College Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Onderwijs- en examenregeling (OER) Bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie Studiejaar 2013-2014 1 DEEL A Algemeen deel De Onderwijs- en examenregeling (OER) is het document dat de hoofdlijnen van het onderwijsprogramma en de examinering voor elke opleiding vastlegt. De (minimale) inhoud van een OER is wettelijk bepaald. Onderstaande OER volgt deze wettelijke bepalingen en gebruikt grotendeels de voorgestelde tekst van de UvA-ModelOER. Deze OER is daarnaast vergaand geharmoniseerd met alle overige opleidingen van het College Sociale Wetenschappen (CSW) en de Graduate School of Social Sciences (GSSS). De voorliggende OER is geldig vanaf 1 september 2013 tot vaststelling van een vernieuwde versie. De hierin genoemde regelingen zijn onverkort van toepassing voor alle studenten van de desbetreffende opleiding, ongeacht het begin jaar van de studie. Wanneer er geen overgangsregeling is gespecificeerd voor eerdere begincohorten en studenten uit deze eerdere begincohorten hier door worden benadeeld, zal de examencommissie bij haar besluiten eerdere regelingen die van toepassing waren mee laten wegen. Naast de OER zijn er nog andere documenten met regelingen en beschrijvingen van procedures, zoals de Regels en richtlijnen van de examencommissie, de cursushandleiding, procedures rond cursusinschrijvingen, het studentenhandboek/-statuut en de ‘Fraude en plagiaat regeling studenten UvA’. Deze documenten tezamen vormen het opleidingsstatuut en via de website van de opleiding en/of het instituut, de studiegids en MyUvA (Serviceplein) wordt naar andere regelingen verwezen. De nummering in de OER volgt de nummering van de UvA-ModelOER. Alle daarin vermelde artikelen zijn opgenomen, ook indien het artikel niet van toepassing is. 2 Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen Artikel A.1.1 – Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Deel A bevat algemene bepalingen en is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Deze opleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat curriculaire bepalingen. Tezamen bevatten de delen A en B de Onderwijs- en examenregeling, hierna te noemen de OER, van de in deel B genoemde opleiding of groep van opleidingen. Artikel A.1.2 – Begripsbepalingen Begripsbepalingen aa t/m ao zijn algemene begripsbepalingen van het College Sociale Wetenschappen (CSW) en de Graduate School of Social Sciences (GSSS). Deze worden vermeld als ze niet elders zijn gedefinieerd (FMG reglement, de wet), ongeacht het feit of het begrip in de desbetreffende OER aan de orde komt. Begripsbepalingen vanaf aq – zo van toepassing – zijn opleidingsspecifiek. In deze regeling wordt verstaan onder: a. de universiteit: de Universiteit van Amsterdam; b. de wet: de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; c. examen: het bachelorexamen van de opleiding; d. fraude en plagiaat: het handelen of nalaten van een student waardoor een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt; e. onderdeel (‘cursus’): een onderwijseenheid van de opleiding in de zin van de wet; f. periode: een deel van een semester; een semester bestaat uit drie perioden van respectievelijk 8, 8 en 4 weken; g. portfolio: de verzameling onderwijsproducten (schriftelijk en/of elektronisch) met betrekking tot de prestaties van de student binnen de door hem gekozen opleiding; h. postpropedeutische fase: tweede en derde bachelorjaar; i. praktische oefening: het deelnemen aan een practicum of andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde (academische) vaardigheden. Voorbeelden van een praktische oefening: o het maken van een scriptie o het uitvoeren van een onderzoekopdracht o het deelnemen aan veldwerk of een excursie o het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het verwerven van bepaalde vaardigheden of o het doorlopen van een stage; j. programma: het totaal en de samenhang van de onderdelen, de onderwijsvormen, de contacturen, de toets- en tentamenvormen, de voorgeschreven literatuur; k. scriptie: een onderdeel dat bestaat uit literatuuronderzoek en/of een bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek, in alle gevallen leidend tot een schriftelijk verslag daarover; l. semester: een deel van een studiejaar; een studiejaar bestaat uit twee semesters; m. SIS: het Studenten Informatie Systeem; n. student: hij die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van tentamens en examens van de opleiding; o. studiegids: de gids van de opleiding die een nadere uitwerking van de opleidingsspecifieke bepalingen en overige opleidingspecifieke informatie bevat. De studiegids is digitaal beschikbaar via http://studiegids.uva.nl/ p. studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende kalenderjaar; 3 q. studielast: r. studiepunt: s. tentamen en toets: t. werkcollege: aa. BlackBoard ab. cursushandleiding: ac. deelresultaat: ad. inspanningsverplichting: ae. intake: af. minor: ag. onderwijsadministratie/ onderwijssecretariaat ah. onderwijsdirecteur: ai. opleidingscoördinator: aj. opleidingsdirecteur: ak. programme manager: al. propedeutische fase: am. Regels en richtlijnen: an. schakelprogramma: de studielast van de onderwijseenheid waarop een tentamen betrekking heeft, uitgedrukt in studiepunten = EC (European Credits). De studielast van 1 jaar (1680 uur) is 60 studiepunten/EC; een EC studiepunt met een studielast van 28 uren studie; in lijn met de wet definiëert de UvA-ModelOER een tentamen als ‘onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student betreffende een onderdeel. De beoordeling wordt uitgedrukt in een eindcijfer. Een tentamen kan bestaan uit verschillende toetsonderdelen’. In de praktijk wordt er bij Sociale Wetenschappen verschil gemaakt tussen een algemene term ‘toets’ (synoniem voor de wettelijke term ‘tentamen’) en de specifieke toetsvorm ‘tentamen’ (toets die de vorm heeft van een schriftelijke of mondelinge bevraging van de student in een door een examinator gecontroleerde en in de tijd beperkte setting). In deze OER wordt afgeweken van de UvA-ModelOER definitie als het concrete onderscheid ter zake doet. In dit laatste geval zijn de twee onderscheiden begrippen cursief weergegeven; college waarbij een probleem- of casusgerichte behandeling van de stof voorop staat. de digitale leeromgeving die aan de UvA gebruikt wordt; handleiding van de cursus, waarin is vervat alle relevante informatie voor de cursus; onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student