Extra oefenvragen bij Regeling De huid 1 Figuur 1 is een stukje van de huid van een mens. a Benoem de verschillende onderdelen. b Welke lagen van de huid zijn levend? c Tegen welke schadelijke invloeden uit de omgeving biedt de huid bescherming? d Beschrijf wat er met de verschillende onderdelen van de huid gebeurt als het warm is en als het koud is. 2 Als bij een schaafwond wat lichtgeel vocht naar buiten komt, welke laag of welke lagen zijn dan beschadigd? 3 Als een schaafwond gaat bloeden, welke lagen zijn dan beschadigd? 4 Bij het tatoeëren worden kleine hoeveelheden inkt in de huid gespoten. Een getatoeëerde lijn bestaat dus uit een rij van kleine hoeveelheden inkt in de huid. De getatoeëerde tekening blijft het hele leven zichtbaar. In welke huidlaag moet de inkt ingebracht worden? 5 Geef aan of de volgende beweringen juist of onjuist zijn a De hoornlaag heeft geen functie meer, daarom sterft hij af. b Bloedvaten zitten wel in de leerhuid maar komen niet in de opperhuid voor. c In de opperhuid vindt geen verbranding plaats. d In de huid is vet opgeslagen. e In figuur 1 is een stukje van de huid afgebeeld. Bij a vinden vele celdelingen plaats. f Een haar bestaat uit hoornstof g Talgkliertjes spelen geen rol bij de regeling van de lichaamstemperatuur. h Talgkliertjes verwijderen afvalstoffen. i Zweetkliertjes zijn kleine uitscheidingsorgaantjes. j Als er zweet wordt uitgescheiden dan vermindert de hoeveelheid warmte die door de huid wordt afgegeven. k In figuur 2 is hetzelfde stukje huid afgebeeld als in figuur 1 alleen op een ander tijdstip. Op het tijdstip van figuur 2 zijn de bloedvaten in de huid nauw. l Als je het koud hebt ga je rillen. Dit wordt veroorzaakt door de spiertjes in de huid. Zenuwstelsel 1 Figuur 1 is een tekening van het zenuwstelsel. a Benoem de onderdelen a, b, c en d. b Kan de persoon de armen nog bewegen als het ruggenmerg bij A beschadigd is? (Veronderstel hierbij dat de persoon in leven blijft maar dat er geen impulsen meer door het ruggenmerg bij A gaan.) En kunnen de benen in dit geval nog bewogen worden? c Is er nog gevoel in de armen als het ruggenmerg bij A beschadigd is? d Geef in figuur 1 het deel van het lichaam, dat gevoelloos is geworden door de beschadiging bij A, een kleur, bijvoorbeeld groen. 2 In figuur 2 is een deel van het ruggenmerg met een tweetal wervels afgebeeld. a Benoem de onderdelen a, b, c en d. b Lopen bij A de impulsen naar het ruggenmerg toe of er van af, of kun je naar aanleiding van deze tekening hier geen uitspraak over doen? 3 Bij een reflex is een aantal onderdelen van het zenuwstelsel betrokken. Die onderdelen staan in de rij hieronder, zet ze in de goede volgorde. (Niet alle onderdelen in de rij zijn bij de reflex betrokken!) a spier b gevoelscentrum c kleine hersenen d gevoelszenuwcel e bewegingszenuwcel f zintuig g bewegingscentrum h schakelcel 4 In figuur 3 is op een zeer schematische wijze een aantal zenuwcellen van het zenuwstelsel getekend; bij p is een cel uit het gevoelscentrum van de hersenschors aangegeven, bij q een cel uit het bewegingscentrum. a In deze figuur is een reflexbaan getekend. Een van beide organen A of B is een pijnzintuig, het andere is een spier. Welk orgaan is het zintuig en welk orgaan is de spier en waaruit kun je dit afleiden? b Op welke plaatsen kunnen in het zenuwstelsel van figuur 3 impulsen ontstaan? c In figuur 3 zijn op verschillende plaatsen met stippellijntjes (p, q, r, s en t) beschadigingen aangegeven. Als zo'n plaats beschadigd is werkt het desbetreffende deel van het zenuwstelsel niet. Gegeven