bachelor of science in de pedagogische wetenschappen

advertisement
BACHELOR OF SCIENCE IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Horizontale coherentie
Met de horizontale coherentie bedoelen we de manier waarop de verschillende
opleidingsonderdelen binnen een studiejaar samenhangen. De globale inhouden van
respectievelijk de studiejaren en de opleidingsonderdelen, evenals de globale begin- en
eindsituaties kunnen hierin niet los van elkaar gezien worden.
De Bachelor in de pedagogische wetenschappen situeert de pedagogische wetenschappen als
een sociaal wetenschappelijke discipline met een eigen identiteit en met een zinvol sociaal en
pedagogisch handelen als uitgangspunt. De pedagoog wordt als wetenschapper en als ‘reflective
practitioner’ gevormd. Het is in die zin logisch dat de verschillende studiejaren van de
opleiding steunen op een grondige methodologische basis. De pedagoog wordt opgeleid
binnen een geheel van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en technieken.
De opleiding put ook uit een ondersteunende laag, met plaats voor de sociologie, culturele
antropologie, en gedragsecologie. Een pedagoog steunt zijn handelen immers mede op de studie
van andere sociale wetenschappen en tot op zekere hoogte de biologische wetenschappen. De
fysieke mens maakt onlosmakelijk deel uit van een sociale context. De ondersteunende laag
voorziet ook in de nauwe band met de psychologie. De pedagoog heeft nood aan kennis over de
psychische ontwikkeling van de mens en de grote psychologische modellen die de
hulpverlening en het pedagogisch handelen ondersteunen. De kwintessens van de opleiding
wordt gevormd door de pedagogische kern. Daarin komen opleidingsonderdelen aan bod
waarin het pedagogisch fundament in zijn historische, vergelijkende, culturele en
wetenschapstheoretische context en in relatie met een onderwijskundig, sociaal agogisch en
orthopedagogisch perspectief bestudeerd wordt. De jaarlijks sterker wordende differentie naar
afstudeerrichtingen ligt ingebed in de actuele paradigmata van diversiteit, inclusie, en werk met
jeugdigen en volwassenen. De richtingen worden in het derde jaar verbijzonderd in een reeks
richtingsspecifieke opleidingsonderdelen.
De pedagogiek als handelingswetenschap is geïntegreerd verbonden met de praktijk. De
praktijklaag van de opleiding omvat de pedagogische en sociaal agogische praxis, de
organisatievormen en systemen waarbinnen deze plaatsgrijpt, en de klinische deskundigheid.
De vorming tot ‘reflective practitioner’ wordt verder verbijzonderd binnen de richtingen toe in
de hoop op die manier de toegang tot het arbeidsveld te vergemakkelijken. Tenslotte vormt de
praktijk de basis van een deontologische laag met plaats voor ethische bevraging en
verantwoorde deontologie van handelen en wetenschapsbeoefening.
1
Eerste jaar
Het eerste jaar Bachelor in de pedagogische wetenschappen beoogt een brede basisvorming en
steunt op de eindtermen secundair onderwijs. De basisvorming wordt vertaald in een reeks
‘algemene’ opleidingsonderdelen waarbinnen vier subgroepen te onderscheiden zijn:
1. Een methodologische basis die het wetenschappelijk onderzoek voorbereidt middels het
opleidingsonderdeel Methoden en technieken van onderzoek I.
Het opleidingsonderdeel Methoden en technieken van onderzoek I beoogt in het bijzonder “het
kunnen uitleggen van de statistische en data-analytische methodes waarop theorieën en
onderzoeken in de opleiding steunen; inzicht hebben in de basisconcepten van statistische
inferentie die algemeen gebruikt worden in de pedagogische literatuur; en beschikken over de
basiskennis die voorbereidt op meer geavanceerde technieken en methoden”.
2. Een ondersteunende laag met daarin sociaal-wetenschappelijke opleidingsonderdelen die
buiten de pedagogische wetenschappen vallen maar ze mede onderbouwen zoals Psychologie,
Sociologie, Culturele antropologie en Gedragsecologie.
Het opleidingsonderdeel Psychologie beoogt in het bijzonder “kennis hebben van de
verschillende onderzoeksonderwerpen binnen het ruime veld van de wetenschappelijke
psychologie; belangrijke onderzoeksmethoden en –resultaten kunnen bespreken en toepassen
op de actuele opvoedingspraktijk.”
Het opleidingsonderdeel Sociologie beoogt in het bijzonder “beschikken over basiskennis
sociologische analyse en sociologische verbeelding.”
Het opleidingsonderdeel Culturele Antropologie beoogt in het bijzonder “het zich bewust zijn
van het belang van culturele verschillen en van de problematiek van de interculturaliteit in het
kader van de hedendaagse mondialisering en postkolonialiteit. Inzicht hebben in en kennis
hebben van de centrale begrippen en theorieën van de cultuurantropologische discipline.”
Het opleidingsonderdeel Gedragsecologie beoogt in het bijzonder “het kunnen betrekken van
cultuurwetenschappelijke,
psychologische,
sociologische,
biologische
en
economische
inzichten op pedagogische ontwikkelingen en processen. Het kunnen beschrijven en verklaren
van menselijk gedrag bij het individu of in groep.”
3. De pedagogische kern betreft algemene opleidingsonderdelen die de kwintessens van de
opleiding uitmaken, zoals Fundamentele pedagogiek I, Onderwijskunde, Orthopedagogiek en
Sociale Agogiek I.
2
Het opleidingsonderdeel Fundamentele Pedagogiek I beoogt in het bijzonder “het kunnen
oordelen over het al dan niet pedagogisch verantwoord zijn van fenomenen.”
Het opleidingsonderdeel Onderwijskunde beoogt in het bijzonder “informele en/of formele
leersituaties kunnen analyseren; historisch gegroeide visies op leren en instructie op hun sterkte
en zwakte kunnen analyseren; aanpakken m.b.t. curriculumontwikkeling, instructional design
en evaluatie kunnen situeren.”
Het opleidingsonderdeel Orthopedagogiek beoogt in het bijzonder “beschikken over een
basiskennis m.b.t. de orthopedagogiek en het problematiseren van de leefsituatie van een aantal
mensen met een speciale nood.”
Het opleidingsonderdeel Sociale agogiek beoogt in het bijzonder “theorievorming en praktijken
van sociaal en educatief werk in relatie tot sociaal politieke ontwikkelingen kunnen kaderen;
inzicht hebben in basisconcepten sociaal werk en pedagogische arbeid.”
4. De praktijk laag betreft algemene opleidingsonderdelen die gericht zijn op de samenhang en
wisselwerking tussen theorie en praktijk zoals Pedagogische en sociaalagogische praxis.
Het opleidingsonderdeel Pedagogische sociaalagogische praxis beoogt in het bijzonder “in
staat zijn om, op basis van gerichte directe en indirecte contacten met het educatieve veld uit te
maken of de keuze voor het ingeslagen opleidingsparcours gerechtvaardigd is.”
Tweede jaar
De methodologische basis, de ondersteunende laag, de pedagogische kern en de praktijklaag uit
het eerste jaar vormen ook de basis in het tweede jaar van de Bachelor. Bijkomend wordt een
deontologische laag ingeleid.
1. De methodologische basis betreft algemene opleidingsonderdelen die het wetenschappelijk
onderzoek verder onderbouwen en verdiepen zoals Kwantitatieve en kwalitatieve methoden en
