NEGEN/VIJF NEGEN BEROEPSCOMPETENTIES + VIJF ALGEMENE COMPETENTIES OP DE PRAKTIJKSCHOOL DE RIJN [versie april 2010] Deze tekst vat een aantal ideeën van en op de praktijkschool samen. LEIDMOTIEF Een school is pas interessant voor leerlingen als de echte complexe wereld de school in mag komen. Dat gebeurt als docenten opdrachten geven die ook in de werkelijkheid voorkomen: stage opdrachten, projectopdrachten en trainingsopdrachten bijvoorbeeld voor een trekkerscertificaat. Het liefst opdrachten die wijzen naar een beroep. Door het maken van deze opdrachten verwerven leerlingen competenties. Competenties leer je aan de hand van beroepstaken. Dat is ook wettelijk voorgeschreven. De praktijkschool mag zijn lessen inrichten vanuit toekomstige beroepstaken of de kerndoelen voor het vmbo indien dat mogelijk is. Op de praktijkschool zijn verschillende soorten onderwijs van belang: stages, projecten, lessen en trainingen. Deze zijn geordend op leerlijnen. Elk leerlijn heeft een aparte leerdynamiek. Ze stuurt een speciale manier van leren aan. In een stage leer je op een andere manier dan tijdens een rekenles. Soms wordt een leerlijn, zoals gebruikelijk geregeerd door de kerndoelen (van de schoolvakken). Soms wordt het onderwijs geregeerd door beroepstaken of competenties. Eerst een overzicht van de leerlijnen en de onderlinge kenmerken. EEN STAGE LEERLIJN Leerlingen leren van het ritme van de praktijk. Ze leren van beroepstaken. Ze leren aan de hand van de voorvallen in de praktijk. Ze leren hier geen schoolvakken of praktijkvakken. Ze verwerven competenties, beroepscompetenties en algemene competenties. We onderscheiden 9 beroepscompetenties. Meestal maken leerlingen een keuze uit deze competenties. De competenties zijn overgenomen van de Aka opleidingen en daar is keuze van competenties waar leerlingen aan werken erg belangrijk. 1. met materiaal, apparatuur en [gereedschap te werken] 2. te werken in de [natuurlijke omgeving] en/of t.b.v. de voedselketen 3. [facilitaire werkzaamheden] uit te voeren 4. [administratieve werkzaamheden] uit te voeren 5. [om] te [gaan] met [bezoekers] 6. [schoonmaakwerkzaamheden] uit te voeren 7. [was] en [schoeisel] te verzorgen 8. te helpen bij [recreatieve activiteiten] 9. een bijdrage te leveren aan de [voeding] Leerlingen verwerven niet alle competenties. Langzamerhand leren ze in welke beroepsdomein ze interesse hebben. Spelen in de stage kennis en vaardigheden van schoolvakken een rol? Ja, voor zover ze nuttig en nodig zijn om in de praktijk te functioneren. Het leren van deze functionele kennis wordt ook aangestuurd vanuit de praktijk. Het leren hiervan gaat veelal in de vorm van leren afkijken, participeren of meedoen en ontdekken. In een stage spelen schoollessen geen rol. Het blijft altijd mogelijk leerlingen bij te spijkeren op een vaardigheid die ze in de stage hard nodig hebben. Er zijn 5 algemene competenties. Deze worden ook algemene vaardigheden of sociale vaardigheden genoemd. Wanneer ze gekoppeld zitten aan een beroepstaak heten ze algemene competenties. Bijvoorbeeld als een leerling leert straten maken (beroepstaak) en voldoende werkspullen van huis meeneemt (voorbereiden van werkzaamheden). 