Vooral die laatste is mijn insteek. Ik koos de opleiding MLI om er

advertisement
Praktijkprojecten Opleiding ICT Spijkenisse
ZIN IN PROJECTEN
“Analyse van het leren”
Jaap van Gils
0545071
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................................. 3
1. Inleiding ............................................................................................................................................... 4
2. Vanuit intrinsieke motivatie een project starten ................................................................................ 6
2.1. Ideale situatie (virtuele context) .................................................................................................. 6
2.2. Werkplekleren .............................................................................................................................. 6
3. Leermodel Zin in Projecten ................................................................................................................. 7
3.1. Zin in Leren ................................................................................................................................... 7
3.2. Ervaring studenten. ...................................................................................................................... 8
3.3. Werkveld ervaring ........................................................................................................................ 9
3.4. Contextrijk leren ........................................................................................................................... 9
3.5. Vertrouwen .................................................................................................................................. 9
4. Model “Zin in Projecten” ................................................................................................................... 10
4.1. Inleiding Model........................................................................................................................... 10
4.2. Zwakte en kracht ........................................................................................................................ 11
5. Advies ................................................................................................................................................ 12
5.1. Ontwerp projectbasis voor ICT Beheerders. .............................................................................. 12
5.2. De keuze: Stage of contextrijke projecten. ................................................................................ 13
5.3. Voor leidinggevenden ................................................................................................................ 13
Bronnen ................................................................................................................................................. 14
Peer review door Lydia .......................................................................................................................... 15
Reflectie op Peer review ....................................................................................................................... 15
PEER-REVIEW verstuurd naar Lydia....................................................................................................... 16
Voorwoord
Voor wie schrijf ik? Moet dit een document worden wat een voldoende voor mijn leerarrangement
oplevert? Of een document wat mijn voortgang laat zien bij het bestuderen en begrijpen van de stof
die hoort bij “zin in leren”? Of moet het een document zijn waar ik op mijn school mee verder kan?
Vooral die laatste is mijn insteek. Ik koos de opleiding MLI om er praktisch en innoverend bezig te
kunnen zijn in mijn eigen beroepspraktijk. Dus daarom is deze paper ook vooral een document om bij
ROC Zadkine / opleiding ICT Spijkenisse mee aan de gang te kunnen.
Een document waarbij ik aan de hand van theorie een discussie hoop te starten waardoor ik en mijn
collega’s projecten nog eens goed onder de loep nemen. In de komende periode moeten gesprekken
gaan plaatsvinden over het inrichten van het onderwijs voor het volgende schooljaar. Daar kan dit
document een eerste stap, een start voor zijn.
Bij het schrijven van dit werk ben ik mijn leerteam dank verschuldigd. Voor het stimuleren, delen van
informatie en geven van feedback. Lydia dank ik voor het kritisch doornemen en het geven van
praktische tips in het peer-review. Mijn vrouw Robertina en mijn vader voor het doorlezen van de
laatste versie.
Jaap van Gils.
Maart 2012.
1. Inleiding
De ICT opleiding bij ROC Zadkine in Spijkenisse is een opleiding waar veel projecten worden
uitgevoerd door studenten. Studenten krijgen zeker theorievakken maar zogenaamde ‘projecturen’
hebben de overhand op het rooster. Dat kunnen grote blokken projecturen zijn. In die tijd kan een
hoop werk verzet worden en kunnen prachtige resultaten ontstaan.
In de OER ( Onderwijs en Examenregeling ) van de opleiding ICT Beheerder staat de visie op leren
voor deze opleiding duidelijk vermeld:
LOC Zuid van ROC Zadkine kiest voor een visie die gebaseerd is op het bieden van een optimale kans van de
deelnemer op de arbeidsmarkt. De deelnemer staat hierbij centraal. Het oplossen van praktijksituaties vormt
de kern van het beroepsonderwijs en de theorie is hieraan ondersteunend. Het begrip “krachtige
leeromgevingen” neemt een centrale plaats is. Twee elementen hiervan zijn “contextrijk leren” en
“toenemende zelfsturing”.
