Kan het er mee door? rapportage over een tussentijdse evaluatie van het project Cultuurschool van het Volksbuurtmuseum te Den Haag Bureau Advies Research en Training augustus 2003 Peter van der Zant Samenvatting, conclusies en aanbevelingen Het project Cultuurschool van het Volksbuurtmuseum is een vierjarig project, gefinancierd door het Ministerie van OC&W en de gemeente ’s-Gravenhage. De beide financiers verzochten aan Bureau A.R.T., halverwege de vierjarige periode, een korte tussentijdse evaluatie uit te voeren van het project tot nu toe, ten einde een besluit te kunnen nemen over de verdere financiering van het project. Bureau A.R.T. voerde gesprekken met veertien sleutelpersonen die betrokken zijn of waren bij het project en analyseerde alle relevante schriftelijke informatiebronnen. Dit is het rapport waarin de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie worden beschreven. De evaluatie leidt tot de volgende conclusies: Conclusie 1 Het project Cultuurschool van het Volksbuurtmuseum is een uniek project, met – naast een lokaal belang – een nationale betekenis. Dit heeft onder andere te maken met landelijke ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van cultuur(profiel)scholen, de herijking van de basisvorming en de bijzondere kenmerken van de Cultuurschool in vergelijking met andere cultuur(profiel)scholen. De betrokkenheid van SLO en ook KPC en Cultuurnetwerk.nl is een treffende illustratie van de betekenis van het project. Ook de lokale betekenis is groot, door de mogelijkheden die de Cultuurschool biedt aan lokale culturele instellingen zoals het Haags Gemeente Archief om hun projecten beter in te bedden in het voortgezet onderwijs. Bovendien geeft het project Cultuurschool de mogelijkheid aan de gemeente Den Haag zich met een uniek concept ook landelijk te profileren. Conclusie 2 Er is in de praktijk een groot verschil te constateren tussen het oorspronkelijke concept van de Cultuurschool, zoals dat in de Verenigde Staten is ontwikkeld en in Nederland aanvankelijk is gepresenteerd (leerlingen verblijven circa de helft van de tijd buiten de school om te leren in culturele instellingen; het curriculum staat grotendeels in het teken van cultuur) en de feitelijke uitwerking van het concept tot nu toe (ontwikkeling van een aantal vakoverstijgende educatieve projecten rondom tentoonstellingen die tezamen na vier jaar slechts enkele procenten van het curriculum betreffen). Conclusie 3 Het concept Cultuurschool is vanaf het begin van het project onduidelijk geweest. Er hebben zich de afgelopen twee jaar tal van koerswijzigingen voorgedaan in de uitwerking van het concept. Het Volksbuurtmuseum acht deze koerswijzigingen integraal onderdeel van het project, maar het project wordt daarmee extra gecompliceerd (met name voor de school die het concept moet implementeren): niet alleen een zoektocht naar de implementatie van het concept, maar ook nog eens een zoektocht naar het concept zelf. Conclusie 4 Er is bij de start van het project onvoldoende aandacht geweest voor de voorwaarden waaronder het concept Cultuurschool in Nederland in een school voor voortgezet onderwijs kan worden ingevoerd. Ook is er nog te weinig aandacht besteed aan structurele samenwerking met andere culturele instellingen in Den Haag. Conclusie 5 Het Volksbuurtmuseum heeft de afgelopen jaren bij de uitvoering van het project samengewerkt met het Johan de Witt College. Er zijn echter vooraf geen duidelijke afspraken gemaakt tussen Volksbuurtmuseum enerzijds en het Johan de Witt College anderzijds. Mede daardoor is er momenteel onduidelijkheid over de positie van het Johan de Witt College in het geheel. Het Volksbuurtmuseum heeft contacten gelegd met Dalton Den Haag om het project Cultuurschool op deze school te kunnen voortzetten. Er zijn echter verschillende argumenten om het Johan de Witt College naast Dalton Den Haag te (blijven) betrekken in het tweede deel van het project en niet een andere school deze rol volledig te laten overnemen. Conclusie 6 Er is in het project Cultuurschool tot nu toe te weinig aandacht geweest voor het proces, dat wil zeggen de (stappen die leiden naar) implementatie van het concept. Het Volksbuurtmuseum richt zich vooral op de inhoudelijke ontwikkeling van vakoverstijgende projecten en acht het proces van invoering (met alle onderdelen daarvan, zoals het creëren van draagvlak bij directie en medewerkers, het intern en extern communiceren over het project, het planmatig laten verlopen van de implementatiestrategie, het vergaren van de noodzakelijke middelen