1. zijn eigen [werkzaamheden voor te bereiden] 2. [veilig] en [milieubewust] te werken 3. zorg te dragen voor [kwaliteit] 4. [samen te werken] 5. tijdens werkzaamheden te [communiceren] bijvoorbeeld in klantgericht] handelen Deze competenties zijn in een score tabel gezet. Deze zullen breed in de praktijkschool besproken worden. EEN PROJECTEN LEERLIJN Leerlingen leren omdat ze een beroepsproduct maken in een beroepscontext: een overlevingsgids, een ontwerp voor mode, een brandveiligheidsonderzoek op de school. Ook deze lijn wordt, evenals de stagelijn, geregeerd door beroeptaken, beroeps- en algemene competenties. Ook hier spelen de kennis en vaardigheden van de schoolvakken een functionele rol. In het project brandveiligheid leren leerlingen om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van blusmateriaal (beroepstaak), en zorg te dragen voor de kwaliteit van hun eigen werk (algemene competentie). Leerlingen oefenen ook meer schoolse vaardigheden - foutloos schrijven, rekenen, een verhaal vertellen (presenteren), met Google werken, een aantrekkelijke lay-out maken, een statistiek opstellen. Een project start nooit in een schoolvak. Zij start bij een beroepskwestie of beroepstaak. In de onderbouw is het handig om niet 6 beroepsdomeinen, maar vier leerdomeinen als vertrekpunt te nemen: mens en maatschappij, mens en kunst en cultuur, mens en gezondheid en mens en techniek. Daarmee kunnen projecten starten met een beroepstaak, maar wordt het makkelijker om er kerndoelen aan vast te koppelen. In de onderbouw spelen de onderwerpen van projecten, lessen en trainingen in veel verschillende beroepen of levensdomeinen (je gezondheid). Ze zijn niet, zoals bij een beroepsopleiding gericht op het leren van één beroep. Daarmee vervullen ze de functie van algemene vorming. Je hoeft op de praktijkschool nog niet te kiezen voor een bepaald beroep. Een schema voor de onderbouw zou kunnen luiden: Jaar 1 Jaar 2 Periode 1 2 3 4 1 2 3 14 Domein M+Maatschappij M+Techniek M+Kunst M+gezondheid M+Kunst M+gezondheid M+Maatschappij M+Techniek Project Overleven Maken van een brug Programma maken voor kinderen Koken Voeding etc Competen ties 1 2 3 4 3 4 5 6 Werkzaamheden voorbereiden Milieu en veiligheid Kwaliteit Samenwerk en Kwaliteit Samenwerken communicere n klantgericht handelen Daar waar mogelijk sturen we in stage en projecten ook schoolse kennis aan: EEN LEERLIJN SCHOOLVAKKEN Deze leerlijn blijft zeker bestaan. Het gaat om schoolse kennis die nodig is om formele dingen te kunnen begrijpen, zoals het getallenstelsel, de principes van een verhaal of de basiskennis van de vaderlandse geschiedenis. Deze lijn wordt niet geregeerd door competenties, wel door de principes van het schoolvak. Al was het maar om leerlingen die nog doorstromingkansen hebben te ondersteunen. Op de praktijkschool is er sprake van een aantal ontwikkeling in deze schoolvakken. 1. Ze zouden meer resultaatgericht gegeven worden. Nu is dat vaak nog procesmatig. 2. Ze zouden per resultaat een vaste onderwijstermijn krijgen. Onderwerpen die een heel jaar duren zijn uit den boze. 3. Ze zouden een sterkere band met het praktijkleren krijgen. EEN LEERLIJN TRAININGEN (HET LIEFST MET EEN CERTIFICAAT) Een trekkerscertificaat, een computercertificaat, het rijbewijs, een tuintje kunnen ontwerpen, een kassa bedienen, verlichting kunnen maken, een band plakken, een kledingstuk kunnen maken, kunnen schilderen. Het zijn voorbeelden van afgeronde opdrachten die of de een of andere manier in beroepen een rol spelen. In de onderbouw kan dat nog een brede range van certificaten zijn. Het is resultaatgericht onderwijs, waarvan de certificaten