1 Aan Elza Defraeije, de zon in mijn leven, en mannin voor dit leven. Voor mijn dochter Mirjam en kleindochter Naomi. Jullie zijn het mooiste wat mij overkomen is. Ter herinnering aan mijn ouders, mijn ma en pa: Jeanne Willems (1929/2006 AD) Marcel De Telder (1927/1982 AD) Die mij het leven gunden en opgevoed hebben. 2 Tegen godloze mythes, verzinsels en andere fabels1 Gebruiksrecht en printen De gebruiker is vrij om de informatie op deze site voor niet commerciële doeleinden te reproduceren en openbaar te maken, mits ongewijzigd en met bronverwijzing. 1 1 Timotheus 4:7 NBG 1951 vertaling. Voor alle gehanteerde Bijbelteksten is uitgegaan van de vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap. 3 De Egyptische Koningslijsten gereviseerd aan de hand van de Bijbelse chronologische gegevens. De conventionele zuil van de Sothis datering verworpen. De orthodoxe samenzwering van de 19de eeuw, ontmaskerd. Een nieuwe chronologie van de oudvaders en van de koningen van Juda en Israël op basis van de Sabbats- en Jubeljaartelling van William Whiston. De jaarberekening van Edwin R. Thiele herzien. De Assyrische koningslijst aan de Bijbelse chronologische gegevens aangepast. Thiele’s link verworpen. Verantwoording beeldmateriaal: De auteur heeft zijn uiterste best gedaan alle rechthebbenden te vermelden en verontschuldigt zich voor eventuele omissies. Belangrijkste musea zijn het Metropolitan Museum of Art in New York, The British Museum, het Louvre, Museo Egizio te Turijn, het National Museum in Caïro, Brooklyn Museum en het Museuminsel te Berlijn. 4 PROLOOG DE EGYPTOLOGIE EN DE BIJBEL Zoals de geschiedenis van Egypte in de 19de eeuw na Christus, door een nieuwe school van wetenschappers, de Egyptologen, werd samengevat, vind men het Israël van de Bijbel daar niet in terug. Nochtans is de geschiedenis van Israël onlosmakelijk met die van Egypte verankerd. Abraham is er ten tijde van een hongersnood naar toegetrokken en diens vrouw Sarai verzeilde zo in de harem van een niet bij naam genoemde farao. Daarna kunnen we lezen over een andere hongersnood en Jozef, een van de oudvaders, die het tot onderkoning van Egypte schopt. Later volgt de verdrukking en slavernij van het Israëlitische volk in Egypte met daarop de tien plagen en de Exodus uit Egypte onder leiding van Mozes naar het Beloofde Land Kanaän. Tijdens de periode van de Richters, volgend op de periode van Jozua, zwijgt de Bijbel over Egypte als grootmacht. Wel wordt Amalek nu als ‘eerste der volken’ genoemd. De bovenvermelde historische feiten worden in de Bijbel op de tijdsbalk tussen de 20ste en de 15de eeuw voor Christus gedateerd. Aldus vonden er, in de hiervoor beschreven geschiedenis en tijdspanne, een aantal interacties 5 tussen de beide gebieden, namelijk Kanaän en Egypte, plaats. Interacties die zowel in de Bijbel als in Egypte genoteerd werden. Zo is er bijvoorbeeld de vermelding in Egypte van een hongersnood ten tijde van de regering van farao Zoser van de derde dynastie die zelfs nauwkeurig zeven jaar duurde. Dezelfde tijdspanne die het Bijbelboek Genesis voor de hongersnood van Jozef, als vizier van Egypte, vermeld. Het Bijbelboek Exodus geeft de farao van de verdrukking ten tijde van Mozes een regeerperiode van meer dan de som van 2 x 40 jaar. In de faraolijst van Manetho, een historicus uit de derde eeuw voor Christus, vinden we slechts één farao vermeld met zulk een lange regeerperiode, namelijk in de zesde dynastie: farao Pepi II. Twee aanwijzingen die zouden moeten aantonen dat de geschiedenis van de Bijbelboeken Genesis en Exodus met die van het Oude Rijk van Egypte contemporain was. Niets hiervan vinden we in de orthodoxe geschiedschrijving over Egypte echter terug. 