Het wederkerend werkwoord in het Frans – uitleg + oefeningen + antwoorden Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd) Je me lave Tu te laves Il se lave Elle se lave On se lave Nous nous lavons Vous vous lavez Ils se lavent Elles se lavent Ik was me Jij wast je Hij wast zich Zij wast zich We wassen ons (o.a.) We wassen ons Jullie wassen je/u wast zich Zij wassen zich Zij wassen zich Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd) Je me suis lavé(e) Tu t’es lavé(e) Il s’est lavé Elle s’est lavée On s’est lavé(e)(s) Nous nous sommes lavé(e)s Vous vous êtes lavé(e)(s) Ils se sont lavés Elles se sont lavées Ik heb me gewassen Jij hebt je gewassen Hij heeft zich gewasssen Zij heeft zich gewassen We hebben ons gewassen (o.a.) We hebben ons gewassen Jullie hebben je gewassen/U heeft zich … Zij hebben zich gewassen Zij hebben zich gewassen Opmerkingen: 1. Wederkerende werkwoorden maken gebruik van een wederkerend voornaamwoord. Dat zijn de woordjes ‘me, te, se, nous, vous, se’. 2. Alle wederkerende werkwoorden worden in het Frans met het hulpwerkwoord être vervoegd. Het voltooid deelwoord past zich aan aan het onderwerp van de zin. Dit laatste noemen we de être-regel. Zie onderaan dit document! 3. Er zijn in het Frans werkwoorden die daar wederkerend zijn, die het NIET zijn in het nederlands. Het omgekeerde komt ook voor. Van elk één voorbeeld: a. Se coucher = naar bed gaan (je me suis couché = ik ben naar bed gegaan) b. Bouger = zich bewegen (il n’a pas bougé = hij heeft zich niet bewogen) 4. Bij een ontkenning komt altijd eerst het woordje ‘ne’, en pas daarna het wederkerend voornaamwoord. Dit zijn veel voorkomende wederkerende werkwoorden: wakker worden opstaan zich douchen zich wassen zich scheren zich opmaken naar bed gaan inslapen se réveiller se lever se doucher se laver se raser se maquiller se coucher s’endormir Opdrachten opdr. 1 Vertaal: 1. jij wordt wakker. 2. ik sta op. 3. zij neemt een douche. 4. zij maakt zich op. 5. wij kleden ons aan. 6. jullie gaan aan tafel. 7. zij scheren zich. 8. poets je je tanden? 9. u gaat naar bed. Uitwerking: 1. Tu te réveilles. 2. Je me lève. 3. Elle prend une douche/elle se douche. 4. Elle se maquille. 5. Nous nous habillons. 6. Vous vous mettez à table. 7. Ils se rasent. 8. Tu te brosses les dents? 9. Vous vous couchez. Opgelet : De être-regel : als een werkwoord wordt vervoegd met être om er een voltooide tijd van te maken, past het volt.dlw. zich aan aan het onderwerp van de zin. Gebruik daarvoor de regels van het bijv. naamwoord: enkelvoud meervoud mannelijk --+s opdr. 2 Maak de zinnen van opdr. 1 nu in de voltooide tijd! Uitwerking: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Tu t’es réveillé(e). Je me suis levé(e). Elle a pris une douche/Elle s’est douchée. Elle s’est maquillée. Nous nous sommes habillé(e)s. Vous vous êtes mis(e)(s) à table. Ils se sont rasés. Tu t’es brossé les dents ? Vous vous êtes couché(e)(s). vrouwelijk +e +es opdr. 3 Nu voegen we een aantal ontkenningen toe. Misschien is het verstandig om dit laatste onderdeel nog eens over te kijken in je tekstboek (pag. 168)! Vertaal de volgende zinnen: 1. Niemand scheert zich. 2. Niemand heeft zich aangekleed. 3. Ik maak me nooit op. Uitwerking: 1. Personne ne se rase. 2. Personne ne s’est habillé. 3. Je ne me maquille jamais.