betreffende een onderdeel. De beoordeling wordt uitgedrukt in een deelcijfer; in de cursushandleiding gedefinieerde eisen waaraan studenten dienen te voldoen met betrekking tot (a) het respecteren van deadlines voor het inleveren van toetswerk en opdrachten, (b) het respecteren van de aanwezigheidsbepalingen, (c) het deelnemen, behoudens overmacht, aan toetsmomenten en (d) actieve deelname aan het onderwijs, zulks ter beoordeling van de docent(en), afgezien van cijfermatige vereisten; de procedure die een student na aanmelding voor de bacheloropleiding doorloopt, bedoeld als kennismaking én toetsing van de motivatie voor de studiekeuze; een samenhangend onderwijsprogramma van minimaal 30 EC waarmee verdieping in een tweede vakgebied of in een interdisciplinair thema mogelijk is; de onderwijsadministratie/ het onderwijssecretariaat van de opleiding is verantwoordelijk voor de studievoortgangsadministratie en zaken m.b.t. cijferlijsten, bullen en afstuderen; de onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor het integrale management van het College Sociale Wetenschappen/ de Graduate School of Social Sciences. De onderwijsdirecteur geeft leiding aan de opleidingsdirecteuren en aan de ondersteunende staf van het instituut; de persoon die, in samenwerking met de opleidingsdirecteur, belast is met de organisatie en coördinatie van de opleiding; de opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de inrichting, organisatie, uitvoering en kwaliteit van de opleiding binnen de kaders van het College/ de School; gecombineerde functie van opleidingscoördinator en studieadviseur; het eerste bachelorjaar; de Regels en richtlijnen van de examencommissies als bedoeld in artikel 7.12b van de wet; het document waarin verdere procedurele bepalingen zijn vervat met betrekking tot het onderwijs en de gang van zaken rond tentamens en examens; een programma van ten hoogste 60 EC dat studenten met een niet rechtstreeks toegang verlenend bachelorgetuigschrift 4 ao. studieadviseur: moeten afronden om toegang te krijgen tot de desbetreffende masteropleiding; de persoon die is belast met het studieadvies van de opleiding. Overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent. Hoofdstuk 2 – Toelating tot de opleiding en honoursprogramma Artikel A.2.1 – Vooropleidingseisen 1. Een persoon wordt tot de opleiding toegelaten indien deze in het bezit is van een vwo-diploma bedoeld in artikel 7.24 van de wet, dan wel indien deze op grond van de wet hiervan is vrijgesteld. 2. Bezitters van een buitenlands diploma voldoen aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal nadat het staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2), programma II, met goed gevolg is afgelegd, dan wel door het verkrijgen van een vrijstelling voor het afleggen van dit examen. 3. Bezitters van een buitenlands diploma vervullen de eis inzake voldoende beheersing van de Engelse taal wanneer zij voldoen aan de algemene eisen van de UvA m.b.t. taalvaardigheid Engels, zie http://www.studeren.uva.nl/ Artikel A.2.2 – Nadere Vooropleidingseisen Degene die niet over een diploma met het vwo-profiel Natuur en Techniek, Natuur en Gezondheid, Economie en Maatschappij of Cultuur en Maatschappij beschikt dat direct toelating geeft tot de opleiding, maar wel een gelijkwaardig diploma heeft dat op grond van de wet toegang geeft, kan zich pas inschrijven voor de opleiding nadat is aangetoond dat hij of zij voldoende kennis op het niveau van het vwo-eindexamen bezit van de volgende vakken van het verplichte vwo-profiel: Nederlands, Engels en Wiskunde. Artikel A.2.3 – Colloquium doctum Het toelatingsonderzoek, bedoeld in artikel 7.29 van de wet, heeft betrekking op de volgende vakken op het daarbij vermelde niveau: a. Engels: de vaardigheid op vwo-eindexamen niveau om een Engelse tekst in goed Nederlands te vertalen. b. Geschiedenis: kennis van de geschiedenis op het niveau van het gemeenschappelijk deel van de tweede fase vwo. c. Wiskunde: kennis van het vwo-basisprogramma wiskunde zoals dat in alle vwo-profielen voorkomt. d. Nederlands: de vaardigheid om op vwo-eindexamenniveau te schrijven en Nederlandstalige teksten te analyseren. Artikel A.2.4 – Talentprogramma (waaronder Honoursprogramma) 1. Voor het talentprogramma bestaan twee instroomomenten: aan het einde van het eerste studiejaar dan wel aan het einde van het tweede studiejaar. 2. Het talentprogramma is toegankelijk voor studenten die hun propedeuse in één jaar hebben afgerond met minimaal een gewogen gemiddelde van een 7,0 hebben en die aantoonbaar gemotiveerd zijn (eerste instroommoment), dan wel hun eerste twee studiejaren zonder vertraging hebben afgerond met een gewogen gemiddelde van een 7,0 en die aantoonbaar gemotiveerd zijn (tweede instroommoment) 3. De examencommissie beslist op verzoeken om te worden toegelaten tot het talentprogramma. De examencommissie kan in bijzondere gevallen besluiten om een student toe te laten die niet geheel voldoet aan de in lid 2 genoemde vereisten. 4a. De onderdelen van dit programma worden vermeld op het diplomasupplement. 4b. De student die het programma heeft afgerond ontvangt een honourscertificaat bij het getuigschrift van het examen indien: - de omvang van het talentprogramma minimaal 30 EC naast de reguliere omvang van het bachelorprogramma van 180 EC bedraagt; 5 - de onderdelen van de eigen opleiding evenals de onderdelen van het talentprogramma zijn afgerond met minimaal een gewogen gemiddelde van een 7,5; - waarbij de opleiding is afgerond binnen de nominale tijd (3 jaar); - waarbinnen bij voorkeur één onderdeel van 12 EC bestaat uit onderwijs buiten het eigen vakgebied of uit interdisciplinair onderwijs. 4c. De student die het programma heeft afgerond ontvangt een judicium ‘met genoegen’ als aantekening op het diplomasupplement dat hoort bij het getuigschrift van het examen indien: - de omvang van het talentprogramma minimaal 30 EC naast de reguliere omvang van het bachelorprogramma van 180 EC bedraagt; - de onderdelen van de eigen opleiding evenals de onderdelen van het talentprogramma zijn afgerond met minimaal een gewogen gemiddelde van een 7,0; - waarbij de opleiding is afgerond binnen de nominale tijd plus één studiejaar (4 jaar); 5. De examencommissie beslist over toekenning van een honourscertificaat dan wel een aantekening ‘met genoegen’ zoals bedoeld in lid 4b. respectievelijk 4c. indien de student het talentprogramma heeft afgerond maar niet geheel aan de daar gestelde vereisten voldoet. Artikel A.2.5 – Erkenning verworven competenties Niet van toepassing. Artikel A.2.6 – Intakeprocedure Studenten die zich voor het eerst aanmelden bij de opleiding zijn verplicht deel te nemen aan de intakeprocedure. Hoofdstuk 3 – Toetsing en examinering Artikel A.3.1 – Algemeen 1. Tijdens de cursus wordt de student op academische vaardigheden getoetst en wordt getoetst of de student in voldoende mate de gestelde leerdoelen bereikt. 