretton Woord Era: the Reinvention of Global Finance
De financiële groei na WWII, was nooit voorspeld in het Bretton Woodssysteem. Valuta instabiliteit werd
gezien als de schuld van speculators en een monetair autonomie werd gezien als noodzakelijk (volgens
de Brit John Maynard Keynes). Artikel 1 van het IMF was de spil van de BWS: promotie en behoud van
hoge werkgelegenheid en reeele inkomen, en ontwikkeling van economisch beleid. Anders dan de
Gouden Standaard, hadden andere valuta een fixed exchange rate met de dollar, die een vaste waarde
van goud had (35 $/ons). De dollar werd dominant. Dit systeem had echter een beperkte extensiteit
omdat communistische landen werden buitengesloten.
De IFM hield een oogje in het zeil, en nam maatregelen om een situatie als de interwarperiode te
voorkomen. Bv tekorten werden al snel in een lening omgezet, en de munt kon worden gedevalueerd
(wat veel in ontwikkelingslanden gebeurde) en werd maar zelden gerevalueerd.
In de jaren 50 en 60 bleef geld voornamelijk (behalve FDI) binnen eigen grenzen. Er ontstonden grote
verschillen in rentevoeten. Controle scheidde de nationale markten van buitenlandse exchange markten.
De BWS bevat een compromis dus voorstanders van vrije handel en sociale democraten (succes/winst
gericht): embedded liberalism. Dit hield in dat economisch beleid periodiek kon worden aangepast.
Ontwikkelingslanden moesten echter wel de IMF condities toepassen.
Vergeleken de Gouden Standaard was dit systeem minder extensief door een lage intensiteit van
kapitaalstromen. Met de groei van private internationale financiën werd dit systeem minder bruikbaar.
4.6.2 Extensity and stratification of the global financial system
 Dus groei van intensity en extensity
 Veel Oost-Europese + ontwikkelingslanden ook geïntegreerd in financiële markten (Oost-Azië en
Latijns-Amerika)
 Armere landen wel minder toegang tot kapitaalstromen vanwege hoger risico
 Tot 1990’s waren internationale kapitaalstromen voor ontwikkelingslanden alleen beschikbaar in
de vorm van aid/FDI/bankleningen. Weinig toegang tot obligaties
 Shift van leningen door ontwikkelings- en transitielanden in ’70 naar openheid tot
investeringen/handel in ‘90
 Aantrekkelijk voor investeringen door ontwikkelde landen vanwege hoge rentes en het
vooruitzicht van groeiende markten
 Opkomst van obligatiemarkt vanaf ‘90
 Ontwikkelingslanden en transitielanden zijn dus geïntegreerd in het globale finance systeem, maar wel in
een sterk oneven/hiërarchische manier. Waar sommige van hen vanaf de jaren ´90 door toenemende
flows meer verbonden zijn met de wereldmarkt, zijn anderen nog steeds afhankelijk van officiële aid-flows
en kennen marginale private investeringen.
4.6.3 The infrastructure, institutionalization and organisation of global finance
 Technologieën in communicatie en berekeningen hebben de laatste 30 jaar gezorgd voor toegenomen
velocity van internationale financiële stromen
 24-uurs handel, grote volumes en grote verscheidenheid van handelsstromen
 Volgens hyperglobalisten maakt deze vooruitgang nationale controles overbodig
 Geschiedenis bewijst het tegendeel bij market failures: ingrijpen van nationale banken
 Internationale overeenkomst tot buffers van banken en internationale supervisie (Bank for
International Settlement en het bredere/grotere International Organization of Securities
Commissions voor multilaterale regulatie en vergroten vertrouwen van investeerders)
 Financiële institutionalisering werd zowel gestimuleerd als tegengegaan door landen: opgezet door
overheden, internationale agencies en centrale banken
 Dit droeg naast technologie bij aan de opkomst van private global finance, wat niet betekent dat
staten hier controle over hebben
4.6.4 Contemporary financial globalisation: liberalization and evolving global financial markets
 Huidige financiële globalisatie: liberalisering en ontwikkelende financiële globale markten waar nationale
markten steeds meer in betrokken raken. Dus grote intensity en extensity
 Verwacht nog groter worden door WTO-afspraken over meer openheid
 Veel landen(OECD) hebben geen capital controls meer (vanuit economische of ideologische
redenen): van vaste naar flexibele wisselkoersen. Ze zijn steeds minder effectief om globale
flows te controleren of om diens binnenlandse impact te reguleren. De formele grens tussen
binnenlandse en de globale markt is dus verdwenen door deze liberalisering van nationale
economieën
 Onder ontwikkelings- en transitielanden komen capital controls nog wel voor
 deze liberalisering/deregulatie duidt op een verdieping van de globale financiële integratie


National interest rates zijn niet gelijk getrokken en verschillen dus per land, hoewel ze wel in de globale
setting van financiële markten tot stand komen/worden bepaald
Sceptici en hyperglobalisten: de financiële globale markt zou moeten leiden tot gelijke returns to financial
assets voor ieder


Hiervan is duidelijk geen sprake, ten eerste omdat er geen perfect geïntegreerde financiële globale
markt bestaat (niet iedereen heeft gelijke toegang tot de markt en men gaat toch eerst uit van de
thuissituatie (eigen land) voor het internationaal gaat kijken)
 Tussen OECD-landen bestaat wel convergentie van interest rates als ze in dezelfde valuta uitgedrukt
zijn (=covered interest rate parity)s
De real interest rate duidt op een bestaande wereld interest rate onder major economieën. Het geeft aan
dat ondanks dat er niet sprake is van equal global rates, lange termijn rates wel bepaald worden in een
global setting. Weergave globale vraag en aanbod van krediet  oftewel verdieping vd globale financiële
integratie
A global capital market?
 = voldoende ‘betrokkenheid’ (enmeshment) van primaire financiële centra in de wereldeconomie (NY,
Tokyo etc.) , zodat het aanbod en de vraag van internationaal krediet effectief bemiddeld wordt op een
transcontinentaal niveau
 Er zou dan een convergentie zijn van de returns van standaard bundels van assets
 Dit bestaat nu nog niet, maar de intensity/extensity van cross-border financiële activiteiten duiden op een
global capital market in ontwikkeling (enorme flows tussen de belangrijkste financiële centra in de wereld,
steeds meer convergentie van prijzen van kapitaal etc.)
 Sceptici: afwijkende bewegingen van nationale kapitaalmarkten die niet overeenkomen met de financiële
globale markt (geen convergentie). Onjuist, deze verschillen drijven de globale markt juist aan. Sceptici:
geen global capital market aangezien er een sterk verband bestaat tussen national saving en national
investment rates(S en I waren tijdens Gouden Standaard periode minder met elkaar verbonden).
 Sceptici hebben het steeds over hoge net capital flows tijdens golden era die nu veel minder zijn (dus
minder globalisering), maar net capital flows zijn niet de enige of de beste indicator van globalisering.
4.7 Comparing historical forms of financial globalization (zie ook grid!!)
 Early modern financiële globalisatie was beperkt in extensity/intensity. Ook lage velocity en economische
impact door slechte infrastructuur en de lokaalheid van financiële systemen. Verder meestal maar 1 grote
financiële markt (Amsterdam, Antwerpen etc.)
 Tijdens de Gouden standaard was de intensity van flows erg hoog en die alleen overschreden in huidige
tijden. Slechts weinig landen waren niet bij het globale systeem van finance betrokken. Kwam door de
grote omvang van empires en technologische ontwikkelingen. Impact op landen was relatief gematigd
door protectionisme.
 Tijdens het Bretton Woods systeem die de Gouden standaard verving was extensity laag (veel landen
waren uitgesloten van dit systeem) en waren er weinig private capital flows door restrictie via national
capital controls, dus tevens een lage intensity.
 Huidige finance globalisation heeft veel kenmerken van vroege periodes en met name de Gouden
standaard, maar heeft ook veel nieuwigheden: bijna elk land is in het systeem inbegrepen, 24/7 globale
finance activiteiten , andere/diversiteit van financiële producten en complexiteit van financiële instituten
(niet alleen meer door overheden)  fundamentele shift naar een autonome globale finance markt
waarin financiële activiteiten plaatsvinden zonder uitwisseling van diensten/goederen (dus los van
handel!)
4.8 Global finance and national enmeshment
 Huidige globalisatie kent onevenheid/stratificatie die duidelijk wordt in de verschillende mates van
‘enmeshment’ (betrokkenheid/involvment) in globale financiële systemen
 Zelfs verschil tussen de 6 SIACS
 Engeland heeft Londen als major financial center





Frankrijk kende na 1945 struggles om zijn valuta op waarde te houden door teveel uitgaven en verkeerd
uitpakkend economisch/financieel beleid. Uiteindelijk werd het lid van the European Monetary system
(waarbinnen Europese landen hun exchange rates tussen elkaar redelijk ‘fixed’ maakten dmv afspraken.
EMUcrisis in 1993, toch daarna nog blijven bestaan). Parijs kent een lange (deels koloniale) traditie van
internationale financiering/grote banken
Duitsland heeft ook veel problemen gehad met aanpassing tot de internationale financiële markt
Japan gebruikte capital controls na 1945 om de financiële sector te koppelen aan industriële ontwikkeling.
Na de olie-crisis met begrotingstekorten als gevolg volgde echter liberalisering van kortetermijn capital
flows, teven gestimuleerd door buitenlandse en binnenlandse druk (meer toegang tot markten). Tokyo is 1
van de grootste financiële centra en Japan is een grotere ‘creditor’ dan de VS!
Zweden had ook capital controls, maar liberaliseerde dit in de jaren ’70 toen de Zweedse industrie zich
‘multinationaliseerde’
VS heeft 1 van de grootse financiële markten in de wereld met New York als belangrijk centrum. De dollar
is nog steeds een internationale valuta, maar VS heeft niet meer de hegemonie positie qua finance als het
had in de Bretton Woods periode.
 Grootste onderscheid tussen deze landen qua enmeshment in de globale finananciële markt, heeft
betrekking op the banking sector
4.9 Economic autonomy and sovereignity in an era of global finance
4.9.1 Decisional impacts:macroeconomic policy
 Standaard Mundell-Fleming theorie: landen kunnen geen onafhankelijk monetair beleid met een vaste
exchange rate handhaven als er geen capital controls zijn
 Capital controls kunnen landen een bepaalde monetaire autonomie geven doordat binnenlands monetair
beleid zo losgekoppeld wordt van wereld interest rates.
