Onderwijshuisvesting en gemeentelijk accommodatiebeleid Inleiding In 1997 is de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting gedecentraliseerd naar de gemeenten. Met de decentralisatie zijn de verantwoordelijkheden die bij de rijksoverheid lagen neergelegd bij de gemeenten en is een aantal verantwoordelijkheden die de gemeente had vóór 1997 bij de schoolbesturen neergelegd. Grosso modo zijn de schoolbesturen nu zelf verantwoordelijk voor al het regulier preventieve en technische onderhoud en vervanging van leermiddelen en meubilair en zijn gemeenten verantwoordelijk voor de bekostiging van dure langcyclische voorzieningen in de huisvesting als nieuwbouw, uitbreiding, ingrijpend onderhoud en grote aanpassingen. Bij het debat over de decentralisatie is de ‘functionele decentralisatie’ (dus alle verantwoordelijkheid voor de huisvesting naar de scholen) als optie naar voren gebracht. Uiteindelijk is daarvoor niet gekozen: de gemeente heeft een regierol ten aanzien van de huisvesting en bovendien werd het financiële risico om alle verantwoordelijkheid over te hevelen naar de scholen te groot geacht. Het onderwijshuisvestingsbeleid dat gemeenten voeren is onderwerp van monitoring. In 1999 en in 2001 is een onderzoek verschenen naar hoe gemeenten het doen. Belangrijkste conclusie in beide onderzoeken is dat gemeenten gezamenlijk het volledige bedrag dat ten behoeve van de onderwijshuisvesting in het Gemeentefonds is gestort (het ‘fictief’ budget) ook daadwerkelijk besteden aan huisvesting. Daar past echter wel de kanttekening bij dat naarmate de gemeenten kleiner worden het gemeentelijk budget niet altijd meteen aan huisvesting wordt besteed. Grotere gemeenten besteden gemiddeld vaker meer aan onderwijshuisvesting dan het fictief budget feitelijk toelaat. Daarnaast blijkt uit de monitoring dat partners op lokaal niveau elkaar weten te vinden. Schoolbesturen zijn al met al tevreden over de wijze waarop gemeenten vormgeven aan hun rol. Op basis van de monitoring heeft de Tweede Kamer en het kabinet meermalen uitgesproken dat er sprake is van een succesvolle beleidsoperatie. Uiteraard is er niet alleen maar positief nieuws. In toenemende mate wordt de toepassing van regelgeving op lokaal niveau als knellend ervaren. Dit komt omdat onze modelverordening onderwijshuisvesting grotendeels gebaseerd is op de systematiek die het ministerie hanteerde vóór de decentralisatie. Daardoor is de overdracht van verantwoordelijkheden van het Rijk naar gemeenten weliswaar soepel verlopen maar er bestaat nu behoefte aan meer flexibiliteit en meer mogelijkheden om lokaal maatwerk te leveren. Agenda voor lokaal maatwerk De VNG heeft in 2002 de agenda voor lokaal maatwerk gepresenteerd. Daarin is een benadering geschetst waarin de gemeente en de schoolbesturen – elk met behoud van de eigen verantwoordelijkheid, maar wel met de wil om op basis van consensus te werken – in overleg treden en bezien of men op een planmatige wijze invulling wil gaan geven aan het lokaal onderwijshuisvestingsbeleid. Daarbij komt aan de orde wat in grote lijnen de doelstellingen zijn voor -2het huisvestingsbeleid en welke voorzieningen in de huisvesting in principe voor de komende jaren noodzakelijk zijn. Tevens worden afspraken gemaakt over integrale huisvestingsplanning en geschillenbeslechting. De gemeenteraad kan vervolgens een kaderstellend integraal meerjarig plan vaststellen op basis van de gewenste richting die de gemeente en de scholen zijn overeengekomen. Afspraken worden vertaald in financiële bedragen die benodigd zijn voor wat is afgesproken en afspraken worden vertaald naar aanpassingen van de lokale verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Bij de wijziging van de modelverordening is tevens een aantal concrete varianten geschetst om meer maatwerk mogelijk te maken, is een aantal extra aan te vragen voorzieningen toegevoegd en is voorzien in een model om de onderwijskundige vernieuwingen in het primair onderwijs te vertalen naar aanpassingen of uitbreiding van het gebouw. Eerder heeft de commissie aangegeven de lijn van de agenda voor lokaal maatwerk te onderschrijven. Functionele decentralisatie ? Ondanks de inspanningen van gemeenten om steeds meer maatwerk te leveren op het lokaal niveau steekt telkens de ‘oude’ discussie over functionele versus territoriale decentralisatie de kop op. De fracties uit het huidige demissionaire kabinet geven aan wel te voelen voor het (op termijn) overhevelen van alle verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting naar scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs is door de huidige minister van OCenW inmiddels aangegeven dat zij streeft naar overheveling van aanpassing binnenkant en onderhoud buitenkant naar de schoolbesturen. Nieuwbouw en uitbreiding blijven bij de gemeente. Eerder