Het wederkerend werkwoord Een wederkerend werkwoord herken je in het Nederlands aan ‘zich’ in bijvoorbeeld zich wassen. In het Frans herken je dit type werkwoord aan ‘se’ in bijvoorbeeld se laver. Het is niet altijd zo dat deze werkwoorden in het Frans en in het Nederlands wederkerend zijn: b.v. se promener = wandelen. Een wederkerend ww. gaat steeds gepaard met een wederkerend voornaamwoord: Jij wast je De vervoeging in de présent (tegenwoordige tijd) Je me lave Tu te laves Il se lave Nous nous lavons Vous vous lavez Ils se lavent In de passé compose worden deze werkwoorden altijd met être vervoegd: Je me suis lavé(e) Tu t’es lavé(e) Il s’est lavé On s’est lavés Nous nous sommes lavé(e)s Vous vous êtes lavé(e)s Ils se sont lavés Elles se sont lavées Etre regel: Bij een passé composé met être past het voltooid deelwoord zich aan aan het onderwerp en krijgt de uitgangen van het bijv. nw. (-,s,e,es). De futur proche bestaat uit een vorm van aller + infinitief en drukt de nabije toekomst uit. (je vais travailler) Het wederkerend vnw staat voor de persoonsvorm, tenzij er een infinitif in de zin staat, dan komt het voor de infinitief Je vais me laver Tu vas te laver Il va se laver On va se laver Nous allons nous laver Vous allez vous laver Ils vont se laver Extra oefening: se tromper: zich vergissen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. ze vergissen zich jij hebt je vergist ze gaat zich vergissen ze hebben gewandeld jullie wandelen ik heb gewandeld wij gaan wandelen jij wandelt se promener: wandelen