 Floating exchange rates kunnen landen autonomie geven in de management van hun monetair beleid,
maar ze moeten dan wel voorbereid zijn op eventuele consequenties van een floating rate
 Financiële globalisering heeft ertoe geleid dat overheden van OECD-landen een grotere druk voelen om
aan strikt monetair beleid te voeren, omdat landen met risico’s van inflatie internationaal minder geliefd
zijn dan stabiele landen (en dan dus ook minder investeringen etc. ontvangen). Dus wordt er gekozen voor
maatregelen die internationale credibility opwekken
 Monetair beleid van OECD-landen reflecteert daarmee eerder de world/real interest rate dan dat het
eigen binnenlandse financiële kenmerken vertoont
 Financiële globalisering heeft tevens de neiging om de effectiviteit van traditionele instrumenten van
nationaal monetair beleid te ondermijnen. De mobiliteit van kapitaal/deregulatie ea hebben de capaciteit
van overheden om zelf hun nationale beleid vorm te geven en te controleren verminderd (minder
overzicht/duidelijkheid over alle binnenkomende geldstromen etc. door flexibele aard)
 Overheden kunnen kortetermijn interest rates nog wel bepalen, maar de langetermijn rates worden
bepaald door de globale markt
 Het is voor overheden met een groot begrotingstekort duurder om geld te lenen van de globale
financieringsmarkt vanwege hogere rentes (risk premium)
4.9.2 Decisional impacts: managing exchange rates
 Door exchange rate management kunnen landen hun monetaire autonomie behouden
 Floating exchange rates kunnen leiden tot dramatische shifts in valutawaarden, die nationaal monetair
beleid in gevaar kunnen brengen en zorgen voor inflatie
 Dus probeerden veel landen dit te voorkomen door de waarde van hun valuta te koppelen aan een
currency met lage inflatie (bv via EMS)



In 1990’s echter currency-crisis, waardoor men zich ging afvragen of het in stand houden van een managed
exchange rate samen met andere landen wel mogelijk was
 Monetaire unies met common currencies kwam ook voor als ‘oplossing’ (EMS)
De gouden standaard in de jaren ’20 was economisch gezien in ieder geval een ramp en het BWS hield ook
niet lang stand
Er is geen perfecte manier om exhange rates te managen, maar duidelijk is dat globale financiering heeft
gezorgd voor stimulatie van internationale monetaire samenwerking én competitie
4.9.3 Institutional and distributional impacts: the welfare state
 globale financiering verandert de vorm en functies van staten in de globale politieke economie
 globale financiële markten leggen staten ‘market friendly’ beleid op: prijsstabiliteit/lage
begrotingstekorten/lage belasting/privatisering/weinig uitgaven aan sociale goederen etc.
 Deze maatregelen zijn vooral ongunstig voor arbeiders/mensen werkzaam in de publieke sector/mensen
afhankelijk vd staat etc en juist gunstig voor ‘kapitaal’
 Hyperglobalisten: globale financiële markten maken een einde aan de verzorgingsstaat
 Dit klopt echter niet!
 globale financiële markten hebben tevens gezorgd voor een shift in de machtsbalans tussen staten en
financiële markten: globale financiële markten hebben beperkingen voor beleid (zie 4.9.1+2)
4.9.4 Structurele impacts: systemic risk and the shifting balance of financial power
 systemic risks  risico’s die mogelijk het globale financierings systeem als een geheel beïnvloeden, in
plaats van beïnvloeding van een staat of groep van financiële instituties. Financiële problemen in een land
kunnen dus de hele sector beïnvloeden (grote mate van spill overs)
 structureel kenmerk van het huidige globale financierings systeem
 Bv het uiteenvallen van een bank/groep banken]
 Settlement risks  als partijen bij een transactie zich bevinden in verschillende tijdzones en het
failliet gaan van 1 partij de andere partij dus ook in problemen brengt
 Liquidity risks  als financiële instituties niet genoeg geld bijeen krijgen om hun transacties mee uit
te voeren
 Systemic risks werken 2 kanten op: na een crisis komt er meer monitoring om zoiets in de toekomst te
voorkomen, terwijl overheden ook niet striktere regulaties wil opleggen dan mogelijke concurrenten doen.
Hierdoor zijn controlemaatregelen vaak toch niet effectief genoeg om een crisis te voorkomen

shift in de machtsbalans tussen overheden (en internationale agencies) en financiële markten, oftewel
tussen publieke en private autoriteiten in het globale financieringssysteem. Huidige financiële globalisatie
is nu marketdriven ipv statedriven
4.10Conclusion
 Sinds de ’70 is er exponentiële groei in globale financiering waardoor diens
extensity/intensity/velocity/impact tegenwoordig van ongekend niveau zijn. Nationale financiële markten
en financiële centra worden steeds meer enmeshed in het globale financieringssysteem. Naast dit proces
van enmeshment is er ook een proces van financial deepening. Bijna alle landen van de wereld doen mee
aan dit systeem en financiële gebeurtenissen in de ene regio hebben invloed op de andere regio’s etc.
 In vergelijking met de Gouden Standaard en de BWS-periode, kent de huidige globalisering van finance
veel aanvullende kenmerken. Kern hiervan is de ongekende magnitude/snelheid/complexiteit van
financiële flows. Dit heeft alles te maken met een sterk geinstitutionaliseerde infrastructuur van de finance
die 24/7 doorgaat. Credit/geld is onder de huidige globalisering van finance is op nieuwe manieren
georganiseerd in de wereldeconomie. Het transformeert de condities waaronder korte- en langetermijn
welzijn van landen en mensen over de hele wereld is bepaald.
Hoofdstuk 5: Corporate Power and Global Production Networks
- MNC = Multinational Cooperation, een kleine hoeveelheid van MNC’s domineren de markt en productie van
olie, mineralen, voedsel en andere agriculturele producten.
* MNC is een bedrijf die goederen produceert, bezit markten in meer dan één land
* Groei in communicatie, technologie en infrastructuur stimuleert de evolutie binnen
financiële wereldhandelsmarkten  veroorzaakt internationalisatie van productie
* Creëert netwerk tussen SME’s = Small and Medium Enterprises
- Operatie van MNC staan centraal in de economische mart
* Spelen een grote rol in de verspreiding van technologie
* Grote invloed binnen financiële sector  Door de grote stromen van geld die bij
bij MNC binnen stromen  financiering van ontwikkeling van technologie
FDI – Foreign Direct Investment (dit laat achter niet het totale plaatje zien
van buitenlandse investeringen)
investeert ook in kapitaal
Stimulering van Cross-border production networks tussen bedrijven wordt ook gezien als investering in wereld
productie en handel
- Wereld productie netwerk: uitstrekken van business activiteit netwerken over de werelds grootste
economische regio’s  het is niet meer zo dat MNC’s enkel deze netwerken domineren
* Netwerksystemen worden opgezet door coöperatieve overeenkomsten of investeringen in
andere SME om wereld productie netwerk te creëren
Internationaal business vóór de industriële revolutie
- Investeringen in overgrenzende politieke regio’s gebeurde ook in de pre-industriële revolutie 
transnationaal echter niet tot de ontwikkeling van lange afstandscommunicatie
- 16 tot 18de eeuw = Oost Indische Compagnie organiseerde handel, niet productie voorlopers van
MNC
* Slechte communicatie infrastructuren werkte de handels bedrijven tegen om op die manier
moderne MNC werk te werken  is te makkelijk gezegd
Er bestond wel een hiërarchische infrastructuur  communicatie was langzaam  maar de interne coördinatie
kan vergeleken worden met de late 19e eeuw
Luxe goederen werden voornamelijk verhandeld, en was maar een klein deel van de economie
- 19de eeuw  internationale investeringen groeide snel
* Begin van de 19de eeuw  overzeese investeringen betrokken grotendeels grove
materialen en primaire industrie + multinationaal bankieren
* Vanaf 1850  MNC zetten overzeese industrie op en investeringen in buitenland in de
landbouw
FDI was niet gereguleerd = geen restricties op beweging van kapitaal
Landrechten waren vastgelegd in bilaterale verdragen door imperiale autoriteit
- Vanaf 1870 tot eerste oorlog  grote buitenlandse investeringen = golden standard periode
* FDI was grotendeel geconcentreerd in primaire producten  MNC verantwoordelijk voor
een klein deel van het gehele productie systeem  eigen internationale productie was
klein
* FDI was geconcentreerd in een kleine hoeveelheid aan locaties (FDI stroomde naar US,
Rusland, Canada, primaire exporteurs, en Oostenrijk Hongarije)
* Deze periode leek op de huidige periode behalve  ‘Stand alone’ investering = investering
overzees deze maakten echter niet deel uit van internationale productie ketens
Later in de 19de eeuw investeerde men wel in mijnen en agricultuur en in productie
distributie
van primaire producten (grote olie maatschappijen)
* Vorderingen in communicatie en transport systemen  groei in mogelijkheden om
controle uit te oefenen op internationale productie proces  veroorzaakt groei van
internationale handel
De mate van controle door de thuisbasis verschilde echter
* MNC zijn het meest technologische geavanceerd  stimuleert groei van nieuwe
industrieën
- Eerste Wereldoorlog  verstoort FDI stroom, echter aangezien het afhankelijk is van bestaande
imperfecte relaties groeide FDI daarna weer
* UK en VS bleven de grootste FDI houders  Duitsland had geen FDI  Japanse, Zweedse
en Zwitserse bedrijven groeien
* Extensiteit van FDI blijft het zelfde als voor de oorlog
> 60 procent van FDI gaat naar ontwikkelde landen
> FDI bleef geconcentreerd in weinig landen verspreid
> Primaire productie industrieën groeien
* FDI stroomde zonder supervisie voor de oorlog  na oorlog (interwar period): gereguleerd
> Rusland FDI genationaliseerd: nationale restricties op weging van kapitaal 
intensiteit en extensiteit FDI stromen verkleind
> Om aan de vraag overzees te voldoen  creëert men in die landen productieindustrieën  gestimuleerd door handelsprotectionisme (1930)  groei in kartels
tussen grote bedrijven (betekent: verdeling van beheer van wereldmacht in hun
producten)
*Impact van internationale business voor 1945
> FDI was gelimiteerd en internationale productie was beperkt
> Intensiteit hoog (invloed MNC op nationaal economische markt)
+ MNC creëerde groei in kapitaal binnen een economie, terwijl zij productie
en export daarvan organiseerde  trekt publieke investeerders
> MNC rol binnen productie minimaal, echter door investeringen en introductie van
nieuwe producten  beïnvloedde MNC door consumptie patronen van hun
gastnaties
+ Productie georganiseerd op nationale basis
+ Europese en ontwikkelingswereld trok geen FDI
* Opkomen van Multinationale Corporaties en transnationale productie
> Na de oorlog groeit FDI sneller dan wereldinkomen (vooral 1960-1980)
> MNC spelen een grote rol binnen de economie
+ Ontstaan van transnationale productie = aangezien de opkomst van
productie in de wereld, in distributie netwerken
> Extensiteit van internationale business operaties
+ 1950 = de helft van FDI komt vanuit de VS  door protectionistische
barrières, en dalende transport kosten en groeiende vraag  makkelijker
toevoer goederen door overzeese productie i.p.v. exporteren
+ Europa en Japan produceert nu gelijk aan de VS  beginnen buitenland te
investeren  VS en Europa gebruikt technologische geavanceerde
technieken in het buitenland
~ Japan houdt technieken in hun thuisbasis  verhoogde lonen en
daling van yen  stimuleerde arbeidsintensieve productie in
buitenland te vestigen
+ Begin 1980 FDI langzamer  late 1980 FDI boomed  1990 record niveau
FDI
~NAFTA  stimuleerde ontwikkeling in drie regionale marken om
MNC te stimuleren hun productie hierbinnen te vestigen  gedaan
door over kopen van al bestaande bedrijven  1986-1990 groei in
samensmeltende bedrijven  stimuleert bilaterale investeringen
overeenkomsten  stimuleert FDI
~ Men liberaliseerde ook FDI  stimuleerde binnenlandse
investeringen en verbeterde investeringen in Azië en LatijnsAmerika en Oost Europa = groei investering in ontwikkeld landen
+ Late 1990 weinig economieën waren buiten de greep van MNC activiteit
> Intensiteit van FDI en multinationale productie
+ Moeilijk om de mate van intensiteit te meten aangezien,
~ FDI een klein deel van investering is