6 Wat is er fout gelopen? Wat dreef Egyptologen om Israël en de Bijbelse geschiedenis trachten te wissen? Zo concludeerde de bekende Egyptoloog Donald B. Redford in zijn boek A Study of the Biblical Story of Joseph dat alle historische aanwijzingen betreffende Jozef en de intocht, met inbegrip van iedere verwijzing naar Egypte en Egyptische persoonsnamen, plaatsnamen en titels, louter bedenksels van de Bijbelschrijver zijn, die de Exodus uit Egypte wilde rechtvaardigen door Jozef en de Israëlieten over te brengen naar Egypte. Zijn conclusies zijn dat Jozef, zoals we hem vanuit de Bijbel kennen, nooit heeft bestaan. Verder beweert Redford dat de Hyksos bezetting van Egypte de basis vormde van mythische verhalen in de Kanaänitische cultuur leidend tot het verhaal rond Mozes. Hij meent ook dat het Bijbelse exodus verhaal eerder thuishoort in de zevende eeuw voor Christus, lang na de tijd van koning David. Het was in het kielzog van de Bijbelkritiek, wat het fundament van de Bijbel als historisch boek voor vele wetenschappers onderuit haalde, dat de Egyptologie haar werk begon. Daarom eerst een paar woorden over de Bijbelkritiek om daarna het moderne fundament van de Egyptologie onderuit te halen. Niets minder moet gebeuren. Het is namelijk onmogelijk om de Bijbelse historische gegevens met de seculiere verzameling van gegevens over Egypte te verzoenen of aan te passen. BIJBELKRITIEK De Bijbelkritiek is een wetenschap die zich bezighoudt met de oorsprong, geschiedenis en 7 tegenwoordige staat van de grondtekst van de Bijbel. Hierin moeten we dan onderscheid maken tussen de tekstkritiek die zich bezighoudt met de vaststelling van de juiste bewoordingen van de oorspronkelijke Bijbeltekst wat overigens een nuttige wetenschap is en anderzijds de ware Bijbelkritiek die zich bezighoudt met de inhoud van de tekst op grond van de aard, de vorm en het onderwerp van de verschillende Bijbelboeken, de aard en de samenhang van de context en van de verschillende Bijbelgedeelten en de gegevens over de omstandigheden van de schrijvers en de geadresseerden van de Bijbelboeken. De vraagstukken waarmee de Bijbelkritiek zich bezighoudt, zijn die van de betrouwbaarheid, de echtheid, de geloofwaardigheid en de literaire vormen van de Bijbelboeken. Op zichzelf zou een dergelijke studie een schijn van objectiviteit kunnen ophouden, ware het niet dat enkel oordelen over het geïnspireerde Woord van God eigenlijk niet anders dan tot mislukking kan leiden. De geschiedenis heeft dit aangetoond. Een summiere geschiedschrijving van de Bijbelkritiek toont al snel de onbetrouwbaarheid van de verschillende onderzoekers aan. Bijbelkritiek kan al ver in de geschiedenis gevonden worden. De frontale aanval op het Woord van God dateert echter van de tweede helft van de 19de eeuw, zo een 150 jaar geleden. In het kielzog van de evolutietheorie, na de publicatie en verbreid geraken van Darwin’s ‘origin of species’, gingen theologen met naam, ook de Bijbel vanuit dit nieuwe evolutionistische 8 wereldbeeld her-bestuderen. Hun uitgangspunt was dat alle religie, ook de Bijbel, geëvolueerd waren. De godsdienst had zich geleidelijk langs een natuurlijke weg ontwikkeld. Darwin’s evolutietheorie van natuurlijke selectie, veroverde op korte tijd de gehele wetenschappelijke wereld en ook de theologie. De Bijbelkritiek kreeg een nieuw elan en een nieuwe theorie van een ontwikkeling vanaf het primitieve animisme tot het hoogontwikkelde monotheïsme paste schitterend in Darwin’s model. Vooral in Duitsland maar ook ik Engeland brachten theologen overtuigend de bronnentheorie en de vormkritiek over en richten nieuwe scholen op. Hun conclusie was dat de Thora, de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Pentateuch, onmogelijk van één auteur zoals Mozes geweest konden zijn, en zij herkenden vanuit de tekst meerdere auteurs van de eerste Bijbelboeken. Deze boeken stamden ook niet, zoals nochtans de Bijbel leert, uit de 15de eeuw voor Christus maar waren veel later tot stand gekomen tijdens de Babylonische Ballingschap in de 6de eeuw voor Christus. De veronderstelde meerdere auteurs van de Pentateuch werden ingedeeld volgens het gebruik door hen van de Godsnaam. Een verschillende Godsnaam zou moeten wijzen op een verschillende bron. Zo werd er een auteur verondersteld te zijn die de naam Jahweh gebruikte en een andere auteur die de naam Elohim introduceerde. Men zag ook twee verschillende 9 scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2, en twee door elkaar heenlopende verhalen in Genesis 6-8 met namen de Zondvloedgeschiedenis. Men spreekt hierover doublures en parallelle verhalen. Ook meenden zij zogenaamde tegenstrijdigheden, anachronismen en ongerijmdheden ontdekt te hebben. Een voorbeeld is het vermelden van