2. In de cursushandleiding staat beschreven aan welke prestaties de student moet voldoen om de cursus met succes af te ronden en wat de criteria zijn waarop de student beoordeeld wordt. 3. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een toets op een andere wijze dan in de cursushandleiding is bepaald, wordt afgenomen. 4. In de ‘Regels en Richtlijnen’ van de examencommissie staat de gang van zaken bij toetsing beschreven. De regeling is te vinden op http://student.uva.nl/ca/az Artikel A.3.2 – Inschrijving tentamens Na aanmelding voor een cursus van het College Sociale Wetenschappen is de student tevens ingeschreven voor eventuele tentamens en herkansingen behorend bij de cursus. Artikel A.3.3 – Toetsmomenten 1. Voor elke cursus geldt dat er minimaal twee toetsonderdelen zijn. 2. Voor elk toetsonderdeel dat 40% of meer bijdraagt aan het eindcijfer van een cursus worden twee kansen aangeboden voor succesvolle afronding: de eerste mogelijkheid en de herkansings- of reparatiemogelijkheid. 3. Voor alle toetsonderdelen van een cursus geldt dat de eerste mogelijkheid daartoe wordt geboden tijdens de onderwijsperiode waarin de cursus wordt verzorgd. Een eventuele tweede mogelijkheid (de herkansings-of reparatiemogelijkheid) wordt aangeboden voor het eind van het studiejaar waarin de cursus wordt verzorgd. 4. Voor de specifieke toetsvorm tentamen wordt een herkansing aangeboden. Deze herkansing wordt in principe gepland buiten de reguliere onderwijsperioden doch in elk geval binnen het studiejaar waarin de betreffende cursus is geprogrammeerd (eventueel voor het begin van het studiejaar volgend op het studiejaar waarin de betreffende cursus is geprogrammeerd). Een herkansing betreft de volledige leerstof die bij de eerste tentamenkans(en) van de betreffende cursus is getentamineerd tenzij anders is beschreven in de cursushandleiding. 6 5. Wanneer het gestelde in lid 3 geldt, wordt voor andersoortige toetsvormen dan een tentamen (papers, opdrachten e.d.) de reparatiemogelijkheid aangeboden gedurende de onderwijsperiode waarin de betreffende cursus wordt verzorgd, doch in elk geval binnen vier weken na afloop van deze periode. 6. Herkansings- en/of reparatiemogelijkheden worden beperkt tot de categorie studenten die hebben voldaan aan de inspanningsverplichtingen die in de cursushandleiding staan vermeld. 7. De opleiding ziet erop toe dat tentamens van cursussen uit het eigen programma in de tijd niet samenvallen. Daarbij wordt uitgegaan van de standaard programmering (nominaal studeren). Voor ASW studenten die nominaal studeren, de reguliere aanmeldprocedures hebben gevolgd en binnen hun programma met tentamenoverlap voor verplichte cursussen hebben te maken, staat in de Regels en richtlijnen van de examencommissie hoe in een bijzondere tentamengelegenheid wordt voorzien. 8. Wanneer een tentamen buiten de bepaling in lid 7 valt (d.w.z. dat de studie niet nominaal wordt gevolgd dan wel wanneer cursussen uit andere programma’s worden gevolgd), is de student verantwoordelijk voor een zodanige studieplanning, dat tentamenmomenten in de tijd niet samenvallen. Als dat onverhoopt toch geschiedt, kan daaraan geen recht op een extra tentamenmogelijkheid worden ontleend. 9. De opleiding publiceert de tentamenroosters voorafgaand aan de openstelling van de perioden voor vakinschrijving om de student in zijn afstemming van tentamenmomenten te faciliteren. 10. Wanneer er toch sprake is van tentamenoverlap, kan via de studieadviseur van de opleiding worden gezocht naar een mogelijke oplossing. Artikel A.3.4 –Mondelinge tentamens 1. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de student daartegen bezwaar maakt dan wel de examencommissie in een bijzonder geval anders heeft bepaald. Studenten kunnen de examinator verzoeken een derde, niet belanghebbend persoon, het mondeling tentamen bij te laten wonen. 2. Mondeling wordt niet meer dan een persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de eerste examinator en de studenten anders overeenkomen 3. Het mondelinge tentamen wordt afgenomen in het bijzijn van een tweede examinator, tenzij de examencommissie anders bepaalt. Artikel A.3.5 – Vaststelling en bekendmaking uitslag 1. De examinator stelt direct na afloop van een mondeling tentamen de uitslag vast en maakt deze bekend aan de student. 2. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk of andersoortig tentamenonderdeel zo snel mogelijk vast, maar in ieder geval binnen 15 werkdagen na de dag waarop het is afgelegd en voorziet de onderwijsadministratie van de gegevens die nodig zijn om de uitslag te kunnen registreren. De opleidingsdirecteur kan in bijzondere gevallen toestaan dat van deze termijn wordt afgeweken tot een termijn van hooguit 20 werkdagen. In voorkomende gevallen zullen studenten daarover worden geïnformeerd. De uitslag moet in geval van een herkansing minstens 10 werkdagen voor een mogelijke herkansing bekend worden gemaakt. 3. Een student kan beroep aantekenen tegen de uitslag bij het College van beroep voor de examens binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de uitslag. Ook kan een verzoek tot herbeoordeling worden ingediend bij de examinator. Een verzoek tot herbeoordeling schort de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet op. Studenten worden verzocht om wanneer zij beroep bij het Cobex aan te tekenen, tevens contact op te nemen met de studieadviseur en/of de examencommissie van de opleiding. Dit schort de termijn voor beroep bij het Cobex niet op. Artikel A.3.6 – Cijfers 1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. Cijfers worden gegeven met maximaal 1 decimaal achter de komma. 2. De eindbeoordeling van een onderdeel is voldoende bij een 5,5 of hoger. Indien enkel hele cijfers worden gegeven, geldt een 6,0 of hoger als voldoende. 3. De laatst behaalde uitslag is bepalend voor het eindresultaat. 7 4. Wanneer een onderdeel zich naar oordeel van de examinator niet leent voor een cijfermatige beoordeling kan worden beoordeeld met de kwalificaties ‘aan verplichtingen voldaan’ (AVV) en ‘niet aan verplichtingen voldaan’ (NAV); 5. Studenten die ingeschreven staan voor het onderwijs en niet deelnemen aan de afronding krijgen de beoordeling ‘niet aan verplichtingen voldaan’ (NAV). 