~ tijdens samensmelting tussen twee bedrijven ontstaat FDI
~ men meet bij overzeese productie enkel de toegevoegde waarde
+ overzeese productie maakt deel uit van internationale productie keten 
stimuleert internationale handel
> FDI: patronen van stratificatie
+ Extensiteit en intensiteit zijn gegroeid  Op een ongelijke manier
+ Tijdens de huidige periode belangrijke distributionele verschuivingen zijn
~ US deel als grootste overzeese investeerder is verlaagd
~ Japan en Duistland hebben hun deel van FDI vergroot
~ Groeiende MNC binnen ontwikkelingslanden
+ Grootste deel van FDI stroom werd uitgewisseld tussen OECD landen 
gedaald  terwijl FDI stromen vanuit ontwikkelingslanden groeien
~ FDI stocks wordt opgebouwd en FDI stroom is het in en uit stromen
FDI daaruit
+ Naoorlogse periode groeit de FDI stock van OECD landen meer dan die van
ontwikkelingslanden
+ Binnenlandse investeringen zijn gegroeid  China vooral heeft grote
binnenlandse FDI stromen ontvangen  aangezien de grote groei mogelijkheden
+ Discussie met sceptici die vinden dat men de voorkeur heeft dichtbij in
omringende landen  binnen europa te investeren
~ FDI stromen is een wereldwijd fenomeen, dat FDI geconcentreerd is
binnen OECD landen is enkel te wijten aan stratificatie (ongelijke
hiërarchie) i.p.v. regionalisatie
~ Er zijn geen sterke patronen van regionalisatie gevonden
> Multinational productie: patronen van stratificatie (Patronen van MNC activiteit zal
worden vergeleken met ontwikkelingen van economie)
+ tot 1970 had de US industrie een technologische voorsprong op andere
sectoren  verdwenen door overzeese plaatsing van productie bedrijven
naar de US
~ opkomen van dienst sector vermindert ook de invloed van de MNC
+ UK  grote exporteur  door het liberale beleid op FDI
~ sinds 1970 investeerde in OECD landen  had voorsprong op
technologische producten, chemicaliën, en technieken  opzetten
van wereldsproductie netwerkt, p. 252
> Infrastructuur en institutionalisatie van business globalisatie
+ informatie en revolutie van transport  veranderde manier waarop
bedrijven hun transnationale productie organiseerde
+ drie shifts binnen de manier van internationale organisatie  veranderde
van interne hiërarchie
~ 1. Organisatie van transnationale netwerken niet centraal 
minder hiërarchisch, mogelijk tot two-way communicatie en
macht aan onderdanen op locatie
~ 2. Uitbesteden van werkzaamheden aan SME (small-medium
enterprises)  flexibeler wanneer markt verandert  verlaagt
kosten (uitbesteding die ander gedaan zouden worden om aan te
passen)
~3. ‘alliance kapitalism’  coöperatief samenwerking tussen
bedrijven in dezelfde industrie (1980 samenwerking vooral op
gebied van techniek  niet alleen cross-border maar ook intercontinentaal  competitief voordeel
~ SME hebben door ontwikkeling van transport en informatie 
grotere markt voor hun producten  markten waar SME eerst
niet tussen konden komen kunnen ze door informatie daarmee
creëren van potentiële niches wel
+ Producer-driven global networks – productie door uitbesteden van
productie van onderdelen over de hele wereld
+ Buyer-driven global networks – brand-named verkopers spelen een
belangrijke rol binnen een gedecentraliseerde productie netwerken,
ontwikkelingslanden produceren het complete product
+ In tegenstelling tot handel en financiering is internationale regime nog niet
ontstaan na post war: verschillende landen, houden verschillende landen
op na
~ Landen implementeren restrictie op buitenlandse bedrijven die
invloed uitoefenen op belangrijke delen van de economie  door
ze zeg te houden en of percentage van deel dat door buitenland
in bezit is te limiteren
+ Beleid binnen ontwikkelingslanden betreffende FDI is veranderd tijdens
post war periode
~1960-1970 Naast het limiteren van FDI in sommige ontwikkelde
landen, heeft men ook restricties op werken  onteigening en
nationalisatie van bedrijven
~ Verandert bij het groeiende belang van FDI en stroom van nieuwe
technologie, waarvan men niet kan profiteren bij behoud van
nationalisatie van bedrijven
+ Het gebrek van wereld regime  gebruiken van belasting regulering om
internationale productie mogelijk te maken
~ FDI patroon verandert  overeenkomsten van OECD landen
worden grotendeels gesloten met ontwikkelingslanden  vandaar de druk naar liberalisatie
+ Institutionele druk naar liberalisatie van FDI vanuit OECD landen 
expliciete gedragsregels wat betreft buitenlandse investeringen  voor
transparantie
~ EU  vrije beweging van kapitaal binnen member landen
~ Weinig controlering, dus invloed, op project investeringen
~ Liberalisatie van controlering MNC activiteit d.m.v WTO
~ = betekent men eigen markt behandelt als de buitenlandse
bedrijven
- MNC’s and global productie netwerken
* Internationale productie werft men voordeel op de competitie  patented producten
* Ontwikkeling van wereld productie netwerken = betreft de strategie van organisaties
om
transnationale transacties binnen het bedrijf en tussen bedrijven  DUS niet door
markt mechanisme
> Internationale markten zijn niet perfect, als ze dat waren dan zou de wereld
productie niet bestaan  wat de kosten van productie naar beneden brengt
> Restricties op internationale handel  veroorzaken verhuizing van bedrijven
overzees  i.p.v. EXPORTEREN NAAR BUITENLANDSE MARKTEN
> Strategische voordelen van internationale productie binnen een bedrijf
+ Voorkomen van dispersie van Technologische voordelen op concurrentie
+ Mensen met tactische kennis binnen het bedrijf te houden
- Wereld competitie en globalisatie van organisatie van bedrijven
* MNC zijn verantwoordelijk voor research en development (R&D) innovatie en het
opsplitsen van productie over de wereld
* Binnen de veranderende en flexibele maatschappij ontstaan waar MNC gebruikt wordt als
defensief
> Hypercompetitie – voordelen t.o.v. de concurrentie, niet alleen met het product
zelf, maar de snelheid waarop innovaties plaatsvinden
Multinationale productie – dit is niet alleen oplossing voor het ontwijken van
handelsbarrières maar ook vergroten van mogelijkheid tot innovatie
> Technologische innovaties belangrijker  distributie binnen bedrijf belangrijker
> Sceptici: zeggen dat deze theorie niet klopt
+ Grootste deel van productie en innovatie van MNC gebeurd nog steeds in
het thuisland
+ Tegenargument is dat het behalen van een competitieve positie op de
markt niet mogelijk is vanuit thuisbasis waardoor MNC gebruik maakt van
andere bronnen (zoals superieur management)
>
> Hyperglobalisten: zeggen dat MNC ‘footloose’ zijn en al aan het bewegen zijn
tussen landen
- Globalisatie van bedrijven: organisatievorm
* Global organisatie van productie en distributie GEINTENSIFEERD
> MNC hebben zich niet alleen uitgebreid overzees voor meer toegang tot de markt
maar ook transnationalisatie van productie
* Transnational bedrijfnetwerk
> MNC beschrijving als hiërarchische structuur past niet meer  vanwege diversiteit
binnen de organisatie
> Twee organisaties
+ Dispersed productie onder lage controle (toevoer aan buitenlandse
markten: lokaal. Beter om meer autonomie tegen i.p.v. control)
+ Dispersed productie onder centraal control (controle over de productie
en de kwaliteit. Vb. Mineralen extractie en agricultuur
> Bedrijfsstragtegieën
+ global switching : capaciteit van een MNC om te veranderen van productie
tussen internationaal veranderende condities
+ global focusing: concentratie op producten in een klein aantal locaties om
een sterke lange termijn voordeel te creëeren
- Footloose MNC en wereld productie
* Geografie is nog steeds belangrijk (een MNC kan niet overal geplaatst worden)
* Toegang tot de markt, skills, infrastructuur = beperking tot plaatsing van bedrijf
* Bedrijven zijn echter wel mobieler geworden
> MNC subcontracten als best economisch mechanisme om diversificatie en flexibele
aanpassing aan de wereld productie mogelijk te maken
* Bedrijven hebben voorkeur voor plek waar men het voordeel heeft van: herkenning, de
economies of scale, en mogelijkheid tot deel worden van de maatschappij
> doel om te verhuizen niet enkel bepaald door veranderende kosten
* Mobiliteit instrument: wordt echter wel als bargainingchip gebruikt bij onderhandelingen
* Internationale netwerken van technologische innovatie: zijn nodig, enkel R&D in thuis basis
niet genoeg  ontwikkelen van product, maar ook een duurzaam innovatie systeem
* Huidige situatie: regional clustering productie – drie tal NAFTA, EU, en azie-oceanie
onderlinge uitwisseling van FDI bevestigd de afhankelijkheid
- Huidige vorm van business globalisatie
* Het is niet waar dat FDI nu pas net de standaard van de gouden eeuw heeft behaald
> FDI stock is onderschat
> Nu transnationale systemen, vroeger enkel primaire productie
> Technologie is wijd verspreid, er is geen arbeidsspreiding tussen Noord en Zuid
meer
> FDI is enkel maar een klein deel van buitenlandse investering, kan niet de groei van
de organisatie meten
* Meer intensief en extensief dan vroeger
* FDI flows waren relatief wel groter, men kan nu investeren in wat eerst gesloten gemeenschappen waren
* Shift van FDI naar diensten sector
* Stratificatie is veranderd  vroeger enkel binnen OECD FDI investeringen, nu groot deel in
ontwikkelingslanden
* Competitie condities zijn veranderd door de snelheid
* Overzeese handel is niet marginaal maar centraal
- Globalisatie van business: domestic impacts
* Positief: hyperglobalisten : wereld competitie  efficiëntie op economie  stimuleert
divisie van arbeid  specialisatie in productie van goederen
> Monopolie vermindert  druk om te innoveren vergroot  skills van arbeid
verbetert
* Globalisatie van business veroorzaakt  divergentie tussen bedrijfsprioriteiten en die van
nationale overheid en burgers
is
de
> door ontwikkelingsprioriteiten vervormd zijn  minder groei in domesticeconomie
extra voordeel voor de bedrijven  de extra inkomsten voelt alleen de buitenwereld
> MNC zeggen dat ze banen creëren en skills van arbeiders verbeteren  nationale
vooruitgang stimuleren
* Sceptici van globalisatie: MNC zijn internationale bedrijven met internationale business
- Decisional impact: wereld business en besturing van nationaal economisch beleid
* Groot verschil tussen landmanagement en werkeloosheid en mogelijkheid tot capiciteit te
presteren
> Opbrengsten van output naar westen  MNC lenen geld in ontwikkelingslanden 
door lage interest rates in vergelijking met eigen land  grote invloed op
monetaire sector  veroorzaakt erosie van effectiviteit van de overheidinsinstrumenten om te heersen
* Grote druk om belasting laag te houden om  MNC aan te trekken  deze tax wordt vervolgens
gelegd op de burgers  belasting verlaging strijd  waar van het effect op een
gegeven moment
minimaal is
* Hoe makkelijker, goedkoper het is voor de MNC om te verhuizen hoe minder zij geneigd
zijn
nationaal productie hoog te houden
- Institutinal impact: wereld competitie
* Bedrijf en nationale agenda’s en de strategieën bij de lokale bedrijven  beïnvloedden
wereld competitie
> Competitie verschilt  groei van transnationale productie veroorzaakt een
vergroting van de reikwijdte van MNC
-Distributional impact
* Toename van macht van bedrijven in arbeidssector en daling in sociale zekerheid
contributies  legt druk op loonprijzen (daling)
* Echter MNC zegt dat de lonen lijken op die van de omringende bedrijven, en zijn niet
eens de ergste
* Kosten van herlokering dalen  meer MNC naar ontwikkelingslanden  invloed wereld
competitie op lonen vergroot
- Structurele impact: FDI, MNC en nationale economische performance
* De capaciteit van de economische en domestic technologische innoviaties stimuleren
inward FDI  stimuleert verdere innovaties  versnelt het proces van de ontwikkeling(tijd)
* Al bestaande instituties, infrastructuur, en skills zijn van belang voor een land om van FDI
investering te profiteren  waardoor laag inkomen landen (in het algemeen ontwikkelingslanden) niet
profiteren van FDI
* Sceptici zeggen dat nationaal economische performance gerelateerd is aan competitie
performance van MNC in de wereld markt  klopt niet volgens onderzoek
* Echter MNC heeft wel invloed op nationale economische activiteit
- Structurele impact: corporate power (hyperglobalist) vs. State power (sceptici)?