Filistijnen in Exodus, een volk dat pas veel later in het gebied arriveerde. Ongerijmd vond men dat Mozes in de derde persoon over zich zelf en zijn dood geschreven zou hebben. Een man Mozes2 die tweemaal veertig dagen bij God op de berg is en daar het bevel tot schrijven krijgt, wordt bij voorbaat als onmogelijk verworpen! Als alternatief oppert men, onder het mom van wetenschappelijkheid, dat geschiedenis en godsdienst zich geleidelijk langs een natuurlijke weg ontwikkeld hebben. Men gaat aldus van de ongegronde vooronderstelling uit dat Israëls godsdienst net als elke andere van puur menselijke oorsprong was en uitsluitend evolutionistisch verklaard moest worden. Dat geen enkele bekende godsdienst zich ooit tot echt monotheïsme 2 Exodus 34:27 10 ontwikkeld heeft deed er voor de Bijbelkritiek niet toe: ook Israël kon niet anders dan met animisme en grof polytheïsme begonnen hebben. De grote hoeveelheid bewijzen vanaf Genesis, dat Israëls godsdienst hoogstaand en puur monotheïstisch was vanaf het begin, werd eenvoudig weggeredeneerd door ze als latere bijvoegsels en verdraaiingen te verklaren. Volgens de critici was de Schrijfkunst tot op David praktisch onbekend in Israël, zodat Mozes niet de Pentateuch geschreven zou kunnen hebben. Voor deze bewering had men weinig andere gronden dan het evolutionistische vooroordeel. Tegenwoordig echter weten we op grond van het nieuwere archeologische onderzoek dat de schrijfkunst niet alleen al honderden jaren voor David heel gewoon was in Israël waar zelfs de jongens konden schrijven wanneer we Richteren 8:14 openslaan. Maar dat zeker al 1500 jaar voor Mozes het schrijven in het Midden-Oosten bestond. De nieuwe archeologische vondsten te Ebla hebben dit bevestigd. Een bibliotheek van tienduizenden kleitabletten uit het derde millennium voor Christus is hier tevoorschijn gekomen. Het is de archeologie die met namen hier de historiciteit van plaatsen uit het boek Genesis bevestigd heeft. De Bijbelkritiek van de negentiende eeuw betwijfelde zelfs dat Abraham wel ooit geleefd had. De verhalen van de aartsvaders werden door de critici als onbetrouwbaar en vaak als onhistorisch beschouwd. Het exodusverhaal van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt omschreven als een oerverhaal vanuit de geloofstraditie. Dus niet één auteur en ooggetuige maar een verzameling van 11 verhalen en overleveringen die pas veel later gecompileerd werden. De Bijbel zelf noemt Mozes als auteur van de eerste vijf boeken. De Heer Jezus Christus verwees tijdens zijn bediening in Israël naar Mozes als schrijver van de Thora. Maar ja, ook het Nieuwe Testament werd door de Bijbelkritiek aangepakt. De Bijbelkritiek haalt het fundament, dat het Woord van God proclameert te zijn, onderuit. De conclusie van de Bijbelkritiek is dat we niet het oorspronkelijke Woord van God meer hebben en dat de auteurs onbetrouwbaar zijn. Dat de Bijbel zelf beweerd door de Geest Gods geïnspireerd te zijn wordt ontkend. Een stelling is: de Bijbel bevat het Woord van God. De Bijbelkritiek kwam tot bloei tegen de achtergrond van de Verlichting van de 18de eeuw die uitging van de stelling dat God, zo Hij al bestaat, niet ingrijpt in de natuurlijke orde van het heelal en dat er daarom ook niet zoiets als een bovennatuurlijke openbaring kan bestaan. De Verlichting was een revolutionaire verandering in de manier van denken die in de 18de eeuw in Europa plaatsvond. Een van de belangrijkste ideeën van de Verlichting was dat de mens autonoom is, dat wil zeggen dat de mens van zichzelf uitgaat en zelf de maat van alle dingen is. De filosofen vonden dat de menselijke rede boven alles ging en in de plaats van enige vorm van openbaring van de kant van de Schepper God. Theologen die deze theorie volgen kan men godsdienstige vrijzinnigen noemen. 12 Algemene bezwaren tegen de kritiek op de Pentateuch3. 1) Westerse pretentie. Het is onbegrijpelijk dat moderne westerse critici, zonder te beschikken over andere Hebreeuwse literatuur (uit de Bijbelse periode) als vergelijkingsmateriaal, zich een oordeel durven aanmatigen over verschillen in stijl en woordgebruik; zinnen en verzen durven te verwerpen of anders te rangschikken (overal waar hun westerse ideeën over samenhang of stijl geweld zijn aangedaan); of beweren de tekst te kunnen verbeteren door de zeldzame of ongebruikelijke woorden in de Masoretische tekst door andere woorden te vervangen. 