DE GESCHIEDVISIE VAN MAO ZEDONG Frans de Boer Volgens het traditionele Chinese wereldbeeld was China het centrum van de wereldbeschaving, het 'Rijk van het Midden', dat model stond voor minder ontwikkelde staten en volkeren. 1 Gedurende de negentiende eeuw kwam dit wereldbeeld echter sterk onder druk te staan. De Chinese elite werd zich langzamerhand bewust van het feit dat zij zich westerse ideeën en technieken eigen moest maken om de groeiende economische macht en politieke bemoeienis van de Europeanen te weerstaan. Mao Zedong (1893-1976) werd geboren in een vertwijfelde wereld; vertwijfeld over China's toekomst en onzeker over de vraag in hoeverre de tradities gespaard moesten, of konden, \VOrden. Dit betoog ontwikkelt zich rondom de volgende twee vraagstellingen. Wat is de visie van Mao Zedong op het verleden? En in welke verhouding staat deze zienswijze tot het marxisme(-leninisme) en relevante stromingen in de Chinese filosofie, zoals het confucianisme? Het accent komt daarbij te liggen op Mao's opvattingen over de geschiedenis voor circa 1840 (het begin van de Opiumoorlog) en de invloed van het Chinese denken op de ideeën van Mao Zedong. Mao was geen geschiedschrijver. Vele van zijn politiek-ideologische geschriften zijn echter doordrongen van een zekere nostalgie naar de geschiedenis en heroïek van China in de Oudheid. Mao Zedong's gedachtengoed is in wezen een mix van westerse ideeën en Chinese traditie. In zijn gehele oeuvre valt er een wisselwerking waar te nemen tussen marxisme-leninisme en confucianisme, tussen het streven naar moderne technisch-economische vooruitgang en confucianistische moraal, en tussen het dialectisch materialisme en de 'Chinese dialectiek'. Allereerst gaan we dieper in op het laatste, de dialectiek en, in het verlengde daarvan, op Mao's visie op de ontwikkeling van de Chinese filosofie. Mao's wereldbeeld: dialectisch materialisme en Chinese filosofie. Het politieke en intellectuele milieu van de provincie Hunan, waarmee Mao gedurende zijn formatieve jaren geconfronteerd werd, heeft in belangrijke mate bijgedragen tot zijn 'sinisering' van het marxisme(-leninisme). De relatieve culturele afzondering van Hunan was verant\VOordelijk voor het geleidelijk ontstaan van een eigen academische traditie, beginnend bij het pragmatieke 1 e.P. Fitzgerald, The Chinese view of their place in the world (1969) 49. 23 De Boer denken van Wang Fuzhi (1619-1692), een anti-mandsjoefilosoof. Volgens Wang was er in de geschiedenis sprake van een continu proces van verandering van de mens en zijn instituties.2 Dit was een opvatting die haaks stond op het statische wereldbeeld in de rest van China. Tijdens zijn studententijd in Changsha (19131918) kwam Mao in aanraking met de ideeën van Wang Fuzhi, die hij in een later stadium vermengde met marxistisch-leninistische ideeën. Voor dit laatste moeten we onze aandacht richten op twee van Mao's korte geschriften, Over de praxis (1937) en Over de tegenspraak (1937).3 Volgens het dialectisch-materialisme ontwikkelt het maatschappelijk leven zich door alle tegenstellingen heen. De samenleving is voortdurend in beweging door spanningen en conflicten. Er is sprake van strijd en tegelijkertijd van samenhang en een streven naar een oplossing. Als Chinees was Mao al gewend door tegenstellingen heen oftewel dialectisch te denken. In het traditionele Chinese denken was men gericht op het in verbinding brengen van tegengestelden, zoals hoog en laag (keizer en onderdaan), goed en kwaad, en trachtte men deze van elkaar afhankelijk te maken. Alle tegenstellingen zijn complementair en leiden daarom niet naar een verstarring van tegenpolen maar juist naar een ontknoping. 