Maatschappijleer Multiculturele samenleving 1a. Omschrijving begrip multiculturele samenleving; Meerdere culturen, die in een land naast elkaar leven op basis van gelijkwaardigheid en met behoud van de eigen cultuur. 1b. Etnische groepen onderscheiden zich van elkaar door hun; etniciteit (= de culturele kenmerken en gedragingen van een groep mensen die van generatie op generatie worden overgedragen en die worden versterkt door het besef van gemeenschappelijke afkomst/herkomst. 1c. Probleem bij de verschillende benamingen voor (allochtone) etnische groepen; onduidelijkheid...we zijn het niet eens over de benaming. vreemdeling gastarbeider allochtoon etnische groep 1d. Welke sociale en politieke vraagstukken bestaan er door de aanwezigheid van etnische groepen? Op welke manier moet er een optimale verhouding tussen de verschillende groepen en culturen in één samenleving worden bereikt en discriminatie worden bestreden? Hoe kan het probleem van de sociale ongelijkheid worden aangepakt? 1e. Verschil minderhedenbeleid en vreemdelingenbeleid; MB maatregelen vóór etnische minderheden VB maatregelen ‘tegen’ etnische minderheden 2a. Voorbeelden van migratie in historisch perspectief; Joden (Middeleeuwen...begin 17e eeuw) Antwerpse vluchtelingen (rond 1585) Hugenoten (na 1685) 2b. Omschrijving begrip ‘assimilatie’; opgaan in de autochtone bevolking 2c. 3 Verschillende redenen van migratie; 1.Politieke redenen; oorlog, geweld, godsdienstige onderdrukking 2.Economische redenen; werkgelegenheid, welvaart 3.Persoonlijke redenen; studie, gezinshereniging, gezinsvorming 2d. Verschil push-en pullfactor; pushfactor heeft betrekking op het land wat verlaten wordt en pullfactor heeft betrekking op het land waarheen gegaan wordt. Pushfactoren; factoren in het land van de migranten die hen ertoe brengen te vertrekken naar een ander land. Pullfactoren; factoren in het migratieland die mensen van buiten aantrekken. 2e. Verschil gezinshereniging en gezinsvorming; gezinshereniging; (meestal) vrouw en kinderen die in eerste instantie in het moederland waren gebleven komen toch over. gezinsvorming; persoon uit buitenland trouwt met persoon die in Nederland woont. 2f. 5 Etnische groepen & oorzaken & motieven van migratie; 1.Indische Nederlanders Indonesië onafhankelijk politieke redenen 2.Molukkers Wilden eigen staat Nederland als tijdelijk verblijf politieke redenen 3.Gastarbeiders werkgelegenheid in Nederland economische redenen 4.Surinamers onafhankelijkheid van Suriname politieke, economische en (later; 2e golf)persoonlijke redenen 5.Antillianen en mensen uit Aruba economische en persoonlijke redenen 2g. 5 Redenen van groei omvang etnische groepen; 1.gezinsvorming 2.gezinshereniging 3.hoog geboortecijfer 4.politieke vluchtelingen blijven komen 5.leeftijdssamenstelling van de etnische groepen (relatief veel jongeren deze leeftijdscategorie krijgen kinderen) 3a. 4 Uitgangspunten vreemdelingenbeleid; 1.UVRM (Universele Verklaring van de Rechten van de Mens) ; groot aantal rechten zouden voor alle mensen garandeert moeten worden. 2.EVRM (Europese Verklaring van de Rechten van de Mens) ; bevat dwingende rechtsregels voor die landen die haat ondertekend hebben. 3.VVG (VluchtelingenVerdrag van Genève) ; o.a. de bepaling wat een vluchteling is. 4.Grondwet 3b. Art.1 lid 1 van de Grondwet; Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. 3c. Hoofdlijn vreemdelingenbeleid; ‘Wie komt binnen en wie niet’=> restrictief 3d. Procedure & uitkomst asielaanvraag; 1. Aanmelden als asielzoeker 2. Plaatsing in onderzoeks- of opvangcentrum 3. Er wordt onderzocht of de asielzoeker als vluchteling kan worden erkend. 