Rekenen met procenten, groeifactoren en indexcijfers Veel mensen vinden het rekenen met procenten maar moeilijk. Op deze pagina geven we aan de hand van voorbeelden een methode voor allerlei soorten berekeningen met procenten. Hierbij spelen groeifactoren een belangrijke rol! Een percentage van een bedrag Hoeveel is 8,2% van € 225,-- ? 8,2% betekent letterlijk 8,2 per honderd, als breuk is dat 8,2% = 8,2 100 = 82 1000 in decimalen is dat 0,082. Antwoord: 0,082×€ 225,-- = € 18,45 Verhogen met een percentage Wat krijg je als een bedrag van € 225,-- wordt verhoogd met 17,5% ? Eigenlijk zou je eerst 17,5% van € 225,-- moeten uitrekenen en dit dan optellen bij het beginbedrag, die € 225,--. Dus : 225 + 0,175 x 225 = 1 x 225 + 0,175 x 225 = (1 + 0,175) x 225 = 1,175 x 225 = Dat ziet er ingewikkeld uit maar het komt er op neer dat je eerst de groeifactor uitrekent. Immers 0,175 voor de verhoging en 1 voor het oude bedrag levert een groeifactor van 1,175. (En dat is niet zo vreemd, want 100% + 17,5% = 117,5%) Antwoord: 1,175×€ 225,- = € 264,38 Verminderen met een percentage Wat krijg je als een bedrag van € 225,- wordt verminderd met 30% ? 225 - 0,3 x 225 = 1 x 225 - 0,3 x 225 = (1 - 0,3) x 225 = 0,7 x 225 = Het lijkt op het voorbeeld hierboven, maar nu is de groeifactor 0,70. 1 voor het oude bedrag en 0,3 voor wat er af moet, geeft een groeifactor van 0,7. Antwoord: 0,7×€ 225,-- = € 157,50. 317515466 / ceu economie / m&o 1 Groeipercentage uitrekenen Makkelijk te onthouden is de formule: . groeifactor = nieuw oud (basis) Een bedrag van € 225,-- wordt vermeerderd tot € 325,--. Hoeveel procent toename is dat ? groeifactor 325 225 = = 1,44 (afgerond) De groeifactor min 1 is het percentage. Het bedrag neemt dus toe met ongeveer 44%. Er is ook een andere manier om het uit te rekenen met de formule: percentage verschil (nieuw - oud) basis (oud) = x 100% Het percentage is dan (€ 100 : € 225) x 100% is 44,44%, afgerond 44%. Ook bij verminderingen gaan de berekeningen gewoon op. Voorbeeld: Een bedrag wordt verminderd van € 225,-- tot € 125,--. Hoeveel procent afname is dat ? Eerst: 125 groeifactor = 225 = 0,56 (afgerond) De groeifactor min 1 is het percentage. Dus het bedrag neemt af met 44%. Ook met de andere manier vindt je die uitkomst. Ga dat maar na! Van percentage naar groeifactor en omgekeerd Indexcijfers zijn verhoudingsgetallen (net als procenten)! Een indexcijfer is een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een bepaalde periode en de waarde in de basisperiode. De waarde in de basisperiode wordt op 100 gesteld. De formule om een indexcijfer te berekenen is als volgt: indexcijfer = nieuw basis x 100 Als je goed kijkt, dan zie je dat de formule gelijk is aan de groeifactorformule x 100. Stel in jaar 2004 bedraagt een bedrag € 225,--. In 2005 bedraagt het € 325,--. Dan is het indexcijfer voor het nieuwe jaar 144, wanneer 2004 als basisjaar genomen wordt (2004 = 100). De groeifactor is 1,44 en de procentuele stijging 44%. (zie hiervoor!) 317515466 / ceu economie / m&o 2 Indexcijfers: de toepassingsmogelijkheden Voor het rekenen met indexcijfers zijn een aantal oplosstrategieën te gebruiken. We zetten ze op een rijtje. (Alle rekenvoorbeelden in 1 decimaal.) Deze zijn de enige vormen die je moet gebruiken. Het enige wat nog moeilijker kan is dat je een indexcijfer over een groter aantal jaren moet berekenen. Dan doe je oplossingsstrategie die nodig is, net zo vaak als er jaren zijn. THEORIE Je maakt indexcijfers door de waarde van twee jaar op elkaar te delen. Je deelt altijd door de waarde van het basisjaar, dat per definitie gelijk aan 100 is. In formule n/b x 100 REKENVOORBEELD Koffieprijs per baal in 1990: € 166 per baal in 1994: € 266 Nieuwe jaar kan ook een ouder jaar zijn. Een indexcijfer is dus een verhoudingsgetal. De prijs in 1990 is € 166. De prijs in 1988 is € 155. (€ 266/€ 166) x 100 = 160,2 voor 1994 (€ 155/€166) x 100 = 93,4 (1990 = 100) Je hebt twee indexcijfers en je moet de groei uitrekenen. Twee mogelijkheden: 1. een van de indexcijfers is die van het basisjaar: de groei kun je gelijk aflezen. 