6. Het eindcijfer van een cursus of onderdeel wordt bepaald door het gewogen gemiddelde van de resultaten van de deeltoetsen. De docent bepaalt het gewicht van elke deeltoets en maakt dat kenbaar in de cursushandleiding. Wanneer een deeltoets voor 40% of meer weegt bij berekening van het eindcijfer, kan hiervoor afronding met een voldoende worden verlangd. Artikel A.3.7 – Geldigheidsduur tentamen 1. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde onderdelen bedraagt 2 jaar voor onderdelen van de propedeutische fase. Op voorwaarde dat de propedeuse binnen 2 jaar is behaald, bedraagt de geldigheidsduur voor alle met goed gevolgd afgelegde onderdelen behorende tot het bachelorprogramma 5 jaar. Indien de propedeuse niet binnen 2 jaar is behaald, vervallen alle behaalde onderdelen van de bachelor; 2. De examencommissie heeft de bevoegdheid in individuele gevallen de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde onderdelen voor een door haar vast te stellen termijn te verlengen. 3. Deelresultaten verliezen hun geldigheid aan het einde van het lopende studiejaar. 4. Voor met goed gevolg afgelegde cursussen die geen deel meer uitmaken van het programma en waarvoor geen, in deze regeling opgenomen, overgangsregeling is getroffen, bepaalt de examencommissie of, en in welke mate, de behaalde onderdelen vrijstelling opleveren van onderdelen van de thans geldende exameneisen. Artikel A.3.8 – Inzagerecht en nabespreking 1. Indien een tentamen schriftelijk is afgenomen, verleent de examinator tot 15 werkdagen nadat de uitslag is meegedeeld op verzoek aan de getentamineerde inzage in en nabespreking van het beoordeelde werk. De getentamineerde kan tegen kostprijs kopieën (doen) maken van het beoordeelde werk en de bij de beoordeling gehanteerde normen. 2. De wijze van beoordeling van het tentamen stelt de student in staat na te gaan hoe de uitslag tot stand is gekomen. 3. In de cursushandleiding wordt aangegeven op welke wijze en wanneer studenten inzage kunnen krijgen in het gemaakte werk. Bij een collectieve gelegenheid tot inzage/bespreking vervalt het recht op een individuele inzage/bespreking op voorwaarde dat het tijdstip voor de collectieve gelegenheid minimaal twee weken van tevoren bekend is gemaakt. Bij een collectieve gelegenheid tot inzage kan alleen in bijzondere situaties of omstandigheden een ander moment voor individuele inzage worden aangeboden. Artikel A.3.9 – Vrijstelling De examencommissie kan n.a.v. een schriftelijk verzoek van een student vrijstelling verlenen voor het afleggen van een of meer onderdelen, indien de student een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire opleiding heeft voltooid. De examencommissie beslist binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt in de collegevrije periodes. Artikel A.3.10 – Bachelor Presentatie en Mondeling 1. De Bachelor Presentatie en Mondeling wordt beoordeeld door twee docenten van de betreffende oriëntatie / afstudeerrichting (de examinatoren). Het eindcijfer wordt na overleg door de docenten bepaald. 2. De beoordeling van de Bachelor Presentatie en Mondeling vindt plaats aan de hand van een vooraf vastgesteld beoordelingsformulier. 3. Overige bepalingen met betrekking tot de totstandkoming en beoordeling van de Bachelor Presentatie en Mondeling zijn opgenomen in de cursushandleiding. 4. Studenten dienen de geannoteerde bibliografie van het Bachelor Presentatie en Mondeling in te dienen op Blackboard via het plagiaatdetectieprogramma Ephorus. 8 5. In geval een student de keuzemodule Bachelorscriptie Antropologie volgt, dient de scriptie in digitale vorm aangeleverd te worden bij het onderwijssecretariaat ten behoeve van archivering. Artikel A.3.11 – Fraude en plagiaat 1. Het bepaalde in de ‘Fraude en plagiaat regeling studenten UvA’ is onverkort van toepassing en maakt onderdeel uit van de onderwijs en examenregeling. De regeling kan worden geraadpleegd op http://student.uva.nl/ca/az/item/fraude-en-plagiaatregeling.html 2. Bij de detectie van plagiaat in teksten kan gebruik worden gemaakt van digitale detectieprogramma’s. Met het aanleveren van de tekst geeft de student impliciet toestemming tot het opnemen van de tekst in de database van het betreffende detectieprogramma. 3. Ter aanvulling op de ‘Fraude en plagiaat regeling studenten UvA’ geldt dat eerste begeleider de bachelorscriptie digitaal controleert op fraude en plagiaat. Artikel A.3.12 – Examen 1. De examencommissie stelt de uitslag en de datum van het afsluitend examen vast, indien zij heeft geconstateerd dat de student de onderdelen van het examen met goed gevolg heeft afgelegd. De student vraagt het examen aan volgens de procedure beschreven in de Regels en richtlijnen. 2. De examencommissie kan een judicium toekennen. Indien de student blijk heeft gegeven van uitzonderlijke bekwaamheid, kan de examencommissie besluiten dat dit op het getuigschrift wordt vermeld met de kwalificatie ‘cum laude’. Overige judicia worden vermeld op het diplomasupplement. 3. Een getuigschrift kan slechts worden uitgereikt nadat is gebleken dat de student aan alle verplichtingen, waaronder de betaling van het collegegeld, heeft voldaan. 4. Er zijn voor het Bachelor examen 12 examendata per studiejaar vastgesteld door het College van Bestuur. 5. De examencommissie kan naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van een student die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift het vaststellen van de datum van het afsluitend examen uitstellen. 6. Indien de student voor het curriculaire gedeelte van het programma zonder afronding minimaal een gewogen, gemiddeld cijfer van 8,0 heeft, kan hij/zij in aanmerking komen voor toekenning van het predikaat ‘cum laude’. Aanvullende bepalingen zijn opgenomen in de Regels en Richtlijnen van de Examencommissie. 7. De examencommissie kan bij het bachelorexamen het judicium ‘met genoegen’ toekennen indien is voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel A.2.4, lid 4c. Artikel A.3.13 – Graad Aan de student die het bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad Bachelor of Science verleend. De verleende graad wordt op het getuigschrift vermeld. Artikel A.3.14 – Getuigschriften en verklaringen 1. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Bij het getuigschrift wordt een diplomasupplement in het Engels uitgereikt, ondertekend door de voorzitter van de examencommissie, waarop de onderdelen van het examen, de studielast en de beoordeling worden vermeld. 