4. Als dat kan persoon geplaatst in asielzoekerscentrum 5. Blijven; A-status: onbepaalde verblijfsmogelijkheid C-status: tijdelijke vergunning tot verblijf, afhankelijk van de ontwikkelingen in het land van herkomst. 3e. Verklaring geven voor het wijzigen van het vreemdelingenbeleid; Grote toestroom van de vluchtelingen. 3f. 3 Argumenten voor streng / restrictief vreemdelingenbeleid; 1. Kosten asielbeleid worden te hoog 2. Er is geen werk en woonruimte meer voor de asielzoekers 3. ‘Nederlandse cultuur’ wordt bedreigd 3g. 3 Argumenten voor soepel / tolerant vreemdelingenbeleid; 1. Recht van gezinshereniging 2. Werkgelegenheid in bepaalde sectoren 3. Toenemend geweld in de wereld 4a. Omschrijving begrip ‘cultuur’; De totale leefwijze van een groep zoals die tot uiting komt in de normen en waarden, de gewoonten, regels, tradities, rituelen, symbolen en de kunst. 4b. Cultuur zijn relatief; Plaats- en tijdgebonden: passen zich voortdurend aan, aan de omstandigheden van dat moment 4c. Omschrijving begrip ‘acculturatie’; Door contacten met andere culturen verandert de eigen cultuur. 4d. Wat is het verschil tussen normen en waarden? ; Normen zijn specifieke gedragsregels die voortkomen uit de waarden en waarden zijn wat de mensen nastrevenswaard en waardevol vinden. 4e. Onderscheid tussen de dominante cultuur en de subcultuur; De dominante cultuur heeft het meeste invloed op de samenleving en de subcultuur is een eigen cultuur met een band met de dominante cultuur. 4f. Waarom is cultuur niet aangeboren, maar aangeleerd? ; Door het socialisatieproces: kinderen wordt geleerd welke normen en waarden, gewoontes enz., in de groep waarin ze leven, belangrijk worden gevonden. Internalisatie: geen twijfel over of ze uit eigen overtuiging handelen als ze dingen gaan doen die passen binnen de cultuur. 4g. Voorbeelden geven van cultuurverschillen binnen één etnische bevolkingsgroep; Gelovig - Niet gelovig = katholiek – protestants Hippie - Geen hippie Verschil platteland – stad Sociaal milieu Jongerenculturen 4h. Verschillen tussen (sub-) culturen van etnische minderheden en de dominante cultuur; etnische minderheden: zeer groepsgericht meestal dominante cultuur: individueel gericht 4i. Omschrijving begrip ‘positiegedrag’; Je gedraagt je binnen een groep zoals de groep verwacht, behorende bij jouw positie. 4j. 3 Dimensies in het begrip cultuur; 1. Ideële dimensie niet tastbaar: - ideeën over mens en samenleving - godsdienstige opvattingen 2. Normerende dimensie uit ideeën ontstaan gewoontes, wetten en strafbepalingen 3. Kunst weergave van ideeën en normen 5a. Wat is ‘sociale categorisatie’; Het indelen van groepen o.b.v. kenmerken van de groep. 5b. Wat is ‘stereotypering’; De beeldvorming over het gedrag en de mentaliteit van leden van een andere groep, vaak erg vereenvoudigd en generaliserend. 5c.3 Oorzaken/redenen voor ‘stereotypering’; 1. Socialisatieproces: - Welke stereotiepe beelden in de opvoeding meegekregen? - Omgeving? 2. Behoefte aan het creëren van een eigen positieve identiteit positief eigenbeeld door “eigen” groep gunstig te laten afsteken t.o.v. andere groepen. 3. Angst voor het vreemde (Xenofobie): iets vreemds kan bedreigend zijn als je daardoor je eigen normen en waarden ter discussie gesteld kunnen worden. 5d. Gevolg van negatieve beeldvorming; Ontstaan van voor oordelen leiden tot discriminatie en racisme 5e Omschrijving begrip ‘discriminatie’; Het onterecht verschillend (of juist gelijk) behandelen van personen of groepen. 