in een bepaalde tijd gehaald worden. Deze lijn wordt niet geregeerd door competenties, maar door het leren van vaardigheden: technische, facility, economische, kassavaardigheden etc. DE REGIELEERLIJN (PORTFOLIO) Dit is een uiterst kleine lijn, waarin leerlingen opdrachten maken die te maken hebben met: portfolio’s, keuzen die ze maken voor eventuele stages’, keuzen die ze maken voor afstudeervarianten etc. Zodra een leerling een grotere keuze maakt, lijkt het verstandig deze leerling te helpen op deze lijn. Als er in een school geen keuzen gemaakt hoeft te worden, dan is een regielijn overbodig. HOE VERWERVEN LEERLINGEN DIE COMPETENTIES Leerlingen werken aan opdrachten in stages, projecten, in lessen en trainingen. Soms ligt de nadruk op het verwerven van competenties, in een project of stage bijvoorbeeld, soms ligt de nadruk op het leren van kennis en vaardigheden. Algemene competenties spelen altijd een rol zoals je werk voorbereiden en samenwerken en communiceren. We kunnen afspreken dat in elk project één competentie extra nadruk krijgt. Bijvoorbeeld omdat alleen deze in dat project beoordeeld wordt. HET BEOORDELEN VAN BEROEPS COMPETENTIES + ALGEMENE COMPETENTIES. Het verwerven van competenties zoals leren straten maken, leren klanten te bedienen in een restaurant en ook het leren van algemene competenties zoals samenwerken, presenteren, overleggen, taken verdelen, is een langdurig zaak. Je leert het alleen maar als je werkt aan een project met goede inhouden of in een stage. Je leert het alleen maar als er meerdere projecten per jaar gegeven worden. Je leert het alleen maar door vaak te doen. Het belangrijkste is dat eerst de projectopdracht zelf beoordeeld wordt. Daarna de manier waarop leerlingen aan hun competenties gewerkt hebben. Een van deze competenties staat altijd centraal in een project. Beoordelen doen we met het 2,4,7 systeem. De leerkracht beoordeelt het totale eindproduct (niet de tussenproducten) van een groep leerlingen met: Een 4 (het project is niet voldoende, je krijgt als groep een reparatieopdracht afhankelijk van wat niet goed was. Een 7 of hoger. Het project is voldoende en je kunt boven op de 7 nog 3 bonuspunten verdienen voor goede deelresultaten. Daarnaast schrijft en leerling een persoonlijk verslag. Het belangrijkste is hoofdstuk 1. De vraag aan elke leerling afzonderlijk is: welke bijdrage heb jij geleverd. (welke hoofdstuk heb jij geschreven, welke websites heb je bezocht). Daarnaast vragen we of leerlingen een formulier willen invullen over de competentie die in dit project aan de orde is. De leerkracht vult ook voor elke leerling afzonderlijk dat formulier in. Er zijn er 5. Elk formulier gaat over 1 competentie. Voor alle duidelijkheid: we beoordelen alleen de manier waarop de leerling heeft bijgedragen aan dit project. Daarbij maken we ook gebruik van kennis die we over het leveren van een bijdrage van leerlingen zelf hebben. Daar is ook het uiteindelijke cijfer voor het project van afhankelijk. Een 4 (het project is niet voldoende, je krijgt als individu een reparatieopdracht Een 7 of hoger. Het project is voldoende en je kunt boven op de 7 nog 3 bonuspunten verdienen voor goede deelresultaten. Met het invullen door de leerling en leerkracht van het scoreformulier krijg je als leerkracht een god beeld van hoe leerlingen op weg zijn met hun competenties en stuur je ze leerlingen nog eens aan na te denken over hun