2) Geen objectieve bewijzen. Iets wat opvalt, is de absolute afwezigheid van enige objectieve bewijzen. Iedere bronnensplitser moet toegeven dat er niet de minste aanwijzing bestaat voor het bestaan van een Elohistische auteur of van een Jahwist die de naam Jahweh in zijn documenten gebruikte, namen voor auteurs die de critici hebben uitgedacht. Integendeel, het historische getuigenis is tegen hen. 3) Desintegrerende benadering. De gebruikelijke benadering voor antieke 3 E.O. Het ontstaan van de Bijbel, hoofdstuk: de Bijbelkritiek van het Oude Testament, 1979 & Wat ging er mis?, Francis A. Schaeffer en C. Everett Koop, 1980, hoofdstuk 4, ISBN 90 10 03616 2 13 4) literatuur is de harmonische benadering, waarbij schijnbare tegenstrijdigheden zoveel mogelijk uit de context verklaard worden om de eenheid van het werk te kunnen handhaven zolang niet het duidelijke tegendeel blijkt. Niet aldus bij de Bijbel. Het zijn vooral joodse theologen geweest die zich verontwaardigd tegen de desintegrerende benadering van het Oude Testament door de critici gekeerd hebben, hun verweten hebben dat men altijd tegenstrijdigheden zal vinden als men er gretig naar op zoek is, en met kracht de eenheid en harmonie van de boeken verdedigd hebben. Cirkelredeneringen. Door het willen geloven in verschillende bronnen ondanks het ontbreken van objectieve aanwijzingen daarvoor en door het uitgaan van objectieve aanwijzingen daarvoor en door het uitgaan van de desintegrerende benadering is het voor de critici niet moeilijk meerdere bronnen uit te denken, elk met hun eigen kenmerken, en daarna de Schriftplaatsen netjes over die bronnen te verdelen. Maar te beweren dat het keurige resultaat dus bewijst dat er meerdere bronnen geweest zijn, is onwetenschappelijk, omdat die “conclusie” al bij voorbaat in de uitgangsstellingen was ingebouwd. Zonder objectief vastgelegde uitgangspunten kan het resultaat nooit meer zijn dan gespeculeer. Dit resultaat zou nog indrukwekkend kunnen zijn als het inderdaad mogelijk zou blijken alle zinnen in Genesis over meerdere bronnen te verdelen. Dit is echter niet mogelijk, zodat de 14 critici nog een tweede cirkelredenering toepassen. Alle problemen die de tekst voor hun theorie oplevert, worden afgedaan doordat men de vermeende redacteuren en de latere Schriftgeleerden er de schuld van geeft de tekst veranderd te hebben. Dus hetzelfde tekstmateriaal waarop men vertrouwt om de theorie te bewijzen, wordt verworpen wanneer het met de theorie in strijd is. Deze inconsequente handelwijze moeten we vermelden. VERVOLG VAN DE EGYPTOLOGIE Een revisie van de Egyptische dynastieën met de Bijbelse chronologie als ankerpunt dringt zich op. Van Egypte weten we dat van de dertig dynastieën van Manetho alleen de jaartallen der laatste vier absoluut vastliggen. De chronologische plaatsing van de overige dynastieën levert vraagteken na vraagteken op, ook in de orthodoxe Egyptologie. Enkele citaten: “Ik ben bang dat onze kennis van de Egyptische historie niet veel verder gaat dan wanneer iemand zich op grond van enkele data en namen het volgende beeld van de Nieuwere Geschiedenis zou maken: ’een oude dynastie behelst de koningen van Lodewijk XVI tot Louis Philippe. De eerste was een tijdgenoot van Frederik de Grote. Daarnaast regeerden drie tegenkoningen, die al door hun naam, Napoleon, bewijzen, dat zij tot een andere familie behoren en ook een andere titel dragen. De eerste schijnt in Duitsland oorlog te hebben gevoerd; de derde moet wel een belangrijke heerser geweest 15 zijn, want hij heeft vele bouwwerken nagelaten’.” 1911 AD, De Duitse Egyptoloog Adolf Erman “…It must never be forgotten that we are dealing with a civilisation thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as Egyptian History is merely a collection of rags and tatters.” 