* Hyperglobalist: wereld productie netwerken MNC heersen, grezen, en de macht van de
overheid is geëlimineerd
* Sceptici: MNC blijven nationaal gebonden, MNC verandert niet de macht de nationale staat
om
te beheersen
* Globalisatie van productie stimuleert ook structurele en bedrijfsmacht: globalisatie van
productie transformeert de distributie van rijkdom en daarmee de instrumenten waarmee
de overheid
zijn autoriteit implementeerd  balans tussen SIACS en MNC
Conlclusie: MNC zijn niet nationale bedrijven met internationale operaties zoals sceptici zeggen, of footloose
zoals hyperglobalisten zeggen, die de wereld rond zoeken naar de meeste winst. MNS spelen een veel
centralere rol in operatie van de wereld economie dan vroeger, door organiseren van extensieve en intensieve
transnationale netwerken en coördinatie en distributie van producten.
Hoofdstuk 6: People on the move
Migratie: geografisch (centraal en peripheraal) en sociaal (elite en massa)
Key concepts: extencity, intencity, velocity, impact, unevenness, hierarchies of power, infrastructures,
institutions.
6.1
Globalization and Migration
Niet alle migratie is globaal: als de participerende landen al veel samenwerken is het meer regionalisering.
De velocity van migratie kan je op twee manieren meten:
1. Je kunt de stromen van mensen tussen regio’s meten tijdens een gegeven periode, en dan de tijd
meten
dat het een massamigratie kost vanaf het begin tot het einde.
2. Je kunt het ook individueel bekijken: hoelang het duurt voor een migrant om van z’n originele locatie naar
het nieuwe land te komen.
Migratiestromen hebben te maken met de arbeidsmarkt, maar ook met netwerken van politieke, militaire en
culturele macht. Dit kunnen push- en pullfactoren zijn. In het nieuwe land hebben migranten ook invloed op
deze netwerken, omdat ze bijvoorbeeld hun eigen culturele waarden behouden.
Vereisten voor migratie zijn infrastructuren en instituties voor transport, communicatie en regulatie. De mate
van interregionaliteit/transcontinentaliteit van deze vereisten hebben invloed op de globalisering van migratie.
Je kunt de stratificatie van regionale en globale migratie analyseren in termen van ongelijkheid van afkomst en
bestemming. De ongelijke verdeling van toegang voor verschillende groepen op verschillende plekken en de
relatieve macht van migratiestromen en overheidsagencies.
Data over migratie zijn niet altijd even betrouwbaar. Niet iedere staat heeft het nodig gevonden om bij te
houden wie er allemaal hun land binnenkwamen en wie er vertrokken.
Paragraaf 6.2 schetst het bereik en de vorm van menselijke migratie tot aan het einde van WO II. Eerst
premodern migraties, dan de globale expansie van Europese rijken en de globale economische interacties die
deze hebben gecreëerd. De migratie tussen 1500 en 1945 was niet uniform: tot het eind van de 18 e eeuw
geografisch extensief maar sociaal minder intensief, in 19e en begin 20e eeuw meer intense globale
massamigratie. In deze periode ook duidelijke patronen van regionale migratie in relatie tot de industrialisatie.
In paragraaf 6.3 onderzoeken de auteurs de huidige patronen van globale migratie. Hierin beargumenteren de
auteurs de stelling dat de huidige patronen qua geografische schaal en intensiteit vroegere migratiepatronen
benaderen, maar dat ze verschillen van hun voorgangers door de afwijkende geografie, sociale samenstelling
en infrastructuur.
6.2
Historical Forms of Global Migration
6.2.1
Premodern global migrations: extensity and intensity
De belangrijkste vroege grootschaalse migratiestromen vonden plaats in Azië, vanuit de Chinese samenleving.
In het Midden-Oosten zorgde de opkomst van de Islam voor de grootste migratiestromen.
In Afrika zorgde de verwoestijning van de Sahara voor een gestage trek naar west-Afrikaans bosgebied.
In Europa had je verspreiding van Griekse en Romeinse legers en kolonisten, Phoenicische koloniën en de
slavenhandel rond het Mediterraanse gebied. Meer naar het noorden waren het keltische en duitse stammen
die zich verplaatsten richting de Alpen. In de vijfde eeuw veranderden de patronen van Europese kolonisatie
drastisch door de ‘barbaarse’ interventies en het instorten van het Romeinse koninkrijk.
6.2.2
Early modern migrations: regional and global
Vanaf de 17e eeuw zorgde de dynamiek van machtsconflicten in oost, zuid en centraal Europa, tussen
Oostenrijk, Pruisen, Rusland en het Ottomaanse rijk, voor een verschuiving van etnische groepen over
veranderlijke grenzen. Mercantilistische staten dreven bijvoorbeeld op stromen van vaardige arbeiders.
Veel van deze migraties waren eerder regionaal dan globaal. Vaak zorgden deze stromen ook voor een
hervorming van politieke grenzen en ruimte. In ieder geval steeg het niveau van migratie significant vanaf eind
16e eeuw vanwege de Europese ontwikkelingen in economische en militaire dynamieken. Er migreerden
bijvoorbeeld meer mensen naar Amerika. Geografisch gezien overtroffen deze migratiestromen voorgaande
stromen, maar de intensiteit en de duurzaamheid van deze stromen waren nog steeds laag. Er waren drie
patronen van globale migratie vanuit Europa die voorgaande stromen wél overtroffen:
1. De transatlantische slavenhandel die als brandstof diende voor de economische ontwikkeling van
Europese kolonies
2. De afronding van de Europese veroveringen van Amerika en Oceanië
3. De massabewegingen van Aziatische arbeid die de uitgebluste arbeidsstromen van het einde van de
slavenhandel vervingen.
6.2.3
The emergence of mass migration: from early modern to modern migratory patterns
Alfred Crosby beschrijft de complexiteit van Europese migraties als biological expansion of Europe: de
beweging van Europese mensen, flora, fauna en microbes naar delen van de wereld die ecologisch en sociaal
voor millenia gescheiden waren van Europa. Het verschil tussen migreren vanuit Europa naar Amerika en
Oceanië ipv Azië en Afrika lag ‘m daarin dat deze gebieden weinig tot geen militaire weerstand boden. In deze
paragraaf gaathet verder over de extensiteit en de intensiteit van menselijke migratie die volgden op de
Europese veroveringen en kolonies.
Het grootste deel van de 16e, 17e en 18e eeuw ging de emigratie naar Amerika en Oceanie vrij sloom. De kosten
en risico’s van transatlantische migratie en de onveilige kwaliteit van de kolonies zelf zorgden hiervoor. Aan het
begin van de 19e eeuw versnelden de migratiestromen, onder andere door goedkoper en betrouwbaarder
transport. De belangrijkste reden was echter economisch: er was een overschot aan agrarische arbeiders in het
ïndustrialiserende Europa en er was explosieve industrialisatie in de VS en inandere staten die door Europa
gevormd waren, die rijk waren aan land, maar arm aan arbeiders. Overheden stimuleerden deze
migratiestromen ook, zo werden migratiepatronen geïnstitutionaliseerd.
Terwijl oorlog en economische crisis een sleutelrol speelden in het beëindigen van deze transatlantische
stromen, waren er ook al politieke pogingen in de VS bezig om de stromen te beheersen.
6.2.4
The slave trade
De Europese veroveringen en de kolonisatie van Amerika had een sterke relatie met de slavenhandel: de
verhandeling van mensen uit sub-Saharan Afrika naar Amerika en de Caribbean. De slavenhandel had
verregaande gevolgen: depopulatie en sociale dislocatie van de gebieden waar de slaven vandaan kwamn, en
een sterke transformatie op etnisch, economisch en cultureel gebied waar ze naartoe gingen.
6.2.5
Asian diasporas: indentured and contract labour
Toen de slavenhandel werd afgeschaft kwam de Aziatische migratie richting Europa weer op gang: deze
arbeiders mochten de slaven vervangen (the coolie system). Coolie labour was meestal gebaseerd op kortetermijn contracten, gebonden door straf, gelinkt aan schulden door transportkosten en gekenmerkt door
barbaarse werkomstandigheden. Er migreerden vooral veel Indiase arbeiders (ik neem aan Indiaas, er staat
‘indian’ en dat kan zowel indiaas als indiaans zijn, maar dit leek logisch). De geografische omvang van deze
migratiestromen was immens (leuk woord). Data van de coolie stromen zijn onbetrouwbaar, omdat het illegaal
was en alles.
6.2.6
Regional migrations and early industrialization
De industrialisatie van Europa (eind 19e eeuw) heeft gezorgd voor nieuwe en geïntensiveere stromen van
regionale migratie. De auteurs delen Europa in twee: arbeids-importerende en arbeids-exporterende landen.
Het belangrijkste bestemmingsland voor Europese emigratie was Frankrijk, dat weinig transatlantische
emigratielevels had, relatief kleine migratiestromen naar koloniën en een vrij traag urbaniseringstempo. Omdat
de Franse boeren niet in de industrie wilden werken had Frankrijk dus nieuwe arbeiders nodig voor in de
steden. Nou en dan is er nog een heel verhaal over alle migratiestromen tussen alle landen, met getallen erbij
enzo, brrr niks voor mij & tamelijk onnodig lijkt me.
6.2.7 Migration in an era of global war
In de 19e eeuw had de economie de meeste invloed op migratie. Alle migratiestromen die hierdoor op gang
waren gekomen werden gestopt door de WOI. Toen de oorlog was afgelopen in 1918 was de situatie heel
anders: er was steeds minder vraag naar Europese, Aziatische en Afrikaanse arbeiders; veel staten voerden een
nationalistischer beleid; en de beperkende maatregelen voor immigratie versloomden de stromen nog meer.