Contextrijk leren. Het competentiegerichte beroepsonderwijs hecht belang aan leren in zo realistisch
mogelijke situaties die direct een beroep doen op specifieke combinaties van kennis, vaardigheden en
houdingen. In feite hebben deelnemers in hun werk altijd te maken met werkprocessen die een beroep doen
op deze specifieke combinaties. De veronderstelling is dat toepassingsgericht en contextrijk leren het leren
meer betekenisvol maakt en stimuleert om te blijven leren, meer dan het leren van theoretische en abstracte
kennis en vaardigheden.
Toenemende zelfsturing. Competentiegericht beroepsonderwijs gaat uit van een actieve en zelfsturende rol
van de student. Basisgedachte daarbij is dat kennis en vaardigheden niet goed overdraagbaar zijn door een
onderwijzende zonder een student die zich actief die kennis en vaardigheden eigen maakt, bij voorkeur aan
de hand van door de student zelf geformuleerde leervragen. Deelnemers zijn niet automatisch in staat om
op een doelmatige manier sturing te geven aan hun eigen leerproces. Ze moeten dat vermogen ontwikkelen,
in een begeleid proces van meer docentgestuurd leren naar meer zelfgestuurd leren. Een goed ontwikkeld
zelfsturend vermogen wordt van groot belang geacht om te kunnen functioneren in een dynamische
maatschappij waarin een leven lang leren steeds belangrijker wordt. (Zadkine CREBO 95321
ICT-BEHEERDER COHORT 2011, p 6)
Echter is mijn ervaring (en ook de ervaring van directe collega’s) dat slechts een kleine groep die
projecttijd ook echt zinvol weet te benutten. Er zijn studenten die, ondanks alle begeleiding en
aansporingen, na vele lesuren nog geen start hebben gemaakt met een project of opdracht. Waar
komt dat door? Is dat slechts het gebrek aan motivatie? Of is de student onvoldoende toegerust voor
de projecttaak en mist de student handvatten om te kunnen starten? De, door Zadkine
geformuleerde, visie op leren spreekt dan ook van “de veronderstelling is dat…”.
Studenten kunnen soms niet onder woorden brengen wat de reden is dat de start van een project of
opdracht zo moeizaam gaat. Is dat angst om ‘dom’ gevonden te worden ? Slechts weinigen zijn echt
doordrongen van het “fouten maken is leren” principe (Ken Robinson tijdens TED, feb 2006). Vooral
ook omdat ze worden afgerekend op de gemaakte fouten. Blijkbaar voor die enkeling een reden om
helemaal niet te starten: dan kan je niets fout doen. Studenten in deze ‘modus’ lopen het risico om
bezig te zijn met ‘disfunctioneel leren’ (E. Cell, 1984:19) waarbij ze slechts hun gedrag aanpassen aan
wat de ander (de docent) aan gedrag wil zien. Peter Jarvis (2006) geeft in het boek “Towards a
comprehensive theory of human learning” een conclusie dat probleemgestuurd leren het meest in de
buurt komt van het leren waarbij een gevoel opgeroepen kan worden waarin de student meer wil
weten en daardoor leert.
Tijdens mijn zoektocht naar theoretische onderbouwing van het stuk heb ik een aantal video’s van Sir
Ken Robinson bekeken. Die merkt op dat ‘de school’ studenten bijzonder weet te beperken. Het
“buiten kaders denken” (ook wel “out of the box” denken) wordt vaak niet gestimuleerd of zelfs
afgestraft (2006). Juist het aanboren van de eigen kracht van studenten geeft mooie resultaten.
Dezelfde Ken Robinson benoemd het zo: “we leren studenten af om fouten te maken en creatief te
zijn.”
ICT Spijkenisse staat voor een aantal uitdagingen. Eén er van is dat de opleiding waarschijnlijk van 4
jaar naar 3 jaar terug moet worden gebracht op last van het ministerie van OCW. Daarmee zal de
indeling van de opleiding onder de loep moeten worden genomen. Zou het niet mooi zijn om direct
een verbeterslag te maken in ons projectonderwijs?
Daarom wil ik aan de hand van literatuur een voorstel doen voor de vormgeving van de project uren.
Met in mijn achterhoofd: de ICT student die ZIN IN PROJECTEN heeft.