'Dingen die tegenover elkaar staan, vullen elkaar ook aan' luidt een eeuwenoud Chinees gezegde. Mao beweerde dat de dialectiek als volkswijsheid in feite al een kleine tweeduizend jaar tot het culturele erfgoed van China behoorde.4 De vroege dialectiek, meende Mao, werd echter gekenmerkt door een zekere naïviteit en spontaniteit. De ontwikkeling van een theoretisch systeem was vooralsnog onmogelijk vanwege de toen heersende sociale en historische omstandigheden. De dialectische wereldbeschouwing werd hierdoor gemakkelijk verdrongen door de metafysica. Met 'de toen heersende sociale en historische omstandigheden' bedoelt Mao het feodale tijdperk in China, gekenmerkt door de sociaal-economische relatie tussen horige en heer en de politieke oppressie, belichaamd in de feodale staat. De feodale elite, als heersende klasse, had vanzelfsprekend baat bij het handhaven van de bestaande orde. Het wekt daarom geen verwondering, aldus Mao, dat de 'decadente heersende feodale klasse' zich een metafysische wereldbeschouwing aanmat om haar machtspositie te legitimeren. De taoïstische metafysica onderscheidt zich door een statische en conservatieve visie op de materiële werkelijkheid. Toegepast op de maatschappelijke orde, betekende dit dat het onderscheid tussen heer en dienaar, rijk en arm, dat blijkbaar zo oud was als de wereld zelf, voor eeuwig zou, en moest, blijven bestaan. "De hemelverandert niet en Ta05 verandert evenmin" heet het volgens een bekende uit- 2 3 J. Ch'en, Maa (New Jersey 1969) 2. A.G. Dekker e.a. ed., Mau Tse-toeng. Gedachten en gedichten (Den Haag 1977) 33-52, 77154. 4 5 Dekker, Mau 139. Het taoïsme kent een filosofische en een metafysische stroming. In de laatste is de Tao de moeder van alle dingen. In haar worden alle tegenstellingen opgeheven. Tao is de grondleggende kracht, die het 'Al' beweegt. 24 MaoZedong spraak van Dong Zhongshu (179-104 v. Chr.), een belangrijk vertegenwoordiger van het confucianisme ten tijde van de Handynastie.6 Mao gebruikte op zijn beurt het dialectisch-materialisme ter legitimering van de radicale maatschappelijke veranderingen die de afgelopen honderd jaar in China - tussen.±. 1840 en 1949 - hadden plaatsgevonden. De veranderingen in de maatschappij zijn hoofdzakelijk toe te schrijven aan de ontwikkeling van tegenstellingen binnen de maatschappij, dat wil zeggen, de tegenstellingen tussen de produktiekrachten en de produktieverhoudingen, de tegenstellingen tussen de klassen en de tegenstelling tussen nieuw en oud; de ontwikkeling van deze tegenstellingen stuwt de maatschappij voort en leidt ertoe dat de nieuwe maatschappij de oude verdringt? Interne factoren vormen volgens deze theorie de voorwaarde voor een verandering, in dit geval de overgang van slavernij naar een feodale produktiewijze en van daaruit naar een kapitalistische produktiewijze. De marxistisch-leninistische geschiedvisie tenslotte vormt in zekere zin een synthese tussen twee interpretaties van de geschiedenis. In beide visies speelt de vooruitgangsgedachte een grote rol. De ene interpretatie legt de nadruk op het technisch-economisch aspect van de vooruitgang (het overgaan op nieuwe geavanceerde produktietechnieken en -methoden). De andere ziet de geschiedenis in hoofdzaak als een progressief moreel drama waarin het goede uiteindelijk het kwade overwint (het drama voltrekt zich in de klassenstrijd tussen de uitbuiters en de uitgebuite bezitsloze massa). Mao bewoog zich uiteindelijk meer en meer in de richting van deze laatste, moralistische visie op de geschiedenis.8 Mao's visie op het feodale tijdperk Mao's uitspraken over de periode v66r de Opiumoorlog (1840-1842) zijn beperkt in aantal en staan verspreid over zijn geschriften. In zijn De Chinese revolutie en de Chinese Communistische Partij, dat dateert van 1939, wordt Mao's visie op de geschiedenis het meest systematisch uiteengezet. De eerste pagina's van De Chinese revolutie zijn geheel gewijd aan China's vierduizend jaar oude beschaving, die vol lof beschreven wordt. De aandacht wordt gericht op het hoge ontwikkelingsniveau van landbouw en nijverheid, de grootse wetenschappelijke traditie, literatuur, kunst en de vele technische uitvindingen (zoals het buskruit, papier, de boekdrukkunst). Mao trachtte hiermee aan te tonen dat China reeds lange tijd beschikte over waardevolle kwaliteiten, die, in zijn ogen, hun kracht hadden bewezen in 'de duizendjarige geschiedenis van ons grote volk' en hun eigentijdse vorm hadden verkregen 6 7 8 Dekker, Mau 81. Ibidem, 83. B. I. Schwartz, 'China and the West in the 'thought of Mao Tse-tung", in: Ping-ti Ho en Tsou Tang ed., China in crisis I, (Chicago 1968) 365·396. 