H1 Vacaciones en la playa werkwoorden voy vas vamos van tengo tiene tenemos me llamo se llama te llamas vivo en hablas inscríbete se encuentra con cantar ganar mira ¿quieres? Mannelijk el presentador el participante el chico el hermano el amigo el hijo el premio el camping el pueblo el número de teléfono Vrouwelijk la participante la chica la hermana la amiga la hija la cancíon la cacíon preferida la ciudad la piscina la playa la tienda las vacaciones los padres Kleuren verde violeta rosa ik ga jij gaat wij gaan zij gaan ik heb hij/zij heeft wij hebben ik heet hij/zij/u heet jij heet ik woon in je spreekt schrijf je in hij/zij ontmoet zingen winnen kijk wil je? de presentator de deelnemer de jongen de broer de vriend de zoon de prijs de camping het dorp het telefoonnummer de deelnemer het meisje de zus de vriendin de dochter het liedje het lievelingsliedje de stad het zwembad het zwembad de tent de vakantie de ouders groen paars roze marrón naranja gris azul amarillo negro blanco rojo Landdingen Holanda holandés holandesa Inglaterra inglés inglesa inglés España español española Francia francés francesa Alemania alemán alemana México mexicano mexicana Italia italiano italiana Overig ¡hola! buenos diás buenas noches hasta luego ¡hasta pronto! no sí vale bien hecho no hay problema ¿y tú? maravilloso, fantástico muy bien grande primer, primero/-a último/-a cerca de bruin oranje grijs blauw geel zwart wit rood Nederland Nederlander Nederlandse Engeland Engelsman Engelse Engels Spanje Spanjaard Spaanse Frankrijk Fransman Française Duitsland Duitser Duitse Mexico Mexicaan Mexicaanse Italië Italiaan Italiaanse hallo! goedendag goedenavond tot ziens tot gauw! nee ja oké goed gedaan geen probleem en jij? fantastisch heel, erg goed groot eerste laatste vlakbij, dichtbij pues también nuestra propia tienda ¿dónde? en Barcelona dus/dan ook onze eigen tent waar? in Barcelona Grammatica Het lidwoord ev mv ev mv de/het de/het een een paar mannelijk el los un unos vrouwelijk la las una unas Meervoud Klinker Medeklinker -o -a M V -> +s -> +es (meestal) Zijn/ser + persoonlijke voornaamwoorden ik jij hij/zij/het/u wij jullie zij/u soy eres es somos sois son Je gebruikt de pers. vnw bijna Nooit. Frases clave ¿Qué tal? Muy bien. ¿Cómo te llamas? Me llamo Rosa. ¿Eres español/española? No, soy holandés/holandesa. ¿Hablas español? No, hablo holandés. ¿Dónde vives? Vivo en Sibrandabuorren, está en Holanda. ¿Es una ciudad? No, es un pueblo. ¿Dónde está? Cerca de Sneek. ¿Cuántos años tienes? Tengo 14 años. ¿Cuál es tu número de teléfono? Es el 06 12234567. ik jij hij zij u wij jullie zij u yo tú él ella usted nosotros, -as vosotros, -as ellos, -as ustedes Hoe gaat het? Heel goed. Hoe heet je? Ik heet Rosa. Ben jij Spaans/Spaanse? Nee ik ben Nederlander/Nederlandse. Spreek je Spaans? Nee, ik spreek Nederlands. Waar woon je? Ik woon in Sibrandabuorre, dat ligt in Nederland. Is het een stad? Nee, het is een dorp. Waar ligt dat? Vlakbij Sneek. Hoe oud ben je? Ik ben 14 jaar. Wat is je telefoonnummer? Het is 06 12234567.