2. Vanuit intrinsieke motivatie een project starten
2.1. Ideale situatie (virtuele context)
In een ideale situatie heeft de student zelf een voorstelling van de beroepspraktijk en door die kennis
ontstaat een situatie waarin de student in een ´ongemakkelijke kennissituatie komt´ (M. Reemer
tijdens les 1-LA1, 2011, te vertalen als een gevoel van onbehagen) waarbij de student gedwongen is
te ‘leren’ om deze situatie op te lossen (disjunctive situation volgens Peter Jarvis, 2006). Die situatie
zou tijdens praktijkervaring kunnen optreden waarna een student zelf een projectvoorstel kan doen
om te leren wat de student dan zou willen leren. Projectdoelen kunnen dan worden vastgesteld in
overleg met de docent en na afronding worden getoetst. Het oplossen van vraagstukken in dat
project levert dan een ideale leersituatie.
Peter Jarvis schrijft dat probleemgestuurd leren tot ervaring leidt; er moet eerst een probleem zijn
voordat een (leer)ervaring optreed.
Er zijn veel publicaties waarin wordt gesproken over het bieden van een goede leersituatie. Ik
probeer in de volgende hoofdstukken relevante onderwerpen te benoemen.
2.2. Werkplekleren
In het boek “De leerafdeling: een specifieke vorm van werkplekken” (v.d. Berg, de Jong, Klous en
Streumer, 2010) beschrijven de auteurs de leerafdeling, een werkplek voor een groep studenten
onder leiding van een professional. Op de leerafdeling is een student (boventallig) onderdeel van het
bedrijf. Daardoor kan een student er over het algemeen meer leren dan op een individuele stage.
Zelfs personeel (lees docenten) kunnen die werkplek gebruiken om te werken aan ontwikkeling in de
beroepspraktijk. Deze leerafdelingen zijn in de zorg gevormd. Zijn deze ook toe te passen op het ICT
onderwijs?
In het boek “De kracht van werkplekleren” (Streumer, 2010) wordt een goed leerproces ook in die
context geplaatst: in een organisatiecontext is een goede mix van individueel- en groepsleren
mogelijk. Interactie tussen een groep maakt groepsleren mogelijk. Individueel leren functioneert het
best wanneer de student informeel kan leren en zelf controle heeft over het leerproces.
3. Leermodel Zin in Projecten
3.1. Zin in Leren
In de literatuur is men het er wel over eens: leren is ervaringsgericht. John Dewey (Experience and
Education, 1938) beschreef dat al, hoewel men er in die tijd nog wel van uit ging dat echte kennis ook
wel uit een boek kan komen. Inmiddels weten we dat dat niet voor alle studenten opgaat. Carl R.
Rogers (1969:157-64) leert ons dat een student belang moet hebben in de te leren stof om zinvol
leren te ervaren. De filosoof Edward Cell (Learning to Learn from Experience, 1984) benoemt dat de
Persoon (of het “Zelf”) verrijkt wordt bij een leerproces.
Volgens Peter Jarvis’ (2006) zou de beste leeromgeving “probleemgestuurd leren” zijn: waarbij een
student een (praktijk)probleem moet oplossen binnen zijn of haar vermogen. Waarbij in de
verschillende literatuur benadrukt wordt dat die problemen minstens bij de leefwereld van de
student en bij de praktijk van het vakgebied moet aansluiten. In die lijn is het onderwijs in theorie al
jaren ingericht.
De verbeterslag is dan te maken in het
aanboren van intrinsieke motivatie. De
student moet een ‘probleem’ ervaren in het
vakgebied waar hij/zij voor wordt opgeleid.
Echter om bewust te zijn van een kennis
tekort en daardoor in een ‘disjunctive’
situatie terecht te komen is kennis van het
werkveld nodig.
De ervaringen die hiernaast in het kader zijn
opgenomen geven de praktijk weer. Er zijn
leerlingen die een prima BPV plaats vinden,
er veel leren en gemotiveerd blijven of
raken. En er zijn leerlingen die er niets aan
hebben en de grootste moeite hebben.
Bovendien kan die situatie ook op school
optreden. Als projectvoorstellen uit de
leerling zelf komen zal ook de motivatie
hoger liggen om dat project uit te voeren.
“Ervaringen in de BPV”
Johan heeft een BPV plek bij een middelgrote vmbo school.
Daar wil men een mailserver opzetten. Johan krijgt de
gelegenheid om met een Windows server te experimenteren
en daar verschillende software op te plaatsen. Om dit project
tot een goed einde te brengen leest hij veel informatie op
internet en heeft elke week veel vragen aan de vakdocent.