25 De Boer door hun historische ontwikkeling en de uitzonderlijke begaafdheid van het Chinese volk. 9 De samenleving bevond zich volgens Mao tussen 1840 en 1949 in een toestand die half feodaal, half koloniaal was. Dit betekende dat de lakens, zowel politiek als economisch, werden uitgedeeld door de imperialisten en de feodale landheren. V66r 1840 bespeurde Mao drie verschillende historische fasen. Tot omstreeks 2000 voor Christus leefde de bevolking van China in k/assenloze primitieve communes. Vierduizend jaar geleden kon deze primitieve samenlevingsvorm niet langer gehandhaafd worden en werd ze geleidelijk vervangen door een klassensamenleving, die aanvankelijk de vorm aannam van een slavenmaatschappij, en later die van eenfeodale maatschappij. Een datering en verklaring voor de eerste overgang liet Mao achterwege. De overgang van een slaven- naar een feodale samenleving vond echter plaats onder de Zhou- en Qindynastie (1027-221 voor Christus) De slavernij, dat wil zeggen een situatie waarin beide produktiefactoren - arbeid en grond - eigendom zijn van een heer, werd vervangen door een economisch en politiek systeem, dat hoofdzakelijk een feodaal karakter droeg. In de tekst van 1939 wordt beweerd dat het Chinese sociaal-economische en politieke systeem zich v66r 1840 in een volstrekt statische toestand bevond. In 1952 kreeg de tekst (in de Selected Irorkr-uitgave) echter een belangrijke toevoeging, die kennelijk beter in overeenstemming was met de nationale trots van het Chinese volk. Sinds 1840 mocht dan een ingrijpende verandering van economische verhoudingen hebben plaatsgevonden onder invloed van het westerse kapitalisme, hetgeen had geleid tot het ontstaan van een semi-feodale, semi-koloniale samenleving, maar: 'J\s China's feudal society had developed a commodity economy and so carried within itself the seeds of capitalism, China would of herself have developed slowly into a capitalist society even without the impact of foreign capitalism. Penetration by foreign capitalism accelerated this process."10 Terwijl er in de oorspronkelijke tekst sprake was van een absolute breuk, legde Mao na 1949 het accent op de continuneit tussen bovengenoemde historische fasen. Ook de wijze waarop Mao in zijn historische "werken de leidende rol van de arme boeren in de revolutie op de voorgrond trok, dwingt ons tot de conclusie, dat Mao's geschiedvisie vooral gericht is op historische gebeurtenissen, die blijk gaven van continuïteit met het heden. Dit moge duidelijk worden uit de volgende passages: "Most dynastie changes came about as a result of [...] peasant uprisings. [...] during the thousands of years of recorded history, the Chinese nation has given birth to many national heroes and revolutionary leaders. Thus the Chinese nation has a glorious revolutionary tradition and a splendid historical heritage."u 9 10 11 S.R Schram, 'Mao Tse-tung's thought to 1949' in: J.K. Fairbank en A. Feuerwérker ed., The Cambridge history of China 13 (Cambridge 1986) 847-48. Mao Zedong, Selected works (SW) II (1952) 309. Mao, SW II 306-307. 26 MaoZedong Economische uitbuiting en politieke verdrukking noodzaakten de boeren steeds opnieuw in opstand te komen tegen de heersende klasse. De schaal waarop deze boerenopstanden plaatsvonden kende, volgens Mao, geen gelijke elders in de wereld, waaruit hij concludeerde dat de klassenstrijd, de boerenopstanden en -oorlogen de werkelijke drijfveer vormden achter de historische evolutie van het feodale China. Hoewel er vaak sprake was van sociale vooruitgang en het feodale regime flinke klappen moest incasseren, bleef het economisch en politiek systeem echter fundamenteel onveranderd. Door een gebrek aan effectief leiderschap, zoals in de twintigste eeuw het proletariaat en de Communistische Partij, was iedere revolutie volgens Mao bij voorbaat gedoemd te mislukken. Om een radicale verandering van de maatschappij tot stand te brengen moest het revolutionaire potentieel van de boeren aangevuld worden met het politieke