en dergelijke) primair een zaak van de school. Maar ervaring met onderwijsvernieuwingsprocessen leert dat scholen daarin zeker begeleid en gefaciliteerd moeten worden. Conclusie 7 Ondanks de constatering dat er weinig aandacht is geweest voor het proces, is er (impliciet) veel ervaring opgedaan met het implementeren van het concept Cultuurschool in een school voor voortgezet onderwijs. Het zou zinvol zijn deze ervaringen te ordenen en te bundelen, zodat deze ter beschikking kunnen worden gesteld aan andere scholen, mede in het licht van de ervaringen van andere cultuur(profiel)scholen in Nederland. De conclusies leiden tot het volgende advies van Bureau A.R.T. aan het Ministerie van OC&W en de gemeente ’s-Gravenhage: Advies 1 Continueer de bijdragen van de gemeenten Den Haag en het Ministerie van OC&W aan het project. Stopzetting van deze bijdragen leidt tot vernietiging van belangrijke ervaring en kennis op het terrein van cultuureducatie. Bovendien leidt stopzetting tot stagnatie in andere projecten, zowel van Haagse culturele instellingen als van landelijke instanties zoals de SLO. Advies 2 Stel de ambities van het project Cultuurschool voor de termijn van de komende twee jaar bij. Laat niet de succesvolle introductie van de Cultuurschool in Nederland het doel van het project zijn, maar het zoveel mogelijk relevante ervaring opdoen in het voortgezet onderwijs met cultuurgebaseerd onderwijs. Advies 3 Blijf, gegeven deze bijgestelde ambitie, het Johan de Witt College betrekken bij de voortzetting van het project; deze school heeft een ‘natuurlijke’ relatie met het Volksbuurtmuseum, ook qua geografische ligging en multiculturele leerlingenpopulatie. Dalton Den Haag kan een goede aanvulling in het project betekenen, vanwege de andersoortige leerlingenpopulatie en de betere aansluiting op de onderwijsmethode. Advies 4 Sluit bij de samenwerking telkens een duidelijk convenant tussen het Volksbuurtmuseum en de betreffende school, met evenwicht in de inbreng van beide samenwerkingspartners en een duidelijke beschrijving van de inbreng die elke partner heeft in het project gedurende de komende twee jaar. Advies 5 Besteed in het kader van het project Cultuurschool de komende twee jaar niet alleen aandacht aan de verdere inhoudelijke ontwikkeling van vakoverstijgende projecten, maar ook aan de (stappen in de richting van) implementatie, dat wil zeggen aan het proces van invoering van de Cultuurschool. Advies 6 Breng in de projectleiding van de Cultuurschool meer evenwicht aan, door de rol van de school in het project te versterken in verhouding tot de rol van het Volksbuurtmuseum. Overweeg daartoe een splitsing aan te brengen in het budget voor de Cultuurschool: een deel van het budget voor het Volksbuurtmuseum (t.b.v. de verdere ontwikkeling van vakoverstijgende projecten) en een ander deel (bijvoorbeeld 50%) voor de school of scholen waarmee wordt samengewerkt (t.b.v. de implementatie op de school). Met het budget voor de school kunnen op de school medewerkers enige tijd worden vrijgesteld voor hun bijdrage aan het project en kan desgewenst externe begeleiding bij het procesmanagement (bijvoorbeeld van het Haags Centrum voor Onderwijsbegeleiding) worden ingehuurd. Advies 7 Streef de komende twee jaar naar een nauwere en meer structurele samenwerking tussen het Volksbuurtmuseum enerzijds en andere culturele instellingen in Den Haag anderzijds, zodat voor het initiatief meer draagvlak in de gemeente ontstaat. Betrek bij deze samenwerking in elk geval ook het Koorenhuis, als belangrijkste centrum voor cultuureducatie in de stad. Advies 8 Plaats de ervaringen die op deze wijze met cultuurgebaseerd onderwijs worden opgedaan meer in het bredere perspectief van de cultuur(profiel)scholen in Nederland (en eventuele door OC&W gefinancierde pilots) en sluit in de subsidiecriteria voor de komende twee jaar aan bij de criteria die door Sardes zijn voorgesteld, zoals: Het jaarlijks opstellen van een plan, met aandacht voor de betrokkenheid van ouders en leerlingen; De bereidheid om de ervaringen en resultaten naar andere scholen over te dragen. Vraag in dit verband ook aan de scholen (Johan de Witt College en Dalton) en aan het Volksbuurtmuseum zowel na een jaar als na afloop van het project een korte rapportage te schrijven, waarin verslag wordt gedaan van de ervaringen die zijn opgedaan met de introductie van cultuurgebaseerd onderwijs in de school (met aandacht voor hindernissen, mogelijkheden, valkuilen, noodzakelijke middelen, communicatie, instrumenten om draagvlak te verkrijgen e.d.).