1961 AD, De Britse Egyptoloog Sir Alan Gardiner De Bijbel is een baken bij het bestuderen van de chronologie der oudheid. In de Bijbel wordt ons absolute chronologie over jaar, maand en soms zelfs een dag geboden. Nochtans wordt door seculiere historici met deze bron geen of weinig rekening gehouden. Wat de buurvolken van Israël betreft en vooral Egypte zijn er nochtans een aantal beschreven interacties te vinden. Ik vermelde al de hongersnood ten tijde van de regering van farao Zoser van de derde dynastie die nauwkeurig zeven jaar duurde. Dezelfde tijdspanne die het Bijbelboek Genesis voor de hongersnood van Jozef, als vizier van Egypte vermeld. Hongersnood was een fenomeen dat in de Egyptische Nijldelta haast niet voorkwam. De enkele vermeldingen over een hongersnood verwijzen dan ook allen naar de hongersnood van het boek Genesis. Als er dan bovendien sprake is van een periode van zeven jaar uit Egyptische bronnen is het verband duidelijk, behalve voor de wetenschap der orthodoxe Egyptologie. Het Bijbelboek Exodus geeft de farao van de verdrukking ten tijde van Mozes een regeerperiode van meer dan de som van 2 x 40 jaar. In de faraolijst van Manetho vinden we slechts één 16 farao met zulk een lange regeerperiode in de zesde dynastie, namelijk farao Pepi II. Twee interacties tussen de Bijbelse geschiedschrijving en die van Egypte. Voor een oprechte onderzoeker een sterke aanwijzing, zo niet het bewijs, dat de geschiedenis van Genesis en Exodus met die van het Oude Rijk van Egypte contemporain was. Niets hiervan vinden we echter in de orthodoxe geschiedschrijving van Egypte terug. Het is de verantwoordelijkheid van de Egyptoloog Eduard Meyer, voor de foutieve plaatsing van de dynastieën van Manetho op de tijdsbalk. Met de Bijbel hield hij geen rekening. Integendeel! In 1904 maakte hij zijn werk ‘kalender en Sothis-periode’ bekend. Hij ging er van uit dat er in het oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden. Een burgerlijke en een godsdienstige gebaseerd op het opkomen van de Hondsster of Sothis voor de Egyptenaren. Hij legde verband tussen de noodzakelijke correctie in jaarlengte, het schrikkeljaar, en het verschijnen van de vaste ster Sirius, ten tijde van het begin van de Nijl - 17 overstroming. Hij ging er van uit dat een Egyptisch jaar 365 dagen telde en dus elk vierde jaar op de kalender een schrikkeljaardag verloren ging. Hij veronderstelde als gevolg hiervan dat er twee kalenders in het oude Egypte in gebruik waren: een officiële kalender die met de maand Thoth begon en geen rekening met schrikkeljaren hield, en een zonnekalender die gebaseerd was op het opkomen van de Hondsster en dus astronomisch correct was. De twee kalenders begonnen officieel gelijktijdig op de eerste dag van de maand Thoth; daardoor liep na vier jaar de officiële kalender één dag op de astronomische kalender achter en als een gevolg daarvan vond de heliakische opkomst van Sirius op de tweede dag van de maand Thoth plaats. Op deze wijze verloor de kalender één week op 28 jaar tijd, op een periode van 120 jaar ging er een maand verloren; op een tijdspanne van 1460 jaar liepen de twee kalenders weer gelijk en daarmee begon dan een nieuwe Sothisperiode. In 239 AD vermeldde de Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van Sirius – wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Terugrekenend concludeerde men dat vergelijkbare situaties zich moesten hebben voorgedaan in 1317 en 2773 voor Christus. Eduard Meyer baseerde zijn chronologie op drie dateringen, die, naar hij meende, de sleutel waren om een doorlopende Egyptische chronologie op te stellen. De eerste datering vindt men terug in de papyrus Ebers en heeft betrekking op het 9de jaar van 18 Amonhotep I, die een opgang van Sothis gekend zou hebben. Veel blijft echter een raadsel. Zo staat er niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarschijnlijk de voornaam van Amonhotep I. De tweede datering is van een kalenderfragment op een steen gevonden in Elephantine waar een verwijzing te vinden is naar het opkomen van Sothis, in de dagen van Thothmosis III. Het regeringsjaar van Thothmosis III wordt echter niet vermeld en ook is niet duidelijk of de verschijning van Sothis betrekking had op het zonnejaar, noch of een eerste verschijning bedoeld werd. Daarbij merkt de Egyptoloog Cecil Torr op dat het gebouw weliswaar van Thothmosis III was, de inscriptie echter van een opvolger geweest kan zijn. De derde datering is de vermelding van de verschijning van