5f. Mogelijke maatschappelijke en persoonlijke gevolgen van discriminatie; Minder kans op de arbeids- en woningmarkt Ontstaan van het gevoel gekwetst en bedreigd te zijn Ontstaan van spanningen tussen bevolkingsgroepen 6a. 2 Visies in beoordeling van cultuurverschillen; 1. Cultureel relativisme: Gedrag van andere mensen vanuit hun cultuur begrijpen - volstrekt onbevangen kijk op andere culturen - waarden en normen zijn relatief 2. Universalisme: Algemeen waarden zouden voor iedereen gelden, ongeacht de cultuur waarvan hij deel uitmaakt. 6b. Omschrijving van de 4 samenlevingsmodellen; 1. Segregatiemodel: Duidelijke fysieke en sociale scheiding van etnische minderheden van de dominante cultuur op basis van ongelijkheid. 2. Multiculturele samenleving: Verschillende etnische groepen krijgen gelijke toegang tot het sociale, economische en politieke leven, gelijkwaardig, mét behoud van de eigen cultuur. 3. Assimilatiemodel: De nieuwkomers nemen de cultuur van de dominante groep volledig over eigen cultuur verdwijnt grotendeels. 4. Melting-pot: De etnische groepen en de autochtone bevolking binnen een staat versmelten cultureel en fysiek tot een nieuwe bevolkingsgroep. Er ontstaan één nieuwe cultuur o.b.v. de verschillende oude culturen. 7a. Omschrijving ‘sociale stratificatie’; gelaagdheid in de samenleving 7b. Indeling aangeven van gelaagdheid in de samenleving; Onderklasse Werknemers- of arbeidersklasse Professionele middenklasse van hoogopgeleide werknemers Ondernemersklasse Bovenlaag van kapitaalbezitters en topbestuurders 7c. 3 Verschillende verklaringen van maatschappelijke ongelijkheid; 1. Verschil in inkomen 2. Verschil in opleiding 3. Discriminatie van bepaalde groepen 7d. Omschrijving van begrip ‘sociale mobiliteit’; Het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder van de ene klasse naar de andere. 7e. Verschil tussen intergenerationele en intragenerationele mobiliteit; Het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder t.o.v. je eigen loopbaan of t.o.v. je ouders. 8. Maatschappelijke positie bepaald door: Onderwijs achterstand blijkt uit: gemiddeld laag onderwijsniveau relatief slechte prestaties in basisonderwijs minder vaak doorstroming naar hoger onderwijs veel drop-outs oorzaken vanuit de samenleving (positietoewijzing): institutionele discriminatie leermiddelen en toetsen teveel gericht op Nederlandse leerlingen onderwijs houdt onvoldoende rekening met niet-Nederlandstalige leerlingen oorzaken vanuit de etnische minderheden (positieverwerving): onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal geringe vooropleiding en geringe sociaal-economische status onbekendheid met Nederlands onderwijssysteem slechte woonomstandigheden maatregelen van de overheid: onderwijsvoorrangsbeleid NT2-cursussen internationale schakelopleidingen onderwijs in eigen cultuur en taal (ná officiële schooltijd) intercultureel onderwijs Arbeidsmarkt achterstand blijkt uit: hoge werkeloosheid langdurige werkeloosheid lagere functies veel tijdelijke dienstverbanden oorzaken vanuit de samenleving (positietoewijzing): mechanisering en automatisering neemt ongeschoold werk over diploma-inflatie discriminatie werkgever institutionele discriminatie oorzaken vanuit de etnische minderheden (positieverwerving): laag opleidingsniveau onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal niet-vertrouwd zijn met de Nederlandse sollicitatieprocedures ontbreken van een invloedrijk netwerk van informele sociale contacten