Voorwaarden voor succesvol vakoverstijgend projectonderwijs Kelly Arts en Marieke Rijneveld-Ockers In onderwijsland gonst het van de vakoverstijgende initiatieven. Bij de invoering van de Tweede Fase werd ook het vak algemene natuurwetenschappen (anw) ingevoerd. Vanaf 2007 komt daar het nieuwe bovenbouwvak NLT (Natuur, Leven en Techniek) bij. Hoewel deze nieuwe vakken vakoverstijging niet als primair doel hebben, beslaan ze toch een breed gebied waarin ook de traditionele bèta-vakken gelegen zijn. Ook in de onderbouw wordt vakoverstijging vanuit de overheid gestimuleerd; met de Nieuwe Onderbouw die per augustus 2006 officieel is ingevoerd, wordt aangestuurd op meer samenhang en samenwerking tussen de vakken. Eén van de redenen voor veel scholen om te gaan werken met leergebieden, zoals Mens & Natuur.1 Naast deze vanuit de overheid opgelegde ontwikkelingen, zijn er vakdocenten die vanuit eigen behoefte vakoverstijgende projecten ontwikkelen. Vaak omdat ze graag samenhang aan willen brengen tussen hun eigen vak en een ander vak, waardoor de onnatuurlijke scheiding tussen de vakken verdwijnt. Tekort aan vakoverstijgend lesmateriaal Of de invoering van vakoverstijging nu ‘topdown’ gaat of ‘bottom-up’, in beide gevallen is er behoefte aan vakoverstijgend lesmateriaal. Het aanbod van nieuwe leermiddelen op de markt is gering. Uitgeverijen maken voorlopig een pas op de plaats bij het ontwikkelen van vakoverstijgende leermiddelen omdat de nieuwe eindexamenprogramma’s voor de losse vakken en het nieuwe vak NLT nog volop in ontwikkeling zijn2, daarnaast is de toekomst van anw onzeker3. Ook wij hebben ons gerealiseerd dat er op dit moment een tekort bestaat aan geschreven vakoverstijgend lesmateriaal. Er wordt nu voornamelijk binnen de scholen zelf nieuw lesmateriaal ontworpen door enthousiaste docenten. Wellicht zou het efficiënter zijn als er overkoepelend materiaal ontwikkeld zou worden dat op meerdere scholen gebruikt kan worden. 1 Peter van Aalten, Op weg naar een leergebied, Impuls, januari 2007 2 Jules Warnies, ‘De motor loopt’, NOT Magazine, januari 2007 3 Paul Boddeke, Kees Hooyman, Lodewijk Koster, Alice Veldkamp, Een nieuwe methode voor anw??, NVOX, oktober 2006 Het is daarom interessant om te kijken of er mogelijkheden zijn om dergelijk materiaal te ontwikkelen. In ons onderzoek richten wij ons op projecten die geschreven worden voor gebruik naast de afzonderlijke vakken. We onderzoeken de voorwaarden waaraan het project moet voldoen om succesvol te zijn. Daarnaast kijken we naar wat er nog meer komt kijken bij de invoering van een vakoverstijgend project. Op veel scholen zijn er wel ideeën, maar komen de projecten uiteindelijk niet van de grond. Wij denken dat dit onder andere te maken heeft met de motivatie van het docententeam. Daarom willen we er gedurende dit onderzoek tevens achterkomen wat docenten enthousiasmeert of juist tegenhoudt wat betreft vakoverstijgende projecten en willen we kijken of hier rekening mee gehouden kan worden bij het schrijven van projecten. Voordelen van vakoverstijgend onderwijs Thimo Janssen is erg te spreken over de manier waarop er op de Werkplaats Kindergemeenschap vakoverstijgend gewerkt wordt. Ook Amera Althuizius, Harm de Vries en Nico Vincken zijn overtuigd van de meerwaarde van vakoverstijgend onderwijs. Door vakoverstijgend onderwijs te geven, krijgen de afzonderlijke vakken meer betekenis voor de leerlingen. Op veel scholen worden dezelfde concepten bij elk vak opnieuw uitgelegd. Hierdoor leren de leerlingen niet de verbanden tussen de afzonderlijke vakken te zien. Door deze concepten te verpakken in een vakoverstijgend project kunnen deze verbanden goed zichtbaar worden gemaakt. Bovendien wordt hetzelfde onderwerp op deze manier vanuit verschillende