de ster Sothis op 16 Pharmuti in de papyrus van Illahun. De papyrus Illahun dateert de verschijning van Sothis op de 16de van de Egyptische maand Pharmuti in het 7de jaar van een farao, waar men van aanneemt dat het Senwosret III van de twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is niet bewaard gebleven, maar wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid. De Egyptoloog David Rohl4 merkt echter op dat het papyrusfragment een voorspelling bevat en geen vaststelling van een gebeurd feit is. De tekst luid: “u moet weten dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op dag 16”. De vraag blijft zelfs wat met het Egyptische SOPDET, gewoonlijk vertaald met SOTHIS bedoeld is? Om mijn betoog af te ronden is er ook nog de 4 A Test of Time, appendix D 19 toegevoegde notitie in het manuscript van Theon over een zekere Menophres. Op het manuscript van Theon staat er een notitie in het Grieks dat er ‘vanaf Menophres en tot aan het eind van het tijdperk van Augustus’ 1605 jaar waren. Terugrekenend geeft dit 1321 v. Chr. als jaartal van de nieuwe Sothis-periode. In het manuscript van Theon van Alexandrië wordt vermeld dat de Sothis periode eindigde in het vijfde jaar van Augustus zijnde 26 v. Chr. Censorinus, zoals eerder gezien, plaatste het begin van een nieuwe Sothis-periode in 139 AD. Een verschil van 165 jaar, wat vragen zou moeten oproepen. Een andere vraag blijft: wie of wat bedoelde Theon met Menophres? Het is namelijk een naam die in de verschillende koningslijsten van Egypte niet voorkomt. Meestal wordt de naam Menophres door de Egyptologen met Ramses I geïdentificeerd. Maar dit is gissen! Aannemelijker is om Menophres met de stad Memfis te identificeren. In de 19de eeuw was er al een geleerde5 die stelde dat Menophres te lezen was als Men-Nofre, de Egyptische naam voor Memfis. Hoewel dit door Eduard Meyer gekend was, volgde hij deze stelling niet. Menophres moest een farao zijn die in 1321 v. Chr. regeerde. Diens regering begon met een Sothis-periode. Zijn naam was Ramses I, want Ramses II regeerde rond 1300 v. Chr. Dit laatste stond zonder reden vast; men ging er van uit dat dit zo was. Het verschil van 165 jaar tussen de 5 J.B.Biot, Etudes sur l’astronomie indienne et sur l’astronomie chinoise, Parijs, 1862 AD, blz XXXVIXXXIX, geciteerd door M.Kerkhof in BW Bijbel en archeologie. 20 gegevens van het manuscript van Theon en dat van Censorinus blijft bestaan en is niet opgehelderd. De Egyptoloog Cecil Torr besluit zijn hoofdstuk over Eduard Meyers zogenaamde astronomische datering, met de conclusie dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster. Met recht verklaart ook Velikovsky het werk van Eduard Meyer als overgewaardeerd en een grote oefening in futiliteit. De juistheid van deze nieuwe astronomische datering heeft trouwens vooral Dr. I. Velikovsky in vraag gebracht. In zijn boeken6 ontkracht hij de stelling van E. Meyer. Eveneens is er het studiewerk van de Egyptoloog Cecil Torr7, van de onderzoeker F.J. Kerkhof8 en van Dr. Donovan Courville9 dat het chronologische fundament van de Egyptologie onderuit haalt. EEN JAAR VAN 360 DAGEN! Eduard Meyer ging er duidelijk vanuit dat de jaarlengte van 365,25 dagen die we nu kennen in de eeuwen voor onze jaartelling hetzelfde was. Meyer las een jaar van 365 dagen in een kalenderjaar dat op 6 Ramses II en zijn tijd – Epiloog – vraag 8 en De Zeevolken – hoofdstuk 2 Sirius 7 Memphis and Mycenae, 1896 AD – ISIS 8 BW Bijbel en Archeologie 1 – ISBN 9070145049 9 The Exodus Problem and its Ramifications – volume 2 – chapter IV 21 360 dagen gebaseerd was! Deze denkwijze is evolutionistisch en hangt samen met de uniformiteittheorie; een theorie die leert dat alle processen die we tegenwoordig in de kosmos waarnemen, dezelfde zijn als in het verre verleden. De catastrofetheorie, waarbij processen verstoord werden, werd afgewezen. Concordante Bijbelstudie leert echter dat Israël wel degelijk met een jaar van 360 dagen rekende. Het zondvloed verhaal in Genesis wordt ons meegedeeld in maanden van 30 dagen. Ook in andere beschavingen rekende men met maanden van 30 dagen. Bijvoorbeeld de Veda, die het jaar in India verdeelden in 12 maanden van30 dagen. Pas in de 7de eeuw voor onze jaartelling