HERHALING U5 EN U6 3H BRON D – UNIDAD 5 VERBOS REFLEXIVOS • Bij een wederkerend werkwoord gebruik je altijd een wederkerend voornaamwoord. • Een wederkerend werkwoord herken je aan SE. Bijvoorbeeld: levantarse, ducharse, etc. • Sommige werkwoorden zijn niet wederkerend in het Nederlands, wel in het Spaans. Bijvoorbeeld llamarse (heten), levantarse (opstaan), acostarse (naar bed gaan). • Het wederkerend vnw staat voor de PV, behalve als er een HEEL ww in de zin staat, dan plak je het wed vnw direct achter het ww. • • • • Voy a levantarme Ik ga opstaan Voy a ducharme Ik ga douchen Me levanto Ik sta op Me lavo Ik was me Zich voorstellen Presentarse Ik stel me voor Me presento Jij stelt je voor Te presentas Hij,zij, u stelt zich voor Se presenta Wij stellen ons voor Nos presentamos Jullie stellen je voor Os presentáis Zij stellen zich voor Se presentan Zich voorstellen Presentarse Ik heb me voorgesteld Me he presentado Jij hebt je voorgesteld Te has presentado Zij, hij, u heeft zich voorgesteld Se ha presentado Wij hebben ons voorgesteld Nos hemos presentado Jullie hebben je voorgesteld Os habéis presentado Zij hebben zich voorgesteld Se han presentado PRESENTE O.T.T PRESENTE PERFECTO V.T.T. BRON G – UNIDAD 5 • Werkwoorden die eindigen op –ECER, - OCER, -UCIR zijn regelmatig, behalve in de 1e persoon enkelvoud (IK), dan verandert de C in ZC. ofrecer conocer conducir ofrezco conozco conduzco ofreces conoces conduces ofrece conoce conduce ofrecemos conocemos conducimos ofrecéis conocéis conducís ofrecen conocen conducen BRON J – UNIDAD 5 Vergrotende trap: Pedro is groter dan Elvira De trui van Pedro is duurder dan de trui van Elvira Verkleinende trap: Elvira is kleiner dan Pedro De trui van Elvira is goedkoper dan de trui van Pedro De verkleinende trap maak je in het Spaans met: MENOS (minder -> verkleinend) De vergrotende trap maak je in het Spaans met: MÁS (meer -> vergrotend ) Deze woorden staan voor het bijv. nw Het woordje que (dan) staat achter het bijv. nw EJEMPLOS Juan se despierta más tarde que Elvira (Juan staat later op dan Elvira) Yo como más temprano que tú Ik eet eerder dan jij Tú hermano es más pesado que el mío. Jouw broer is vervelender dan die van mij. Juan se despierta más tarde que Elvira (Juan staat later op dan Elvira) • De stellende trap (=net zo… als) • TAN + bijv nw + COMO • Mi vestido es tan bonito como tu vestido • Een aantal bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig in de VERGROTENDE TRAP Bijv nw vergelijking vertaling Bueno/a mejor goed – beter Malo/a Peor Slecht - slechter Voorbeelden: Yo soy peor en matemáticas que tú. (EN NIET: Yo soy más peor en matemáticas que tú). Juego peor al fútbol que Iniesta. POR PARA Oorzaak/reden (vanwege) Voor een ontvanger Mi hermano me ha regalado un dvd por mi cumple. Vanwege mijn verjaardag heeft mijn broer me een dvd cadeau gedaan. Tengo un regalo para ti. Ik heb een cadeau voor jou. Bij dagdelen Mening Por la mañana tengo clase de español. ‘s Ochtends heb ik Spaanse les. Para mi hermana el inglés es difícil. Mijn zus vindt Engels moeilijk. Prijs of ruil Doel (om te + heel ww) Puedes comprar el cd por 10 euros en internet. Voor 10 euro kun je de cd op internet kopen. Quedamos para tomar algo? Spreken we af om iets te gaan drinken? 1. La carta es ..................... Carlos. 2. Puedes comprar esta falda .................... 30 euros en mi tienda favorita. 3. .................los americanos el holandés es difícil. 4. ....... la noche tengo clases de baile. 5. Voy a tu casa ...... ayudarte (om je te helpen). 6. He cambiado mis euros ....... dólares. 7. Mi amigo está enfermo, ..... eso no puede salir con nosotros. 8. El sábado ..... la mañana vamos de compras. BRON G – UNIDAD 6 Tener (hebben) Venir (komen) Decir (zeggen) Seguir (volgen) Presente (ott) Tengo Tienes Tiene Tenemos Tenéis Tienen Vengo Vienes Viene Venimos Venís Vienen Digo Dices Dice Decimos Decís Dicen Sigo Sigues Sigue Seguimos Seguís Siguen Presente Perfecto (vtt) He tenido He venido Has tenido Has … venido … He dicho Has dicho … He seguido Has seguido … Gerundio (iets is bezig) Teniendo Diciendo Siguiendo Viniendo BRON I – UNIDAD 6 • Om uit te drukken dat je iets leuk vindt/wat je van iets vindt gebruik je bijvoorbeeld het werkwoord GUSTAR, ENCANTAR, PARECER, INTERESAR, etc. (blz. 63). Deze werkwoorden vervoeg je net zo als GUSTAR. • Me gustan las vacaciones • Me gusta la salsa NIET VERPLICHT VERPLICHT Gusta/gustan Wie of wat iemand leuk vindt A mí me gusta A ti te A él, ella, usted, a Luis le el flamenco. Victoria. bailar. gustan bailar y hacer fotos. los bailes típicos. el flamenco y la salsa. Victoria y Marcos. A nos nosotros/nosotro s A vosotros/vosotra s os A ellos/a ellas/a ustedes/a Laura y a Luis/a mis les • No me gustan las matemáticas. • A mí tampoco (Ik ook niet) • Me encanta el castellano • A mí también (Ik ook) • No me gusta el holandés • A mí sí (Ik wel) • 26, 27b,c, 28a,b,c • Proeftoetsen maken