wijze van werk voorbereiden, samenwerken, communiceren met klanten. Het invullen is niet beoordeeld om en cijfer te geven voor het project, wel om een zelf diagnose te maken. Naast dit persoonlijk verslag kun je, bijvoorbeeld na een half jaar of bij de overgang, meerdere scoreformulieren laten invullen. BIJLAGE 1 HOEVEEL COMPETENTIES ZIJN ER? De 5 algemene competenties van de praktijkschool zijn een indikking van de AKA – MBO niveau 1. Zingebruiken 9 algemene competenties en 9 beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn: 1. zijn eigen [werkzaamheden voor te bereiden] 2. [veilig] en [milieubewust] te werken 3. zorg te dragen voor [kwaliteit] 4. [samen te werken] 5. tijdens werkzaamheden te [communiceren] 6. [klantgericht] te handelen 7. [om] te [gaan] met [problemen] 8. [beroepscompetenties] te blijven [ontwikkelen] 9. de [werkrelatie] te [onderhouden] WAT IS DE BEDOELING VAN DIE ALGEMENE COMPETENTIES Deze competenties worden algemene competenties genoemd. Ze zijn voor elk beroep hetzelfde. De bedoeling van deze competenties is dat ze inspirerend werken op het maken van lessen en opdrachten op school. Die competenties komen voort uit veel beroepen waar leerlingen in terecht kunnen komen. Leerlingen kunnen die beroepen alleen uitoefenen als ze beschikken over deze competenties. De 9 competenties zijn vaak algemeen geformuleerd. Er staat bijvoorbeeld ‘kan problemen oplossen’ Er wordt niet bij verteld: in welke beroep, welke problemen zijn en waar, hoe en wanneer die problemen zich voordoen. Deze competenties is ook voor een leerling van de praktijkschool vanzelfsprekend. Als je competent in een beroep kun je daar problemen oplossen. Sommige competenties zijn erg abstract geformuleerd, zoals beroepscompetenties blijven ontwikkelen. Van andere competenties is onduidelijk waar nu precies het verschil ligt met andere competenties. Samenwerken, relaties met klanten aangaan en het onderhouden van werkrelaties liggen erg dicht bij elkaar. De praktijkschool kiest uit de lijst van de AKA de eerste 6 competenties en combineert nummer 5+6. Daarmee ontstaan er vijf competenties. Dat zijn: 1. zijn eigen [werkzaamheden voor te bereiden] 2. [veilig] en [milieubewust] te werken 3. zorg te dragen voor [kwaliteit] 4. [samen te werken] 5. tijdens werkzaamheden te [communiceren] bijvoorbeeld in klantgericht] handelen Voor elk van deze competenties ontwikkelen we een diagnostische scoretabel. Op die manier kunnen zowel de leerlingen als de leerkrachten de vorderingen van de leerlingen bijhouden. Zie hiervoor de bijlage. DE BEROEPSSPECIFIEKE COMPETENTIES Het verwerven van deze algemene competenties gaat nooit rechtstreeks. Een beroepschauffeur die erg klantvriendelijk is, leert dat via beroepscompetenties als autorijden, uit een slip kunnen komen en een route plannen, de algemene competenties zijn eerder de verder weg liggende sterren die we willen bereiken. De beroepsspecifieke competenties heten dan voertuigen om die algemene competenties te bereiken, De AKA laat zich inspireren door de inhoud van verschillende type beroepswerkzaamheden. assemblage werkzaamheden Groene werkzaamheden Facilitaire werkzaamheden [o.a. schoonmaken] Administratieve werkzaamheden Horeca werkzaamheden Recreatieve werkzaamheden Technische werkzaamheden De AKA formuleert ook uitstroom competenties. Afhankelijk van de uitstroomrichtingen maakt de leerling een keuze uit 1 of meer competenties: 