technieken en Academische zoek- lees- en schrijfvaardigheden.
Het opleidingsonderdeel Kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken beoogt in het
bijzonder “het kunnen uitbouwen van een methodologische en onderzoekstechnische basis voor
wetenschappelijk onderzoek met inbegrip van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten.”
Het opleidingsonderdeel Academische zoek-, lees-, en schrijfvaardigheden beoogt in het
bijzonder “het kunnen opzoeken van informatie, verwerken en rapporteren; het kunnen
formuleren van een wetenschappelijke probleemstelling.”
3
2. De ondersteunende laag betreft algemene opleidingsonderdelen die verwijzen naar sociaalwetenschappelijke opleidingsonderdelen buiten de pedagogische wetenschappen maar die de
kern mede onderbouwen en verdiepen zoals Ontwikkelingspsychologie en Fysiologie.
Het opleidingsonderdeel Ontwikkelingspsychologie beoogt in het bijzonder “de klassieke en
recente theorieën betreffende de psychische ontwikkeling kunnen verklaren via een kritische en
systematisch-vergelijkende analyse; op zelfstandige wijze menselijk gedrag genuanceerd en
vanuit diverse ontwikkelingstheorieën kunnen interpreteren.”
Het opleidingsonderdeel Fysiologie beoogt in het bijzonder “inzicht hebben in de biologische
basis van psychologische processen en hun uitingen in gedrag en beleving.”
3. De pedagogische kern betreft algemene opleidingsonderdelen die de kwintessens van de
opleiding verder verbreden zoals Historische Pedagogiek I, Comparatieve en internationale
pedagogiek, Wetenschapstheoretische grondslagen van de pedagogiek, en Cultuur en educatie.
Het opleidingsonderdeel Historische pedagogiek I beoogt in het bijzonder “het kunnen
begrijpen en interpreteren van het pedagogische verleden met behulp van verschillende
'conceptuele werktuigen'.”
Het opleidingsonderdeel Comparatieve en internationale pedagogiek beoogt in het bijzonder
“het kunnen vergelijken van educatieve processen, structuren en verschijnselen met
gelijkaardige systemen in andere landen, met het oog op beter inzicht en probleemoplossend
vermogen in eigen context en in projecten waarin pedagogen betrokken zijn.”
Het opleidingsonderdeel Wetenschapstheoretische grondslagen van de pedagogiek beoogt in
het bijzonder “inzicht hebben in de problematiek van wetenschappelijkheid van de
pedagogiek.”
Het opleidingsonderdeel Cultuur en educatie beoogt in het bijzonder “kennis hebben van
theorie, praktijk en onderzoek rond cultuur, educatie en geletterdheid.”
4. De praktijk laag betreft algemene opleidingsonderdelen die de samenhang en wisselwerking
tussen theorie en praktijk verder onderbouwen en verdiepen zoals Pedagogische
sociaalagogische systemen en Klinisch pedagogische en sociaalagogische praxis.
Het opleidingsonderdeel Pedagogische en sociaalagogische systemen beoogt in het bijzonder
“pedagogische en sociaalagogische interventiesystemen (op macro-niveau) in hun onderlinge
samenhang kunnen situeren; gericht kunnen handelen in geïnstitutionaliseerde pedagogische
contexten.”
4
Het opleidingsonderdeel Klinisch pedagogische en sociaalagogische praxis beoogt in het
bijzonder “het kunnen inschatten van het grensgebied tussen 'reguliere' en 'specialistische'
pedagogische en sociaalagogische interventies; het kunnen interpreteren van gedragingen van
kinderen, jeugdigen en volwassenen vanuit een klinisch pedagogisch en sociaalagogisch
perspectief.”
5 De deontologische laag betreft algemene opleidingsonderdelen die toegevoegd worden
vanuit ethisch en deontologisch perspectief, zoals Ethica.
Het opleidingsonderdeel Ethica beoogt in het bijzonder “het geïnformeerd, zorgvuldig en
kritisch kunnen denken over actuele morele problemen, op basis van moraaltheoretische
inzichten. Het kunnen analyseren en oriënteren van de pedagogische en agogische taakstelling
vanuit een hedendaags empirisch- en normatief ethisch perspectief.”
Derde jaar
Het derde jaar van de opleiding bouwt voort op de eindtermen van de opleidingsonderdelen die
verder verdiept werden in de tweede Bachelor. Er wordt verder gedifferentieerd maar
afstudeerrichtingsspecifieke opleidingsonderdelen, die de rechtstreekse aanloop vormen naar de
Master of science in de pedagogische wetenschappen met als afstudeerrichtingen ‘Pedagogiek
en
onderwijskunde’
enerzijds
en
‘Orthopedagogiek’
anderzijds.
Er
wordt
verder
gedifferentieerd naar afstudeerrichtingsspecifieke opleidingsonderdelen, die de rechtstreekse
aanloop vormen naar de Master of science sociaal werk.
1. De methodologische basis betreft algemene opleidingsonderdelen die het wetenschappelijk
onderzoek verder onderbouwen en verdiepen zoals Modellen van empirisch onderzoek I.
Het opleidingsonderdeel Modellen van empirisch onderzoek I beoogt in het bijzonder “het
kunnen
uitdiepen
van
een
methodologische
en
technisch-analytische
gefundeerde
theoriebenadering en van het experiment.”
2. De ondersteunende laag betreft algemene opleidingsonderdelen die verwijzen naar sociaalwetenschappelijke opleidingsonderdelen buiten de pedagogische wetenschappen maar die ze
mede verder onderbouwen en verdiepen, zoals de Psychologische modellen van hulpverlening.
Het opleidingsonderdeel Psychologische modellen van hulpverlening beoogt in het bijzonder
“de basisbegrippen en ontwikkelingen binnen de onderscheiden psychotherapeutische
referentiekaders kennen en verstaan; verschillende basismodellen van hulpverlening kunnen
toepassen.”
5
3. De pedagogische kern betreft algemene opleidingsonderdelen die de kwintessens van de
opleiding verder verbreden zoals Fundamentele pedagogiek II, Diversiteit en inclusie en
Jeugdbescherming en bijzondere jeugdzorg.
Het opleidingsonderdeel Fundamentele pedagogiek II beoogt in het bijzonder “het kunnen
interpreteren en evalueren van verschuivingen in pedagogisch denken en handelen.”
Het opleidingsonderdeel Diversiteit en inclusie beoogt in het bijzonder “het kunnen
problematiseren van de groeiende diversiteit binnen de school -als opvoedingsinstelling par
excellence; inzicht hebben in de theorie en de filosofie van 'inclusie'; het kunnen reflecteren
over het all-in aanbod van de welzijnssector.”
Het opleidingsonderdeel Jeugdbescherming en bijzondere jeugdzorg beoogt meer in het
bijzonder “het kunnen analyseren en bevragen van de jeugdbescherming en bijzondere
jeugdbijstand op haar sociaal politiek en pedagogisch concept, en op de vraag naar de
welzijnseffecten die er al dan niet door geressorteerd worden.”
4. De praktijk laag betreft afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdelen die de samenhang
en wisselwerking tussen theorie en praktijk verder onderbouwen en verdiepen zoals
Onderwijspedagogische praktijk, Orthopedagogische praktijk en stage en Agogische praktijk.
Het afstudeerrichtingsspecifieke opleidingsonderdeel Onderwijspedagogische praktijk beoogt
in het bijzonder “in staat zijn om onder de begeleiding en de verantwoordelijkheid van een
deskundige opvoeder/leerkracht/educatieve medewerker 'hands on' pedagogische processen op
te zetten en uit te proberen.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Orthopedagogische praktijk en stage
