lokaal

advertisement
Hoor, wie klopt daar? Vijf jaar asielbeleid in vogelvlucht
Het vreemdelingenbeleid was de voorbije vijf jaar voortdurend in beweging. De wijzigingen in het beleid
volgden elkaar in hoog tempo op. Omdat het onmogelijk is alle aspecten van het vreemdelingenbeleid in
één artikel te bespreken, beperken wij ons tot het asielbeleid. Wij bespreken de belangrijkste wijzigingen
zodat u opnieuw uw weg vindt in deze complexe materie.
Door het sterk stijgende aantal asielaanvragen wordt het asielbeleid steeds belangrijker. In de jaren tachtig
dienden jaarlijks gemiddeld 4700 vreemdelingen een asielaanvraag in. In de jaren negentig waren er jaarlijks
gemiddeld 18.000 asielaanvragen. In 2000 waren dat er 42.691.
De asielprocedure
Elke asielaanvraag wordt in twee stappen beoordeeld. Eerst gaat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) na of de
asielaanvraag ontvankelijk is. Is het antwoord negatief, dan kan de asielzoeker een dringend beroep indienen bij
het Commissariaat voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). Wanneer het CGVS de negatieve beslissing
van de DVZ bevestigt, wordt de asielaanvraag afgewezen.
Verklaart de DVZ of het CGVS de asielaanvraag ontvankelijk, dan gaat het CGVS na of de asielaanvraag
gegrond is. Is het antwoord positief, dan wordt de asielzoeker erkend.
Wanneer het CGVS de asielaanvraag ongegrond verklaart, kan de asielzoeker een beroep instellen bij de Vaste
Beroepscommissie (VBC). Wanneer de VBC de asielaanvraag in beroep gegrond verklaart, wordt de asielzoeker
erkend. Wanneer de VBC de asielaanvraag ongegrond verklaart, wordt de asielaanvraag afgewezen en krijgen
de asielzoekers een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV). Zodra de termijn om dit BGV uit te voeren
verstreken is, zijn zij illegaal. Zij kunnen wel nog een beroep tegen de beslissingen van het CGVS of de VBC
indienen bij de Raad van State. In dat geval hebben zij nog recht op maatschappelijke dienstverlening door het
OCMW, ook al verblijven zij hier illegaal.
Spreidingsplan
In 1995 voert de regering het wachtregister en het spreidingsplan in. Met deze instrumenten wil zij de financiële
lasten voor de opvang van asielzoekers spreiden over alle OCMW’s. Via een quotaregeling op basis van het
aantal inwoners, het aantal personen ten laste van het OCMW en de rijkdom van de gemeente, worden de
asielzoekers aan de OCMW’s toegewezen. De asielzoeker kan enkel van het toegewezen OCMW
maatschappelijke dienstverlening (in de praktijk financiële steun) krijgen. De toewijzing (code 207 in het
wachtregister) legt echter enkel een administratieve verblijfplaats op, geen verplichte feitelijke verblijfplaats. De
grondwet garandeert het recht op vrije woonstkeuze immers ook voor asielzoekers. Een asielzoeker kan zijn
woonplaats bijgevolg nog steeds volledig vrij kiezen.
Het feit dat een asielzoeker niet in de toegewezen gemeente woont, wordt meteen als iets negatiefs ervaren. De
asielzoekers troepen samen in de steden en het toegewezen OCMW kan de asielzoeker op afstand niet dezelfde
kwaliteit van begeleiding geven. Bovendien was feitelijke spreiding van in het begin het doel van de regering
maar omwille van de grondwet moest zij een stap terug zetten. Om toch zoveel mogelijk feitelijke spreiding te
realiseren zet de regering de OCMW’s onder druk door de regels voor terugbetaling van de verleende steun aan
te passen. Vroeger betaalde de staat altijd 100% van de verleende steun terug. Nu doet hij dat enkel nog,
wanneer de asielzoeker in de toegewezen gemeente woont. Anders betaalt hij maar 50% terug, tenzij het OCMW
kan bewijzen dat het huisvesting heeft aangeboden en dat de asielzoeker die weigert. Daartoe kan het de
asielzoeker een typeformulier laten ondertekenen. De federale overheid wentelt in feite haar eigen onmacht om
de feitelijke spreiding te realiseren af op de OCMW’s. In 1995 is de regeling nog werkbaar maar de regering zal
de duimschroeven stelselmatig aandraaien.