Flip moet stage lopen. Daarom loopt hij nu stage bij een
discotheek. Daar komt helaas bijna niets aan de orde wat
met zijn opleiding te maken heeft. Flip moet voor zijn
opleiding een mailserver bouwen tijdens een project. Hij
weet niet waar hij zou moeten beginnen.
“Contextrijk project?”
Mikey wil dolgraag leren over netwerken. Hij heeft op zijn
laptop een Windows server geïnstalleerd. Nu wil hij daar
graag gebruikers aan koppelen. De docent legt hem kort uit
hoe het zit, maar wijst hem er telkens op dat hij eerst zijn
module “werkstation” moet afmaken. Hoewel Mikey voor
zijn niveau 3 examen vooral Server kennis nodig heeft.
Namen zijn aangepast.
3.2. Ervaring studenten.
Een kort interview met studenten uit het 2e en 3e leerjaar niveau 4 ICT-Beheer leert mij het volgende:
Vraag: Wat maakt (click)stage leuk?
 Grote ICT omgeving. Altijd wel problemen op te lossen

Uitrollen van interessante projecten

Meedraaien met ICT beheerder

Uitdaging ( iets nieuws leren, bijvoorbeeld lesgeven aan studenten )

Betrokken bij nieuwe ICT projecten, bijvoorbeeld installeren van een slagboom in een netwerk

Gebruik van netwerkapparatuur

Combinatie met (vakantie)werk

Beschikbaarheid van diverse hard/software
Vraag: Wat maakt (click)stage niet leuk?
 Je leert niets nieuws

Veel hetzelfde (simpele) werk

Je wordt gebruikt als conciërge

Te weinig /zelden ICT werkzaamheden
Had je in het 1e jaar al stage moeten hebben om kennis op te doen van de beroepspraktijk?
 Nee, Je hebt geen basis, dus ben je niet in staat om iets te kunnen
Deze uitkomst van dit eenvoudig interview verbaasde mij. De studenten geven zelf aan dat ze eerst
gewoon ‘schools’ willen leren. Pas als er een basis is willen zij ook de beroepspraktijk in. Zonder
basiskennis hadden ze, naar eigen zeggen, niets begrepen van opdrachten of problemen. Hun
standpunt: “In het 1e jaar theoretische basis. In vervolgjaren zinvolle stage.” Een deel van de stages
wordt niet als zinvol ervaren. Die studenten blijven die dag liever op school om in het praktijklokaal
met de materie te oefenen.
(micro onderzoek uitgevoerd bij de klassen ICTB2 en ICTB3, opleiding ICT Beheerder Niveau 4,
2011-2012)
Wat de studenten lijken te bedoelen is dat het 1e leerjaar een behavioristische aanpak zou kunnen
passen. Een theoretische basis is prima te leggen met de behaviorist Skinner: bekrachtig een gewilde
respons en werk daarmee aan ‘Operante conditionering’. We vergeten soms om, zeker aan het begin
van de opleiding, overzichtelijke opdrachten te maken die snel tot (positief) resultaat kunnen leiden.
Juist de theorie, getoetst en bekrachtigd met een cijfer geeft onze studenten nog altijd het idee ook
werkelijk iets geleerd te hebben. Praktijkleren wordt minder als ´leren´ ervaren.
De onderzoekers Spangenberg en Lampert beschrijven dat ook in hun boek “De grenzeloze
generatie” (2009). Kinderen geven zelf aan te verlangen naar duidelijkheid, discipline. “Alle
informatie direct ‘googelen’ stimuleert nauwelijks tot leren (p67). De jongeren willen graag de
waarde weten van de zaken die de docent aan de orde stelt: wat kan ik er mee? Waarom moet ik dit
leren? Die informatie moet de docent geven.”