en ideologische leiderschap van het industriële proletariaat. Mao's ervaringen met de spontane boerenopstanden in Hunan (1926-1927) en zijn beschrijving daarvan in Investigation of peasant movement in Hunan 12 vormden een keerpunt in de ontwikkeling van zijn strategische ideeën. Door de arme boeren sindsdien te beschouwen als de 'revolutionaire avantgarde', 'de voorhoede' en de dragende kracht van de revolutie, gaf hij het marxismeleninisme een nieuwe wending, die nauwer aansloot bij de economische en sociale realiteit van een achtergebleven agrarisch land en bij de erfenis van het Chinese verledenP "Without tbe poor peasants tbere would be no revolution", aldus Mao. 14 De zogenaamde 'glorieuze revolutionaire traditie' van de Chinese boeren bevestigde de historische rol van de arme boeren en gold daarom als een belangrijk argument ter ondersteuning van Mao's lijn, die afweek van de instructies van de Comintern uit Moskou. De geschiedenis herschreven: de analogie van Qin Shihuangchi "While tbe feudal state which was torn apart into rival principalities under the Chou, it became an autocratie and centralized feudal state after Qin Shihuangchi unified China, though a degree of feudal separatism remained.,,15 Mao wilde door het hanteren van het begrip 'autocratische en gecentraliseerde feodale 12 13 14 15 Mao, SW I 23-59. P. Hennicke, Die entwickJungstheoretischen Konzeptionen Mao Tse-tungs: historische Grundlagen und sozialoekonomische Bedingungen der EntwickJungspo/itik der VolksrepubliJc China (1927-1957) (München 1978) 202; S.R Schram, 'Mao Tse-tung's thought erom 1949 to 1976' in: D. Twitchett en JK Fairbank ed., The Cambridge history of China 15 (Cambridge 1991) 1. Mao, SW I 33. Mao, SW n 307-308. 27 De &er staat' zowel het universele (feodalisme) als het bijzondere karakter (autocratie en centralisme)16 van de Chinese samenleving tot zijn recht doen komen. De discussie orer de democratie, zoals die binnen de partij werd gevoerd, en het centralisme zijn twee \'OOrtdurend terugkerende thema's in Mao's politieke denken. Na de Grote Sprong Voorwaarts (1957-1958) kwam het accent echter steeds duidelijker op centralisme te liggen. Deze verschuiving staat in nauw verband met Mao's groeiende rewlutionair radicalisme. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Mao zich tijdens de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Rewlutie (1966-1969) vele malen in lorende bewoordingen uitliet orer Oin Shihuangchi (derde eeuw \'OOr Christus) en hem zelfs als een 'groot worbeeld' beschouwde. Misschien uit angst dat iemand hem na zijn dood zou vergelijken met de eerste keizer-despoot van China,17 werd in 1973-74 zelfs een campagne gestart om Oin Shihuangchi wUedig te rehabiliteren en zijn naam te verheerlijken. Naarmate des keizers aanzien steeg, groeide Mao Zedong geleidelijk verder uit tot zijn moderne reïncarnatie. Reeds in 1958 verklaarde Mao dat een aanval op Oin Shihuangchi in wezen een aanval op het 'progressief·rewlutionair geweld' en de dictatuur van het proletariaat was. De keizer was in deze analogie een rewlutionair leider en zijn autocratisch bewind een soort van 'protoproletarische dictatuur'.18 Als er werkelijk een rewlutie had plaatsgewnden onder de Oindynastie, dan zou zich destijds eveneens een verandering van produktiewijze moeten hebben wltrokken. Om de analogie te laten kloppen werd daarom de orergang van een slaven-samenleving naar het feodalisme, die Mao in 1937 en 1952 nog omstreeks de elfde eeuw \'OOr Christus had geplaatst, \'OOrtaan gedateerd in de derde eeuw \'OOr Christus, ten tijde van keizer Oin Shihuangchi. De geschiedenis als moreel drama Tot nu toe is Mao's interpretatie van de geschiedenis als een technisch-economisch woruitgangsproces nader behandeld. Ook een andere interpretatie, die de geschiedenis \'OOral ziet als een progressief moreel drama, was duidelijk aanwezig in Mao's denken. De strijd tussen goed en kwaad, tussen boer en landheer, tussen proletariaat en bourgeoisie was een steeds terugkerend element in zijn geschriften. Beide visies waren bij hem lange tijd in evenwicht geweest. Vanaf het einde van de jaren vijftig wnd echter een accentverschuiving plaats in de richting van de moralistische visie. Opvallend was het orerheersende sociaal-ethische aspect in Mao's retoriek tijdens de Culturele Rewlutie 16 China onderscheidde zich van de rest van de wereld doordat het proces van politieke centralisatie (integratie) er veel eerder op gang kwam. 17 Tijdens de Culturele Revolutie werd Mao door Lin Piao, zijn minister van Derensie, bekritiseerd als despoot. Lin overleed in 1971 onder mysterieuze omstandigheden. 