1. met materiaal, apparatuur en [gereedschap te werken] 2. te werken in de [natuurlijke omgeving] en/of t.b.v. de voedselketen 3. [facilitaire werkzaamheden] uit te voeren 4. [administratieve werkzaamheden] uit te voeren 5. [om] te [gaan] met [bezoekers] 6. [schoonmaakwerkzaamheden] uit te voeren 7. [was] en [schoeisel] te verzorgen 8. te helpen bij [recreatieve activiteiten] 9. een bijdrage te leveren aan de [voeding] ZIJN ER NOG ANDERE COMPETENTIES? In de Aak zijn nog drie competenties over het inrichten van je eigen leven 1. de [eigen woonsituatie] te regelen 2. de [eigen financiën] op orde te brengen en te houden 3. zorg te dragen voor de [eigen gezondheid] Deze competenties lijken ons een goede inspiratiebron voor onderwerpen die in projecten en cursussen en trainingen aanbod dienen te komen. BIJLAGE 2 - BEOORDELINGSFORMULIER VAN PROJECTEN DEEL 1 - DE GROEPSBEOORDELING VAN HET PRODUCT A. De opdrachtgever is nog niet tevreden over jullie product. Je cijfer is een……. 4 Je kunt het wel repareren. Dan krijg je een 7. Daarvoor maak je een van de volgende reparatie opdrachten: Een betere presentatie Af maken van de opdracht over…………….. Het in elkaar zetten van het boekje Enne……………………………….. B. De opdrachtgever is tevreden over jullie product. Je cijfer is een. 7 Je kunt bonuspunten verdienen voor de volgende onderdelen Een zeer goede presentatie Een zeer goed boekje (inhoud en vormgeving) Zonder taalfouten geschreven Enne…………………………………………… C. De eindbeoordeling van het product van jullie groep is een Deel 2 - de individuele beoordeling van jouw bijdrage SCORETABEL - SAMENWERKEN Bijdrage leveren initiatief nemen Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Moet onder druk gezet worden om een bijdrage te leveren Moet gestimuleerd worden een bijdrage te leveren Levert zelfstandig een voldoende bijdrage levert zelfstandig een voldoende bijdrage en brengt dit in verband met andere bijdragen Initiatieven moeten voorgezegd en voortgedaan worden. Vormt zich een eigen mening Praat meningen na, die voorgezegd worden Presenteren Kan een presentatie geven als het een keer voorgedaan is 4 4 4 4 Initiatieven komen alleen tot stand in of na een leergesprek Vormt zich een mening tijdens een leergesprek. Kan een presentatie oplezen van papier 6 6 6 6 Neemt zelfstandig initiatieven, bijvoorbeeld geeft zichzelf opdrachten. Vorm zich zelfstandig een mening en brengt deze onder woorden Kan zijn/haar resultaten presenteren 8 8 Neemt initiatief en houdt rekening met wat andere kunnen en kunnen bijdragen 8 10 8 Kan zijn/haar resultaten presenteren als antwoord op de vraag van de opdrachtgever. 10 DEEL 3 : DE E I N D U I T S L A G Indien de einduitslag een 4 is, wordt een reparatieopdracht gegeven. Pas als deel 1+2 voldoende is, worden de cijfers opgeteld en gemiddeld. Uitslag deel 2 Einduitslag 10 Vormt zich over nieuwe kwesties een mening en kan gesprekken voeren met leerlingen met andere meningen Uitslag (gemiddelde) = Uitslag deel 1 10 BIJLAGE 3 - DE SCORETABELLEN SCORETABEL 1 - ZIJN EIGEN WERKZAAMHEDEN VOOR TE BEREIDEN Niveau 1 Niveau 2 Kan opdrachten lezen. De leerling hoort de opdracht van de leerkracht en deze legt de opdracht ook uit. De leerling leest de opdracht. De leerkracht legt 4 deze uit. Kan bijpassend materiaal en gereedschap zoeken. De leerling krijgt het bijpassend materiaal van de leerkracht. De leerkracht zoekt het materiaal uit. De leerkracht