rekenden de Hindoes met een jaar van 365,25 dagen. In Babylon begonnen de maanden van 30 dagen met het licht van de nieuwe maan, 12 maal per jaar. In de 8ste eeuw voor Christus werden 5 dagen toegevoegd. Ook in Egypte rekende men aanvankelijk met een jaar van 360 dagen. Later werden 5 dagen toegevoegd10. Deze toevoeging was niet het gevolg van betere astronomische kennis, maar noodzakelijk door veranderingen aan de sterrenhemel zoals het Canopus Decreet ook vermeldt. Deze veranderingen kunnen historisch geduid worden en gebeurden in de 9de en 8ste eeuw voor Christus. Persoonlijk geloof ik dat de Megacatastrofe van 860 v. Chr. verantwoordelijk is voor de kalenderwijziging. Velikovsky en anderen zien de definitieve kalenderwijziging in de 8ste eeuw gebeuren. De grote piramide, waarvan volgens mijn stelling de bouw 10 Herodotos Boek II, 4 22 ervan begonnen is vanaf 709 v. Chr., bevat tevens het bewijs dat de Egyptenaren vertrouwd waren met het schrikkeljaar en de nodige kalenderwijzigingen. Eduard Meyer ging er vanuit dat zij deze kennis niet hadden en er daarom twee kalenders op na hielden. Dit wordt volledig ontkracht door de bijzondere afmetingen van de Grote Piramide. De afmetingen van de piramide tonen een astronomische kennis die vergelijkbaar met onze huidige kennis is. De afmetingen die gebruikt werden blijken met de Hebreeuwse el over een te komen. Volgens Courville11 stemt dit overeen met 25,025 Inches. De lengte van de basis van de piramide is 365,2422 el; exact het aantal dagen dat een zonne cyclus heeft. Waar haalden de Egyptenaren deze kennis vandaan? Ik twijfel geen moment dat de enige bron het volk van de Bijbel was; Israël, dat deze kennis bezat. Josephus12 schrijft dat Abraham deze astronomische en andere kennis al bezat. MANETHO Manetho is de beroemde of beruchte Egyptische geschied-schrijver, de hogepriester van Sebennytus, die leefde in de derde eeuw voor Christus en vooral de Egyptologie van de negentiende eeuw, begin twintigste eeuw, van onze jaartelling zo misleid heeft. Originele manuscripten hebben we niet meer. Het originele manuscript zal vermoedelijk deel hebben uitgemaakt van de bibliotheek van Alexandrië die in 11 The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2 Chapter IV 12 Joodse oudheden Boek I, vii, 1 23 642 AD door de binnenvallende Arabische moslims verbrand werd. Veel van zijn werk echter is door Josephus, Africanus en Eusebius bewaart gebleven. In mijn studie maak ik gebruik van wat Josephus ons over Manetho heeft doorgegeven. Africanus gebruik ik wanneer zijn jaartallen met die van de monumenten overeenkomen. Eusebius, die na Africanus leefde en werkte, heeft vooral Africanus gekopieerd en is minder betrouwbaar. Manetho werkte in opdracht van Ptolemeüs Philadelphus, om de oude fragmentarische geschiedenis van Egypte op schrift te stellen. Verder blijkt hij een antisemiet13 geweest te zijn en meestal, in relatie tot de geschiedschrijving naar de Joden toe, 13 F. Josephus - Against Apion Bk.I,28 24 onbetrouwbaar. Ik maak dan ook in het vervolg van dit verhaal alleen van Manetho gebruik wanneer jaartallen of regerings-perioden door andere bronnen bevestigd worden. ARCHEOLOGIE De Egyptologie rangschikte de dertig dynastieën van de Egyptische historicus Manetho aan de hand van twee vermeende ankerpunten. Men fabriceerde een Archaïsche Tijd gevolgd door het Oude Rijk, Midden Rijk en Nieuwe Rijk met telkens meerdere tussenperiodes. Het resultaat was een chronologie met catastrofale gevolgen voor de chronologie van de buurlanden van Egypte. De archeologische aardlagen, de verschillende strata in Israël bijvoorbeeld, werden en worden allen aan de hand van Egyptische chronologische gegevens foutief gedateerd. Zo konden seculiere archeologen van de twintigste eeuw stellen dat er in de streek van Jericho aan de Dode Zee geen sporen van een Israëlitische intocht te vinden waren. De Bijbel met haar geschiedenis van de Exodus uit Egypte met veertig jaar later de intocht van de Israëlieten in het Beloofde Land bij Jericho werd zogenaamd op een onwaarheid betrapt. Wat in het licht van de Bijbelkritiek haast als logisch ervaren werd. In het Boek zou het alleen maar om beelden en/of symbolen handelen. Maar wat indien de