hoeken benaderd, zodat het iedere leerling meer leerlingen aanspreekt. Ook kunnen belangrijke onderwerpen die niet in het Centraal Eindexamen aan bod komen, toch de benodigde aandacht krijgen. Voor de docent is zo’n project extra leuk, omdat leerlingen er erg leuk mee aan het werk gaan en de samenwerking met collega’s heel verfrissend kan zijn. Het onderzoek Om de voorwaarden voor vakoverstijgende projecten boven tafel te krijgen, hebben we bij een aantal docenten een interview (zie bijlage) afgenomen: Amera Althuizius (biologie, Altena College* te Sleeuwijk) Harm de vries (scheikunde, Altena Collega te Sleeuwijk) Nico Vincken (scheikunde, Bouwens van der Boijecollege* te Panningen Thimo Janssen (biologie, Werkplaats Kindergemeenschap** te Bilthoven) * Op deze scholen staat het vakoverstijgend onderwijs nog in de kinderschoenen deze school vindt sinds de oprichting succesvol vakoverstijgend onderwijs plaats ** Op Daarnaast hebben we een klein literatuuronderzoek gedaan. Waarbij we gebruik gemaakt hebben van het tijdschrift NVOX, PGO-verslag van oud-DIO’s, een document van het ministerie van OCW en daarin genoemde referenties. Deze samenwerking wordt in de literatuur ook genoemd als zijnde van belang bij het invoeren van vernieuwingen. Als groepen van docenten zich professioneel aan elkaar verbinden om hun kennis en ervaring met elkaar te delen met betrekking tot het verbeteren van het onderwijs, ontstaat een collegiale samenwerkingscultuur in scholen. Men noemt dit ook wel ‘professional communities’.4 Waarom vakoverstijging vaak niet van de grond komt Het blijkt dus dat er op alle geïnterviewde scholen in meer of mindere mate vakoverstijging plaatsvindt, of dat er in ieder geval behoefte aan is. Maar waarom komt het op sommige scholen maar moeizaam van de grond, terwijl het op andere scholen wel goed loopt? Voordat wij dit onderzoek startten, verwachtten wij dat dit komt doordat er op veel scholen slechts een handjevol docenten aan vakoverstijgende projecten wil meewerken. De voornaamste reden die daarvoor wordt gegeven, is dat sommige docenten bang zijn dat hun vak onvoldoende tot zijn recht zou komen in een project. Met name in de bovenbouw zijn veel docenten terughoudend, omdat de tijd voor een vakoverstijgend project af gaat van de tijd om de leerlingen voor te bereiden op het Centraal Eindexamen. Veel docenten zien echter wel wat in vakoverstijgende projecten, maar zijn toch erg terughoudend om er aan mee te werken. Dit lijkt samen te hangen met de mate waarin en de manier waarop vakoverstijgende projecten gestimuleerd worden door de schooldirectie. 4 F. Geijsel, P. Sleegers, Aangrijpingspunten voor innovatie: schoolorganisatie en schoolleiding, Onderwijskundig Lexicon III, 2000 Het materiaal voor zo’n project wordt meestal door de docenten zelf ontwikkeld, die daar wel de benodigde uren en honorering voor willen zien. Bovendien moet de school ruimte maken in het lesrooster en materialen leveren om een project te kunnen realiseren. Daarom wordt er geadviseerd om bij het ontwikkelen van een project de beperking van kosten en materiaal goed af te wegen tegen de aantrekkelijkheid van het project. Absolute voorwaarde is ook dat het project zijn vooraf vastgestelde doel ook bereikt! Als leerlingen het project meer als een gezellig dagje uit beschouwen, gaat het project zijn doel voorbij en dat zal het enthousiasme van docenten doen dalen. Vernieuwingen en motivatie Waar heel erg voor opgepast moet worden, is dat vakoverstijging niet aan docenten opgedrongen moet worden. Laat dit over aan de docenten die er wèl zin in hebben. Dit hoeft ook helemaal geen probleem te zijn. Als er een aantal docenten zijn die de kar trekken, zijn er altijd wel docenten die eraan mee willen werken. Als zij door