3.3. Werkveld ervaring
De door MBO’s in het leven geroepen stichting Praktijkleren (www.stichtingpraktijkleren.nl) meld in
het nieuws van 10/12/2010 dat het bedrijf SimNet simulaties aanbied voor studenten die geen BPV
(stage) bedrijf kunnen vinden. Het bedrijf levert dan een simulatie werkplek. Het bestaansrecht voor
zo’n bedrijf is te danken aan een tekort aan stageplaatsen (of een teveel aan studenten voor een
bepaalde studierichting…) maar geeft wel aan dat “werkplekleren” wel degelijk in een gesimuleerde
omgeving kan plaatsvinden. In een stuk van Sanneke Bolhuis (Opleiding en ontwikkeling, 2009) wijst
zij er op dat er bij het werkplekleren een belangrijk bijeffect is: het participeren in de
beroepscontext. Door socialisatie wordt een student ook deel van een groep.
3.4. Contextrijk leren
In het boek “verbindend beroepsonderwijs” vat N. v.d. Berg twee elementen voor een krachtige
leeromgeving samen: “Contextrijk leren” en “Toenemende zelfsturing”. Contextrijk leren moet een
zo realistisch mogelijke situatie zijn waarin een beroep wordt gedaan op combinaties van kennis,
vaardigheden en houdingen van de student. Het competentiegericht leren, waar deze termen ook
centraal staan, is echter niet overal een succes geworden. De toenemende zelfsturing verondersteld
dat studenten zelf een studiedoel en leervragen formuleren. Om leerdoelen te stellen moet de
beroepspraktijk helder zijn.
Robert-Jan Simons noemt in de presentatie van september 2011 voor de NSO de onderwijsvisie
“contextrijk leren”: De kunst afkijken en oefenen. Naast deze twee metaforen worden ook als
leermetaforen Participeren, Kennis verwerven en Ontdekken genoemd. Deze laatste drie zijn volgens
deze presentatie minder op de voorgrond bij contextrijk leren.
3.5. Vertrouwen
J. Keller beschreef het ARCS-model (1987). In dat model legt hij
uit dat de basis voor motivatie tot leren zit in Aandacht (de
aandacht van de student vasthouden), Relevantie (waarom is de
informatie nuttig voor de student), Vertrouwen (de student weet
dat de leerdoelen haalbaar zijn) en Tevredenheid (een goed gevoel
na prestatie van de student). Aandacht en relevantie zijn wijd
verspreid in het onderwijs. Maar juist Vertrouwen en Tevredenheid
zijn ingewikkelder, voor zowel docent als student. De student
moet er op kunnen vertrouwen dat de leerstof te doen is, dat het
project haalbaar is, dat hij iets leert en daarna ook iets kan presteren.
In 75 onderwijsmodellen (Coppoolse & Vroegindeweij, 2010) vat de auteur de tevredenheid samen:
voldoening en motivatie stijgen als beloningen zo worden gebruikt dat ze positief werken op
intrinsieke motivatie. Dat kan door het nut te benadrukken van het geleerde en het zo snel mogelijk
toe te laten passen in de praktijk. Door positieve resultaten aandacht te geven. De auteur wijst er op
dat overdreven controle en bedreigingen averechts werken.
Dit model is behavioristisch ingesteld als het ‘belonen’ een belangrijke invloed krijgt. De docent kan
feedback geven waarbij de student duidelijk wordt hoe hij of zij heeft gepresteerd in verhouding tot
het standaard doel (kennis of resultaat). Die feedback moet uiteindelijk zelfreflectie in de hand
werken (Nicol en Milligan, 2006, p64)
4. Model “Zin in Projecten”
4.1. Inleiding Model
In mijn model staat het project nu centraal, als onderwerp van deze paper. Uiteraard staat bij
Zadkine de student centraal. Boven in het model staat de beroepspraktijk, als uitgangspunt voor een
contextrijk project (H3.4) en als uitgangspunt voor de student.
De taak van de docent is niet controlerend maar inspirerend. Uitdaging (en daarmee ook motivatie)
stopt de docent in het contextrijk project. Instructie is de bouwsteen waar de uitvoering van
afhankelijk is (bespreek ik later in 5.1 bij het model van Merriënboer). De student (lerende) stopt
creativiteit en eigen inbreng in zijn of haar contextrijk project. Dat brengt wat een student nodig
heeft: Motivatie. Het Contextrijk project levert de student kennis en ervaring: de basis voor het
volgende contextrijk project.