is dat bij elke beschadiging het organisme in leven blijft. Als plaats p beschadigd is en de overige plaatsen niet, voel je dan pijn als het zintuig in figuur 3 geprikkeld wordt? Indien dit het geval is schrijf dan het woordje ja in het desbetreffende vakje van de tabel. Indien dit niet het geval is vul je het woordje nee in. Ga ook na als eik van de plaatsen q, r, s en t beschadigd is, of er pijn gevoeld wordt bij prikkeling van het zintuig. Vul ook deze resultaten in de tabel in. d Als plaats p beschadigd is en de overige plaatsen niet, kan men de spier dan nog samentrek- ken? Ga dit ook na voor de andere plaatsen q, r, s en t. Vul de resultaten in de tabel in. c Als plaats p beschadigd is en de overige plaatsen niet, kan er dan nog een reflex plaatsvinden als het pijnzintuig geprikkeld wordt? Ga dit ook na voor de overige punten q, r, s en t. Vul de resultaten in de tabel in. Bij beschadiging Pijngevoel na prikkeling van zintuig De spier kan samengetrokken worden Reflex kan plaatsvinden P Q R S T 5 Als je medisch onderzocht wordt, dan controleert de arts dikwijls ook een aantal reflexen. Eén ervan is de kniepeesreflex. Deze gaat als volgt. a In figuur 4 zijn de onderdelen die een rol spelen bij deze reflex, schematisch weergegeven. Benoem de verschillende onderdelen. b Je moet het rechterbeen over het linker slaan en slap laten neerhangen. Vervolgens slaat de arts met een hamertje tegen de kniepees vlak onder de knieschijf. De kniepees wordt hier- door even naar binnen gedrukt. Wat zal het gevolg hiervan zijn voor de dijspier: wordt deze een beetje langer of juist een beetje korter of gebeurt er niets mee? c In spieren zitten spierzintuigjes die spanningsveranderingen van de spieren waarnemen. In figuur 4 is zo'n zintuigje getekend. Als de spier- spanning verandert dan vormen deze zintuigjes impulsen die een reflex veroorzaken: dezelfde spier trekt zich even samen. Geef in figuur 4 met pijltjes aan hoe de impulsen bij de knie- peesreflex langs de zenuwcellen lopen. d Als de dijspier zich even samentrekt, welke beweging zal het rechter onderbeen hierdoor maken? Geef dit in figuur 4 met een pijltje aan. e Verloopt deze reflexbeweging bewust of onbewust? Als een arts de kniepeesreflex controleert, dan gaat hij hierbij na of bepaalde onderdelen van het zenuwstelsel nog wel goed functioneren. Welke van de volgende onderdelen van het zenuwstelsel worden dan gecontroleerd: grote hersenen, kleine hersenen, ruggenmerg, gevoelszenuwcel, bewegingszenuwcel? 6 Bij een persoon is het gezichtscentrum beschadigd en uitgeschakeld. a Er nadert een vliegje het oog. Kan deze persoon het vliegje zien naderen? Verklaar je antwoord. b Een gezond persoon sluit de oogleden door een reflex als er een vliegje het oog nadert. Zal deze ooglidreflex ook optreden bij de persoon met het beschadigde gezichtscentrum? Verklaar je antwoord. 7 Geef aan of de volgende beweringen juist of onjuist zijn: a b c d e f g h i j k l m n o p q r De grote en de kleine hersenen vormen samen het centrale zenuwstelsel. Een impuls is niet hetzelfde als een prikkel. Een zenuw bestaat uit een aantal uitlopers van zenuwcellen. Zintuigcellen kunnen impulsen vormen. De cellichamen van de bewegingszenuwcellen liggen in de hersenschors. De lange uitlopers van de bewegingszenuwcellen voeren de impulsen van het ruggenmerg af. Een gevoelszenuwcel is altijd met een zintuigcel verbonden. In de spieren liggen zintuigjes. Als deze geprikkeld worden dan zenden ze impulsen langs de bewegingszenuwcellen naar het ruggenmerg. Schakelcellen liggen uitsluitend in het