Binnen Europa waren er nog wel migratiestromen, gedreven door oorlog en etnische conflicten.
6.3
Contemporary Patterns of Migration
Hoewel de relatieve geografische extensiteit en intensiteit van vóór 1914 en ná 1945 vrij gelijk zijn, is het wel
duidelijk dat de migratiestromen na 1945 veel groter zijn geworden in vergelijking met de interbellumperiode.
Bijna alle landen importeren en/of exporteren arbeid, en zitten vast in zowel regionale als globale
migratiepatronen. In deze paragraaf proberen de auteurs deze te onderscheiden en de relatie hiertussen te
beschrijven.
6.3.1
The globalization and regionalization of migration
Het huidige migratietijdperk begint als de WOII is afgelopen. In termen van intensiteit en geografische
extensiteit zijn de stromen van economische migraties naar OECD-landen (Organisation of Economic
Cooperation and Development), in west-Europa, Oceanië en Noord-Amerika.
In west-Europa is de vroege na-oorlogse migratie vaak regionaal. Hierna (jaren ’50 en ’60) wordt alles wat
extensiever, in de richting van perifeer zuid-Europa, Turkije en noord-Afrika. Veel tijdelijke migranten als
gastarbeiders. Ook kwamen er veel mensen uit oud-koloniën naar Europa. Deze migratie was permanent.
Mid-1960 meer emigratie naar Australië en Noord-Amerika. Door de economische krimp in mid-1970
vertraagde de west-Europese immigratie, omdat gastarbeiderprogramma’s werden beëindigd en
immigratieregulatie aangeschroefd. In het mediterraanse gebied exporteerden en importeerden ze arbeid, en
ze kregen voor het eerst te maken met illegale arbeiders uit noord-Afrika en de Balkan.
In de jaren ’80 was er een bijna universele aanschroeving van immigratie- en staatsschapwetten in westEuropa.
6.3.2
The stratification of migratory flows
1970: de kansen om naar West-Europa te migreren waren afgenomen. Daarnaast werd het proces van
gedifferntieere economische ontwikkelingen in ontwikkelingslanden sterker.
Midden-Oosten: rond de jaren 70 was er veel sprake van regionale arbeidsmigratie. In de jaren ’80 nam echter
de winst uit olie af en daalde het vertrouwen in de politieke trouw van de migranten. Hierdoor nam de
regionale stroom van migranten af en kwam er steeds meer vraag naar arbeiders uit het oosten en zuiden. De
migratiestroom werd dus globaal.
Azië: migratie naar Europa daalde en richtte zich meer op Amerika, de Golfstaten en Australië. Daarnaast
ontstond ook een sterke regionale stroom van arbeidsmigratie. In Azië was door de Vietnamoorlog en de
Korea-oorlog ook veel sprake van vluchtelingen.
Afrika: veel migranten vertrokken uit Afrika naar hun ex-koloniale moederland. Daarnaast bestonden er sterke
regionale arbeidsmigratiestromen die vooral van noord naar zuid trokken. Naast deze stroom bestond er een
sterke stroom van vluchtelingen. Deze was zowel regionaal als globaal.
Latijns-Amerika: veranderde van immigratiecontinent naar emigratiecontinent. Dit kwam doordat de
immigratie vanuit Europa daalde, de emigratie naar de VS steeg en regionale migratie toenam.
Oost-Europa: tot 1989 was hier vrijwel geen sprake van migratie. Na de val van de Berlijnse muur en het
communisme kwam hier verandering in. Veel joden vluchtten naar Israël. Daarnaast ontstond er een
migratiestroom van oost- naar wes-Europa en ontstonden door burgeroorlogen (bijv Joegoslavië)
vluchtelingenstromen.
Naast deze gebiedsspecifieke migratiestromen waren er enkele algemene tendensen waar te nemen in de
wereld:
1. Na 1945 nam tijdelijke migratie enorm toe (internationaal toerisme, studie-uitwisselingen,
zakenreizen)
2. Behalve dat er veel gebieden zijn met vluchtelingen leven er in de wereld ook veel displaced people
3. En naast deze groepen zijn er ook nog asielzoekers.
6.3.4
Trends and patterns in contemporary migration: diversity and complexity
Tegenwoordig zijn migratiestromen zeer complex. Ze overlappen elkaar en hebben interactie met elkaar. Deze
stromen zijn zowel economisch als niet-economisch van aard. Wel is er een algemeen verschijnsel dat migratie
meestal plaatsvindt van armere gebieden naar rijkere gebieden. Tegenwoordig zijn veel migratiestromen
gebaseerd op een transboundary labour market. Daarnaast speelt politiek een steeds grotere rol in
economische migratie. Verschillende nationale niveaus van migratie gaan tegenwoordig gepaard met
afzonderlijke geografische patronen van immigratie.
Ook de vorm van het soort arbeid wat door migranten werd uitgevoerd is in de loop der tijden veranderd. In
het begin werden migranten voornamelijk aangetrokken om het zware en vieze werk in de industrie en
nijverheid te doen, nu is het veel meer voor in de huishoudelijke en private sector. Daarnaast worden steeds
meer hoogopgeleide professionals aangetrokken.
6.4
Historical Forms of Global Migration: a Comparison
In deze paragraaf wordt een vergelijking gemaakt tussen de hiervoor genoemde migratiestromen. De eerste
migratiestromen die bestonden vonden nauwelijks tussen natiestaten plaats. Deze bestonden namelijk nog
niet of waren nog heel klein. Er was bijna geen sprake van politieke autoriteit. De drijfveren achter
migratiestromen waren economisch of ideologisch of waren gewoon uit nieuwsgierigheid. Met de komst van
natiestatne veranderde het karakter van migratie ook. Er was nu voornamelijk sprake van militaire expansie die
gevolgd werd door een stroom van boeren, missionarissen en handelaren. Migratie in de 15 e eeuw tijdens de
overzeese expansie van Europa lijkt hier het meest op. Het enige verschil is dat de migratie nu oerzees was en
dat de komst van de Europeanen een grotere invloed had op de kolonie dan ooit een overheerser heeft gehad.
Economie was de belangrijkste drijfveer om te migreren, verder ook cultuur en dwang. Vanaf de 20 e eeuw, met
de afschaffing van de slavernij en het koeliesysteem, verdween dwang als reden om te migreren. De
allerbelangrijkste, belangrijker dan ooi, redenen om tegenwoordig te migreren zijn economisch. Daarnaast zijn
oorlog en onveiligheid belangrijke drijfveren geworden voor vluchtelingen en asielzoekers om hun thuisland te
verlaten.
6.4.1
Historical forms: spatio-temporal comparisons
Extensity: eigenlijk altijd al hoog, alleen was globale migratie meer een uitzondering dan dat het tegenwoordig
is en was het aantal mensen dat globaal migreerde veel kleiner dan tegenwoordig. In het premoderne tijdperk
overheerste regionale migratie. Het aantal migranten groeit over tijd. Uitzondering hierop is het interbellum.
De groei van het aantal migranten betekent niet automatisch dat ook de intensiteit toeneemt. De bevolking
van het bestemmingsland is namelijk ook gegroeid. Snelheid is gegroeid. Impact is moeilijk te meten. De wereld
verandert namelijk continu en is nergens (in tijd en plaats) hetzelfde. Wel altijd invloed op demografische
samenstelling en economie.
6.4.2
Historical forms: organizational comparisons
In de loop van de tijd zijn de vormen van transport verandert. Dit heeft ervoor gezorgd dat migratie
tegenwoordig meer geconcentrerd is op belangrijke punten zoals vliegvelden. Hierdoor is migratie beter te
reguleren en meer geïnstitutionaliseerd. Migratie wordt vooral gereguleerd van bovenaf. Daarnaast zijn het
voornamelijk nationale instituties en regels die migratie reguleren. Op internationaal niveau is er nog weinig
sprake van regulatie. Door inkomende migratie verandert de opbouw van de samenleving in OECD-landen. Het
percentage migranten t.o.v. de eigen bevolking neemt steeds meer toe. Dit zegt echter niks over de mate
waarin migranten worden opgenomen in de samenleving. Er kan sprake zijn van:
 Ethnic minorities: migranten behoren niet tot de samenleving en vormen een eigen minderheid. Slecht
geïntegreerd.
 Ethnic communities: migrantengroepen worden betrokken in de samenleving. Landen kunnen
verschillende methodes gebruiken om mensen te rekenen tot staatsburgers.
 Illusonary: migranten worden genegeerd en niet opgenomen in de samenleving. Ze kunnen ook geen
staatsburgers worden.
 Exclusonary: staatsburgerschap wordt bepaald door verwantschap en etnische en taalkundige
kenmerken. Migranten worden op deze manier uitgesloten.
 Republican-imperial: staatsburgerschap wordt verleend op grond van de tijd dat jij binnen de natie
bent
 Multicultural: migranten worden staatsburger en er is sprake van een multiculturele samenleving
waarbinnen iedere bevolkingsgroep in theorie gelijk is
6.6
Globalization, Migration and the Nation-state
6.6.1 Decisional impacts: border controls versus surveillance
Het is nog niet zolang dat er grenzen vastliggen en er paspoorten en visa bestaan die nodig zijn om een land
binnen te komen. Het is dus ook nog niet zo lang mogelijk voor landen om inwaartse migratie te controleren.
Ondanks dat deze voorwaarden enorm hebben bijgedragen aan het reguleren van migratiestromen is het voor
landen nog steeds onmogelijk om hun gehele grens te controleren. Om toch grip te kunnen houden op
immigratie hebben verschillende landen binnenlandse controle op legaliteit ingevoerd. Zo moet je altijd een
identiteitsbewijs bij je hebben en zijn er controles op het gebruik van illegale arbeid. Toch bestaat er nog steeds
illegale migratie, mede omdat grenzen tegenwoordig meer openstaan voor studiereizen en vakanties waarbij
niet te controleren is of deze toeristen ook werkelijk weer terug gaan naar eigen land. Door de discussie over
grenscontrole zijn er drie belangrijke aspecten over staatssoevereiniteit naar voren gekomen:
1. De balans tussen de collectieve macht van migranten en van de natiestaat. De macht van de natiestaat
is omhoog gegaan door het invoeren van paspoorten en grenscontroles. Deze is echter ook weer
afgenomen door de mogelijkheid om internationaal op vakantie te gaan of een studie in het
buitenland te volgen.
2. De natiestaat kan niet alles beheersen. Zij is afhankelijk van sociale actoren bij het implementeren van
beleid.
3. Immigratiebeleid staat niet los van beleid dat effect heeft op de arbeidsmarkt. Wanneer de kosten
voor legale arbeid stijgen zal er meer illegale arbeid plaasvinden.
6.6.2
Institutional impacts: international cooperation and policing cross-border migration
Als met migratiestromen wil reguleren dan is het nodig om als natiestaat deel te nemen in de internationale
politiek, dmv economische – en ontwikkelingshulp of dmv politieke inspanningen.
6.6.3
Distributional impacts: differential patterns of employment and prosperity
Migranten hebben eigenlijk alleen maar goeds gebracht op de arbeidsmarkt van de OECD-landen. Migranten
hebben het arbeiderstekort opgevangen wat ontstaan zou zijn. Een deel is laaggeschoold werk gaan doen, werk
dat arbeiders in OECD-landen zelf niet meer wilden doen maar waar wel vraag naar was. Daarnaast groeiden
de sectoren waar hoogopgeleide arbeiders voor nodig zijn enorm snel. Hierbij was de nationale arbeidsmarkt
niet groot genoeg. Ook hebben veel migranten gezorgd voor werkgelegenheid in het ontvangende land, bijv.
door een restaurant te beginnen.