beoogt in het bijzonder “zicht hebben op de orthopedagogische praktijk in zijn algemeenheid en
op de orthopedagogische werkvormen die aansluiten bij de finaliteit van de Bachelors
opleiding.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Agogische praktijk beoogt in het bijzonder
“het kunnen ontwikkelen van een probleemstelling a.d.h.v. een literatuurstudie en verkenning
van het werkveld.”
5. De deontologische laag betreft algemene opleidingsonderdelen die toegevoegd worden
vanuit ethisch en deontologisch perspectief zoals Deontologie van het pedagogisch handelen.
Het opleidingsonderdeel Deontologie van het pedagogisch handelen beoogt in het bijzonder
“het kunnen plaatsen van een pedagogische handeling in een deontologische context .”
6
In het 3de jaar van de Bachelor worden verschillende afstudeerrichtingspecifieke
opleidingsonderdelen toegevoegd met de bedoeling de afstudeerrichtingen verder te
differentiëren.
De afstudeerrichting ‘Pedagogiek en onderwijskunde’ wordt ingevuld met de onderdelen
Kleuteropvoeding,
Taaldidactiek,
Didactische
werkvormen,
Wiskundedidactiek
en
Curriculumontwikkeling.
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Kleuteropvoeding beoogt in het bijzonder
“een overzicht te verwerven van de mogelijke aanpakken op diverse gebieden binnen het
kleuteronderwijs en van de mogelijke visies over kleuteropvoeding en kleuteronderwijs.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Taaldidactiek beoogt in het bijzonder “in
staat zijn om de structurele, procedurele en didactische aspecten van taalonderwijs op de
basisschool vandaag onderwijspedagogisch te legitimeren.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Didactische werkvormen beoogt in het
bijzonder “het hebben van een theoretische basis bij het gebruik van specifieke didactische
werkvormen en hun concrete beheersing in micro-teaching situaties. Het kunnen toepassen en
implementeren van deze werkvormen en het aangeven en hanteren van hun specifieke
theoretische en empirische basis.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Wiskundedidactiek beoogt in het bijzonder
“het concept gecijferdheid bij kinderen en volwassenen kunnen situeren. Didactieken voor het
basisonderwijs en de basiseducatie kennen en kunnen situeren.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Curriculumontwikkeling beoogt in het
bijzonder “het kunnen beoordelen van curriculumprocessen en curriculumproducten voor
verschillende educatieve settings vanuit een visie op opvoeding onderwijs; het kunnen hanteren
van een theoretische basis voor het ontwerpen van curriculumproducten (op micro-, meso- en
macroniveau) bij een concrete toepassing.”
De afstudeerrichting ‘Orthopedagogiek’ omvat volgende specifieke opleidingsonderdelen:
Theoretische orthopedagogiek, Orthopedagogiek van bijzondere groepen, Ontwikkelings- en
gedragsstoornissen: psychologische diagnostiek, Klinisch-psychologische vaardigheden en
diagnostiek, en Neuropsychiatrie.
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Theoretische orthopedagogiek beoogt in
het bijzonder “het voortdurend kunnen toetsen van het orthopedagogisch handelen aan de
theorie en de wetenschapstheoretische stromingen in de orthopedagogiek.”
7
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Orthopedagogiek van bijzondere groepen
beoogt in het bijzonder “kunnen reflecteren over basisconcepten en diagnose en behandeling
binnen de huidige orthopedagogische benadering van de disability studies, gedrags- en
emotionele stoornissen en drugsmisbruik bij kinderen, jongeren en volwassenen.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Ontwikkelings- en gedragsstoornissen:
psychologische diagnostiek beoogt in het bijzonder “inzicht hebben in de etiologie,
psychologische theorievorming en verschijningsvorm van de diverse ontwikkelings- en
gedragsstoornissen; het verloop van het besluitvormingsproces vanaf de aanmelding tot het
opstellen van een handelingsplan bij personen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis
kunnen situeren en er kritisch over kunnen reflecteren.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Klinisch-psychologische vaardigheden en
diagnostiek beoogt in het bijzonder “inzicht hebben in het proces van probleemidentificatie en
in de impact van de therapeutische relatie en non-specifieke factoren op verandering in een
klinisch psychologische context; beschikken over klinische vaardigheden.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Neuropsychiatrie beoogt in het bijzonder
“de basisbegrippen van de 'hersenwetenschappen' (neurosciences) en van de neuro-psychiatrie
kennen en kunnen relateren aan de orthopedagogiek.”
De afstudeerrichting ‘Sociale agogiek’ wordt ingevuld met de opleidingsonderdelen
Kinderzorg, Maatschappelijke dienstverlening, Sociaal-cultureel werk met jongeren en
volwassenen, Gemeenschapsgerichte eerstelijnsgezondheidszorg, en Forensisch sociaal werk.
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Kinderzorg beoogt in het bijzonder
“kinderopvang kunnen situeren als vorm van maatschappelijke dienstverlening, met aandacht
voor haar sociale, pedagogische en economische functie en met specifieke aandacht voor het
diversiteitsparadigma binnen de kinderopvang.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Maatschappelijk dienstverlening beoogt in
het bijzonder “inzicht hebben in het aanbod van publieke en private eerstelijnsvoorzieningen,
en in de wijze waarop vraag en aanbod in de zorg gedefinieerd en op elkaar afgestemd
worden.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Sociaal- cultureel werk met jongeren en
volwassenen beoogt in het bijzonder “de benadering van sociaal cultureel werk met jeugdigen
en volwassenen kunnen vergelijken naar (vormings) tradities die dit aanbod conceptueel en
institutioneel vorm geven; de wijze waarop jeugdigen en volwassenen van dit (vormings)
aanbod gebruik (leren) maken kennen en kunnen bestuderen.”
8
Het
afstudeerrichtingspecifieke
eerstelijnsgezondheidszorg
beoogt
opleidingsonderdeel
in
het
bijzonder
“het
Gemeenschapsgerichte
laten
stellen
van
een
gemeenschapsdiagnose vertrekkend vanuit confrontatie met de praktijk van de hulpverlening in
de gezondheidszorg. Een aantal remediërende interventies kunnen uit tekenen.”
Het afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdeel Forensisch sociaal werk beoogt in het
bijzonder “inzicht hebben in de relatie tussen sociaal en justitieel en in de verschuivende plaats
en taakstelling van het sociaal werk in relatie tot sociaal politieke ontwikkelingen.”
Verticale coherentie
De verticale coherentie moet beschrijven hoe de verschillende studiejaren op elkaar aansluiten.
Opnieuw kunnen begin- en eindsituatie, doelstellingen en eindtermen niet los van elkaar gezien
worden.
In het eerste jaar wordt een algemene basis gelegd die steunt op de eindtermen van het
secundair onderwijs. Deze basis bereidt een uitbouw, verdieping en verbreding in het tweede
jaar voor en mondt uit in differentiatie (naar afstudeerrichting) in het derde jaar.