De weg naar materiële opvang
In 1997 verfijnt de regering het systeem. Zij voert het principe van de materiële opvang (bed, bad, brood) tijdens
de ontvankelijkheidsfase in. Elke asielzoeker moet bij aankomst in een open centrum worden opgevangen. Ook
nu wordt er geen verplichte verblijfplaats in het centrum opgelegd maar de asielzoeker kan zijn recht op materiële
opvang enkel in het toegewezen centrum uitoefenen. Hij kan dus wel ergens anders gaan wonen maar hij heeft
geen recht op steunverlening door het OCMW van zijn woonplaats. Zodra de asielaanvraag ontvankelijk wordt
verklaard, wordt de asielzoeker toegewezen aan een OCMW en krijgt hij financiële steun. Het systeem van
materiële opvang heeft veel voordelen. De pas aangekomen asielzoeker krijgt gespecialiseerde opvang in een
centrum waar hij stap voor stap kan kennismaken met de taal, de gebruiken en de structuren van onze
samenleving. Er zijn lot- en landgenoten en er is een aanbod aan activiteiten om de lange dagen door te komen.
De groep asielzoekers die doorstroomt naar de OCMW’s wordt een stuk kleiner en bestaat uit die asielzoekers
die voor een langere periode in België zullen blijven, waardoor het OCMW de aangeboden begeleiding sterk kan
verbeteren. Omdat de opvangcapaciteit niet volstaat, wordt materiële opvang ondanks de vele voordelen
uiteindelijk enkel een in de wet voorziene mogelijkheid en geen wettelijke verplichting. Bijgevolg worden er nog
steeds asielzoekers rechtstreeks naar de OCMW’s doorverwezen.
Door de sterke stijging van het aantal asielaanvragen komt het opvangsysteem haast meteen onder grote druk te
staan. De lange duur van de asielprocedure, de financiële steun van het OCMW, ook tijdens het beroep bij de
Raad van State, en het spaaklopende uitwijzingsbeleid trekken nogal wat extra asielzoekers aan. Om in de
centra plaatsen vrij te maken voor de nieuwe asielzoekers wordt de verblijfsduur in de opvangcentra beperkt tot
vier maanden, maar het mag niet baten. Tegen eind 1998 is de toestand dramatisch. De opvangcentra kunnen
de toestroom niet meer aan, de maximale capaciteit wordt systematisch overschreden, de asielzoekers worden
bij aankomst in grote aantallen rechtstreeks doorgestuurd naar de OCMW’s. Er wordt met man en macht gezocht
naar opvangmogelijkheden. Zo komen talrijke asielzoekers terecht in schooltjes, pastorijen, clublokalen
enzovoort, waar hun noodopvang wordt geboden. Velen beslissen op den duur het heft in eigen handen te
nemen. Ze vertrekken naar andere oorden en velen worden het slachtoffer van huisjesmelkerij, uitbuiting in
prostitutie en illegale tewerkstelling en het gebrek aan concrete begeleiding. Nochtans moest de principiële keuze
voor materiële opvang in 1995 net dit soort wantoestanden vermijden.
Het tekort aan opvangplaatsen is een cruciaal gegeven in deze problematiek. Radicaal kiezen voor materiële
opvang in centra tijdens de ontvankelijkheidsfase zonder een gevoelige uitbreiding van de opvangcapaciteit is
zinloos. Er moeten eerst voldoende opvangplaatsen komen. Pas dan kunnen de OCMW’s ontlast worden. De
regering belooft er werk van te maken en vraagt de OCMW’s om geduld. Ondertussen worden de asielzoekers
verder massaal rechtstreeks doorverwezen naar de OCMW’s die stilaan bezwijken onder de toevloed. Er komen
allerlei beloftes, maar het duurt tot 2001 voordat de situatie voor de asielzoekers en OCMW’s effectief verbetert.