vertelt wat er mee moet gebeuren. Kan het werk in kleine stappen verdelen en plannen. De leerling hoort van de leerkracht de te nemen stappen, de bijhorende werkzaamheden en de bijbehorende planning. De leerling legt uit wat er mee 4 moet gebeuren. Niveau 3 Niveau 4 Leest zelfstandig Leest zelfstandig een opdracht en een opdracht, legt deze aan legt deze uit en 6 zich zelf uit en 8 koppelt deze kan deze zelf opdracht aan onderwoorden andere rbengen. opdrachten. Zoekt het materiaal uit. Legt aan zichzelf uit wat er mee moet gebeuren. 6 Zoekt het materiaal uit. 8 Legt aan zichzelf uit wat er mee moet gebeuren. 10 Verbindt het gebruik van gereedschap aan andere opdrachten. De leerling Bepaalt zelf de te Bepaalt zelf de te hoort van de nemen stappen. nemen stappen. leerkracht de te Zet de stappen Zet de stappen nemen stappen om in om in en werkzaamheden. werkzaamheden. werkzaamheden 4 en maakt zelf de 6 Maakt zelf de 8 Maakt zelf de bijbehorende bijbehorende bijbehorende planning. planning planning in relatie tot andere activiteiten Einduitslag (gemiddelde) = 10 10 SCORETABEL 2 - VEILIG EN MILIEUBEWUST WERKEN Niveau 1 Niveau 2 Werkt volgens veiligheidsricht lijnen (Arko) bijvoorbeeld door beschermingsmiddelen te gebruiken. De leerkracht 4 vertelt welke richtlijnen er zijn en hoe deze te gebruiken. De leerling leest 6 Weet de zelf de richtlijn. richtlijnen. De leerkracht Weet deze te helpt de leerling gebruiken. over het gebruik. 8 Weet de kan afval scheiden De leerkracht 4 legt de leerling uit hoe het afval te scheiden en controleert de leerling. De leerling scheidt het afval. 6 Scheidt zelf 8 Scheidt zelf Controleert zelf. Controleert zelf De leerkracht 4 signaleert onveilige situaties en vertelt hoe er mee om te gaan. De leerling signaleert onveilige situaties. kan anderen adviseren over onveilige situaties Houdt de werkomgeving schoon De leerkracht legt de leerling uit hoe de werkomgeving schoon te houden en controleert de leerling. Einduitslag (gemiddelde) = 4 De leerkracht controleert nog De leerkracht bepaalt hoe ermee om te gaan. De leerling houdt de werkomgeving schoon. De leerkracht controleert Niveau 3 het afval. Niveau 4 richtlijnen. 10 Weet deze te gebruiken. Brengt deze in verband met andere richtlijnen. het afval. 10 Legt andere uit waarom. 6 Signaleert onveilige situaties. Bepaalt hoe ermee om te gaan. 8 Signaleert onveilige situaties. 10 Bepaalt hoe ermee om te gaan. Legt dat aan anderen uit. 6 Houdt de werkomgeving schoon. Controleert zelf. 8 Houdt automatisch zijn werkomgeving schoon. Controleert zelf. 10 SCORETABEL 3 - ZORG TE DRAGEN VOOR KWALITEIT Niveau 1 Werkt volgens Een leerling voorschriften hanteert een voorschrift dat door de leerkracht is uitgelegd en omgezet in activiteiten. Registreert en Een leerling rapporteert vertelt zijn over het werk werkzaamheden Signaleert fouten en afwijkingen en neemt actie Controleert zijn eigen werk De leerkracht wijst een leerling op een fout en vertelt welke actie daarbij hoort.. De leerkracht vertelt dat en hoe het werk gecontroleerd moet worden. De leerling voert het uit. 4 4 Niveau 2 Niveau 3 Een leerling hanteert zelf voorschrift. De leerkracht helpt met het omzetten in activiteiten Hanteert zelf een voorschrift en zet dit om in activiteiten. 