1. De verticale opbouw van de methodologische basis
Eerste jaar
(1) Methoden en technieken van onderzoek I
ONDERSTELT SO
Tweede jaar
(2) Academische zoek, lees, en schrijfvaardigheden
ONDERSTELT SO
(3) Kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken
ONDERSTELT (1)
Derde jaar
(4) Modellen van empirisch onderzoek I
ONDERSTELT (1) en (2)
Methoden en technieken van onderzoek I beoogt “het kunnen uitleggen van de statistische en
data-analytische methodes waarop theorieën en onderzoeken in de opleiding steunen; inzicht
hebben in de basisconcepten van statistische inferentie die algemeen gebruikt worden in de
pedagogische literatuur; beschikken over de basiskennis die voorbereidt op meer geavanceerde
technieken en methoden.”
9
Academische zoek-, lees-, en schrijfvaardigheden beoogt “het kunnen opzoeken van informatie,
verwerken
en
rapporteren;
het
kunnen
formuleren
van
een
wetenschappelijke
probleemstelling.”
Kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken beoogt “het kunnen uitbouwen van een
methodologische en onderzoekstechnische basis voor wetenschappelijk onderzoek met inbegrip
van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten.”
Modellen van empirisch onderzoek I beoogt “het kunnen uitdiepen van een methodologische en
technisch-analytische gefundeerde theoriebenadering en van het experiment.”
2. De verticale opbouw van de ondersteunende laag
Eerste jaar
(5) Psychologie
ONDERSTELT SO
(6) Sociologie
ONDERSTELT SO
(7) Gedragsecologie
ONDERSTELT SO
(8) Culturele antropologie
ONDERSTELT SO
Tweede jaar
(9) Ontwikkelingspsychologie
ONDERSTELT (5)
(10) Fysiologie
ONDERSTELT SO
Derde jaar
(11) Psychologische modellen van hulpverlening
ONDERSTELT (5)
Psychologie beoogt “kennis hebben van de verschillende onderzoeksonderwerpen binnen het
ruime veld van de wetenschappelijke psychologie; belangrijke onderzoeksmethoden en
resultaten kunnen bespreken en toepassen op de actuele opvoedingspraktijk.”
Sociologie beoogt “beschikken over basiskennis sociologische analyse en sociologische
verbeelding.”
Gedragsecologie “het kunnen betrekken van cultuurwetenschappelijke, psychologische,
sociologische, biologische en economische inzichten op pedagogische ontwikkelingen en
processen; het kunnen beschrijven en verklaren van menselijk gedrag bij het individu of in
groep.”
10
Culturele antropologie beoogt “het zich bewust zijn van het belang van culturele verschillen en
van de problematiek van de interculturaliteit in het kader van de hedendaagse mondialisering en
postkolonialiteit; inzicht hebben in en kennis hebben van de centrale begrippen en theorieën
van de cultuurantropologische discipline.”
Ontwikkelingspsychologie boogt “de klassieke en recente theorieën betreffende de psychische
ontwikkeling kunnen verklaren via een kritische en systematisch-vergelijkende analyse. Op
zelfstandige wijze menselijk gedrag genuanceerd en vanuit diverse ontwikkelingstheorieën
kunnen interpreteren.”
Fysiologie beoogt “inzicht hebben in de biologische basis van psychologische processen en hun
uitingen in gedrag en beleving.”
Psychologische modellen van hulpverlening beoogt “de basisbegrippen en ontwikkelingen
binnen de onderscheiden psychotherapeutische referentiekaders kennen en verstaan;
verschillende basismodellen van hulpverlening kunnen toepassen.”
3. De verticale opbouw van de pedagogische kern
Eerste jaar
(12) Fundamentele pedagogiek I
ONDERSTELT SO
(13) Onderwijskunde
ONDERSTELT SO
(14) Sociale agogiek
ONDERSTELT SO
(15) Orthopedagogiek
ONDERSTELT SO
Tweede jaar
(16) Wetenschapstheoretische grondslagen van de pedagogiek
ONDERSTELT (12)
(17) Historische pedagogiek I
ONDERSTELT (12)
(18) Comparatieve en internationale pedagogiek
ONDERSTELT (12)
(19) Cultuur en educatie
ONDERSTELT (12)
Derde jaar
(20) Fundamentele pedagogiek II
ONDERSTELT (12)
(21) Diversiteit en inclusie
ONDERSTELT (13), (14)
en (15)
11
(22) Jeugdbescherming en bijzondere jeugdzorg
ONDERSTELT (13), (14)
en (15)
Fundamentele pedagogiek I beoogt “het kunnen oordelen over het al dan niet pedagogisch
verantwoord zijn van fenomenen.”
Onderwijskunde beoogt “informele en/of formele leersituaties kunnen analyseren; historisch
gegroeide visies op leren en instructie op hun sterkte en zwakte kunnen analyseren; aanpakken
m.b.t. curriculumontwikkeling, instructional design en evaluatie kunnen situeren.”
Sociale agogiek beoogt “theorievorming en praktijken van sociaal en educatief werk in relatie
tot sociaal politieke ontwikkelingen kunnen kaderen; inzicht hebben in basisconcepten van
sociaal werk en pedagogische arbeid.”
Orthopedagogiek beoogt “beschikken over een basiskennis m.b.t. de orthopedagogiek en het
problematiseren van de leefsituatie van een aantal mensen met een speciale nood.”
Wetenschapstheoretische grondslagen van de pedagogiek beoogt “inzicht hebben in de
problematiek van wetenschappelijkheid van de pedagogiek.”
Historische pedagogiek I beoogt “het kunnen begrijpen en interpreteren van het pedagogische
verleden met behulp van verschillende 'conceptuele werktuigen'.”
Comparatieve en internationale pedagogiek beoogt “het kunnen vergelijken van educatieve
processen, structuren en verschijnselen met gelijkaardige systemen in andere landen, met het
oog op beter inzicht en probleemoplossend vermogen in eigen context en in projecten waarin
pedagogen betrokken zijn.”
Cultuur en educatie beoogt “kennis hebben van theorie, praktijk en onderzoek rond cultuur,
educatie en geletterdheid.”
Fundamentele pedagogiek II beoogt “het kunnen interpreteren en evalueren van verschuivingen
in pedagogisch denken en handelen.”
Diversiteit en inclusie beoogt “het kunnen problematiseren van de groeiende diversiteit binnen
de school -als opvoedingsinstelling par excellence; Inzicht hebben in de theorie en de filosofie
van 'inclusie'; het kunnen reflecteren over het all-in aanbod van de welzijnssector.
Jeugdbescherming en bijzondere jeugdzorg beoogt “het kunnen analyseren en bevragen van de
jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand op haar sociaal politiek en pedagogisch concept,
en op de vraag naar de welzijnseffecten die er al dan niet door geressorteerd worden.”
12
4. Verticale opbouw van de praktijklaag
Eerste jaar
(23) Pedagogische en sociaalagogische praxis
ONDERSTELT SO
Tweede jaar
(24) Pedagogische en sociaalagogische systemen
ONDERSTELT SO
(25) Klinisch pedagogische en sociaalagogische praxis
ONDERSTELT (23)
Derde jaar
(26) Onderwijspedagogische praktijk en stage
ONDERSTELT (23), (24)
en (25)
27) Orthopedagogische praktijk
ONDERSTELT (23), (24)
en (25)
(28) Agogische praktijk
ONDERSTELT (23), (24)
en (25)
Pedagogische en sociaal agogische praxis beoogt “in staat zijn om, op basis van gerichte
directe en indirecte contacten met het educatieve veld uit te maken of de keuze voor het
ingeslagen opleidingsparcours gerechtvaardigd.”
Pedagogische en sociaalagogische systemen beoogt “pedagogische en sociaalagogische
interventiesystemen (op macro-niveau) in hun onderlinge samenhang kunnen situeren; gericht
kunnen handelen in geïnstitutionaliseerde pedagogische contexten.”