2. Degene die meer dan een onderdeel met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd. Artikel A.3.15 – Toegang tot aansluitende masteropleiding 1. De bezitter van het diploma van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie van de UvA wordt geacht te beschikken over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die vereist zijn voor toelating tot de masteropleiding Culturele antropologie en sociologie der niet-westerse samenlevingen en wordt uit dien hoofde toegelaten tot die masteropleiding. 9 2. De bezitter van het diploma van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie van de UvA, die de cursus ‘Academic English’ van het College Sociale Wetenschappen met goed gevolg heeft afgelegd, dan wel na inschrijving vrijstelling hiervan heeft gekregen, wordt geacht te beschikken over de aanvullende taalvaardigheid die vereist is voor mogelijke toelating tot de Engelstalige specialisaties van de masteropleiding Cultural and Social Anthropology. Hoofdstuk 4 – Studiebegeleiding en studievoortgang Artikel A.4.1 – Studievoortgangsadministratie De decaan van de faculteit is verantwoordelijk voor een goede registratie van de studieresultaten van de studenten in SIS. Iedere student heeft na de registratie van de beoordeling van een onderdeel via SIS inzage in de uitslag van dat onderdeel en beschikt via SIS tevens over een overzicht van de behaalde resultaten. Artikel A.4.2 – Studiebegeleiding 1. Ingeschreven studenten met uitzondering van extraneï kunnen aanspraak maken op studiebegeleiding. De vormen van studiebegeleiding worden vermeld in de studiegids; 2. Studenten krijgen uiterlijk in hun tweede jaar een uitnodiging voor een individueel voortgangsgesprek aangeboden. Artikel A.4.3 – Studieadvies propedeuse (voor opleidingen zonder BSA) 1. Gedurende het eerste jaar ontvangt elke student na ieder semester een schriftelijk advies over voortzetting van de opleiding; 2. Studenten kunnen gedurende het eerste jaar van hun studie aanspraak maken op begeleiding door een mentor uit de wetenschappelijke staf. Elke student krijgt twee persoonlijke gesprekken met de mentor aangeboden. Artikel A.4.4 – Studieadvies propedeuse (voor opleidingen met BSA) Niet van toepassing. Artikel A.4.5 – Persoonlijke omstandigheden en hardheidsclausule Niet van toepassing. Artikel A.4.6 – Studenten met een functiebeperking 1. Studenten met een functiebeperking kunnen op een tijdig bij de studieadviseur in te dienen daartoe strekkend schriftelijk verzoek, in aanmerking komen voor aanpassingen in het onderwijs, de practica en tentamens. Deze aanpassingen worden zoveel mogelijk op hun individuele functiebeperking afgestemd, maar mogen de kwaliteit of moeilijkheidsgraad van een vak of een tentamen niet wijzigen. 2. Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt vergezeld van een recente aanbeveling van een studentendecaan, alsmede van een recente verklaring van een arts of een psycholoog of, indien er sprake is van dyslexie, van een BIG-, NIP-, of NVO- geregistreerd testbureau. Indien mogelijk geven deze verklaringen een schatting van de mate waarin de studievoortgang wordt belemmerd. 3. Op verzoeken over aanpassingen die de onderwijsvoorzieningen betreffen beslist de decaan of namens hem de onderwijsdirecteur dan wel opleidingsdirecteur. Op verzoeken over aanpassingen die de examinering betreffen, beslist de examencommissie. 4. Indien positief op een in lid 1 bedoeld verzoek is beslist, maakt de student tijdig een afspraak met de studieadviseur om te bespreken hoe de voorzieningen worden vormgegeven. Artikel A.4.7 – Iudicium abeundi 1. Op grond van het bepaalde in artikel 7.42a van de wet kan de decaan of de examencommissie in uitzonderlijke gevallen het College van Bestuur verzoeken de inschrijving van een student voor een opleiding te beëindigen dan wel te weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer 10 beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. 2. Indien jegens een student vermoedens van ongeschiktheid bestaan zoals omschreven in het eerste lid, stelt de examencommissie of de decaan een onderzoek in, waarvan de student onverwijld op de hoogte wordt gesteld. De examencommissie of de decaan brengt geen advies uit dan na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen en nadat de betrokken student in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Hoofdstuk 5 – Overgangs- en slotbepalingen Artikel A.5.1 – Hardheidsclausule In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan de examencommissie toestaan dat ten voordele van de student wordt afgeweken van de bepalingen in de delen A of B van deze regeling. Artikel A.5.2 – Overgangsbepaling 1. Voor de student die op de datum van de inwerkingtreding van deel A of deel B van deze regeling een of meer onderdelen met goed gevolg heeft afgelegd, maar het examen nog niet geheel met goed gevolg heeft afgelegd en die in zijn belangen geschaad wordt door bepalingen in de delen A of B van deze regeling die afwijken van bepalingen in oudere regelingen, wordt door de examencommissie een overgangsregeling vastgesteld, met inachtneming van hetgeen aangaande examens en onderdelen in de wet bepaald is. 2. Overgangsregeling voor propedeuse studenten die zijn gestart in het studiejaar 2012-2013: • Studenten die in september 2012 zijn gestart en de module Sociologie voor NietSociologen (6 EC) niet hebben gehaald, dienen de nieuwe module Antropologie in Actie (6 EC) of Inleiding in verwante disciplines (6 EC) bij Sociologie te volgen. • Studenten die in september 2012 zijn gestart en de module Wetenschapsfilosofie en Argumentatieleer (6 EC) niet hebben gehaald, dienen de nieuwe module Wetenschapsfilosofie (6 EC) te volgen. 3. Overgangsregeling voor propedeuse studenten die eerder zijn gestart dan studiejaar 20122013: • Voor studenten die begonnen zijn voor 2012-2013 en niet de propedeuse in 2 jaar gehaald hebben, vervalt de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde onderdelen zoals geformuleerd in artikel A.3.7. Zij kunnen een verzoek indienen bij de examencommissie voor verlenging van de geldigheidsduur. Deze studenten vallen onder de overgangsregeling zoals geformuleerd in artikel A.5.2.1 Artikel A.5.3 – Wijzigingen deel A 1. Wijzigingen van deel A van deze regeling worden door de decaan – gehoord de opleidingscommissie en met in achtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Een wijziging van deel A van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. Artikel A.5.4 – Bekendmaking De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van de delen A en B van deze regeling tezamen en van de Regels en richtlijnen van de examencommissie als bedoeld in artikel 7.12b van de wet. De regeling is opvraagbaar via http://student.uva.nl/ca/az Artikel A.5.5 – Inwerkingtreding deel A Deel A van deze regeling treedt in werking op 1 september 2013. De regeling vervangt alle eerdere regelingen. Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen op 2 augustus 2013. 11 DEEL B Curriculair deel Hoofdstuk 1- Algemeen Artikel B.1.1 – Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Dit curriculaire gedeelte B hoort bij deel A van de regeling dat algemene bepalingen bevat met betrekking tot het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Deze opleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat curriculaire bepalingen met betrekking tot de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Hoofdstuk 2 – Inhoud en inrichting van de opleiding Artikel B.2.1 – Doel van de opleiding en eindtermen en eindkwalificaties 1. Met de opleiding wordt beoogd: a. kennis, vaardigheid en inzicht te verwerven op het gebied van Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie, en het bereiken van de eindtermen genoemd in het tweede lid. b. academische vorming, waaronder het verwerven van academische vaardigheden (zoals argumenteren, schrijf-, spreek- en onderzoeksvaardigheden, op juiste wijze citeren en vermelden van bronnen), het leren zelfstandig en creatief complexe problemen oplossen, kritisch reflecteren. 2. Eindtermen: 2.1 De afgestudeerde beschikt over kennis en inzicht met betrekking tot: a. de sociaal-culturele variatie en complexiteit van samenlevingsverbanden (in hun specifiek eigen termen); b. de etnografische en sociaal-historische achtergrond van een specifieke regio; c. de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen, zoals die in de sociale wetenschappen, en in het bijzonder in de Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie, zijn ontwikkeld. 2.2 De afgestudeerde beschikt voorts over voldoende kennis van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek om: a. de resultaten van onderzoek te kunnen evalueren en onderzoeksvragen en opdrachten te kunnen formuleren; b. vooraf geformuleerde onderzoeksopdrachten uit te voeren; c. de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk te kunnen beoordelen. 2.3 De verworven cognitieve en/of professionele vaardigheden stellen de afgestudeerde in staat: a. de inhoud van vakliteratuur in de eigen werksituatie toe te passen; b. de diversiteit van menselijke samenlevingsverbanden en culturen te begrijpen in hun specifiek eigen termen en deze inzichten toe te passen op concrete situaties; c. vraagstukken op het terrein van samenleving en cultuur te begrijpen en te analyseren; d. sociaal-wetenschappelijke onderzoeksvragen en opdrachten te formuleren. 2.4 Op het terrein van de oordeelsvorming beschikt de afgestudeerde over voldoende kennis om: a. de inhoud van de vakliteratuur te begrijpen en kritisch te kunnen beoordelen; b. de resultaten van onderzoek te kunnen evalueren en onderzoeksvragen en opdrachten te kunnen formuleren; c. de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk te kunnen beoordelen. 12 2.5 Op het terrein van communicatieve vaardigheden kan de afgestudeerde: a. vraagstukken op het terrein van samenleving en cultuur begrijpen en analyseren en de bevindingen zowel schriftelijk als mondeling presenteren; b. een bespreking over een onderwerp op het vakgebied leiden. 2.6 De verworven leervaardigheden stellen de afgestudeerde in staat om: a. zelfstandig de ontwikkelingen binnen het vakgebied van de Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie in hoofdlijnen te volgen; b. relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen te vinden, verwerken en kritisch te beoordelen; c. geraadpleegde bronnen op systematische en wetenschappelijk wijze te verantwoorden (hanteren van index, opstellen van literatuurlijst, citeren). Artikel B.2.2 – Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de examencommissie toestemming geven voor een deeltijd studieprogramma, waarbij zij van tevoren een termijn van geldigheidsduur van de studieresultaten bepaalt. Artikel B.2.3 – Taal waarin de opleiding wordt verzorgd 1. De opleiding wordt in het Nederlands verzorgd. 2. Het onderwijs wordt gegeven en de tentamens/ toetsen worden afgenomen in het Nederlands. 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 kan de opleidingsdirecteur besluiten vakken geheel of gedeeltelijk in het Engels aan te bieden en te doen tentamineren/toetsen. Daarbij is de ‘Gedragscode vreemde talen UvA’ en het bepaalde in artikel 7.2 van de wet van toepassing. 4. Een student die meent gedupeerd te worden door tentaminering/toetsing in het Engels is gerechtigd de tentamen/toets van verplichte onderdelen in het Nederlands te doen. De docent dient daarvan door student bij aanvang van de cursus in kennis te worden gesteld zodat passende maatregelen kunnen worden getroffen. Artikel B.2.4 – Omvang van de opleiding De opleiding bestaat uit een propedeutische fase met een studielast van 60 studiepunten die wordt afgesloten met een propedeutisch examen, gevolgd door een fase met een studielast van 120 studiepunten waaraan een afsluitend examen is verbonden. Eén studiepunt is gelijk aan 28 uren studieactiviteiten. Artikel B.2.5 – Onderwijsprogramma De propedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast: Cursus Studiepunten Inleiding culturele antropologie Etnografisch schrijfpracticum Wetenschapsfilosofie Inleiding sociologie der niet-westerse samenlevingen Methoden en technieken 1 Antropologie in actie 12 EC 12 EC 6 EC 12 EC 12 EC 6 EC De postpropedeutische fase Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie is als volgt samengesteld: Studiepunten 36 EC 54 EC 30 EC A. Algemeen verplichte onderdelen B. Verplichte specialisatieonderdelen C. Vrije keuze ruimte 13 A. Algemeen verplichte onderdelen 2e en 3e studiejaar BA 36 EC Disciplinemodule 1: Theorie en geschiedenis van de antropologie Disciplinemodule 2: Historisch comparatieve sociologie Methoden en technieken 2 Methoden en technieken 3 12 EC 12 EC 6 EC 6 EC B. Verplichte specialisatieonderdelen 2e en 3e studiejaar BA a. Twee keuzes uit het aanbod van vijf oriënterende modulen: 54 EC 12 EC 1. 2. 3. 4. 