6.6.4
Structural impacts: national identity and national citizenship
Door de komst van migranten wordt niet alleen de economie beïnvloedt , maar ook cultuur, politiek etc. Dit
brengt allerlei problemen en vraagstukken met zich mee. Zo is er sprake van een veranderende nationale
identiteit met alle gevolgen van dien.
Hoofdstuk 7: Globalization, culture and the Fate of Nations
Één van de meest duidelijke vormen van globalisering is de culturele vorm.
7.1 analysing cultural globalization.
Hyperglobalisten: homogenisering van de wereld onder Amerikaanse/Westerse cultuur. Sceptici:
culturele verschillen spelen een steeds grotere rol in de wereld (conflict enz.). Transformationalisten:
nieuwe hybride cultuur ontstaat. Het gaat bij alle drie dus met name om de impact van huidige culturele
globalisering op nationale gemeenschappen. Problemen: geen duidelijk raamwerk voor het beschrijven
van culturele stromen tussen samenlevingen, weinig duidelijkheid gegeven over de geschiedenis hiervan
en weinig onderscheid gemaakt in impact qua verandering en impact qua transformatie.
Culturele globalisering heeft diepe geschiedkundige wortels. Het middelpunt van die globalisering was
verplaatst. Culturele macht ligt nog steeds bij natie-staten. Grote verandering is o.a. Door veranderende
technologie. En verandering komt vooral door consumeren en materialisme. Culturele globalisering is het
veranderen van de context waarin nationale culturen worden ge(re)produceerd. Maar de impact is nog
lastiger te ontcijferen.
7.1.1 concepts.
Communicatie speelt een belangrijke rol binnen culturele globalisering.
Spatio-temporal dimensies van culturele globalisering: hoe sneller de communicatie nu van persoon naar
persoon kan gaan (persoon-duif-telegraaf …) hoe sneller communicatie en dus culturele ideeën en
normen etc. doorgegeven kan worden. Hoe dichter de stroom van mensen/teksten tussen gebieden hoe
meer invloed die interactie heeft op culturele ideeën.
Organisational dimensies van culturele globalisering: verschillende manieren van interactie bepalen in
welke mate delen van cultuur worden overgenomen. Je hebt altijd infrastructuur en instituties nodig die
de cultuur uitdragen (scholen, manieren van communicatie (nu wereldwijd tv)). Wel stratificatie: niet
iedereen heeft in gelijke mate toegang en niet iedereen draagt evenveel cultuur uit (we ontvangen vooral
(tv)).
7.2 Cultural globalization in historical perspective.
Wat is distinctive in huidige culturele globalisering?
7.2.1 world religions.
Wereld religies over het algemeen redelijk aan regio's gebonden. Soms wel kansen tot verspreiden religie
(Christendom/Islam) door militaire macht. De mogelijkheid om mensen schriftelijk te bereiken samen
met de opkomst van gereguleerde kerkelijke hiërarchie maakt het mogelijk om het religieuze gebied uit
te breiden. Religie kon politiek bewegen, zette infrastructuren op enz. en had dus een groot belang in
culturele globalisering.
7.2.2 empires.
Empires ontstonden vaak in gebieden met veel culturele verschillen. Culturele macht in dat gebied hield
het politieke empire overeind. Het rijk is groot, dus als je niet decentraliseerd heb je vaak weinig macht.
Dus macht overdragen aan betrouwbare mensen. Het makkelijkst is hen die verwant met je zijn
(cultureel hetzelfde) dus cultuur verspreiden is macht behouden.
Romeinse rijk: sterke macht over het hele gebied. Niet alleen militair, maar ook door infrastructuur en
door een culturele innovaties voor de elite (politieke macht, community en gedeelde culturele rituelen).
Belangrijke rol voor één taal, theater en inmenging van lokale religie in Pantheon.
Britse rijk: belangrijk was educatie en communicatie infrastructuur op de Britse manier. Ook
communicatie was zo snel mogelijk via de telegraaf en Engeland nauw betrokken bij aanleg ervan.
7.2.3 modern national cultures and transnational secular ideologies.
Nationale culturen: nationalisme voor creatie van een connectie met de gemeenschap van de natie en
een politiek cultureel project dat landen creëert. Voor eind 18e eeuw nog niet echt een natie-staat omdat
er nog niet één identiteit was meer meerdere lokale. Alleen de elite had samen een identiteit (soms). De
staat werd steeds meer één met de samenleving en dus moest homogenisering van cultuur ook plaats
vinden. De manier waarop één identiteit werd gecreëerd is overal verschillend. Communicatie tussen
verschillende klassen was nodig en controle voor wat de bevolking te zien kreeg. Land grenzen en
culturele grenzen lopen echter niet altijd gelijk (Oostenrijk-Hongarije). Veel landen hebben controle over
educatie, één taal, communicatie middelen (post/telefoon/tv (soms)) en militaire macht als symbool voor
één land. Voor creatie één identiteit en één geschiedenis (vergeet alles dat buiten/specifiek binnen
grenzen gebeurde (wereld religie) enz.). Dit culturele idee uit Europa verspreidde over de wereld en
zorgde o.a. Voor eigen ondergang (dekolonialisme).
Transnationale seculaire ideologieën: ideologieën zoals liberalisme, socialisme en wetenschap zijn vanuit
het Westen de hele wereld over gegaan. Socialisme (vooral Marxisme) is de hele wereld over gegaan en
is overal wat aangepast, maar was een belangrijke politieke factor. Het kwam met een heel pakketje
ideeën en instituties. Wetenschap eerst vooral in wereld elite. Liberalisme zit er wat tussenin. Kwam als
ideologie maar eerst vooral voor elite, later naar hele economie.
7.2.4 premodern and modern forms of cultural globalization: a comparison.
Niet alleen mensen maar dus ook communicatie en instituties kunnen cultuur globaliseren. Cultuur is
gebruikt als strategie door empires. Echter niet altijd succesvol en de gewone dorpeling had er vaak niet
veel mee van doen. Vaak de fout om cultuur te willen veranderen in plaats van die te transformeren in
de eigen cultuur. Wel veel militaire macht, maar cultuur moet er ook bij om succesvol te zijn. Later
steeds meer culturele instituties binnen de grenzen van een land en cultuur werd aan één land
gekoppeld. Nationalisme is de overkoepelende cultuur die we veel terug zien.
7.3 the shape of contemporary cultural globalization.
7.3.1 global infrastructures: telecommunications and language.
Na WOII in een rap tempo snellere en betere communicatie mogelijkheden door nieuwe technologie (tv
→ computer enz.) dit heeft de infrastructuur van telecommunicatie effectief getransformeerd en
geglobaliseerd. Trans-Atlantisch: het leggen van kabels werd goedkoper en na WOII dus ook meer
communicatie waarbij je direct terug kon spreken (niet telegraaf dus). Ook satelliet kwam op met VS als
koploper, hoewel nieuwe kabel technologie deels de satelliet nu weer vervangt. Hoewel westen meeste
communicatie heeft komen er nu ook steeds meer lijnen tussen andere landen of verbindingen met het
westerse netwerk. Nu ook mobiele netwerken. Echter wel meeste communicatie in OECD landen. Ook
m.b.t. Internet. Sommige gebieden blijven helemaal niet aangesloten. Echter moeten mensen wel
internationaal kunnen communiceren. Dus daarvoor taal en maar een deel van de talen (= die
geschreven kunnen worden) kan daarvoor gebruikt worden. 10-12 talen die mensen ook als 2e taal
gebruiken zijn dus geschikt, daarvan vallen nog enkele af (Japans/Duits = WOII). Vooral talen van oud
koloniale machten gebruikt en het meeste Engels omdat 2 grote machten (UK/VS) die gebruiken. Invloed
van Engels in veel gebieden (politiek, wetenschap, computers).
7.3.2 cultural MNCs, global cultural markets.
Nieuwe vormen van media (internet) en shift van publiek naar private sectoren in media zorgt voor
steeds meer een internationale media markt waarin je buitenlandse vestigingen en fusies aan kan gaan.
De bedrijven worden steeds groter, echter blijven binnenlandse bedrijven ook bestaan. Maar daarnaast
een groep grote MNCs uit OECD landen. Meeste in VS (Walt Disney, CBS). Japan vooral bezig met
hardware die media bedrijven op kochten (Sony). Veel andere nationale bedrijven kochten ook hun weg
naar de internationale markt. Alle sectoren (nieuws/muziek/tv enz.) hebben MNCs, hoewel grootste
aandeel VS, toch ook andere landen (bedrijven). Ook tv programma's en films worden (niet gemaakt)
gefinancierd door grote MNCs.
7.4 historical forms of cultural globalization: in sum.
Eind 20e eeuw een serie aan veranderingen in culturele interactie en communicatie.
1. nieuwe technologische innovaties → veel (meer) nieuwe communicatie mogelijkheden tussen
verschillende landen. Nieuwe technologische infrastructuren en nieuwe instituties om de culturele
stromen wat te reguleren. Communicatie blijft stijgen op alle niveaus (nationaal/regionaal/globaal).
2. meer, grotere en snellere stromen van communicatie. Het volume van communicatie en het aantal
mensen dat ermee te maken heeft groeit. Alles kan sneller (steeds meer is live). Echter wel grote
verschillen tussen plekken in de wereld.
3. niet alleen voor business maar ook voor verspreiding van populaire cultuur en elite cultuur
(wetenschap, politiek). Meer entertainment (ook te zien in explosieve groei toerisme).
4. niet meer exclusieve rol voor staten en intellectuelen,. Nu vooral MNCs (flink grotere invloed), groepen
en individuelen.
5. stratificatie van culturele globalisatie is veranderd. Eerst van oude machtsblokken (UK/Frankrijk) naar
nieuwe (VS) maar nu ook steeds meer invloed van zuiden en oosten.
6. cultuur is een medium geworden waarin identiteit vorm gegeven wordt. Nu wordt over de mensen
gedacht als één groep in één wereld. Ondanks culturele verschillen is het bijna onmogelijk geworden om
afgescheiden van de rest van de wereld te leven. Mensen zien zichzelf en anderen als onderdeel van één
geheel en één wereld.
7.5 contemporary cultural globalization and its political impact.
Het is lastig om levende nationale cultuur te definiëren, laat staan iets concluderen over de impact van
culturele globalisatie op het politieke leven van SIACS.
7.5.1 decisional and institutional impacts: cultural flows and cultural autonomy.
Onderverdeling is: electronische infrastructuur (globalisering van technologie omtrent communicatie en
uitzending), taal infrastructuur (verspreiding van het Engels met name) en corporate infrastructuur (de
groeiende markt voor communicatie (software/hardware/tv)). Hierdoor is de circulatie van ideeën en
beelden vergroot (ongeacht culturele impact). Deze globale infrastructuren heeft voor een transnationale
elite en professionele cultuur gezorgd. Landen moeten met hun doen en laten rekening hiermee houden.