Klinisch pedagogische en sociaalagogische praxis beoogt “het kunnen inschatten van het
grensgebied tussen 'reguliere' en 'specialistische' pedagogische en sociaalagogische interventies;
het kunnen interpreteren van gedragingen van kinderen, jeugdigen en volwassenen vanuit een
klinisch pedagogisch en sociaalagogisch perspectief.”
Onderwijspedagogische praktijk beoogt “in staat zijn om onder de begeleiding en de
verantwoordelijkheid van een deskundige opvoeder/leerkracht/educatieve medewerker 'hands
on' pedagogische processen op te zetten en uit te proberen.”
Orthopedagogische praktijk en stage beoogt “zicht hebben op de orthopedagogische praktijk in
zijn algemeenheid en op de orthopedagogische werkvormen die aansluiten bij de finaliteit van
de Bachelor opleiding.”
13
Agogische praktijk beoogt “het kunnen ontwikkelen van een probleemstelling a.d.h.v. een
literatuurstudie en verkenning van het werkveld.”
5. Verticale opbouw van deontologische laag
Tweede jaar
(29) Ethica
ONDERSTELT SO
Derde jaar
(30) Deontologie van het pedagogisch handelen
ONDERSTELT (23), (24)
en (25)
Ethica beoogt “het geïnformeerd, zorgvuldig en kritisch kunnen denken over actuele morele
problemen, op basis van moraaltheoretische inzichten; het kunnen analyseren en oriënteren van
de pedagogische en agogische taakstelling vanuit een hedendaags empirisch- en normatief
ethisch perspectief.”
Deontologie van het pedagogisch handelen beoogt “het kunnen plaatsen van een pedagogische
handeling in een deontologische context.”
6. Opleidingsonderdelen die specifiek zijn voor de afstudeerrichting
Pedagogiek en onderwijskunde
ONDERSTELT (12), (13)
(31) Kleuteropvoeding
(32) Taaldidactiek
(33) Didactische werkvormen
(34) Wiskundedidactiek
(35) Curriculumontwikkeling
Kleuteropvoeding beoogt “een overzicht te verwerven van de mogelijke aanpakken op diverse
gebieden binnen het kleuteronderwijs en van de mogelijke visies over kleuteropvoeding en
kleuteronderwijs.”
Taaldidactiek beoogt “in staat zijn om de structurele, procedurele en didactische aspecten van
taalonderwijs op de basisschool vandaag onderwijspedagogisch te legitimeren.”
14
Didactische werkvormen beoogt “het hebben van een theoretische basis bij het gebruik van
specifieke didactische werkvormen en hun concrete beheersing in micro-teaching situaties; het
kunnen toepassen en implementeren van deze werkvormen en het aangeven en hanteren van
hun specifieke theoretische en empirische basis.”
Wiskundedidactiek beoogt “het concept gecijferdheid bij kinderen en volwassenen kunnen
situeren; didactieken voor het basisonderwijs en de basiseducatie kennen en kunnen situeren.”
Curriculumontwikkeling beoogt “het kunnen beoordelen van curriculumprocessen en
curriculumproducten voor verschillende educatieve settings vanuit een visie op opvoeding
onderwijs; het kunnen hanteren van een theoretische basis voor het ontwerpen van
curriculumproducten (op micro-, meso- en macroniveau) bij een concrete toepassing.
Sociale agogiek
ONDERSTELT (12), (14)
(36) Kinderzorg
(37) Maatschappelijke dienstverlening
(38) Sociaal-cultureel werk met jongeren en volwassenen
(39) Gemeenschapsgerichte eerstelijnsgezondheidszorg
(34) Forensisch sociaal werk
Kinderzorg beoogt “kinderopvang kunnen situeren als vorm van maatschappelijke
dienstverlening, met aandacht voor haar sociale, pedagogische en economische functie en met
specifieke aandacht voor het diversiteitsparadigma binnen de kinderopvang.”
Maatschappelijk dienstverlening beoogt “inzicht hebben in het aanbod van publieke en private
eerstelijnsvoorzieningen, en in de wijze waarop vraag en aanbod in de zorg gedefinieerd en op
elkaar afgestemd worden.”
Sociaal-cultureel werk met jongeren en volwassenen beoogt “de benadering van sociaal
cultureel werk met jeugdigen en volwassenen kunnen vergelijken naar (vormings) tradities die
dit aanbod conceptueel en institutioneel vorm geven; de wijze waarop jeugdigen en
volwassenen van dit (vormings) aanbod gebruik (leren) maken kennen en kunnen bestuderen.”
15
Gemeenschapsgerichte eerstelijnsgezondheidszorg beoogt “het laten stellen van een
gemeenschapsdiagnose vertrekkend vanuit confrontatie met de praktijk van de hulpverlening in
de gezondheidszorg. Een aantal remediërende interventies kunnen uit tekenen.”
Forensisch sociaal werk beoogt “inzicht hebben in de relatie tussen sociaal en justitieel beleid
en in de verschuivende plaats en taakstelling van het sociaal werk in relatie tot sociaal politieke
ontwikkelingen.”
Orthopedagogiek
ONDERSTELT (12), (15)
(41) Theoretische orthopedagogiek
(42) Orthopedagogiek van bijzondere groepen
(43) Ontwikkelings- en gedragsstoornissen: psychologische
diagnostiek
(44) Klinisch-psychologische vaardigheden en diagnostiek
(45) Neuropsychiatrie
Theoretische
orthopedagogiek
beoogt
“het
voortdurend
kunnen
toetsen
van
het
orthopedagogisch handelen aan de theorie en de wetenschapstheoretische stromingen in de
orthopedagogiek.”
Orthopedagogiek van bijzondere groepen beoogt “hunnen reflecteren over basisconcepten en
diagnose en behandeling binnen de huidige orthopedagogische benadering van de disability
studies, gedrags- en emotionele stoornissen en drugsmisbruik bij kinderen, jongeren en
volwassenen.”
Ontwikkelings- en gedragsstoornissen: psychologische diagnostiek beoogt “inzicht hebben in
de etiologie, psychologische theorievorming en verschijningsvorm van de diverse
ontwikkelings- en gedragsstoornissen; het verloop van het besluitvormingsproces vanaf de
aanmelding tot het opstellen van een handelingsplan bij personen met een ontwikkelings- of
gedragsstoornis kunnen situeren en er kritisch over kunnen reflecteren.”
Klinisch-psychologische vaardigheden en diagnostiek beoogt “inzicht hebben in het proces van
probleemidentificatie en in de impact van de therapeutische relatie en non-specifieke factoren
op verandering in een klinisch-psychologische context; beschikken over klinische
vaardigheden.”
16
Neuropsychiatrie beoogt “de basisbegrippen van de 'hersenwetenschappen' (neurosciences) en
van de neuro-psychiatrie kennen en kunnen relateren aan de orthopedagogiek.”
Eindtermen en afstudeerprofielen
De opbouw van de individuele studiejaren en de opeenvolging van de studiejaren moet
onderstaande eindtermen realiseren:
Algemene eindtermen van de opleiding
De onderliggende assumpties van veel gebruikte onderzoeksmethodes kunnen bevragen.
Wetenschappelijke onderzoeksmethodes op hun waarde kunnen taxeren in functie van een adequate
onderzoeksact in de sociaal werkcontext waarin de probleemstelling zich situeert.
Verschillende stromingen in het denken m.b.t. sociaal werk kunnen relateren aan bredere visies op mens
en maatschappij.
Reflexieve kennis kunnen construeren met betrekking tot begeleiding en ondersteuning in sociaal werk
als socialisatiecontext.
De kenmerken van formele en informele socialisatiecontexten kunnen betrekken op adequate
ondersteuning.
Sociaal werk interventies en voorzieningen kunnen situeren in een maatschappelijke, historische,
culturele en juridische context.