positieve ervaringen enthousiast worden, kan na een tijdje het organisatorische stokje worden doorgegeven en ontstaat een soort van sneeuwbaleffect. Het wordt pas een probleem wanneer de docenten die de kar trekken alleen blijven staan en zelf hun motivatie verliezen omdat de inzet van hun collega’s achterwege blijft. In de literatuur wordt een drietal factoren genoemd die het vernieuwende gedrag van docenten bevorderen of belemmeren. Ten eerste wordt genoemd de visie die men heeft op het beroep leraar. De leraar kan gezien worden als uitvoerder (restricted professionality) of hij kan vakoverstijgend denken en zich betrokken voelen bij het onderwijs op de hele school (extended professionality). Die laatste visie is een stimulans voor vernieuwingen binnen een school. Ten tweede worden psychologische factoren genoemd, waarbij leraren hun afweging maken over het nut van de vernieuwingen. Wat kost het mij en wat levert het mij op? Dit kan zowel ten gunste als ten nadelen van een vernieuwing uitpakken. Daar komt bij dat er bij een vernieuwingsproces verschillende stadia van betrokkenheid te onderscheiden zijn. In eerste instantie zijn leraren op zichzelf gericht, daarna op de taak en tenslotte op de ander: leerlingen en collega’s. Tot slot wordt nog gesproken over verandercompetenties, waarbij vooral stabiele persoonlijkheidskenmerken van belang zijn bij vernieuwingen. 5 De ene docent zal dus eerder vernieuwend gedrag vertonen dan de andere docent. Deze vernieuwende docenten zullen eerder bereid zijn mee te werken aan een vakoverstijgend project. Een vakoverstijgend project opzetten en begeleiden is een taak buiten het lesgeven in het eigen vak. Hierbij kom je in contact met collega’s, door deze samenwerking groeit je gevoel van competentie en ontstaat er, indien de samenwerking succesvol is, een goede sfeer en een groepsgevoel. Taken buiten het lesgeven in eigen vak, groepsgevoel en gevoel van competentie worden in de literatuur genoemd als factoren die de motivatie van docenten positief beïnvloeden. 6 Motivatie is het fysiologische proces dat zorgt voor richting, kracht en voortduring van bepaald gedrag. 7 De vernieuwende docenten zullen dus door hun deelname aan vakoverstijgende projecten nog meer gemotiveerd raken. Wanneer dit resulteert in nieuwe projecten en deze docenten erin slagen collega’s te enthousiasmeren ontstaat het sneeuwbaleffect waarover hierboven gesproken wordt. 5 L. van der Bolt, F. Studulski, A.L. van der Vegt, D. Bontje, De betrokkenheid van de leraar bij onderwijsinnovaties, een verkenning op basis van literatuur, MinOCW, juni 2006 6 J. Muijs, P. Rijneveld, S. Tursuçu, Waar halen ze het vandaan? Ondezoek naar motivatie van docenten in het voortgezet onderwijs, PGO IVLOS, Universiteit Utrecht, 2006 7 P.K. Murphy, A motivated Exploration of Motivation Terminology. Comtemporary Educational Psychology 25, 2000 Eisen aan een project Hoe moet een vakoverstijgend project er nu uit komen te zien, wil het op meerdere scholen gebruikt gaan en kunnen worden? Allereerst moet het project een duidelijke meerwaarde hebben voor de leerlingen. Er moet een duidelijk einddoel beschreven worden met richtlijnen hoe hier naar toe te werken. Op deze manier behoudt de school de ruimte om het naar eigen mogelijkheden vorm te geven. De voorkeur van veel docenten gaat uit naar bepaalde werkweken, zodat de leerlingen er een volledige week mee bezig zijn en dan een eindproduct inleveren. Bovendien is dit organisatorisch ook praktischer. Het eindproduct kan een verslag zijn, een ontwerp, een poster, etc. De eisen voor het eindproduct moeten ook duidelijk worden opgenomen in de docentenhandleiding. Het project wordt geschreven voor de leerlingen, dus in leerlingentaal, en moet hier zoveel mogelijk op