De komst van de lokale opvanginitiatieven (LOI)
Wanneer eind 1999 blijkt dat extra opvangcapaciteit creëren niet lukt, schakelt de regering de OCMW’s in. De
LOI worden geboren. OCMW’s die een LOI willen oprichten, moeten een overeenkomst sluiten met de federale
overheid. Het OCMW biedt goede materiële opvang (huisvesting, voeding, psychosociale begeleiding en
medische hulp) en de federale overheid vergoedt de kosten. Bovendien telt elke opvangplaats in een LOI dubbel
mee in het quotum asielzoekers. Door een voldoende groot LOI op te richten kan een gemeente dus vermijden
dat ze nog asielzoekers krijgt toegewezen voor financiële steunverlening. Voeg daaraan toe dat het mogelijk
wordt de OCMW’s te bestraffen met 0% terugbetaling van de verleende steun wanneer zij systematisch
toegewezen asielzoekers doorsturen naar andere gemeenten en het is duidelijk dat een LOI een aantrekkelijke
optie wordt voor de OCMW’s. De toewijzing aan een LOI is bovendien gelijk aan een toewijzing aan een
opvangcentrum. De asielzoeker moet zich niet in het LOI vestigen maar hij kan enkel daar zijn recht op materiële
steun uitoefenen. Zo vermijdt het OCMW het probleem dat het de toegewezen asielzoeker moet overhalen in de
gemeente te komen wonen, terwijl de asielzoeker het recht op vrije woonstkeuze heeft. De LOI zijn een
succesverhaal geworden. In twee jaar tijd werden er al 6200 opvangplaatsen gecreëerd. Daardoor zijn ze
vandaag goed voor 42% van de totale opvangcapaciteit (ter vergelijking: federale centra 27%, Rode Kruiscentra
21%, rest 10%).
Verplichting als sluitstuk
Eind 2000 beslist de nieuwe regering dat het asielbeleid weer onder controle moet worden gebracht. Er moet een
nieuwe, kortere asielprocedure en een nieuwe asieladministratie komen. Het uitwijzingsbeleid moet opnieuw
efficiënt functioneren. De instroom wordt beperkt door het indienen van een aanvraag in België minder
aantrekkelijk te maken. Daartoe vervangt ze de financiële steun door materiële steun en verkort ze de duur van
de procedure. Van al deze plannen is uiteindelijk niet veel terechtgekomen. Het LIFO-beginsel (last in, first out)
wordt ingevoerd. De nieuwe aanvragen worden in vergelijking met het verleden pijlsnel behandeld. Alleen de
procedure bij de Raad van State blijft lang aanslepen. De oude aanvragen zijn echter blijven liggen.
Begin 2001 wordt de toewijzing aan een opvangcentrum of LOI tijdens de ontvankelijkheidsfase verplicht. Ook als
asielzoekers bij de Raad van State beroep instellen tegen de onontvankelijkheidsbeslissing van hun aanvraag die
ze hebben ingediend na 3 januari 2001, moeten ze naar een opvangcentrum. Later worden vier centra specifiek
aangeduid om deze mensen op te vangen. Dit is enkel mogelijk dankzij de opvangplaatsen in LOI. Om te
vermijden dat het systeem meteen zou vastlopen, worden bovendien alle asielzoekers in een opvangcentrum die
normaal na ongeveer vier maanden zouden doorstromen naar een OCMW, onmiddellijk doorverwezen naar de
OCMW’s. Zonder de medewerking van de OCMW’s had de regering het principe van de materiële opvang in de
ontvankelijkheidsfase dus nooit kunnen realiseren. Nochtans dreigt de minister er tegelijkertijd mee OCMW’s die
asielzoekers in de steden ‘dumpen’ te sanctioneren.