Sociale processen, ontwikkelingen en voorzieningen vanuit een internationaal en intercultureel
perspectief kunnen benaderen.
Samenlevingsvormen en de sociale omgang die hieruit voortvloeit kunnen plaatsen in een
maatschappelijke, historische, culturele en juridische context.
De ethische en deontologische dimensie van het sociaal werk kunnen duiden.
De inzet van sociaal werkinterventies kunnen definiëren vanuit concepten als culturele geletterdheid.
De ontwikkeling van het sociaal werk kunnen duiden vanuit concepten als: inclusie, dualisering,
ecologie, interculturaliteit, duurzame ontwikkeling,….
Sociaal werkinterventies en voorzieningen kunnen situeren in een beleidscontext.
Inzicht hebben in het specifieke karakter van de sociologische benaderingswijze bij de studie van
maatschappelijke fenomenen.
Cultuurwetenschappelijke, sociologische, psychologische, juridische, bestuurskundige en economische
inzichten kunnen betrekken op ontwikkelingen en processen in het sociaal werk.
Sociaal werkbenaderingen t.o.v. criminologische en medische kunnen plaatsen.
Verschillende stromingen in het sociaal werk en verschillende therapeutische scholen (gedragstherapie,
client centered werk, psychoanalyse, systeemdenken) kunnen situeren en kritisch kunnen nadenken over
hun bruikbaarheid binnen een sociaal werkinterventie.
Basisbegrippen en modellen van sociaal werk kunnen toepassen, en hun implicaties voor de praktijk
van het sociaal werk kunnen aanduiden.
Interdisciplinair en teamgericht kunnen werken.
Probleemoplossend kunnen denken.
Wetenschappelijke informatie systematisch kunnen verzamelen, opzoeken, interpreteren, integreren en
presenteren.
Empirisch-analytische, interpretatieve en actiegerichte onderzoeksmethodes adequaat kunnen
toepassen.
In staat zijn theoretische en empirische kennis (bronnenmateriaal) te zoeken en te selecteren in functie
van een vraagstelling of handelingssituatie betreffende het sociaal werk.
Methodes van leer- en werkbegeleiding kunnen hanteren.
De voor sociaal werkinterventies en voorzieningen relevante wetgeving kunnen opzoeken en adequaat
aanwenden.
17
De onderliggende assumpties van veel gebruikte onderzoeksmethodes kunnen bevragen.
Wetenschappelijke onderzoeksmethodes op hun waarde kunnen taxeren in functie van een adequate
onderzoeksact in de onderwijs- en opvoedingscontext waarin de probleemstelling zich situeert.
Verschillende stromingen in het pedagogisch denken kunnen relateren aan bredere visies op mens en
maatschappij.
De pedagogische metaforiek vanuit de wetenschapstheoretische onderbouw van de pedagogische
wetenschappen kunnen benaderen.
Kunnen argumenteren hoe pedagogische interventies, structuren en instituties waardegebonden zijn.
Kunnen argumenteren hoe sociaal werkinterventies, structuren en instituties waardegebonden zijn.
De invloeden van verschillende socialisatiecontexten kunnen analyseren en op elkaar betrekken.
De invloeden van verschillende sociaal werkcontexten kunnen analyseren en op elkaar betrekken.
De kenmerken van formele en informele opvoedings- en leercontexten kunnen betrekken op adequate
ondersteuning.
Pedagogische interventies en voorzieningen kunnen situeren in een maatschappelijke, historische,
culturele en juridische context.
Pedagogische processen, ontwikkelingen en voorzieningen vanuit een internationaal perspectief kunnen
benaderen.
Bijzondere pedagogische voorzieningen, wetgeving en instituties op hun betekenis voor individuen,
groepen en de maatschappij kunnen beoordelen.
Sociaal werk voorzieningen, wetgeving en instituties op hun betekenis voor individuen, groepen en de
maatschappij kunnen beoordelen.
Gezinnen en samenlevingsvormen en de pedagogische omgang die hieruit voortvloeit kunnen plaatsen
in een maatschappelijke, historische, culturele en juridische context.
De ethische en deontologische dimensie van pedagogische processen kunnen duiden.
Gedragingen van kinderen en volwassenen kunnen interpreteren vanuit een psychopedagogisch,
klinisch perspectief.
Leer- en instructieprocessen kunnen interpreteren vanuit verschillende sociaal-wetenschappelijke
theorieën.
Basisvorming kunnen definiëren vanuit concepten als culturele geletterdheid.
Pedagogische ontwikkeling kunnen duiden vanuit concepten als: inclusie, dualisering, ecologie,
interculturaliteit, duurzame ontwikkeling,….
Processen in het verwerven van basisvaardigheden zoals rekenen, lezen en schrijven kunnen
interpreteren.
Pedagogische interventies en voorzieningen kunnen situeren in een beleidscontext.
Inzicht hebben in het specifieke karakter van de sociologische benaderingswijze bij de studie van
maatschappelijke fenomenen.
Cultuurwetenschappelijke, sociologische, psychologische, biologische en economische inzichten
kunnen betrekken op pedagogische ontwikkelingen en processen.
Pedagogische benaderingen t.o.v. criminologische en medische kunnen plaatsen.
Verschillende therapeutische scholen (gedragstherapie, client centered werk, psychoanalyse,
systeemdenken) kunnen situeren en kritisch kunnen nadenken over hun bruikbaarheid binnen een
pedagogische interventie.
Basisbegrippen en modellen van hulpverlening kunnen toepassen, en hun implicaties voor de praktijk
van de hulpverlening kunnen aanduiden.
Interdisciplinair en teamgericht kunnen werken.
Probleemoplossend kunnen denken.
De eigen leerstijl kunnen onderkennen en een performante werkstijl kunnen ontwikkelen.
Wetenschappelijke informatie systematisch kunnen verzamelen, opzoeken, interpreteren, integreren en
presenteren.
Empirisch-analytische, interpretatieve en actiegerichte onderzoeksmethodes adequaat kunnen
toepassen.
In staat zijn theoretische en empirische kennis (bronnenmateriaal) te zoeken en te selecteren in functie
van een pedagogische vraagstelling of handelingssituatie.
18
Methodes van leer- en werkbegeleiding kunnen hanteren.
De voor pedagogische interventies en voorzieningen relevante wetgeving kunnen opzoeken en adequaat
aanwenden.
Specifieke eindtermen
Naast de algemene eindtermen die gelden voor de hele opleiding en meestal zelfs
opleidingsoverstijgend zijn, bestaan verschillende eindtermen die specifiek zijn voor de
afstudeerrichtingen binnen de Bachelor pedagogische wetenschappen. Deze specifieke
eindtermen zijn gekoppeld aan de afstudeerprofielen die voor elk van de afstudeerrichtingen
ontworpen werden.
Pedagogiek en onderwijskunde
Van Bachelors of science in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en
onderwijskunde, wordt verwacht dat zij werkzaamheden kunnen plannen, uitvoeren en
opvolgen op een veelheid van terreinen. Wat in hun afstudeerprofiel vooral is nagestreefd, is
een reflectieve houding op uitvoerende werkzaamheden. In het vakjargon wordt dit met de term
‘reflective practitioner’ aangeduid.
Bachelors of science overstijgen hierdoor louter uitvoerende taakstellingen en kunnen reeds
functioneren in middle management functies met volgende typische taakstellingen (het gaat
hierbij niet om een exhaustieve lijst, eerder een illustratieve lijst van mogelijke taken waarvoor
competenties zijn nagestreefd in de Bachelor opleiding):