maatregelen van de overheid: positieve actie positieve discriminatie meldingsplicht; hoeveel allochtonen zijn in dienst bij een bedrijf? WBEAA (Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen) Huisvesting achterstand blijkt uit: concentratie in oudere woonwijken (slecht onderhoud) te kleine woonruimten oorzaken vanuit de samenleving (positietoewijzing): toewijzingsbeleid woningbouwvereniging spreidingsbeleid van de gemeente weerstanden van de lokale bevolking oorzaken vanuit de etnische minderheden (positieverwerving): behoefte aan contacten met leden van ‘eigen’ groep maatregelen van de overheid: verbod op gemeentelijk verspreidingsbeleid opheffing discriminerende belemmeringen bij woningtoewijzing 9a. Minderhedenbeleid t/m de jaren 90: jaren 50 : snelle assimilatie Indische Nederlanders aparte huisvesting Molukkers jaren 60 : geen minderhedenbeleid i.v.m. tijdelijk verblijf van de gastarbeiders jaren 70 : gezinshereniging en gezinsvorming na 1975 : tweesporenbeleid (= integratie met behoud van de eigen cultuur jaren 80 : bestrijding discriminatie en racisme bevordering politieke participatie meer aandacht voor sociaal economische achterstandspositie jaren 90 : inburgeringscontract (= verplicht Nederlandse taal leren en maatschappelijke oriëntatie) 9b. Oorzaken veranderingen in minderhedenbeleid; 1. Opkomst discriminatie en racisme 2. Komst gastarbeiders 3. Komst verschillende etnische minderheden 9c. Voorbeelden geven van concrete maatregelen om sociale mobiliteit en maatschappelijke positie te bevorderen m.b.t.; ONDERWIJS: Onderwijsvoorrangsbeleid (extra middelen voor scholen met hoog percentage leerlingen van etnische afkomst) Opstapprojecten en schakelklassen (via aangepast onderwijs achterstand wegwerken) Nederlands-als-tweede-taal Intercultureel onderwijs (gemakkelijker contact met andere culturen in de samenleving) ARBEID: Meldingsplicht van bedrijven over hoeveel werknemers ze in dienst hebben van etnische afkomst. Positieve actie (overheid laat zien dat het zelf etnische minderheden in dienst neemt) WONEN: Verbod op gemeentelijk verspreidingsbeleid Weghalen van een aantal discriminerende belemmeringen bij woningtoewijzing POLITIEK: Vreemdelingen hebben ook grondrechten Actief en passief strafrecht op lokaal niveau (gemeenten) 10. Standpunten van de politieke partijen m.b.t. het minderhedenbeleid; PvdA: Leren van Nederlandse taal, extra scholing moet worden bevorderd. Vreemdelingen moeten kunnen deelnemen aan het politieke proces. CDA: Verplicht leren van de Nederlandse taal. Bestrijding illegalen. Criminele vreemdelingen moeten sneller het land uitgezet kunnen worden. VVD: Plicht tot volgen van onderwijs. Voorstander inburgeringscontract. Economische vluchtelingen moet geen toegang krijgen tot ons land. D’66: Opvangbeleid gericht op snelle integratie. Individueel bekijken van vluchtelingen, geen toelatingsquota. Groen : Internationale samenwerking in toelatingsbeleid is noodzakelijk. Links Recht op gezinsvorming en –hereniging moet blijven bestaan. Klein : Voorkomen van gettovorming. Bedrijven moeten belasting gaan betalen als ze Rechts weigeren allochtonen in dienst te nemen. Basiseducatieplicht. Betere doorstroming hogere vormen van onderwijs. Gezinsvorming en –hereniging bij voorkeur in land van herkomst. SGP: Subsidiëring moskeeën moet worden afgewezen (anti-christelijk). Toelatingseisen strenger. Extreem : Multiculturele samenleving moet gestopt worden. Multiculturele huwelijken Rechts moeten zo snel mogelijk worden beëindigd. Werkeloze buitenlanders