6 Hanteert zelf een voorschrift en zet dit om in activiteiten en 8 10 past deze in een grote verband in. Een leerling Schrijft zijn Schrijft zijn schrijft zijn werkzaamheden werkzaamheden werkzaamheden op en op. op met behulp 6 8 beoordeeld of 10 van voordit voldoende is. beelden en een format De leerling signaleert zelf een fout 4 De leerkracht legt de bijhorende actie uit.. 4 Niveau 4 De leerkracht stuurt een leerling aan om te controleren Leerling voert het goed uit. Einduitslag (gemiddelde) = 6 Signaleert zelf een fout en onderneemt actie. Controleert zijn werk als dat gevraagd 6 wordt.. Voer het goed uit. 8 Signaleert zelf een fout. Onderneemt actie. Controleert de actie aan de hand van criteria. 10 Controleert zijn werk automatisch.. 8 10 SCORETABEL 4- SAMENWERKEN Niveau 1 Bijdrage leveren initiatief nemen Niveau 3 Niveau 4 Moet onder druk gezet worden om een bijdrage te leveren Moet gestimuleerd worden een bijdrage te 4 leveren Levert zelfstandig een voldoende 6 bijdrage levert zelfstandig een voldoende bijdrage en 8 brengt dit in verband met andere bijdragen 10 Initiatieven moeten voorgezegd en voortgedaan worden. Initiatieven komen alleen tot stand in of 4 na een leergesprek Neem zelfstandig initiatieven, 6 bijvoorbeeld geeft zichzelf opdrachten. Neemt initiatief en houdt rekening met 8 wat andere kunnen en kunnen bijdragen 10 Vorm zich zelfstandig een mening en brengt 6 deze onder woorden Vormt zich over nieuwe kwesties een mening en kan gesprekken 8 voeren met leerlingen met andere meningen 10 Kan zijn/haar resultaten presenteren als 8 antwoord op de vraag van de opdrachtgever. 10 Vormt zich een Praat eigen mening meningen na, die voorgezegd worden Presenteren Niveau 2 Kan een presentatie geven als het een keer voorgedaan is 4 Vormt zich een mening tijdens een leergesprek. Kan een presentatie oplezen van 4 papier Einduitslag (gemiddelde) = 6 Kan zijn/haar resultaten presenteren SCORETABEL 5– COMMUNICEREN, BIJVOORBEELD MET KLANTEN Niveau 1 Vult alle Leerkracht doet formulieren het voor. en checklist leerling doet het goed in na Luistert naar anderen en toont geduld Leerkracht laat zien hoe er geluisterd kan worden. Leerkracht helpt met het trekken van consequenties Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Leerling vult formulier in na uitleg van de leerkracht. Vult formulier in Vult formulieren goed in. Controleert eigen werk Weet waarvoor het bedoeld is. 4 6 Leerling luistert naar een klant. Leerkracht helpt met het trekken 4 van consequenties 6 8 Luister naar een klant. Luister naar een klant. Trekt consequenties Trekt consequenties Voert deze uit. Voert deze uit. 8 Voert deze uit met het opdrachtgever op een duurzame relatie. 10 10 Voert deze uit. Stelt goede vragen om ergens achter te komen Leerkracht zegt de vragen voor die naar aanleiding van een opdracht gesteld moeten worden Leerkracht bedenkt werkzaamheden die bij de vragen passen. Brengt een boodschap over Kan een boodschap vertellen als het een keer voorgedaan is Leerling bedenkt zelf zegt de vragen naar aanleiding van een opdracht 4 Leerkracht bedenkt werkzaamheden die bij de vragen passen Kan een boodschap 4 oplezen van papier Zet een opdracht om in vragen die gesteld moet worden. Zet een opdracht om in vragen die gesteld moet worden. Bedenkt Bedenkt werkzaamheden 6 8 10 werkzaamhede om die vragen te n om die vragen beantwoorden. te Zet de beantwoorden. antwoorden om in een herkenbaar resultaat Kan de boodschap 6 presenteren Kan de boodschap presenteren als 8 antwoord op de 10 vraag van een klant Einduitslag (gemiddelde) =