4.2. Zwakte en kracht
Zwakte in dit model is het ontbreken van de medestudent. Samenwerkend leren kan effectiever zijn
dan individueel leren omdat het samen werken ook verwoorden van kennis is. En verwoorden van
kennis is effectiever dan stil kennis verwerven. Een krachtig project kan in groepen daarom heel
effectief zijn en de zin in leren bevorderen. Bovendien bereid dit samenwerken ook voor op de
beroepspraktijk. (Ebbens en Ettekoven, p91, 2005). Dat samen leren is ook het uitgangspunt bij het
eerder besproken Werkplekleren.
Kracht van het model is het kijken vanuit het project. Juist door het project centraal te stellen komen
de speelvelden naar voren. Bij de opleiding ICT staat de leerling al centraal en dreigt juist ‘het project’
een stiefkindje te worden. Daarom het Contextrijk project centraal om daaromheen naar de
mogelijkheden en uitgangspunten te kijken. Het project moet uitdagen tot leren en daarmee zin in
leren bevorderen.
5. Advies
5.1. Ontwerp projectbasis voor ICT Beheerders.
Vanuit intrinsieke motivatie beklijft het leren van de student. Vanuit de ministeriele wens om
studenten direct de goede opleiding te laten kiezen moet een student zo snel mogelijk zeker weten
dat hij/zij bij de goede opleiding zit. Dat is te ontdekken door actief in het beroepsveld aan het werk
te gaan.
Streumer (2010) wijst er op dat er een goede samenwerking met werkbedrijven moet zijn om goede
leerwerkplekken te creëren. Echter blijkt al uit het voorgaande “Ervaringen in de BPV” dat de mate
van uitdaging op een leerwerkplek enorm verschilt. Door het gebrek aan goede BPV-plaatsen zit er
weinig anders op dan praktijkgerichte projecten te maken. Zo’n leerwerkplek is ook behoorlijk
beroepsveld-afhankelijk. Niet elk ICT bedrijf beschikt over een testomgeving waar de student vrij met
servers kan experimenteren. De BPV kan beperkt zijn tot de helpdesk functie. Een switch tussen
verschillende soorten bedrijven kan een student daarmee een breder beeld van de beroepscontext
opleveren.
J. van Merriënboer geeft met zijn 4C/ID
model (1992) een prima kader voor het
opzetten van projecten.
Leertaken zijn beroepstaken waarbij
een taak in een betekenisvolle context
wordt uitgevoerd. Het is een
combinatie van kennis , vaardigheden
en attitude die de student laat zien.
Ondersteunende informatie is de
kennisbasis die vóór de leertaak wordt
aangeboden.
Just-in-time informatie is
toepassingsgerichte kennis (bijvoorbeeld het voordoen van een handeling) die direct voor de
uitvoering voor of tijdens de leertaak wordt aangeboden.
Deeltaakoefening is het trainen van een vaardigheid die geautomatiseerd moet worden (blind moet
kunnen worden uitgevoerd). Het model voorziet in het doorbouwen op bestaande kennis.
Bij de ICT opleiding “ICT Medewerker Niveau 2” wordt dit model grotendeels toegepast. Maar ook in
Spijkenisse staat de valkuil van dit model open: In het eerder genoemde boek “75 modellen” staat de
waarschuwing dat een goede voorbereiding (van docenten en studenten) essentieel is. Juist bij de
huidige niveau 4 opleiding is er in het basisjaar te weinig ondersteunende informatie en mist soms
zelfs de “just in time informatie”. En dan komen we Keller’s ARCS in de problemen met vertrouwen
en tevredenheid: de student kan een taak bij gebrek aan voorkennis niet goed of niet naar
tevredenheid voltooien.
Het implementeren van het model van Merriënboer is voor de opleiding ICT Beheer aan te bevelen.
Er moet per project authentieke en gecontextualiseerde taken aangeboden worden. Die taken
moeten in de beroepspraktijk ook bestaan en even complex zijn. Daarbij moet er wel opbouw zijn en
moet het voor de student overzichtelijk zijn (ARCS model, H3.5)
5.2. De keuze: Stage of contextrijke projecten.
Op basis van studentervaring is een doorlopende stage niet aan te bevelen voor beginnende ICT
Beheerders. Toch is er in de literatuur sprak van meer leeropbrengst op het moment dat de context
(het beroepsveld) duidelijk is.