Zeker totalitaire regimes kunnen last krijgen van invloeden via communicatie. Zeker satelliet en internet
zorgen dat landen moeilijk 'slecht nieuws' van buitenaf tegen kunnen gaan. Landen proberen er op hun
eigen manier mee om te gaan door subsidies voor eigen-talige programma's, stoppen van overname enz.
Voor bewegingen (zwarten, vrouwen, vrede, milieu) zorgt culturele globalisatie ervoor dat ze gelinkt
raken met elkaar via internationale organisaties en media, hierdoor discussies en in politiek.
7.5.2 distributional and structural impacts: popular culture and national identity.
Over het algemeen is de muziek, tv en film markt zeer multinationaal geworden. Het is steeds meer
globale (VS) productie voor lokale consumptie. Van vooral VS naar rest van de wereld. Andere landen die
succes hebben komt voornamelijk door overkopen van VS bedrijven. Er is best wat homogenisering van
cultuur, zeker in film industrie. Maar wellicht komen locale en nationale alternatieven toch weer terug.
Men vergeet ook dat cultureel globale producten vaak lokaal worden verwerkt voor de vraag daar. We
zien echter ook steeds meer fragmentatie binnen landen. (België, Catalonië). Nationale cultuur is daar
niet zo sterk meer. Ook ruimte voor lokale alternatieve tv programma's gericht op (een etnische
minderheid in) het land zelf. Een ander punt is dat cultuur nooit los staat op zichzelf. Immigranten
houden altijd een stukje van hun eigen cultuur. Homogenisering van cultuur is dus altijd cultuur die
binnenkomt in een al bestaand cultureel kader.
7.6 conclusion.
Weinig signalen dat nationale identiteit verminderd (is ook niet het doel van MNCs). De context is echter
wel veranderd. Misschien meer dreiging vanuit internationale instituties. Echter zoals EU als voorbeeld
blijkt (mensen voelen zich niet echt verbonden met EU wel veel met eigen land/regio) is de nationale
identiteit nog steeds het meest aanwezig. Als het in EU al lastig is, moet je bedenken hoe lastig op
globaal niveau.
Chapter 8 – Catastrophe in the Making: Globalization and the Environment
NB: opvallende titel vanwege de subjectiviteit van de auteur. Jullie kunnen hier al een beetje uit opmaken hoe
de auteur tegen duurzaamheid, milieu en dat soort zaken aankijkt, dit zal in de rest van het hoofdstuk alleen
maar versterkt worden.
Inleiding
Globalisering: sociale processen en interacties die interregionaal of zelfs transcontinentaal invloed hebben.
Lastig te zeggen in hoeverre milieuproblemen samenhangen met globalisering, want:
Zowel de gevolgen als de oorzaken van milieuproblemen zijn niet per se globaal;
Het milieu is geen sociaal proces, maar een complex systeem waar de invloed van sociale interactie
niet makkelijk in ontdekt kan worden;
De focus moet niet liggen op verandering, maar op degradatie;
Probleem: degradatie is vaak onzichtbaar.
8.1 – Globalization and the Environment
Drie vormen van milieuglobalisering:
The commons (elementen van het globale ecosysteem die gebruikt, ervaren en gedeeld worden;
openbaar goed, niemand heeft soevereiniteit. Voorbeelden: het klimaat, de atmosfeer, de globale
hydrologische cirkel, ed.);
Overspill (overbevolking leidt tot een tekort aan natuurlijke hulpbronnen);
Transboundary pollution (uitwisseling van vervuiling via lucht, water of bodem, maar ook via handel;
bedreigingen tot grootschalige vervuiling).
Intensiteit: lastig te benoemen, omdat er geen goed vergelijkingsmateriaal is. Alleen op het gebied van
transboundary pollution kan hierover wat worden gezegd. In welke mate is de vervuiling in een bepaald land
ook geproduceerd door dat zelfde land?
Extensiteit: globaal, regional, nationaal en lokaal. Verschilt per type milieudegradatie.
Stratificatie: landen in ontwikkeling vervuilen beduidend meer dan al ontwikkelde landen (welke dat al in een
eerder stadium hebben gedaan).
Impact: met name op gezondheid, economie en demografie. Maar ook instituties.
8.2 – Environmental Globalization in Historical Perspective
Ook in dit hoofdstuk wordt weer onderscheid gemaakt tussen de vier inmiddels bekende perioden.
Pre – 1500:
Premodern: ziekten, planten en diersoorten raakten verspreid, door oa. Europese expansie in
de 15e eeuw.
1500 – 1760:
Early modern: na de ontdekking van Amerika breidde de expansie van ziekten, diersoorten en
planten zich sterk uit. Denk aan aardappelen, paarden en vooral de ziekten die negentig
procent van de oorspronkelijke bewoners van Amerika wegvaagde. Transformation of many
‘new world’ ecosystems.
1760 – 1945:
Modern: het koloniale tijdperk valt in deze periode en zorgde voor weer een nieuwe stimulans
voor de milieuglobalisering. Maar de belangrijkste ontwikkeling tussen 1760 en 1945 was toch
wel de Industriële revolutie. Nieuwe, sterk vervuilende industrieën kwamen op. Al was de
impact nog lokaal en het bewustzijn nauwelijks aanwezig, wel werd aan het begin van de
twintigste eeuw al the theory of global warming gevormd.
1945 on:
Contemporary: door technologische ontwikkelingen werd de ecologische schade steeds
zichtbaarder en dit maakte mensen bewust van de aankomende problemen. De twee
duidelijkste voorbeelden zijn de opwarming van de aarde en uitputting van de ozon. Beide
hebben te maken met CFC’s en zijn ontzettend complex.
De auteur stelt dat verdere groei van de wereldbevolking in combinatie met verdere
ontwikkeling van ontwikkelingslanden voor serieuze problemen (tekorten) gaat zorgen. Ook
gaat hij nog even in op een relatief nieuw probleem, namelijk de nucleaire dreigingen die de
wereld zal confronteren.
Door naar milieudegradatie in het verleden te kijken kunnen we zeggen of er momenteel echt sprake is van een
ongekende mate van globale milieudegradatie. De auteurs is van mening dat dit zeker het geval is, iets wat bij
enkel het lezen van de titel al wel duidelijk was. Hij staat hierin niet alleen; de discours verandert. Eerst veelal
lokaal of nationaal, maar later veranderde dat. Tegenwoordig is er sprake van veel betrokkenheid / bemoeienis
van grote internationale instituties, als: EU, VN, WTO, IMF, G7, etc. En het aantal conferenties en internationale
regels en richtlijnen voor duurzaamheid neemt toe.
8.3 – Changing Historical Forms of Environmental Globalization
Deze paragraaf is een soort tussentijdse conclusie en komt terug bij de hoofdvraag: Is er momenteel sprake van
een ongekende mate van globale milieudegradatie?
Er is geen vergelijkbare situatie met die van nu vindbaar in de geschiedenis. Nog nooit zijn de waarden van
internationale vervuiling zo hoog geweest en is er sprake geweest van vergelijkbare veranderingen.
Samenvatting RHI 8.5 en 8.6
The contemporary pattern of global environmental change and its political impacts. Environmental
change/globalisatie heeft een lange historie, maar in deze tijd is deze nog meer globaal geworden. Ieder land
gaat hier echter wel anders mee om, ze pakken namelijk de problemen allemaal op een andere manier aan.
Industrialisatieprocessen, en hierbij ook internationale economische instituties, zorgden voor oplossingen.
Maar ze namen ook weer problemen met zich mee. Eerst waren deze acties alleen in het Westen, nu ook
steeds meer in de South.
Decisional en institutional impacts on SIACS. (Het heeft dan een directe invloed op de besluitvorming.) Enviromental pressures moeten ervoor zorgen dat er weer controle en regelgeving komt. - Overheden moeten
de kosten van het beleid accepteren.
Distributional en structural impacts. - Instituties worden gebruikt als instrument voor buitenlands beleid. Er
moet een democratische basis komen. - Environmental problems zijn structureel. Waar zijn de oplossingen?
Een ding is duidelijk: de kosten zijn hoog. - Is er sprake van national security?
Environmental globalization heeft 3 structurele consequenties op SIACS: 1. Institutionalisering van
internationale regelingen geeft geen garantie om milieurisico’s te beheersen. 2. Op nationaal niveau, ongeacht
wat politici willen, kan de autonome capaciteit van SIACS onvoldoende zijn om te kunnen omgaan met zowel
lokale als globale geproduceerde milieuproblemen. 3. Als SIACS capaciteit onvoldoende is om met
milieuproblemen om te gaan, vormt dit verschillende uitdagingen voor hun binnenlandse legitimiteit.
Hebben overheden wel de capaciteit om deze problemen aan te pakken? Deze vraag wordt gesteld.
Conclusie
Premodern globalization (10000 v.Ch. - 1500)
Begint met de vorming van aparte centra van gevestigde agrarische samenlevingen in Eurazië, Afrika en de
Amerikas ongeveer 9000-11000 jaren geleden. Was een tijd waarin globalisering gekarakteriseerd werd door
interregionale en intercivilisationele ontmoetingen binnen Eurazië. Oceanië en de Amerikas bleven autonome
civilisaties. De sleutelagenten van globalisering waren politieke en militaire imperia, wereldreligies, migratie
van nomaden en landbouwsamenlevingen en long distance trade. De premoderne periode wordt beschreven
als ‘thin globalization’, want er was weinig contact tussen de continenten. De meerderheid van de
interregionale en intercivilisationele contacten vond plaats binnen Eurazië. Militaire en politieke netwerken
waren niet in staat om op globale schaal te heersen. Culturele en economische netwerken waren verspreid
over langere afstanden, maar ze waren in deze tijd minder machtig. Contacten tussen elites waren echter
intensief en leidden tot uitwisseling van ideeën en technologieën, maar op de meeste mensen van de bevolking
had dit dus geen invloed. De infrastructuur van globalisering was in deze tijd variabel en ongelijk verdeeld. Men
was afhankelijk van straten en dierkracht. Zeetransport werd uitgebreid zodat men ook over de oceanen kon
reizen. Ontwikkeling in schrijven en printen maakte culturele uitwisseling gemakkelijker. De snelheid van
globale beweging bleef langzaam. Er was bijna geen institutionele globale regulering in deze tijd. Er was wel
beginnende diplomatie en religieuze uitwisseling. Er moet een verschil gemaakt worden tussen globale
beweging en globaal onderhouden relaties. Globale bewegingen (politiek, militair en cultureel) hadden grote
impact op het bereikte gebied, maar globaal onderhouden relaties (economie) weinig.
Early modern globalization (1500 - 1850)
Begin van de ‘rise of the West’: het historische proces dat de opkomst en ontwikkeling van sleutelinstituties in
Europa produceerde: de ontwikkeling van technologieën en andere power resources dat die van elke andere
samenleving oversteeg. Europeanen waren in staat om Oceanie en de Americas te veroveren. Daardoor
ontstonden nieuwe globale relaties. Globalisering in deze tijd was gekenmerkt door demografische,
environmental en epidemologische stromingen tussen Europa, de amerika’s en Oceanie. Dit was mogelijk door
sterkere politieke en militaire relaties. Ook economische globalisering nam toe, door het ontstaan van grote
handelsbedrijven. Aan het eind van deze periode werd de handel overgenomen door de koloniale overheden.