aansluiten. Het is dus zeer wenselijk om het project zo op te zetten dat de leerlingen zelf ook keuzevrijheid hebben voor bijvoorbeeld een deelvraag of onderzoek. Een project is een mooie gelegenheid om leerlingen vaardigheden op te laten doen die er in de reguliere lessen vaak bij inschieten. Het zou goed zijn om hier bij het schrijven van het project rekening mee te houden, zo zou een onderzoek een deel van het project kunnen zijn. Tevens wordt door de docenten geadviseerd een maximum van 50% theorie aan te houden. Conclusie Veel docenten vinden het geven van vakoverstijgend onderwijs van groot belang voor een beter begrip van bepaalde concepten door leerlingen. Met name in de bèta-hoek groeit de behoefte aan vakoverstijgende onderwijsvormen, zoals projecten. Doel van ons onderzoek was het achterhalen van de voorwaarden waaraan een vakoverstijgend project moet voldoen. Uit de interviews die wij hebben afgenomen hebben we een aantal belangrijke projectgebonden voorwaarden kunnen halen (zie figuur 1). Tevens wilden we erachter komen wat docenten demotiveert of juist enthousiasmeert als het vakoverstijgende projecten betreft. De motivatie van docenten om mee te werken aan een vakoverstijgend project blijkt voor een deel af te hangen van de stimulatie vanuit de schooldirectie. Er zijn een aantal belangrijke voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een project succesvol in te voeren waarmee bij het schrijven van het project zelf geen rekening gehouden kan worden. Deze voorwaarden hebben wij de schoolgebonden voorwaarden genoemd (zie figuur 1), de schooldirectie speelt een belangrijke rol bij de realisatie van deze voorwaarden. Het blijkt dat deze schoolgebonden voorwaarden belangrijker worden gevonden dan de projectgebonden voorwaarden. Schoolgebonden Ruimte in zowel het lesrooster als in het gebouw Voldoende (geld voor) materiaal Honorering voor eventuele extra werkzaamheden Gemotiveerd docententeam Projectgebonden Duidelijke meerwaarde voor leerlingen Leerlingentaal Aanéénsluitende week Keuzemogelijkheden Ongeveer 50% praktijk en 50% theorie Korte, duidelijke docentenhandleiding Fig.1. Schoolgebonden en projectgebonden voorwaarden voor succesvol vakoverstijgend projectmatig onderwijs Overigens is het zo dat het van het type docent afhangt welke voorwaarden het belangrijkst worden gevonden. Zwart-wit gezien zijn er twee typen docenten te onderscheiden. Er zijn docenten die hun eigen vak belangrijker vinden dan het aanbrengen van samenhang tussen verschillende vakken en niet bereid zijn tijd te investeren in vakoverstijgende projecten. Deze docenten zullen eerder geneigd zijn mee te werken aan een project wanneer het op een presenteerblaadje wordt aangeboden. Daarnaast zullen zij het belangrijk vinden dat het project concepten bevat die terugkomen op het centraal examen, zodat het project ook als doel heeft de leerlingen daarop voor te bereiden. Aan de andere kant zijn er docenten die een duidelijke meerwaarde zien in vakoverstijging. Deze docenten vinden het misschien zelfs leuk om zelf het materiaal te ontwerpen en daarin extra tijd en energie te steken. Scholen waarop vooral het eerste type docenten werken kunnen misschien over de streep getrokken worden wanneer er landelijk vakoverstijgende projecten ontwikkeld zullen worden die door iedere school gebruikt kunnen worden. Aan de andere kant moet de mogelijkheid tot het zelf ontwikkelen van materiaal blijven bestaan. Voor het tweede type docent kan dit namelijk erg motiverend zijn. Bovendien komt het werken met eigen materiaal de betrokkenheid ten goede. Wanneer de schooldirectie het belangrijk vindt dat er op school vakoverstijgend onderwijs plaatsvindt is het belangrijk dat ze dit niet opdringen, maar stimuleren en mogelijk maken.