2. twee willekeurige indexcijfers: via: verschil / basisgegeven x 100% [oftewel: (nieuw - oud) / oud x 100%] 1. 1990 = 188 , 1985=100 groei t.o.v. 1985 is 88% 2. 1990 = 188 en 1989 = 176 (188 - 176) / 176 x 100% = 6,8% dus groei in 1990 is 6,8% Je hebt het indexcijfer van het oude jaar en het groeipercentage van het nieuwejaar. Je wordt gevraagd het indexcijfer van het nieuwe jaar uit te rekenen. 1989 = 109,1; groei 1990 = 10%. Bereken indexcijfer 1990. Vermenigvuldig het indexcijfer met de groeifactor. dus: 109,1 x 1,10 = 120,0 + 10% is groeifactor 1,10 (Dit kan ook met bedragen en hoeveel heden.) Je hebt het indexcijfer van het nieuwe jaar en het groeipercentage van het nieuwe jaar. Je wordt gevraagd het indexcijfer van het oude jaar uit te rekenen. 1990 = 120; groei is 10%. Bereken indexcijfer 1989. Deel het indexcijfer door de groeifactor. dus: 120 / 1,10 = 109,1 + 10% is groeifactor 1,10 (Dit kan ook met bedragen en hoeveel heden.) 317515466 / ceu economie / m&o 3 Indexcijfers worden vaak gebruikt om van een nominaal begrip naar een reëel begrip te komen Gegeven nominaal inkomen als indexcijfer en het prijsindexcijfer. Gevraagd wordt het reëel inkomen (of koopkracht ) te berekenen. Indexcijfer nominaal inkomen delen door prijsindexcijfer vermenigvuldigd met 100. Relatieve verandering is dan de reële index - 100. nominale index / correctie index x 100 = reële index Je hebt een prijsindexcijfer en het reëel nationale inkomen als indexcijfer. Prijsindexcijfer 1990 = 125. Indexcijfer reële nationale inkomen 120. Bereken het nominale inkomen 1990. Vermenigvuldig beide indexcijfers en deel dat door 100 (voor schaaleffecten) om het nominale inkomen te vinden. Stel je hebt drie begrippen die met elkaar te maken hebben. Je hebt van twee begrippen de groeipercentages (t.o.v. het vorige jaar) en het derde moet je uitrekenen. Stel voor elk begrip het vorige jaar als basisjaar en tel het groeipercentage erbij op. Deel beide begrippen op elkaar (vermenigvuldig met 100 voor schaaleffecten) en je hebt het derde begrip in indexcijfer. Haal hier 100 vanaf en je kent de groei van dat begrip. indexcijfer nominaal inkomen 1990 is 225, prijsindexcijfer 1990 is 226. Bereken de koopkracht in 1990. 225/226 x 100 = 99,6. Koopkrachtdaling t.o.v. van het basisjaar met 0,4% (99,6 -100) 125 x 120 / 100 = 150 Gegeven: groei loonkosten 8% en groei productie 5%. Bereken: groei loonkosten per product Werkwijze: 108/105 x 100 = 102,9 Dus groei van loonkosten per product is 2,9%. Nog een voorbeeld: Gegeven: groei nationaal inkomen 3,5% en groei bevolking 9,2%. Bereken: groei nationaal inkomen per hoofd. Werkwijze: 103,5/109,2 x 100 = 94,8. Dus de groei van het nationaal inkomen per hoofd is 5,2%. Indexcijfers: tenslotte Indexcijfers vormen een fantastisch hulpmiddel om reeksen cijfers overzichtelijk weer te geven en te vergelijken. Net als procenten zijn indexcijfers verhoudingsgetallen. Je mag er rekenkundige bewerkingen mee uitvoeren als vermenigvuldigen en delen: dat brengt geen verandering in de onderlinge verhouding der getallen. Je mag er echter geen optel- of aftrekexercities op los laten: dan verstoor je de oorspronkelijke verhoudingen! Let dus op: bij indexcijfers/percentages is plus of min meestal fout! 317515466 / ceu economie / m&o 4