Voor twee eeuwen was slavenhandel heel populair, maar aan het eind van deze periode werd vooral ruw
materiaal, landbouwproducten en manufactured goods verhandled. Het was net als in de vorige periode nog
steeds lastig om contact tussen de verschillende continenten te behouden. Europeanen hadden wel de
mogelijkheid om de Amerikas en Oceanie te veroveren, maar ze waren niet in staat om deze politiekte
beheersen of te controleren. Aan het eind van deze periode waren de koloniale banden met de Amerikas
grotendeels verbroken. Economische verbindingen bleven echter bestaan en werden intenser. De
infrastructuur is sinds de vorige periode niet erg veranderd. Aan het eind van de early modern period waren
treinen, ijzerschepen en verbeteringen in kanaal- en stratenbouw ontstaan, maar die beperkten zich tot de
kernlanden. De uitbreiding van Europa leidde tot een intensiever gebruik van de aanwezige infrastructuur. Er
was nog steeds weinig institutionalisering en regulering van globale relaties aanwezig (behalve ‘concert of
Europe’ en instituties van de katholieke kerk). Zoals in de premoderne periode hadden globale stromen
(migratie) meer invloed dan onderhouden relaties. De grootste verandering is misschien in Europa zelf
gebeurd: toegang tot de welvaart en surplus van de Nieuwe Wereld, demografische ontlasting door migratie en
interimeriale competitie hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van new power technology en sterke
instituties. In deze periode komt ook de idee van nationale staten op met vaste grenzen en eigen soevereiniteit
en autonomie. Het is echter wel te zeggen dat deze ideeën pas in het midden van de 19e eeuw gerealiseerd
werden. De overgang van de early modern naar modern globalization is vooral te zien aan het ontstaan van
nieuwe vormen en groeiende intensiteit van globalisering.
Modern globalization (1850-1945)
Deze periode heeft een enorme verspreiding van globale netwerken en stromen. Er vond een structurele
economische en politieke transformatie van het Westen plaats. Er ontstonden geïndustrialiseerde
kapitalistische economieËn, verbeterde wapens en zeevaart en machtige staatsinstituties. Door deze innovaties
id e reiswijdte van de Westerse imperiums sterk toegenomen, en daardoor ook hun economische macht en
culturele invloed. Deze periode zag zeer extensieve, intensieve en sociaal belangrijke patronen van
economische globalisering. Ook de intensiteit van trans-Atlantische migratie nam tot de eerste wereldoorlog
steeds sterker toe. Door de afschaffing van de slavernij nam ook de arbeidsmigratie vanuit Azië toe. Ook
culturele patronen en interconnecties werden intensiever toen de infrastructuur verbeterde door telegraaf en
treinen. De bedreiging door Europese imperiums dwong andere samenlevingen tot ongelijke cultruele
ontmoeting met het westen. Ook ecologische interconnecties werden intensiever door de luchtvervuiling
geproduceerd door Europa.
Het belangrijkste kenmerk van deze periode was de politieke en militaire reikwijdte van Europese en
Amerikaanse imperiums. Zij creëerden een echt globaal netwerk van interconnecties, dat echter opgedeeld
was door imperialistische rivaliteit. Door deze geweldzame uitbreiding was deze periode een geweldzame vorm
van globalisering. Naast politieke en militaire globalisering ontstond ook een globaal netwerk van
internationale ecoonomische interacties en stromen. Handel/GDP-rations van de ontwikeklde landen namen
toe en er waren hoge niveaus van georganiseerde overzeese investeringen. De meeste economische
uitwisseling vond echter plaats tussen imperialistische centers en de periferie. Ook migratiepatronen werden
meer globaal. De intensiteit van politieke macht nam ook toe, waardoor meer systematisch imperialistisch
beleid gevoerd kon worden. De invloed van culturele interconnecties was ook intensief, maar heel anders dan
in de vooraangaande perioden. Er vond een diffusie en implementatie van seculaire Westerse ideologieën
(marxisme, liberalisme, nationalisme en science) plaats. Deze transformeerden culturen, identiteiten en sociale
praktijken van mensen in de hele wereld. De basis van de bovengenoemde ontwikkelingen was de nieuwe
infrastructuur die transport en controle gemakkelijker maakte en een internationale setting waarin vrede en
niet oorlog de norm was. Van 1850-1914 begon een golf van innovaties (treinen en ijzerschepen) de
verschillende imperialistische systemen met elkaar te verbinden. Door deze technologische ontwikkelingen
konden nu niet alleen maar luxegoederen maar ook gewone dingen verhandeld worden. Politiek en militaire
controle kon ook binnen landen uitgeoefend worden ipv alleen in kustgebieden. De verschuiving van zeilen
naar stoom en de bouw van het Panama- en Suezkanaal leidden tot een afname van transport-, communicatie-,
en migratiekosten en de hoeveelheid handel, communicatie en migratie nam toe.
De moderne periode wordt itt eerdere perioden gekarakteriseerd door een groter leven van
institutionalisering. Migratiestromen werden veel meer gecontroleerd door overheden en private organiaties
in het herkomstland en het land van aankomst. Er waren ook meer georganiseerde arbeidsmarkten en meer
gereguleerde transportsystemen. Ook ontstonden er internationale financiële instituties (multinationale
banken en het Gouden Standaard Systeem). Verder ontwikkelden in deze periode internationale politieke
instituties om gezamenlijke problemen op te lossen.
De vraag naar stratificatie is in deze periode minder onzeker dan in eerdere perioden: de dominante machten
maakten interconnecties en controleerden de infrastructuur en instituties die deze interconnecties mogelijk
maakten. Onder de Westerse landen heerste een onzekere balans van macht en veranderende rivaliteits- en
verbondspatronen. De impact van globale relaties varieerde binnen de verschillende interactiedomeinen en
met verschillende betrokkenheid van staten en samenlevingen in deze domeinen:
- Politico-military effects: veel niet-Europese staten verdwenen of werden kleiner. De bedreiging door
Europese dominantie noodzaakte sommige (niet-gekolonialiseerde) staten tot lokale modernisatie.
- Trade en investment: economische groei en structurele verandering was gestimuleerd in kernlanden
en de weg naar economische ontwikkeling was voorbestemd voor andere landen.
- Migratie: demografische veranderingen in Amerika en andere Europese koloniën, terwijl Europa een
‘social safety valve’ bereikte.
-
Cultuur: christendom verspreidde zich in delen van Afrika en oost-Azië; Westerse seculaire ideologieën
verspreidden zich in de rest van de wereld. Daardoor ontstonden nationalistische en communistische
bewegingen en een verandering in het traditionele geloof van de elite.
Deze periode van globalisering eindigde met de Eerste Wereldoorlog, ook al hield de oorlog een immense
mobilisering van imperialistische macht in. De oorlog had een groot effect: in de decennia na de oorlog stortte
de internationale handel, investment en productie in. Het kleine herstel in de jaren 20 werd teruggedrongen
door de ‘great depression’. Wat over was werd ingedeeld in imperialistische blokken. De Gouden Standaard en
de vrije handel verdwenen en werden vervangen door imperialistische voorkeuren, economische
onafhankelijkheid.
In de tijd tussen de oorlogen ontstonden enkele globale politieke instituties en potentiële mechanismes van
globale regering, maar deze werden ondermijnd door imperialistische rivaliteit en later door de vraag naar
onafhankelijkheid en nationalisme. Buiten het westen bleven de imperialistische structuren bestaan en
ontstond er ook een imperialistische beweging vanuit Japan, maar de verspreiding van het culturele Westerse
discours leidde tot bewegingen die het imperialisme na WOII uit elkaar lieten breken. In plaats van de
imperiums ontstond er een hegemoneel USA dat de formele en informele structuren van ‘global governance’
opbouwde. Tegelijkertijd kwam er een nieuwe golf van globalisering, ondersteund door nieuwe technologie en
infrastructuur voor interactie, die gedomineerd werd door territoriaal begrensde natiestaten.
Contemporary globalization:
Na WOII moest de globalisering mbt extensiteit weer in gaan halen. Maar het is te zeggen dat de
tegenwoordige patronen van globalisering in alle domeinen, kwantitatief en kwalitatief, verder zijn ontwikkeld
dan in welke andere periode dan ook. Ook represententeert de huidige periode een clustering van
globaliseringspatronen in de domeinen van recht, politiek, regering, militair, cultuur, migratie, economie en
ecologische bedreigeingen. (thick globalization). In deze periode zijn er belangrijke innovaties in infrastructuur
van transport en communicatie geweest en is de hoeveelheid instituties voor global governacne en
reguleringen gegroeid. Een paradox is dat deze explosie van globale stromen en netwerken gebeurd is in een
tijd waarin de natiestaat met vaste territoriale grenzen bijna de universele vorm van politieke organisatie en
recht is.
Hedendaagse globalisering is gevormd door de overwinning van de machtsas, de uitputting van imperialistische
machten en de opkomst avn de Koude Oorlog, die de machtsrelaties veranderde. Geopolitics en militair
werden echt geglobaliseerd en er ontstond een nieuwe wereldorde gebaseerd op het VN-systeem. In de jaren
90 was de natiestaat de politieke basiseenheid. Er is dus een transformatie te zien van imperia naar een
natiestaatsysteem. De hele wereld heeft ook nog maar één hegemonische macht: de VS. Naast de politieke en
militaire instituties van Amerikaanse hegemonie zijn er ook economische instituties ontstaan, direct na WOII:
het Bretton Woods systeem, dat gereguleerde financiele transacties verbindt met extensieve vrije handel en US
overseas investment (tot 1970). Daarnaa volgt een fase van nog intensere economische globalisering. De
oliecrises, de instroom van petrodollar in het internationale banksysteem, niewue communicatie-infrastructuur
en een golf van neoliberale deregulatie leidde tot een explosie van globale handel, investeringen en globale
stromen. De intensivering van de economische globalisering ging samen met een intensivering van globale
economische monitoringssystemen, bijvoorbeeld door de WTO.
Deze periode moet in zo ver van de vorige perioden worden onderscheidne dat het ritme van globalisatie niet
meer samengaat met de rise and fall van een hegemonsiche macht. Er is nu een cumulatieve tendens tot meer
zelf-organisatie en market-driven arrangements, die alleen een politieke richting gewezen krijgt door een
hegemonische macht ten tijde van crisis.
Er is ook een verandering te zien in migratiepatroen: de eerste 3 decenniea na WOII was er een migratiestroom
te zien van de periferie naar de kerneconomieen. In de jaren 70 kwam er een andere vorm van migratie bij:
vluchtelingen en asielzoekers. Ook is er (sinds de Koude Oorlog) een enorme toename in milieuglobalisering te
zien. Net zoals milieuproblemen over grenzen gaan, gaan ook de nieuwe communicatietechnologieën over
staatsgrenzen heen. De uitwisseling van cultuur heeft zich hierdoor ook veranderd. Gebeurde dit eerder door
uitwisseling tussen elites, nu gebruit het vooral door popular cultural media. Dit wordt begeledi door het
ontstaan van transnationale meidacorporaties. Deze verandering heeft ook effect op de andere domeinen
omdat sociale macht en sociale infrastructuur door cultuur beïnvloedt worden.
Door de interconnecties van alle domeinen is het logisch dat men probeert om globale stromingen en
netwerken te institutionaliseren en te reguleren. Het patroon van interconnectedness is uniek voor deze
periode. De verwikekling van verschillende staten en sociale groepen en hun controlemogelijkheden voor dee
groepen zijn heel verschillen.
Download