Een stage zou misschien ook een dag meelopen met een 4e jaars stagiair of met een 3e jaars student
die een contextrijk project uitvoert? Synergie tussen studenten levert wellicht ook een contextrijkere
omgeving. Dat leert ons de ervaringen bij de leerafdeling van de HR en Zadkine. (v.d. Berg et al,2010).
Er is nu geen communicatie tussen leerjaren. Soms zelfs amper tussen studenten in een zelfde
leerjaar. Samenwerken tussen verschillende leerjaren kan ook in de projecten worden
geïmplementeerd. Een project kan dan diverse onderdelen bevatten. Als voorbeeld: Een 1e jaars
student installeert een werkstation, een 2e jaars student een server en een 3e jaars student een
mailserver. Samen maken ze zo een contextrijke leeromgeving en kunnen ze van elkaar en met elkaar
leren.
5.3. Voor leidinggevenden
De veranderingen in de MBO opleiding, mede ingegeven door het ministerie van OCW, verplicht ons
na te denken over de invulling van het projectonderwijs. Door dat samen met de huidige ervaringen
van studenten en docenten, evaluatie’s en hernieuwde inzichten als uitdaging te zien is het mogelijk
om van deze volgende verplichte onderwijsverandering een succes te maken. Om de adviezen in 5.1
en 5.2 uit te voeren moet ook de omgeving voor de student contextrijk zijn.
Bronnen
Berg, N. van den (2006). Verbindend beroepsonderwijs. ’s-Hertogenbosch: CINOP
Berg, N. van den, Jongh, A. de, Klous, A. & Streumer, J. (2010). De leerafdeling: een specifieke vorm
van werkplekleren. Rotterdam: eigen uitgave
Bolhuis, S. (2009). Leren op de werkplek: epiloog. Opleiding en Ontwikkeling. Tilburg: Fontys
Coppoolse, R., & Vroegindeweij, D. (2010). 75 onderwijsmodellen. Groningen/Houten: Noordhoff
Uitgevers bv
Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2005). Effectief leren. Groningen/Houten:Wolters-Noordhoff
EUROPEN-PEN INTERNATIONAL's mission. Verkregen op 16 januari 2012 van
http://cms.peninternational.info/index.php?id=42
Geerligs, T., & Veen, T. van der (2007). Lesgeven en zelfstandig leren. Assen: Koninklijke Van Gorcum
B.V.
Index of Learning Theories and Models. Verkregen op 16 januari 2012 van
http://www.learning-theories.com/
Jarvis, P. (2006). Towards a comprehensive theory of Human Learning. Oxon: Routledge
Ken Robinson says schools kill creativity. verkregen op 16 januari 2012 van
http://www.ted.com/talks/ken_robinson_says_schools_kill_creativity.html
Ministerie van OCW (2011) Actieplan mbo Focus op Vakmanschap 2011-2015, publicatiedatum:
16-02-2011
SimNet voor mbo. Verkregen op 16 januari 2012 van http://www.simnet.nl/
Simulatie als vervangende bpv. Verkregen op 16 januari 2012 van
http://www.stichtingpraktijkleren.nl/nieuws/item/bericht/simulatie-als-vervangende-bpv/
Spangenberg, F., & Lampert, M. (2009) De grenzeloze generatie, Amsterdam: Nieuwamsterdam
Streumer, J. (red.) (2010) De kracht van werkplekleren, Den Haag: Boom Lemma
Valcke, M. (2010) Onderwijskunde als ontwerpwetenschap, Gent: Academia Press
Zadkine (2011) CREBO 95321 ICT-BEHEERDER COHORT 2011, Rotterdam: Zadkine
Peer review door Lydia
LA1 Peer review van Lydia op Jaap
Ik heb het stuk gelegd naast de Rubrics
-
1. De bronnen zijn niet helemaal volgens de APA richtlijnen.
2. De opbouw van de tekst is wel logisch opgebouwd en vertoont samenhang. Controleer of je
alle begrippen hebt meegenomen.
3. De paper heeft een omvang van meer dan 3000 woorden
4. In het analysemodel ontbreken een aantal begrippen vb. leerstijlen/ leertheorieën; controleer
en ga na of ze ook expliciet gedefinieerd zijn
5. Uitleg waarom je voor dit model gekozen hebt met die begrippen en hun expliciete
argumentatie; dit is niet overal expliciet beargumenteerd
6. De analyse van de drie doelgroepen is niet volledig uitgevoerd volgens het model (zin in leren)
7. Adviezen: De adviezen zijn niet logisch en duidelijk aan de analyse gekoppeld. Ze zijn ‘losse
adviezen”en zijn niet eerder in het stuk genoemd.