werken in de educatieve dienst van bijv. een museum, een tentoonstelling, een
jeugdorganisatie, een culturele organisatie, ....;

het mee-ontwerpen van leermaterialen;.

het
ondersteunen
van
de
ontwikkeling
van
schoolontwikkelingsbeleid,
schoolwerkplannen, … in een opleidingsinstelling;

het ondersteunen van de ontwikkeling van zorgbeleidsplannen;

het coachen van zorgcoördinatoren in een school;

het begeleiden van de ontwikkeling van ICT-beleid van een school;

het helpen in kaart brengen van opleidingsnoden (skills-gap analyse, skills
management);

het ondersteunen van curriculumontwikkeltrajecten;

het ontwerpen en ondersteunen van studievaardigheidstrainingen;
19

het ontwerpen van en begeleiden van buitenschoolse opvoedingstrajecten;

het evalueren van bestaande ontwerpen voor leren en instructie;

ondersteunen werkzaamheden in een pedagogische begeleidingsdienst.
De studenten zullen in de driejarige opleiding aan de Universiteit Gent in eerste instantie
opgeleid worden om door te stromen naar de Masteropleiding in de pedagogische
wetenschappen.
De afstudeerrichting Pedagogiek en onderwijskunde heeft onderstaande specifieke eindtermen:
Verschillende methodes met betrekking tot waardeopvoeding (in diverse educatieve settings) kunnen
betrekken op de ontwikkelingsstadia in het moreel denken en de onderliggende pedagogische
ideologieën.
Onderwijs- en leerprocessen kunnen interpreteren en analyseren vanuit didactische theorievorming.
Verschillende didactische modellen kunnen interpreteren en analyseren vanuit een leertheoretisch en
onderwijssociologisch perspectief.
De invloed van verschillende leer- en ontwikkelings-, en domeinspecifieke theorieën op vakdidactieken
(bijv. van taal, wiskunde, wereldoriëntatie) kunnen duiden.
Kennissociologische referentiekaders kunnen betrekken op onderwijsontwikkelingen en processen en
de invulling van de verschillende vakdidactieken.
De specificiteit van de didactiek in diverse onderwijs- en leerniveaus (kleuter, basis, secundair, hoger,
volwassenenonderwijs, bedrijfsopleidingen e.a.) kunnen duiden vanuit een (leer)psychologisch en
(onderwijs / kennis)sociologisch perspectief.
Curriculumprocessen en curriculumproducten (voor diverse educatieve settings) kunnen interpreteren
en kritisch benaderen.
De voordelen en beperkingen van duale leertrajecten kritisch kunnen benaderen.
Het onderscheid kunnen zien tussen de betekenis van verschillende interactiewijzen die kinderen in de
klas hanteren.
Steeds oog hebben voor het onderscheid en de samenhang tussen leer- en leefomgeving.
Sociale agogiek
Van sociaal agogen wordt verwacht dat zij individueel en in team werkzaamheden kunnen
plannen, uitvoeren en opvolgen op een veelheid van terreinen. Wat in hun afstudeerprofiel
vooral is nagestreefd, is een reflectieve houding op uitvoerende werkzaamheden. Hierdoor
overstijgen zij louter uitvoerende taakstellingen en kunnen zij reeds functioneren in middle
management functies.
De volgende taakstellingen kunnen typisch zijn voor de afstudeerrichting sociale agogiek:

het werken in een educatieve dienst van bijvoorbeeld een museum, een tentoonstelling,
een jeugdorganisatie, een culturele organisatie, …;

het werken in een sociale dienst van een jeugdrechtbank, een ziekenhuis, de
gezondheidszorg, …;

het mee ontwerpen van vormingsmateriaal
20

het ondersteunen van overleginitiatieven in het agogisch veld;

het
ondersteunen
van
arbeidszorgplannen,
jeugdwerkbeleidsplannen,
buurtontwikkelingsplannen, …;

het ontwikkelen van vormen van leerlingenbegeleiding en van samenwerking tussen
onderwijs en welzijnswerk;

het coachen van vrijwilligers;

het begeleiden van de ontwikkeling van een programma voor een cultureel centrum,
samenlevingsopbouw;

het
helpen
in
kaart
brengen
van
vormingsnoden,
begeleidingsbehoeften,
ondersteuningsvragen,… ;

het ondersteunen van vormen van begeleiding voor bijvoorbeeld werkzoekenden,
OCMW cliënteel, nieuwkomers, leerlingen,… ;

het ondersteunen van preventie, mantelzorg, thuiszorg,…;

het
begeleiden
van
buitenschoolse
opvang,
kinderopvang,
crisisopvang,
leerlingenbegeleiding,…;

het mee evalueren van bestaande ontwerpen van
vorming, hulpverlening,
sensibilisering,…;

het ondersteunen en opvolgen van lokaal cultuurbeleid, lokaal jeugdbeleid en lokaal
sociaal beleid;

het mee opmaken van een handelingsplan in het kader van bijvoorbeeld bijzondere
jeugdbijstand, leerlingenbegeleiding en sociale dienstverlening;

het mee ondersteunen en opzetten van participatieprojecten in bijvoorbeeld
stedenbeleid, kansarmoedebestrijding,…;

het opmaken van een sociale kaart;