moeten max.6 maanden na laatste werkdag remigreren. Asielzoekers moeten op aanwezigheid van besmettelijke ziektes gecontroleerd worden. Begrippenlijst Multiculturele samenleving 1. Waarden: datgene wat mensen nastrevenswaard en waardevol vinden normen : specifieke gedragsregels die voortkomen uit waarden 2. Etniciteit: de culturele kenmerken en gedragingen van een groep mensen die van generatie op generatie worden overgedragen en die wordt versterkt door het besef van gemeenschappelijke afkomst/herkomst 3. Allochtoon: iemand die zich op grond van ras of andere duidelijk zichtbare kenmerken onderscheidt van de oorspronkelijke inwoners van ons land 4. Socialisatieproces: aanpassen aan je omgeving (opvoeding: taal, gedragingen, gewoonten en geloof) verantwoordelijk; ouders familie school TV 5. Acculturatie: door contacten met andere culturen verandert de eigen cultuur 6. Assimilatie: opgaan in de autochtone bevolking 7. Segregatie: duidelijke fysieke en sociale scheiding van etnische minderheden van de dominante groep 8. Integratie: geen achterstandpositie meer, maar met behoud van eigen cultuur (sprake van bij assimilatiemodel en de multiculturele samenleving) 9. Internalisatie: bepaalde normen en waarden worden overgenomen, uit eigen overtuiging zodat je je gedraagt naar de verwachtingen van een groep 10. Subcultuur: afgeleid van de dominante cultuur maar wijkt in sommige opzichten duidelijk af 11. Positiegedrag: je gedraagt je zoals bij jouw positie in de groep hoort 12. Deviant gedrag: (=afwijkend gedrag) er wordt niet gehouden aan de belangrijkste normen van de cultuur van hun groep 13. Sociale controle: binnen een cultuur wordt het gedrag van leden van de groep gewaardeerd of afgekeurd door ‘de rest’ 14. Sociale categorisatie: indelen in groepen 15. Xenofobie: angst gebaseerd op niet aanwezige gevaren voor het vreemde 16. Vooroordeel: een mening over een ander die niet gebaseerd is op feiten en kennis maar op basis van stereotypering 17. Stereotypering: beeldvorming over het gedrag en de mentaliteit van leden van een andere groep sterk vereenvoudigd en generaliserend 18. Etnocentrisme: uitgaan van de eigen normen en waarden (cultuur) en dit vergelijken met andere culturen 19. Discriminatie: het onterecht verschillend (of juist gelijk) behandelen van personen of groepen 20. Institutionele discriminatie: organisatie/instelling discrimineert; regelingen zo gemaakt dat ze bepaalde bevolkingsgroepen minder kans geven 21. Nieuw racisme: opvatting dat binnen één samenleving verschillende culturen niet met elkaar kunnen samenleven of dat de ene cultuur er als minderwaardig aan de andere cultuur wordt beschouwd 22. Self-fulfilling prophecy: discriminatie leidt tot achterstand en zo weer tot nieuwe negatieve beeldvorming vicieuze cirkel die nog moeilijker te doorbreken is 23. Cultureel relativisme: elke cultuur beschouwen vanuit de eigen traditie, geschiedenis, normen en waarden (=cultuur) 24. Universalisme: algemene waarden zouden voor iedereen moeten gelden ongeacht de cultuur waarvan hij deel uitmaakt 25. Sociale stratificatie: gelaagdheid in de samenleving 26. Sociale mobiliteit: het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder van de ene naar de andere klasse 27. Intergenerationele mobiliteit: de stijging of daling op de maatschappelijke ladder t.o.v. je ouders 28. Intragenerationele mobiliteit: de stijging of daling op de maatschappelijke ladder gedurende je eigen loopbaan 29. Etnische onderklasse: onderklasse waarin de etnische groepen oververtegenwoordigd zijn