8. expliciete theoretische onderbouwing:
Bij punt 3.2 Ervaringsleren kan het je b.v. hebben over het sociaal constructivisme en dan gelijk
de link leggen met deze leertheorie.
Bij de uitkomst van het interview (3.2) kan je dan het behaviorisme (schools willen leren) ook
toevoegen
Let op spellings- en taalfouten. (spellingscontrole)
Ik mis de uitleg: Sterke en zwakke kanten van je model
Ik mis ook de ondersteuners in je model. Je adviseert leidinggevende, maar ik zag eerder niet iets
daarover in het stuk
Reflectie op Peer review
Bij punt 2, de begrippen, heb ik in mijn analysemodel niet de begrippen als uitgangspunt genomen.
Mijn uitgangspunt is vooral een leesbare paper.
Bij punt 4, de begrippen in het analysemodel, geef ik de lezer ruimte. In de hoofdstukken
voorafgaand aan het model leg ik de basis voor dit model. Echter heb ik toch wat informatie
toegevoegd aan H4.1 zoals verwijzingen naar andere hoofdstukken. Zo heb ik ook (punt 5) de
begrippen genoemd en gekoppeld.
Punt 6, de kracht en zwakte, was ik vergeten en heb ik toegevoegd als Hoofdstuk 4.2
De rol voor leidinggevenden in dit model is hooguit het voorzien in middelen om een contextrijke
leeromgeving te creëren. Daarom noem ik ze niet verder in de paper.
PEER-REVIEW verstuurd naar Lydia
Reviewer: Jaap van Gils
Werkstuk van Lydia, Zin in Leren.
Opmerkingen over de opbouw van het werkstuk:
1. Ik zie hoofdstuk 1.5 over de Social Learning Theory. Waarom heb je die theorie aan
hoofdstuk 1 gekoppeld en niet aan hoofdstuk 2, over theorieën?
2. In hoofdstuk 1.3 beschrijf je de basis van het Contextrijk leren met zelfsturing. Komt dit
overeen met wat er in de literatuur als probleemgestuurd leren wordt genoemd?
3. “Sterke en Zwakte van het model” op pagina 12 moet waarschijnlijk een kopje zijn. En je
gaat er niet op in wat dan de kracht en zwakte is van dit model.
4. Bij het stuk over de programmamanager heb je geen theorie gebruikt. Daar zou je een
theoretische onderbouwing kunnen geven over de noodzaak dat hij aanwezig moet zijn op
de werkvloer. (boek leiding geven aan professionals). Of misschien zelfs dat een docent
zelf taken op zich neemt die nu bij een programmamanager zijn neergelegd.
Naar aanleiding van je ANALYSE-MODEL:
5. Bij de uitleg van je model mis ik de koppeling naar de theorie. Je noemt het wel in eerdere
hoofdstukken. Maar ik denk dat je het model duidelijker maakt door bij de uitleg terug te
koppelen naar de theorie. Weer verwijzen naar de bronnen die je eerst hebt uitgelegd.
Welke leertheorieën staan centraal in het model?
6. In het model komen niet alle 3 de doelgroepen naar voren. Wat is de rol van
studentenplein / SDO / teamleider? Die vallen toch niet allemaal onder “ondersteuners?”
Naar aanleiding van je Advies:
7. In het advies komt het CvB wel terug. Is het CvB niet een stap te ver? Waarom niet
adviseren aan de eigen leiding? (Programma manager).
8. Bij de adviezen is geen expliciete en theoretische onderbouwing gegeven. Bij de adviezen
is bijvoorbeeld hoofdstuk 5 van leiding geven aan professionals te gebruiken. Denk aan
het T-profiel waarbij een contextrijke omgeving wellicht meer generalisten als specialisten
nodig heeft?
9. In Thema 12 van Valke staan een aantal tips die intrinsieke motivatie kunnen
aanwakkeren bij studenten. Wellicht kun je dat koppelen aan 3.1 en daarna aan je advies.
Dan geef je ook advies over de problemen die je in 3.1 bespreekt.
Download