heeft uw commissie aangegeven in te kunnen stemmen met deze overheveling van taken onder de voorwaarde dat de regierol van gemeenten voor het overige nadrukkelijk erkend zal worden. De uitspraak van de minister lijkt hieraan tegemoet te komen. Voor wat betreft het primair onderwijs is de minister terughoudender. Overheveling van een deel van de verantwoordelijkheid (onderhoud en kleine aanpassingen) kan in het perspectief van de lumpsumbekostiging in het primair onderwijs wellicht aan de orde zijn. In lijn met de stellingname van de Onderwijscommissie, is de opvatting van het VNG-bureau dat overheveling van verantwoordelijkheden voor onderhoud en aanpassingen in het voortgezet onderwijs wenselijk is. Ten aanzien van een mogelijke overheveling van verantwoordelijkheden in het primair betwijfelen wij of daarvoor een breed draagvlak is bij scholen. Alleen daarom is een functionele decentralisatie voorlopig niet verstandig. Bovendien ontstaat er teveel onrust het in veld als een mogelijke functionele decentralisatie boven de markt blijft hangen. Onderwijshuisvesting als onderdeel van het gemeentelijk accommodatiebeleid Een van de doelstellingen van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting is het efficiënt ruimtegebruik. Hierbij ligt het voor de hand dat gemeenten verder kijken dan alleen de onderwijsgebouwen. De zorgplicht voor de onderwijshuisvesting is immers slechts een van de taken van de lokale overheid. Op diverse andere taken in de onderwijs- of welzijnssfeer heeft de gemeente een verantwoordelijkheid ten aanzien van stichting of exploitatie van gebouwen. -3Een aantal zaken op een rij. Sinds 1 januari 1997 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs in handen van de gemeenten. Met de scholen is er ook nogal wat vastgoed op de begroting van de gemeente neergestreken. Dit heeft bij gemeenten het besef doen ontstaan dat er op het terrein van het bredere accommodatiebeleid binnen welzijn/onderwijs veel meer mogelijk is (onder andere brede school en multifunctionele accommodaties). Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid inzake de kinderopvang. Vanaf 2004 is er weliswaar een ander wettelijk regime ten aanzien van kinderopvang; er blijft een verantwoordelijkheid voor het aanbod. De gemeenten hebben in het kader van BANS een verantwoordelijkheid gekregen voor het ontwikkelen van een sluitende aanpak ten behoeve van 0 tot 6 jarigen. Belangrijk item is het creëren van het noodzakelijke voorzieningenniveau. De herziening van het bibliotheekwezen (professionalisering, uitbreiding en verbreding aanbod) zal de komende jaren een aanvang nemen. Naast bovenstaande taken zijn de volgende belangrijke trends te onderscheiden. De beschikbare ruimte in de gemeente wordt steeds schaarser. Meervoudig gebruik van de grond of ‘inbreiden’ is dan een belangrijk middel om de beperkt beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hiermee samen hangt ook de herstructurering van wijken. Tevens zijn financiële overwegingen urgent; gebouwen zijn duur. Het zo efficiënt mogelijk huisvesten van de diverse functies zoals onderwijs, sport, welzijn en dergelijke en het optimaal beheren en exploiteren van diverse accommodaties is een must. In de praktijk zijn veel gemeenten reeds bezig met de ontwikkeling van gemeentelijk accommodatiebeleid, waarbij zorg, welzijn, sport en onderwijs worden gecombineerd (zowel inhoudelijk als in de gebouwelijke sfeer). Dit accommodatiebeleid is er veelal op gericht om scholen en andere instellingen de gelegenheid te geven zich te richten op hun ‘core-business’ waarbij de randvoorwaarden door de gemeente worden georganiseerd. Als het om onderwijs gaat, kan een van de inhoudelijke redenen hiervoor zijn het onderwijs uit zijn ‘isolement’ te halen en een centrale plaats te geven in de wijk (als metafoor voor de gehele samenleving). Veel brede scholen (vensterscholen, brede buurtscholen, communityschool, open wijkcentra) zijn hiervan het voorbeeld. Vanuit de rijksoverheid, vanuit het maatschappelijk middenveld en vanuit de burger wordt de druk op het voorzieningenniveau in de gemeente opgevoerd. Gemeenten zullen hier met een antwoord moeten komen. Het gaat immers om ‘maatschappelijk vastgoed’ met grotendeels dezelfde kenmerken of problematiek (denk aan de diverse welzijnsinstellingen, incl. buurthuiswerk of dorpshuizen, bibliotheken, centra voor kunstzinnige vorming, kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, scholen, en sportaccommodaties). Op basis van een eerste analyse is vast komen te staan dat het voeren van een accommodatiebeleid in de gemeente opportuun kan zijn. Vastgoeddeskundigen dragen aan dat gemeenten als lokale regisseur bezig zullen moeten gaan met accommodatiebeleid. Wat dit voor consequenties zou moeten hebben voor de VNG-dienstverlening wordt nader onderzocht.