5. Oriëntatiemodule Politiek van taal Oriëntatiemodule Macht en identiteit Oriëntatiemodule Lichaam en cultuur Oriëntatiemodule Religie Oriëntatiemodule Ontwikkeling 6 EC 6 EC 6 EC 6 EC 6 EC b. Tweedejaars essay: een essay van 5000 woorden op basis van een binnen de gekozen orientatiëmodulen behandelde thema’s 6 EC c. Eén regiomodule: één keuze uit het aanbod van regionale modulen binnen - of na toestemming van de examencommissie - buiten de eigen opleiding 6 EC d. Twee themamodulen: twee keuzes uit het aanbod van themamodulen, elk afgerond met een essay van 6000 woorden 24 EC e. Bachelor presentatie en mondeling: afsluitend mondeling tentamen (en presentatie van het oordeel) over deels verplichte- en deels keuzeliteratuur 6 EC C. Vrije keuzeruimte (30 EC) 1. De overige keuzeruimte van 30 EC kan zonder expliciete goedkeuring van de Examencommissie met thematische of regionale modulen uit de bachelor antropologie worden vervuld. Een bachelorscriptie van 12 EC is eveneens mogelijk. 2. Ook kan de overige keuzeruimte van 30 EC worden ingevuld met vakken die elders worden gevolgd. De examencommissie accepteert modulen die aansluiten op de bachelor antropologie en die relevant zijn binnen het individuele studieprogramma van de student. Het moet gaan om vakken met een culturele- en/of sociaalwetenschappelijke thematiek. Bij twijfel kan de commissie via de studieadviseur over de keuze van een module worden benaderd. - losse taalvakken worden niet geaccepteerd als keuzeonderdelen, slechts als minor kan een taal worden ingepast in de studie; - de keuzeruimte wordt qua tijdspad ingevuld aan de hand van het studieschema van de bachelor antropologie; - keuzeonderdelen kunnen wel worden ‘opgespaard’ zodat zij kunnen worden ingezet ten behoeve van studie in het buitenland; - de keuzeruimte van 30 EC dient te worden ingevuld met tweede en derdejaars bachelor modulen. In overleg met en na goedkeuring van de studieadviseur kan de keuzeruimte van 30 EC eventueel worden ingevuld met 12 EC aan propedeuse modulen. 3. Studenten die het aanvullende onderdeel ‘Academic English’ willen behalen (zie B.2.13), volgen binnen hun vrije keuzeruimte de cursus ‘Academic English’ van het College Sociale Wetenschappen. 14 Artikel B.2.6 – Onderdelen elders 1. Onderdelen die tijdens de opleiding elders worden behaald, kunnen met voorafgaande toestemming van de examencommissie worden ingebracht in het programma van de student. 2. Voor onderdelen die voorafgaand aan de start van de bacheloropleiding zijn behaald aan een instelling voor universitair onderwijs, kan slechts op grond van artikel A.3.9 vrijstelling worden verleend. Artikel B.2.7 – Majorprogramma Niet van toepassing. B.2.8 – Minorprogramma De minor heeft een omvang van minimaal 30 punten. Het minorprogramma kan gekozen worden uit alle minorprogramma’s die aangeboden worden binnen de UvA. Voor te volgen minoren buiten de UvA geldt het bepaalde in B.2.6.1. Artikel B.2.9 – Portfolio Niet van toepassing. Artikel B.2.10 – Vrij onderwijsprogramma 1. De student heeft de mogelijkheid om, onder zeer uitzonderlijke voorwaarden, een eigen onderwijsprogramma samen te stellen dat afwijkt van de onderwijsprogramma’s zoals vermeld in artikel B.3.5. De samenstelling van een dergelijk programma behoeft de voorafgaande goedkeuring van de daartoe geëigende examencommissie. Artikel B.2.11 – Talentprogramma (waaronder honours) Student kiest in het kader van het Talentprogramma een verbredend of verdiepend spoor. Het talentprogramma is als volgt samengesteld: Fase (bij nominale opbouw) Verbredend spoor: Verdiepend spoor: 2e jaar, 1e semester Talentvak CSW buiten eigen vakgebied of IIS vak (6 EC) Talentvak CSW binnen eigen vakgebied (6 EC) 2e jaar, 2e semester Talentvak CSW buiten eigen vakgebied of IIS vak (6 EC) Talentvak CSW binnen eigen vakgebied (6 EC) 3e jaar, 1e semester Talentvak CSW buiten eigen vakgebied of IIS vak (6 EC) M&T vak (6 EC; keuze uit twee) plus voorbereiding onderzoeksproject (3 EC) 3e jaar, 2e semester Talentvak CSW buiten eigen vakgebied of IIS vak (6 EC) Onderzoeksproject op eigen vakgebied (9 EC), mogelijk i.c.m. regulier BA scriptieproject 2e of 3e jaar Talentvak CSW buiten eigen vakgebied of IIS vak (6 EC) 15 Artikel B.2.12 – Joint Degrees Niet van toepassing. Artikel B.2.13 – Academic English Bij voltooiing van de als keuzevak te volgen cursus ‘Academic English’ van het College Sociale Wetenschappen dan wel vrijstelling hiervan wordt de student geacht te beschikken over de Engelse taalvaardigheid die wordt vereist bij de instroom in de Engelstalige (varianten van) masteropleidingen aan de Graduate School of Social Sciences. Dit is vergelijkbaar met het niveau van ten minste: a. TOEFL (Test Of English as a Foreign Language), score 232 voor de computertest met minimum score 18 voor elk onderdeel; 575 voor de schriftelijke test, minimum score 50 voor elk onderdeel; 90 voor de internettest, minimum score voor elk onderdeel 16; b. IELTS (International English Language Testing System), score 6,5; c. English as a Foreign Language (FLE) test behaald bij de University of Cambridge Local Examinations Syndicate (UCLES): Certificate in Advanced English (CAE), score C, Certificate of Proficiency in English (CPE), score C. Hoofdstuk 3 - Onderwijs Artikel B.3.1 – Deelname aan het onderwijs en voorrangregels 1. Elke student dient zich voor elke cursus die hij wil volgen aan te melden. Voor het deelnemen aan het onderwijs dient de aanmelding plaats te vinden tijdens de in de studiegids, op het Serviceplein of opleidingswebsite aangegeven periode en volgens de aldaar aangegeven procedure. 2. Toelating voor de cursussen met een beperkte capaciteit vindt plaats op basis van de in lid 4 vastgestelde voorrangsregels en in de studiegids gepubliceerde toelatingscriteria. 3. Degene die niet bij de universiteit is ingeschreven heeft geen recht op deelname aan het onderwijs of tentamens. 4. Toelating tot cursussen met een beperkte capaciteit vindt plaats op basis van volgorde van de volgende voorrangsregels: a. voorrang wordt verleend aan studenten van de eigen bachelor- of schakelopleiding, minor of ASW-traject voor wie de cursus behoort tot het verplichte deel van het curriculum; b. voorrang wordt verleend aan Beta-gamma studenten en Future planet studies studenten, voor wie de cursus behoort tot het verplichte deel van hun curriculum; c. voorrang wordt verleend aan studenten van de eigen opleiding voor wie de cursus behoort tot de keuzeruimte van het curriculum van de bachelor- of schakelopleiding, minor of ASW-traject; d. bij toereikende capaciteit wordt vervolgens voorrang verleend aan alle overige studenten van het College Sociale Wetenschappen; e. andere studenten van de Universiteit van Amsterdam. Bij tekortschietende capaciteit worden studenten toegelaten op basis van de volgorde van een wachtlijst met inachtneming van bovenstaande voorrangsregels. Bij Engelstalige cursussen in de bachelor wordt ongeacht bovenstaande voorrangsregels een vooraf door de verantwoordelijke opleidingsdirecteur bepaald aantal plekken gereserveerd voor buitenlandse studenten. 