constructie van de orthodoxe Egyptologie fout is? 25 Wereldwijd, getuige het internet, zijn er heel wat revisionisten van de Egyptische geschiedenis, die de orthodoxie met vele argumenten en bewijzen aanvechten en alternatieve tijdschema’s geven. De onderzoeker B. Th., B.A., M.A., Ph. D. Donovan Courville bijvoorbeeld, laat de Exodus op het einde van de Egyptische zesde dynastie en het Oude Rijk plaatsvinden en verplaatst Vroeg Brons IV naar de tweede helft van de 15de eeuw voor Christus. Het Oude en het Middenrijk waren volgens Courville contemporain met slechts één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus met de vernietiging van het leger van farao, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar Kanaän dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij waren nieuwkomers met logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij namen, gepaard gaande met natuurlijke catastrofes, op geweldadige wijze het land in bezit. In het model van Courville volgt de Middenbronsperiode onmiddellijk op het Vroegbronstijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is duidelijk – een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting door nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening 26 die Courville toepast. Hij toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer we het begin van Middenbrons aan de Bijbelse gegevens aanpassen valt veel op zijn plaats. Niemand twijfelt er aan dat de Israëlieten later het machtigste volk van Israël werden; dus veroverden ze op deze wijze het land. Dat is uitgangspunt, het fundamentele feit. Een citaat van de Bijbelvorser en Wetenschapper Courville: “...It must not be forgotten that the task of historians is not to create history. The events of history have occurred, and there is nothing that can be done to change the time relationships between these events by a single minute. The task is rather that of unraveling the confused records which have come down to us, and when this task has been done correctly, it is axiomatic that it should not be necessary to apologize for inconsistencies and anomalies at every turn of events.”1971 AD Donovan A.Courville, B.Th., B.A., M.A., Ph.D. GESCHIEDSCHRIJVING In het jaar 57 voor Christus veroverde Julius Caesar Belgica. Het is een naam voor een gebied dat zijn grenzen tussen de rivieren Rijn, Seine en Marne had en waar het koninkrijk België sinds 1839 AD zijn naam van afgeleid heeft. Over de verovering van Gallië heeft Julius Caesar ons zijn ‘Gallische oorlogen’ nagelaten. Een schrift dat zijn veldtochten beschrijft en tevens de eerste schriftelijke historische verwijzing naar onze gewesten is en dan nog uit een buitenlandse bron. Wat een verschil met Israël en zijn buurlanden waar we een veelvoud van 27 verwijzingen en bewijsmateriaal hebben om een historisch relaas neer te schrijven. Maar daarom is de beschaving dan ook in het Midden-Oosten tussen Eufraat en Nijl begonnen. In zijn ‘Gallische oorlogen’ noemt Caesar ‘de Belgen de dappersten aller Galliërs’. Uiteraard maakt dit vandaag deel uit van de Belgische vaderlandse geschiedenis en ik kan me goed herinneren hoe me dat als kind in de klas tijdens de lessen van geschiedenis met trots vervulde. Vaderlandse geschiedenis is dan meestal gekleurd en niet objectief. Dit moet een les en waarschuwing voor alle historici zijn. Het vervolg van mijn verhaal moet dan ook objectief op waarheid gericht zijn. Dat dit een leidraad moet zijn is mijn credo. Wat België betreft kan men gerust van een gefabriceerde, niet op feiten beruste, geschiedenis spreken. De Vlamingen stammen af van de Salische Franken, zijn geen GalloRomeinen zoals de Walen, en zijn pas in de vierde eeuw na Christus in de Lage Landen gearriveerd. Op dezelfde wijze zoals België zijn gefabriceerde geschiedenis heeft, is de Egyptische historicus Manetho te werk gegaan. Toen hij aan zijn historisch werk begon had hij als enige intentie de wereld te tonen dat de geschiedenis van Egypte ouder was dan die van Babylon of van de Grieken. Het resultaat was zijn koningslijst van dertig dynastieën waarvan nu blijkt dat vele gefabriceerd waren. Daarbij hebben verschillende dynastieën gelijktijdig over Egypte geheerst en niet achter een volgens. 28 29