helpen in kaart brengen van vormingsnoden.
De studenten zullen in de driejarige opleiding aan de Universiteit Gent in eerste instantie
opgeleid worden om door te stromen naar een Master opleiding in sociaal werk.
De afstudeerrichting sociale agogiek heeft onderstaande specifieke eindtermen:
21
Kunnen argumenteren hoe sociaal werkinterventies, structuren en instituties waardegebonden zijn.
De invloeden van verschillende sociaal werkcontexten kunnen analyseren en op elkaar betrekken.
Sociaal werk voorzieningen, wetgeving en instituties op hun betekenis voor individuen, groepen en de
maatschappij kunnen beoordelen.
Agogisch onderzoek kritisch kunnen lezen, interpreteren en op een persoonlijke wijze kunnen
bespreken.
Basisconcepten van welzijnswerk, sociaal-cultureel werk, inclusief jeugdwerk en samenlevingsopbouw,
en hun relatie tot maatschappelijke problemen kunnen analyseren en bespreken.
Agogische werkvelden kunnen situeren in een sociale kaart, begrepen als een spiegel van historische,
maatschappelijke en culturele veranderingen in een bepaalde ruimte.
Basisbegrippen van de gezondheidsleer en hun relatie tot de maatschappelijke definiëring van sociale
problemen kunnen duiden; de betekenis van deze begrippen voor de agogische hulpverlening kritisch
kunnen bespreken.
Sociaal werkinterventies kunnen interpreteren als een afstemmingsvraag tussen behoefte en zorg en
hierbij de interactie kunnen aangeven tussen een beleidsperspectief, een voorzieningenperspectief, en
het perspectief van individuen en groepen.
Kritisch kunnen reflecteren en rapporteren over het eigen agogisch handelen en over de handelingscompetenties verworven in / nodig voor dit handelen, in relatie tot onder meer een goede
teamwerking en de realisatie van organisatiedoelstellingen.
Sociaal werkinterventies en voorzieningen kunnen analyseren op hun exemplarisch karakter voor
onderzoek en praktijkontwikkeling binnen het sociaal werk.
Orthopedagogiek
Net zoals de andere Bachelors of science in de pedagogische wetenschappen zullen de
orthopedagogen zoch als ‘reflective practioners’ gedragen. Een integratie tussen een stevige
wetenschappelijke onderbouw enerzijds én een handelingsgerichte ingesteldheid anderzijds is
hierbij het hoofdkenmerk. Orthopedagogen in de Bachelor opleiding overstijgen hierdoor louter
uitvoerende taakstellingen en kunnen reeds functioneren in middle management functies.
De volgende taakstellingen kunnen typisch zijn:

medewerking verlenen aan een systeem van persoonlijk assistentiebudget;

het functioneren
als job
coach in de gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg
buitengewoon en inclusief onderwijs;

het functioneren als trajectbegeleider in de gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg
buitengewoon en inclusief onderwijs;

het
functioneren
als
vrije
tijdsbemiddelaar,
als
trajectbegeleider
in
de
gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg buitengewoon en inclusief onderwijs;

het assisteren bij het opmaken van orthopedagogische handelingsplannen en
diagnostiek;

het begeleiden van personen met een handicap als case-manager in de
gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg buitengewoon en inclusief onderwijs;
22

het begeleiden van personen met een handicap, gedrags- en emotionele stoornissen en
drugsmisbruik in de gezondheidszorg en psychiatrie;

het functioneren als case manager en trajectbegeleider bij personen met een handicap,
gedrags- en emotionele stoornissen en drugsmisbruik in de gezondheidszorg en
psychiatrie;

het assisteren in een klas binnen projecten inclusief onderwijs;

het
ondersteunen
van
de
ontwikkeling
van
zorgbeleidsplannen
in
de
gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg buitengewoon en inclusief onderwijs;

het coachen van zorgcoördinatoren in een school en instelling en geestelijke
gezondheidszorg;

het ontwerpen en ondersteunen van training en vorming voor medewerkers in de
orthopedagogische sector;

het ontwerpen en ondersteunen van participatie projecten in de gehandicaptensector,
bijzondere jeugdzorg buitengewoon en inclusief onderwijs;

het ondersteunen van de uitbouw van en het meewerken aan opvoedkundige en
gezondheidsinitiatieven.
De studenten zullen in de driejarige opleiding aan de Universiteit Gent in eerste instantie
opgeleid worden om door te stromen naar de Masteropleiding in de Pedagogische
Wetenschappen.
De afstudeerrichting orthopedagogiek heeft onderstaande specifieke eindtermen:
Kunnen reflecteren over de invloed van de (culturele) context op de orthopedagogische praktijk.
Kunnen reflecteren over (zijn) orthopedagogisch handelen vanuit een ethisch en deontologisch kader.
Kritisch kunnen reflecteren over het model dat pleit voor de biologische basis van het gedrag in het licht
van de bruikbaarheid binnen orthopedagogische interventies.
Basisbegrippen van de psychiatrie kunnen situeren en evalueren voor wat betreft de bruikbaarheid
binnen de orthopedagogische hulpverlening.
Kennis maken met en inzichten verwerven met betrekking tot bijzondere groepen.
Doorstroomprogramma’s
Aan elke afstudeerrichting in de Bachelor pedagogische wetenschappen werd een
doorstroomprogramma gekoppeld dat Bachelors uit 1 van de 2 andere afstudeerrichtingen
toelaat tot de rechtstreeks aansluitende Master. De doorstroomprogramma’s bevatten telkens 15
studiepunten aan opleidingsonderdelen die specifiek zijn voor de afstudeerrichting waaraan het
doorstroomprogramma gekoppeld is. Deze opleidingsonderdelen worden in een verkorte versie
23
–d.w.z. zonder oefeningen– opgenomen. Ze bieden een introductie op de differentiatie die later
in de aansluitende master aan bod komt.
Doorstroomprogramma pedagogiek en onderwijskunde
Taaldidactiek
5 studiepunten
Wiskundedidactiek
5 studiepunten
Onderwijspedagogische praktijk
5 studiepunten
De afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde legt binnen het doorstroomprogramma
accent op didactische verdieping en een brede benadering van de onderwijskundige praktijk.
Doorstroomprogramma sociale agogiek
Kinderzorg
3 studiepunten
Maatschappelijke dienstverlening
3 studiepunten
Sociaal-cultureel werk met jongeren en volwassenen
3 studiepunten
Forensisch sociaalwerk
3 studiepunten
Gemeenschapsgerichte eerstelijnsgezondheidszorg
3 studiepunten
Het zesde opleidingsonderdeel Agogische praktijk werd niet weerhouden voor het
doorstroomprogramma, enerzijds omdat de grondvormen van sociaalagogisch handelen
aansluiten bij de grondvormen van pedagogisch handelen en anderzijds omdat het een
doorstroming betreft naar een masteropleiding, waarin een professionele component aanwezig
is die toeleidt tot de kwalificaties nodig voor het beroep van sociaal werker.
Doorstroomprogramma orthopedagogiek
Theoretische orthopedagogiek
6 studiepunten
Orthopedagogiek van bijzondere groepen
9 studiepunten
De afstudeerrichting orthopedagogiek weerhoudt voor het doorstroomprogramma de geëigende
orthopedagogische opleidingsonderdelen. De niet weerhouden onderdelen zijn eerder een
verdieping van de ondersteunende psychologische en medische vakken die later de Master
onderbouwen..
24
25
Download