De financiële steun
De minister vindt dat de OCMW’s niet genoeg hun best doen om de toegewezen asielzoekers in de eigen
gemeente te huisvesten. In de loop van 2002 voert hij de druk op. Een OCMW moet nu voor elke asielzoeker,
toegewezen na 1 juli 2002, die niet in de eigen gemeente woont, een geïndividualiseerd dossier indienen dat
aantoont dat het effectief een geschikte en betaalbare woning heeft aangeboden en dat de asielzoeker dat
aanbod niet wou aanvaarden. Anders krijgt het geen 100% terugbetaling meer. Wanneer de beschikbare
woningen in de gemeente te duur zijn, moet het OCMW volgens de minister een huursubsidie toekennen.
Wanneer het dossier niet overtuigend is, betaalt de staat slechts 50% terug. Door deze sanctie voert de minister
indirect een sterker recht op huisvesting in voor asielzoekers dan voor andere daklozen. Een dubieuze zaak. Het
hoeft bovendien geen betoog dat de asielzoekers vele redenen hebben om naar de steden te trekken. Het
OCMW moet heel wat bieden om de aantrekkingskracht van de stad te breken, wat de kosten opdrijft. Bovendien
zijn er tegenwoordig te weinig betaalbare en behoorlijke woningen. Dat plaatst de OCMW’s voor een haast
onmogelijke en erg dure opdracht (huursubsidie). Het argument dat OCMW’s toch woningen vinden om een LOI
op te richten, houdt geen steek. Dankzij de goede kostenvergoeding kunnen zij daarvoor duurdere woningen
huren.
OCMW’s die minder dan 5% van de toegewezen asielzoekers huisvesten, krijgen 0% terugbetaald voor alle
toegewezen asielzoekers die niet in de gemeente wonen. Zij kunnen aan deze sanctie ontsnappen door een LOI
op te richten of door meer inspanningen te leveren en de 5%-grens te overschrijden. Het is niet logisch dat de
minister het probleem van de feitelijke spreiding van asielzoekers in de gegrondheidsfase koppelt aan het
oprichten van LOI die materiële opvang in de ontvankelijkheidsfase bieden. Meer LOI lossen het probleem van de
spreiding van asielzoekers in de gegrondheidsfase niet op, tenzij de minister op termijn naar een systeem van
materiële opvang tijdens de gehele duur van de asielprocedure wil gaan. Op dit ogenblik kunnen ontvankelijk
verklaarde asielzoekers al beperkt in een LOI blijven. De minister ontkent dat dit op lange termijn de bedoeling is,
maar het zou een oplossing kunnen zijn.
Besluit
De materiële opvang tijdens de ontvankelijkheidsfase is een succes geworden. De OCMW’s kunnen tevreden zijn
met de beslissing van de minister om dit systeem verplicht te maken, maar ook op hun eigen inspanningen
mogen ze trots zijn. Bij de financiële steun aan ontvankelijk verklaarde asielzoekers zit het jammer genoeg
allesbehalve snor. Terwijl de regering het vertikt het recht op vrije woonstkeuze van de asielzoeker te verlaten,
verwacht zij van de OCMW’s dat zij dit recht onder druk zetten en daar ook veel geld aan besteden. Op termijn
zal deze controverse tussen minister en OCMW’s nefaste gevolgen hebben. Iedereen is gebaat bij een duidelijk
en consequent beleid. Indien de minister nog steeds feitelijke spreiding wil realiseren, zal hij in overleg met alle
betrokken partners een oplossing moeten zoeken.
[citaten]
Feitelijke spreiding was van in het begin het doel van de regering maar omwille van de grondwet moest zij een
stap terug zetten.
De principiële keuze voor materiële opvang in 1995 was bedoeld om wantoestanden zoals huisjesmelkerij,
uitbuiting in prostitutie en illegale tewerkstelling te vermijden.
Zonder de medewerking van de OCMW’s had de regering het principe van de materiële opvang in de
ontvankelijkheidsfase nooit kunnen realiseren.
Download