5. Studenten kunnen zich voor maximaal 30 EC per semester inschrijven. Wanneer een student meer dan 30 EC per semester wil doen, moet daarvoor eerst advies worden ingewonnen bij de studieadviseur. 6. Ingeschreven studenten dienen aanwezig te zijn bij de eerste bijeenkomst van de cursus. Bij verhindering dient van tevoren met de docent contact te worden opgenomen. Studenten die hieraan niet voldoen kunnen van deelname worden uitgesloten. 16 Artikel B.3.2 – Volgorde en ingangseisen 1. Binnen de propedeutische fase is er een voorgeschreven volgorde voor het deelnemen aan het onderwijs en de tentamens van die fase. 2. Binnen de postpropedeutische fase is er een voorgeschreven volgorde voor het deelnemen aan het onderwijs in de onderdelen van die fase. 3. Voor deelname aan het onderwijs en de tentamens c.q. praktische oefeningen van de in artikel B.2.5 opgenomen onderwijseenheden gelden de volgende ingangseisen: a. Aan de onderwijseenheden van het tweede studiejaar kan slechts worden deelgenomen na het behalen van 42 EC uit het propedeutische programma. b. Aan de tentamens c.q. praktische oefeningen van de hierna te noemen onderdelen kan slechts worden deelgenomen indien aan de tentamens van de hierna vermelde examenonderdelen is deelgenomen dan wel zijn behaald: Onderwijseenheid 1e studiejaar Inleiding niet-westerse sociologie Ingangseisen • deelname Inleiding culturele antropologie • deelname Etnografisch schrijfpracticum • deelname Wetenschapsfilosofie Methoden en technieken 1 • deelname Inleiding culturele antropologie • deelname Etnografisch schrijfpracticum • deelname Wetenschapsfilosofie Antropologie in actie • deelname Inleiding culturele antropologie • deelname Etnografisch schrijfpracticum • deelname Wetenschapsfilosofie 2e studiejaar Disciplinemodule 1 Disciplinemodule 2 Regiomodulen Oriëntatiemodulen Tweedejaars essay Methoden en technieken 2 3e studiejaar Voor alle onderdelen geldt: Keuzemodule Bachelorscriptie Bachelor presentatie en mondeling • 42 EC van de propedeuse waaronder Inleiding culturele antropologie • 42 EC van de propedeuse waaronder Inleiding niet-westerse sociologie • Hoofdvakstudenten antropologie: 42 EC van de propedeuse • Studenten van andere opleidingen: propedeuse • 42 EC van de propedeuse • Deelname aan Disciplinemodule 1 en/of 2 • 42 EC van de propedeuse waaronder Etnografisch schrijfpracticum. • Deelname aan Disciplinemodule 1 en/of 2 • Deelname aan een oriëntatiemodule • Methoden en technieken 1 • Propedeuse antropologie • Disciplinemodule 1 of 2 • Oriëntatiemodule • Tweedejaars essay • Propedeuse antropologie • Disciplinemodule 1 of 2 • Oriëntatiemodule • Tweedejaars essay • Themamodule • Alle voorgaande onderdelen van het reguliere antropologieprogramma (174 EC) 17 4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie op gemotiveerd verzoek van de student al dan niet onder voorwaarden afwijken van de in het derde lid genoemde volgorde. 5. Studenten die 15 werkdagen na de start van het betreffende blok, op basis van de in SIS geregistreerde cijfers, niet blijken te voldoen aan de in het derde lid genoemde ingangseisen van een cursus, zullen worden uitgeschreven uit de betreffende cursus. Voor de deelnemers die dan nog wachten op de uitslag van een herkansing om aan de ingangseisen te voldoen wordt op hun verzoek via de studieadviseur verlenging gegeven van hun conditionele toelating voor de betreffende cursus totdat het eindresultaat bekend is. Indien het eindresultaat onvoldoende is, volgt alsnog uitsluiting van deelname. Artikel B.3.3 – Deelname aan praktische oefening en werkgroepbijeenkomsten en inspanningsverplichting 1. Aan de afsluitende tentamens van vakken kan uitsluitend worden deelgenomen indien de student aan de inspanningsverplichting van het vak heeft voldaan. De inspanningsverplichting wordt geformuleerd in de cursushandleiding. Artikel B.3.4 – Cursushandleiding Voor iedere cursus bestaat er een cursushandleiding. De cursushandleiding is opgesteld volgens standaardrichtlijnen van CSW/GSSS en bevat ten minste de volgende informatie: a. algemene informatie over de cursus, zoals de titel, inhoud, de werkvorm en de leerdoelen van de cursus; b. de voor de cursus geldende ingangseisen; c. de voor de cursus geldende inspanningsverplichting: i. regels met betrekking tot de deelname aan het onderwijs en afwezigheid voor zover deze afwijken van de in de OER genoemde; ii. regels met betrekking tot het door de student te verrichten studie- en toetswerk. d. de wijze van toetsing (toetsvormen), waaronder de geldende data en/of termijnen en taal. Indien de toetsing bestaat uit meerdere componenten, de wijze waarop het eindresultaat tot stand komt, inclusief het gewicht van de toetsonderdelen; e. de criteria die bij de beoordeling worden gehanteerd; f. de wijze waarop en wanneer in inzage en een herkansingsgelegenheid is voorzien; g. de wijze waarop schriftelijke werkstukken moeten worden ingeleverd, mede met het oog op de controle op plagiaat via Ephorus; h. de wijze van feedback op schriftelijke (deel)tentamens, opdrachten en/of werkstukken; i. de te gebruiken literatuur (materiaal) voor het onderdeel en de kosten hiervan, als deze EUR 10,50 per studiepunt overschrijden; j. de datum van beschikbaarheid van het eindcijfer; k. de voornaamste bevindingen uit de cursusevaluatie van vorig jaar (indien beschikbaar) en de eventuele aanpassingen die mede naar aanleiding daarvan zijn aangebracht. Hoofdstuk 4 – Wijzigingen en inwerkingtreding Artikel B.4.1 – Wijzigingen deel B 1. Wijzigingen van deel B van deze regeling worden door de decaan – gehoord de opleidingscommissie en met in achtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Een wijziging van deel B van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. Artikel B.4.2 – Inwerkingtreding deel B Deel B van deze regeling treedt in werking op 2 september 2013. De regeling vervangt alle eerdere regelingen. Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen 2 augustus 2013. 18