18 Schram, 'Mao Tse-tung's thought rrom 1949 to 1976' 91. 28 MaoZedong ("Smash selfishness, establish the public good").19 De revolutionaire strijd tegen de bourgeois-elementen in de partij moest, volgens Mao, onverminderd worden voortgezet. Hij was van mening dat de Communistische Partij had gefaald in haar ideologische en morele leiderschap en verstrikt was geraakt in de verlokkingen van de moderne industriële beschaving. Over het algemeen stond Mao wantrouwend tegenover de bureaucratie en de stedelijke elite; hij verwachtte het heil eerder van de massa. In juni 1958 schreef Mao: "China's six hundred million people have two remarkable peculiarities; they are fust of all poor, and secondly blank [...] [that] is really a good thing. Poor people want change, want to do things, want revolution."20 Juist omdat de massa in China arm en onbeschreven was (dus ontvankelijk voor nieuwe invloeden), een sober bestaan leidde en eenvoudig, arbeidzaam en loyaal was, achtte Mao de massa in staat de industriële ontwikkeling op gang te brengen. De deugden van het volk waren middelen om een economische sprong voorwaarts te laten slagen en boden tegelijkertijd een bescherming tegen .de corrumperende invloed van de vruchten van moderne industriële ontwikkeling. Deugdzaamheid werd voor Mao dientengevolge een doel op zich. Gelijksoortige ideeën waren ook aanwezig bij Mencius, een confuciaans geleerde uit de vierde eeuw voor Christus. Volgens Mencius bestaat de ethische elite uit individuen, die er in zijn geslaagd zichzelf optimaal te verwezenlijken in deugd en wijsheid. Deze nobele individuen (Qun zi), zouden in staat zijn boven wetten en instituties uit te stijgen en tevens de grote massa om te vormen door de kracht van het voorbeeld, onderwijs en een effectief beleid.21 Volgens de legendes werden in de ideale samenleving in het verleden de ethische initiatieven genomen door enkele bijzondere personen, de wijze heersers Yao, Shun en Jü. Mao's visie werd diepgaand beïnvloed door het confucianisme. Tijdens zijn formatieve jaren las hij de confuciaanse klassieken en vele epische romans, welke een diepe indruk op hem hebben gemaakt. Dit geldt met name voor twee historische romans: Romance of the three kingdoms en Water margin, die doorspekt zijn met confuciaanse principes. Eerstgenoemde roman heeft als thema de strijd tussen de ideale confuciaanse heerser Liu Bei, die het geluk van het volk door een rechtvaardig bewind bevordert, en de meedogenloze realist Cao Cao. Water margin is een traditionele roman over een heroïsche boerenopstand tegen het corrupte hof en de bureaucratie. De deugden, die de helden in deze romans ten toon spreiden zijn fysieke kracht, moed en ook zekere inteUectueie en morele kwaliteiten. Kenmerkend voor Mao's strijdbare mentaliteit was zijn opvatting over oorlog als het ultieme avontuur en de uiterste test van menselijke moed en wilskracht. Mao was een revolutionair èn een romanticus tegelijk, hetgeen vaak ten 19 Schwartz, 'China and thc West', 378. 20 R Murphy, The fading of the maoist vision (London 1980) 36. 21 B.I. Schwartz, Party leadership and revolutionaty power in China (Cambridge 1970) 166167. 29 De Boer koste ging van zijn gemel voor realiteit. Het radicale economische beleid dat sinds de Grote Sprong Voorwaarts werd doorgemerd en zijn theorie van de 'Permanente Remlutie' mrmen daarvan het overtuigende bewijs. Roekeloos vertrouwend op de grenzeloze kracht van de menselijke wil, was hij er heilig van overtuigd dat het gebrek aan technische kennis en materiële middelen kon \Wrden gecompenseerd door remlutionair enthousiasme en ideologische zuiverheid. 