centrale zenuwstelsel. In de kleine hersenen zitten de bewegingscentra. Iemand ziet een appel en plukt hem. Bij deze gebeurtenis zijn zowel de grote als de kleine hersenen betrokken. Als je over een evenwichtsbalk loopt dan zijn de kleine hersenen hierbij betrokken. Adembewegingen gaan automatisch en worden niet door het zenuwstelsel geregeld. In figuur 1 zijn zeer schematisch hersenen, ruggenmerg en een aantal zenuwbanen getekend; de baan b is een onderdeel van een gevoelszenuwcel. In figuur 1 lopen de impulsen in a naar het ruggenmerg toe. Als in figuur 1 cel c beschadigd is dan kan er geen pijngevoel ontstaan als het pijnpunt geprikkeld wordt. Als in figuur 1 baan a beschadigd is dan kan er geen reflex optreden. Als in figuur 1 baan g beschadigd is dan kan er een reflex optreden via de baan a - b - e – f - h. s t u v w x y z z1 z2 z3 z4 z5 z6 z7 Hormoonklieren geven hun producten aan het bloed af. Hormonen worden door de rode bloedcellen getransporteerd. Hormonen worden door de nieren uit het bloed verwijderd. Hormonen hebben in het algemeen een langzame, maar langdurige werking. Tot de hormoonklieren behoren de nieren en de alvleesklier. Gal kun je een hormoon noemen. Bij extreme kou gaat de schildklier meer hormoon produceren. Als je arbeid verricht dan wordt er meer adrenaline geproduceerd. Als er meer insuline wordt geproduceerd dan vermeerdert het glucosegehalte van het bloed. In figuur 2 zijn met de zwart getekende onderdelen de hormoonklieren van de vrouw aangegeven. In figuur 2 is a de schildklier. Als de klier b in figuur 2 niet goed meer functioneert dan kan er dwerggroei ontstaan. De klier a uit figuur 2 produceert hormonen die de andere hormoonklieren in hun werking besturen. In figuur 2 produceren de klieren e en d hormonen die een tegengestelde werking hebben. Zowel in de nierslagader als in de nierader komt het hormoon adrenaline voor. Zien, het oog 1 In figuur 2 is een tekening van een doorsnee door het oog afgebeeld. a Benoem de onderdelen a tot en met 1. b Is deze doorsnee horizontaal of verticaal door het oog gemaakt? 2 Geef aan of de beweringen juist of onjuist zijn: a b c d e f g h i j k l m n o p q Een zintuigcel is hetzelfde als een zintuig. Een zintuig is alleen gevoelig voor zijn specifieke prikkel. Als je je verbrandt aan een heet voorwerp dan neem je dit waar met je temperatuurzintuigen. Traanvocht wordt door bewegingen van de oogleden verspreid over een deel van de harde oogrok en over het hoornvlies. Oogleden met wimpers kunnen het netvlies tegen een te grote hoeveelheid licht beschermen. Het hoornvlies is een voortzetting van de harde oogrok. Een lichtstraal die het oog binnen valt en het netvlies bereikt gaat achtereenvolgens door het hoornvlies, de lens, de pupil en het glasachtig lichaam. In de gele vlek zitten voornamelijk kegeltjes die gevoelig zijn voor gekleurd licht. Als er veel licht op de iris valt dan veroorzaakt dit de pupilreflex. Een platte lens is het gevolg van een samengetrokken kringspier in het straalvormig lichaam. Als de pupil groter wordt dan valt er meer licht op het netvlies. In het straalvormig lichaam liggen de spiertjes die de hoeveelheid binnenvallend licht regelen. Bij een niet geaccommodeerd oog is het straalvormig lichaam ontspannen. Wij kunnen dan goed in de verte kijken. Als je naar een punt in de verte kijkt dan zie je alle punten dichtbij wazig. Met een bolle lens kun je goed van dichtbij zien. Accommoderen is het groter en kleiner worden van de pupil. Als wij naar een punt dichtbij kijken dan zijn de lensvezelbandjes strak gespannen.