22 Het leed dat door deze politiek aan miljoenen mensen werd berokkend was enorm. Mao was gefascineerd door de heersers van China in de Oudheid: de legendarische keizers Jao en Shun, vanwege hun wijsheid en morele capaciteiten; Qin Shihuangchi, die de Chinese staten verenigde en een centralistische staat vestigde; en Han Wudi, de zegevierende bestrijder van de Hunnen. In zijn werken, vooral die over militair-strategisch handelen, maakte Mao voortdurend gebruik van voorbeelden uit de Chinese geschiedenis en mythologie. Het zelfde geldt ook voor zijn gedichten. Dit houdt in dat elk gedicht berust op een hoogst ingewikkeld geheel van toespelingen op de Chinese geschiedenis, mythologie en klassieke poëzie. De algemene conclusie die Mao uiteindelijk trok, was dat China heldhaftige leiders nodig had, die het opnieuw welvaart en een sterke, onafhankelijke positie op het wereldpolitieke toneel zouden kunnen verschaffen. Waarschijnlijk zag Mao een dergelijke rol voor zichzelf weggelegd.23 Mao's nostalgie naar de heroïsche deugden van het verleden, in samenhang met het gegeven dat hij zich identificeerde met historische en mythologische heldenfiguren, had tot gemlg dat hij zich meer en meer ging beschouwen als de bron van alle wijsheid en deugd - de verpersoonlijking van Mencius' Qun zi -, hoog uittorenend boYen alle wetten en instituties.24 Mao prees de studie van zijn werken aan als de beste manier om China te moderniseren. In het 'Gedicht van K\W Mo-Jo' schreef hij: Vier machtige boeken verlichten de weg die wij gaan Tsjieh's hond blaft tegen Yao - hoe zinloos. 25 'Vier machtige boeken' slaat op het verzamelde werk van Mao Zedong in vier delen. De derde regel is in feite een oud Chinees gezegde, waarin \Wrdt aangegeven hoe machteloos het kwaad - de boosaardige despoot Tsjieh - staat tegenover het goede, verpersoonlijkt in keizer Yao (lees Mao), de legendarische wijze heerser. 22 23 24 25 Schram, Maa Tse-tung 293-294. Ibidem 25. J. Archer, Maa Tse-tung (Ncw York 1972) 190-192. Dekker, Mau 311. 30 Mao Zedong Conclusie Vanaf de jaren twintig heeft Mao geprobeerd de Communistische Partij te voorzien van een eigen filosofISche basis en een eigen strategie (de boeren als motor van de 'Proletarische Revolutie'), die stevig verankerd was in de specifieke Chinese omstandigheden. Door zijn werken sterk te kleuren met vele toespelingen op klassieke confuciaanse geschriften en precedenten uit de Chinese geschiedenis, is hij erin geslaagd het communisme vertrouwd en acceptabel te maken onder zijn landgenoten. Tot het midden van de jaren vijftig be~ Mao's geschiedvisie zich voornamelijk binnen het kader van het marxisme (-leninisme). De ontwikkeling van de maatschappij werd volgens hem voortgestuwd door de klassenstrijd. Een verandering van het politiek-economische systeem was mogelijk door het ontstaan van nieuwe produktiefactoren en -technieken. Om de continuïteit tussen heden en verleden aan te tonen legde hij in zijn visie de nadruk op de eeuwenlange revolutionaire traditie van de Chinese boeren. De revolutie had, volgens Mao, kans van slagen omdat de boeren deze keer werden geleid door de Communistische Partij. Na 1957-1958 kwam het accent in Mao's geschiedvisie meer en meer te liggen op het morele drama. Mao zag de partij niet langer als een monolithisch blok. De tegenstellingen tussen goed en kwaad, de socialistische en de kapitalistische weg zouden na de revolutie blijven bestaan, ook binnen de partij. Hij riep de partij, het volk en met name de jongeren (de Rode Garde) op tot een 'permanente revolutie' onder zijn eigen ideologische en morele leiderschap. Om zijn autocratische machtspositie te legitimeren ging hij op zoek naar precedenten in de geschiedenis en schiep ze desnoods zelf, zoals blijkt uit de Qio Shihuangchi-analogie. De democratie binnen de partij maakte io de jaren zestig plaats voor een autocratisch-centralisme belichaamd in voorzitter Mao Zedong. 31 Voorbeeld van een modem wajang stripverhaal. Uit: J.M. Knaud. Tussen schemering en dageraad. Ac/Uergronden van de wajang poerwa (Den Haag 1981). 32